Mandaat- en volmachtbesluit directeuren BZK (MV-besluit directeuren BZK)

17 september 2003

P&O2003/U71964

Directie Personeel en Organisatie

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Gelet op het Mandaat- en volmachtbesluit secretaris-generaal BZK en het Mandaat- en volmachtbesluit diensthoofden BZK;

Gezien het advies van de Groepsondernemingsraad;

Besluit:

Paragraaf 1

Begripsbepalingen en toepassingsbereik

Artikel 1:1

In dit besluit wordt verstaan onder:

– ministerie: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

– minister: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderscheidenlijk de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties;

– stuk: een stuk dat een besluit inhoudt of een ander stuk dat wordt toegerekend aan de minister;

– diensthoofd: de plaatsvervangend secretaris-generaal, een directeur-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid van het ministerie.

Artikel 1:2

1. Onder directeur wordt in dit besluit verstaan: de leidinggevende van een in het Organisatiebesluit BZK 2003 genoemd dienstonderdeel dat deel uitmaakt van een directoraat-generaal, de onderdelen die onder de verantwoordelijkheid van de plaatsvervangend secretaris-generaal vallen en de onderdelen die deel uitmaken van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op het Korps landelijke politiediensten en de Informatie- en communicatietechnologie Organisatie.

Paragraaf 2

Algemeen mandaat en volmacht directeuren

Artikel 2:1

1. De directeur is bevoegd om namens de minister besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen.

2. De directeur is bevoegd om namens de minister voor de Staat privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten.

3. De bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden aangeduid als het mandaat en de volmacht van de directeur.

Artikel 2:2

Het mandaat en de volmacht van de directeur wordt uitgeoefend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de directeur overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2003 en die, onverminderd het bepaalde in het MV-besluit secretaris-generaal BZK, het MV-besluit diensthoofden BZK onderscheidenlijk dit besluit, redelijkerwijs niet behoren te worden voorgelegd aan de minister, de secretaris-generaal of het diensthoofd die het aangaat.

Artikel 2:3

Onverminderd het bepaalde in het MV-besluit secretaris-generaal BZK, het MV-besluit diensthoofden BZK onderscheidenlijk dit besluit, heeft het mandaat en de volmacht van de directeur in ieder geval betrekking op:

a) de taken van de directeur en de onder de directeur ressorterende functionarissen en dienstonderdelen, genoemd in het Organisatiebesluit BZK 2003 en het daarop gebaseerde organisatiebesluit, en het uitoefenen van integraal management dienaangaande met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied en aangelegenheden met betrekking tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen;

b) het leiding geven aan de rechtstreeks onder de directeur ressorterende functionarissen;

c) het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van het desbetreffende dienstonderdeel, voor zover het diensthoofd niet als zodanig optreedt;

d) het vertegenwoordigen van de minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken;

e) het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren bij het dienstonderdeel waarover de directeur de leiding voert voor zover het een buitendienst of agentschap betreft.

Paragraaf 3

Bijzonder mandaat en volmacht directeuren

Artikel 3:1

De directeur Informatievoorziening is met inachtneming van dit besluit bevoegd om stukken af te doen en te ondertekenen met betrekking tot het aangaan van mantelovereenkomsten inzake departementale ICT-aangelegenheden.

Artikel 3:2

De directeur Financieel-Economische Zaken is bevoegd om stukken af te doen en te ondertekenen in verband met de uitvoering van artikel 21 van de Compatibiliteitswet en het Besluit taak FEZ.

Artikel 3:3

De directeur Personeel en Organisatie is met inachtneming van dit besluit bevoegd:

a) tot het ondertekenen van procedurele stukken in het kader van de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten van of namens de minister met betrekking tot een personele aangelegenheid;

b) tot het inschakelen van de landsadvocaat voor ondersteuning of vertegenwoordiging van het ministerie inzake rechtspositionele vraagstukken;

c) tot het namens de secretaris-generaal ondertekenen van stukken aan de Groepsondernemingsraad onderscheidenlijk de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

d) tot het ondertekenen van brieven met betrekking tot het voeren van de salarisadministratie bij de directie;

e) tot het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot het aangaan van mantelovereenkomsten inzake organisatie-advisering, opleiding, scholing, training en assessments bij het ministerie, en overeenkomsten inzake departementale vervoersregelingen, arbeidsomstandigheden, bedrijfsmaatschappelijk werk en kinderopvang;

f) tot het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot de vergoeding van representatiekosten op grond van het Besluit representatiekosten rijkspersoneel.

Artikel 3:4

De directeur Auditdienst is bevoegd om stukken af te doen en te ondertekenen in verband met de uitvoering van artikel 66 van de Compatibiliteitswet 2001 en het Besluit taak DAD.

Artikel 3:5

De directeur Voorlichting en Communicatie is met inachtneming van dit besluit bevoegd om stukken af te doen en te ondertekenen met betrekking tot het aangaan van mantelovereenkomsten inzake publiekscampagnes en de inzet van media ten behoeve van departementale voorlichting en communicatie.

Artikel 3:6

De directeur Facilitaire Zaken is met inachtneming van dit besluit bevoegd om stukken af te doen en te ondertekenen met betrekking tot het aangaan van (mantel)overeenkomsten inzake departementale inkoop, bewaking en beveiliging, bedrijfshulpverlening, schoonmaak, vervoer, groenvoorziening en catering, en met betrekking tot de in het Organisatiebesluit BZK 2003 genoemde taken van de Centrale Directeur Inkoop.

Paragraaf 4

Ondertekening door directeuren

Artikel 4

1. Ondertekening van besluiten en stukken op grond van het mandaat van de directeur vindt plaats op de volgende wijze:

(aanduiding minister),

voor deze:

(aanduiding directeur),

(handtekening)

(naam)

2. Bij ondertekening van besluiten en stukken op grond van de volmacht van de directeur wordt de aanduiding van de minister voorafgegaan door: Namens de Staat der Nederlanden.

Paragraaf 5

Beperkingen mandaat en volmacht directeuren

Artikel 5:1

Het mandaat en de volmacht van de directeur is niet van toepassing:

a) indien bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;

b) indien de aard van de bevoegdheid of het stuk zich daartegen verzet;

c) indien het een stuk betreft dat bij de ontvanger de indruk kan wekken dat de ondertekenaar persoonlijk een beslissing neemt die door de minister behoort te worden genomen;

d) op besluiten en stukken met betrekking tot politieke of maatschappelijke aangelegenheden van principiële aard;

e) het beslissen op bezwaarschriften.

Artikel 5:2

Artikel 4:2, eerste en tweede lid, en artikel 4:3 van het MV-besluit secretaris-generaal BZK, inzake aan de ministers voorbehouden aangelegenheden, zijn van toepassing.

Artikel 5:3

1. Artikel 5:3 van het MV-besluit diensthoofden BZK, inzake aan de secretaris-generaal voorbehouden aangelegenheden, is van toepassing.

2. Het mandaat en de volmacht van de directeur is niet van toepassing op de aangelegenheden, bedoeld in artikel 7:2 van het MV-besluit diensthoofden BZK.

Artikel 5:4

Het mandaat en de volmacht van de directeur is niet van toepassing voor zover het diensthoofd die het aangaat dit met toepassing van artikel 7:1, tweede lid, van het MV-besluit diensthoofden BZK heeft bepaald.

Artikel 5:5

1. Het mandaat en de volmacht van de directeur met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan de directeur ter beschikking is gesteld op basis van een door het diensthoofd en de directeur Financieel-Economische Zaken goedgekeurd bestedingsplan.

2. De directeur is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat of volmacht is verleend door de minister, de secretaris-generaal of het diensthoofd, met medeparaaf van de directeur Financieel-Economische Zaken.

Artikel 5:6

Het buiteninvorderingstellen of kwijtschelden van een privaatrechtelijke vordering geschiedt met medeparaaf van of namens de directeur Financieel-Economische Zaken bij een bedrag van ten minste € 5.000,– en met inachtneming van de door de Minister van Financiën gestelde voorschriften.

Artikel 5:7

Het aanstellen en tewerkstellen van een leidinggevende die onder de rechtstreekse leiding van een directeur valt, geschiedt in overeenstemming met het diensthoofd.

Paragraaf 6

Afwezigheid en verhindering van directeuren

Artikel 6

1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de directeur wordt diens mandaat en volmacht volledig uitgeoefend door de plaatsvervangend directeur.

2. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van de directeur en de plaatsvervangend directeur wordt het mandaat en de volmacht van de directeur bij wijze van waarneming volledig uitgeoefend door de functionaris die daartoe door de directeur in overeenstemming met het diensthoofd is aangewezen.

3. Ondertekening van besluiten en stukken ingevolge dit artikel vindt plaats overeenkomstig artikel 4, met dien verstande dat de handtekening voorafgegaan wordt door: b/a.

Paragraaf 7

Ondermandaat en doorverlening volmacht directeuren

Artikel 7:1

De directeur is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat en het doorverlenen van zijn volmacht, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan, aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op hun werkterrein overeenkomstig het desbetreffende organisatiebesluit.

Artikel 7:2

Reeds op grond van het onderhavige besluit zijn, voor zover door de directeur met toepassing van artikel 7:1 niet anders is bepaald, de rechtstreeks onder de directeur ressorterende leidinggevenden ten aanzien van de onder hen ressorterende functionarissen bevoegd tot:

a) het vaststellen van het wekelijkse werkrooster;

b) het verlenen van vakantieverlof;

c) het verlenen van buitengewoon verlof van korte duur;

d) het accorderen van binnenlandse dienstreizen en daarbij gebruikte vervoermiddel;

e) het voeren respectievelijk de verslaglegging van het gesprek, bedoeld in artikel 71 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 7:3

De directeur kan, voor zover niet anders is bepaald, bij toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 7:1, tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat en het doorverlenen van de volmacht aan een rechtstreeks onder de gemandateerde of gevolmachtigde ressorterende functionaris ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris overeenkomstig het desbetreffende organisatiebesluit.

Artikel 7:4

1. De uitoefening door de directeur van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 7:1 en artikel 7:3, geschiedt bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met het diensthoofd en met kennisgeving aan de directeur Personeel en Organisatie en de directeur Financieel-Economische Zaken.

2. De uitoefening door de gemandateerde of gevolmachtigde, bedoeld in artikel 7:3, van diens bevoegdheid geschiedt bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met de directeur en met kennisgeving aan de directeur Personeel en Organisatie en aan de directeur Financieel-Economische Zaken.

3. Voor de besluiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt gebruik gemaakt van het model, bedoeld in artikel 7:3, tweede lid, van het MV-besluit diensthoofden BZK. In overeenstemming met de directeur Personeel en Organisatie kan daarvan worden afgeweken indien daartoe bijzondere aanleiding bestaat.

Artikel 7:5

De directeur is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van het bepaalde in artikel 7:1 en artikel 7:3, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen onderscheidenlijk zijn volmacht door te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

Paragraaf 8

Overige bepalingen inzake mandaat en volmacht

Artikel 8:1

1. De uitoefening door de directeur van diens mandaat en volmacht, geschiedt onder verantwoordelijkheid van het diensthoofd waaronder de directeur ressorteert.

2. De uitoefening door de directeur onderscheidenlijk een op grond van of krachtens dit besluit gemandateerde en gevolmachtigde van diens mandaat en volmacht, geschiedt met inachtneming van:

a) algemene en bijzondere aanwijzingen van hiërarchisch hogergeplaatsten ten aanzien van de uitoefening van het mandaat en de volmacht;

b) departementale richtlijnen met betrekking tot paraaf en medeparaaf en het voorleggen en afdoen van stukken;

c) de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en overige departementale richtlijnen, in het bijzonder de Comptabiliteitswet, de Wet op de ondernemingsraden, het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996, het Besluit taak FEZ, het Organisatiebesluit BZK 2003 en (de richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

Artikel 8:2

1. De uitoefening door de directeur onderscheidenlijk een op grond van of krachtens dit besluit gemandateerde en gevolmachtigde van diens mandaat en volmacht, geschiedt binnen de door de secretaris-generaal vastgestelde kaders met betrekking tot het beleid en beheer inzake de bedrijfsvoering van het ministerie.

2. Afwijking van het eerste lid is slechts mogelijk in overeenstemming met de secretaris-generaal, het diensthoofd, de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur van het dienstonderdeel binnen de Centrale Stafdiensten die het aangaat en wordt schriftelijk vastgelegd.

Artikel 8:3

De uitoefening door de directeur onderscheidenlijk een op grond van of krachtens dit besluit gemandateerde en gevolmachtigde van diens mandaat en volmacht, geschiedt met inachtneming van de departementale procedures en richtlijnen met betrekking tot onder meer:

– administratieve organisatiebeschrijvingen;

– documentaire informatievoorziening;

– financiële verplichtingen, informatie en administratie;

– totstandbrenging van wet- en regelgeving;

– personele besluiten;

– behandeling van topstukken;

– behandeling van en het beslissen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, met inbegrip van bezwaarschriften dienaangaande;

– ontslagverlening op grond van artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement onderscheidenlijk artikel 95 van het Besluit algemene rechtspositie politie;

– aanleg en bijhouding van persoonsregistraties;

– inkoop, verwerving en Europese aanbesteding;

– het aangaan en het gebruik van (mantel)contracten;

– werving, selectie, aanstelling en herplaatsing in het kader van reorganisatie;

– aanpassing van de organisatie of formatie.

Artikel 8:4

1. De directeur legt op verzoek van de minister, de secretaris-generaal of het diensthoofd mondeling of schriftelijk verantwoording af over de uitoefening van zijn mandaat en volmacht krachtens dit besluit.

2. De gemandateerde of gevolmachtigde, bedoeld in artikel 7:3, legt op verzoek van de minister, de secretaris-generaal, het diensthoofd of de directeur mondeling of schriftelijk verantwoording af over de uitoefening van zijn mandaat en volmacht krachtens dit besluit.

Artikel 8:5

1. De directeur onderscheidenlijk een op grond van of krachtens dit besluit gemandateerde en gevolmachtigde, is verantwoordelijk voor het bijhouden van een of meer doelmatig ingerichte administraties die inzicht bieden in het door en namens de directeur gevoerde financiële beheer en beheer van niet-geldelijke zaken op grond van diens mandaat en volmacht.

2. De directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Auditdienst zijn bevoegd om de administraties, bedoeld in het eerste lid, te onderzoeken ten behoeve van de uitvoering van hun taken overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2003.

Artikel 8:6

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist de minister die het aangaat, de secretaris-generaal of het diensthoofd over de verlening van mandaat en volmacht.

Paragraaf 9

Beheer

Artikel 9:1

Verlening en doorverlening van (onder)mandaat en volmacht op grond van of krachtens dit besluit wordt geregistreerd overeenkomstig het MV-besluit secretaris-generaal BZK.

Artikel 9:2

1. De directeur Personeel en Organisatie is belast met het beheer van dit besluit.

2. De secretaris-generaal, de diensthoofden en de directeuren, ieder voor zover het hem aangaat, zijn verantwoordelijk voor een juiste, volledige en tijdige aanlevering aan de directeur Personeel en Organisatie van de gegevens die een goed beheer van dit besluit onderscheidenlijk het mandaat- en volmachtregister BZK mogelijk maken.

3. Het beheer en de aanlevering van gegevens geschieden met inachtneming van de desbetreffende (richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

4. De directeur Personeel en Organisatie rapporteert aan de secretaris-generaal en de diensthoofden over het beheer van dit besluit.

Artikel 9:3

1. Wijziging van dit besluit is voorbehouden aan de secretaris-generaal.

2. Wijziging van dit besluit geschiedt op voordracht van de directeur Personeel en Organisatie na advies van de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving.

Paragraaf 10

Slotbepalingen

Artikel 10:1

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na plaatsing van dit besluit in de Staatscourant en werkt terug tot en met 1 september 2003

Artikel 10:2

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaat- en volmachtbesluit directeuren BZK (MV-besluit directeuren BZK).

Artikel 10:3

Het Mandaat- en volmachtbesluit directeuren BZK (MV-besluit directeuren BZK) van 13 december 2001, kenmerk P&O2001U100142, wordt ingetrokken.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
voor deze:
de Secretaris-Generaal, J.W. Holtslag.

Toelichting

1. Algemeen

De secretaris-generaal van het Ministerie van BZK is op grond van het Mandaat- en volmachtbesluit secretaris-generaal BZK (MV-besluit secretaris-generaal BZK) bevoegd tot het verlenen van ondermandaat en het doorverlenen van zijn volmacht aan andere functionarissen dan een directeur-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid.

In het onderhavige besluit (Mandaat- en volmachtbesluit directeuren BZK, oftewel MV-besluit directeuren BZK) is hieraan uitvoering gegeven om voor de directeuren, en voor de toepassing van dit besluit daarmee gelijk te stellen leidinggevenden, de kaders voor de mandaat- en volmachtverlening uniform vast te stellen.

Het besluit is door de secretaris-generaal vastgesteld in overeenstemming met de Bestuursraad. Het laat onverlet dat de uitoefening door de directeur van de op grond van dit besluit toebedeelde bevoegdheden onder verantwoordelijkheid van het desbetreffende diensthoofd geschiedt. De hiërarchische lijn tussen de diensthoofden en de onder hen ressorterende directeuren wordt door het onderhavige besluit niet verbroken. Dit blijkt ook uit de bevoegdheid van het diensthoofd, verleend in het MV-besluit diensthoofden BZK, om van het mandaat en de volmacht van de directeur op grond van het onderhavige besluit af te wijken. Het diensthoofd kan derhalve het mandaat en de volmacht van de directeur beperken of intrekken, maar ook aanvullende bevoegdheden toekennen, binnen de grenzen van de MV-besluiten voor de secretaris-generaal en de diensthoofden.

Aangezien de aan de directeuren verleende bevoegdheden nauw samenhangen met de randvoorwaarden verbonden aan het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal en dat van de diensthoofden, dient het onderhavige besluit steeds in samenhang met die besluiten te worden bezien.

De tekst van het besluit is opnieuw vastgesteld in verband met de vaststelling van nieuwe organisatiebesluiten voor het ministerie.

De Groepsondernemingsraad heeft ten aanzien van het onderhavige besluit positief geadviseerd.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1:1

Dit artikel bevat enkele definities.

De directeuren-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en de plaatsvervangend secretaris-generaal worden in het besluit met de term diensthoofden aangeduid.

Artikel 1:2

In dit artikel is aangegeven dat de term directeuren in dit besluit gebruikt wordt als verzamelbegrip voor alle leidinggevenden van de dienstonderdelen die rechtstreeks ressorteren onder een directeur-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid. Het betreft de dienstonderdelen die zijn genoemd in het Organisatiebesluit BZK 2003.

Derhalve wordt ook bijvoorbeeld het hoofd van een stafbureau van een directoraat-generaal voor de toepassing van dit besluit als directeur aangemerkt.

Dit besluit heeft geen betrekking op de agentschappen KLPD en ITO.

Artikel 2:1

In dit artikel worden aan de directeur algemene bevoegdheden verleend voor zijn taakuitoefening. Naast mandaat voor publiekrechtelijke handelingen omvatten deze bevoegdheden de volmacht tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Hiertoe behoren onder andere: koop/verkoop, huur/verhuur, bruiklening en oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Deze handelingen vloeien voort uit het begrotingsbeheer (Compatibiliteitswet).

De bevoegdheden op grond van dit artikel worden in het besluit tezamen verder aangeduid als het mandaat en de volmacht van de directeur.

Artikel 2:2

De bevoegdheden van de directeur is verbonden met de taken, verantwoordelijkheden en het werkterrein van de directeur. Hiertoe wordt verwezen naar de beschrijving op hoofdlijnen in het Organisatiebesluit BZK 2003.

De directeur zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat en volmacht valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan het diensthoofd, de secretaris-generaal of de minister.

Van belang is dat voor zover in het MV-besluit secretaris-generaal BZK en het MV-besluit diensthoofden BZK zaken zijn aangeduid die niet onder het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal of de diensthoofden vallen, deze ook niet onder het mandaat en de volmacht van de directeur vallen. Met uitzondering van de situatie dat in bovendepartementale regelgeving een bevoegdheid rechtstreeks is toegekend aan de directeur dan wel de directeur door de minister rechtstreeks bevoegd is verklaard.

Artikel 2:3

In dit artikel wordt een (niet-limitatieve) lijst gegeven van algemene taken waar de bevoegdheden van de directeur betrekking op hebben.

Artikelen 3:1 en volgende

De directeuren van de Centrale Stafdiensten behartigen bepaalde onderdeelsoverstijgende aangelegenheden. Om daaraan uitdrukking te geven zijn in de onderhavige artikelen bepaalde bevoegdheden aan deze leidinggevenden toegekend op hun werkterrein.

Artikel 4

Ten behoeve van een eenduidige lijn binnen het ministerie is in dit artikel de wijze van ondertekening van stukken door de directeur voorgeschreven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ondertekening krachtens mandaat (namens het ministerie als bestuursorgaan) en volmacht (namens de Staat). Hiermee wordt voldaan aan hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5:1

Op de algemene bevoegdheden van de secretaris-generaal is in het MV-besluit secretaris-generaal BZK een aantal belangrijke uitzonderingen gemaakt. Deze zijn min of meer vanzelfsprekend, vormen een herhaling van reeds in hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht en in het MV-besluit secretaris-generaal BZK vastgelegde normen en gelden ook voor de directeuren.

Artikel 5:2

Door enkele artikelen van het MV-besluit secretaris-generaal BZK van toepassing te verklaren is een aantal specifieke stukken uitgezonderd van het mandaat en de volmacht van de directeur. Het gaat op de eerste plaats om stukken aan hoge autoriteiten die door de minister persoonlijk behoren te worden afgedaan. Onder bepaalde voorwaarden kan daarvan worden afgeweken. Daarnaast is een aantal specifieke zaken uitdrukkelijk voorbehouden aan de ministers.

Artikel 5:3

Van het mandaat en de volmacht van de directeur zijn bepaalde zaken uitgezonderd die aan de secretaris-generaal zijn voorbehouden.

Verder zijn in het MV-besluit diensthoofden BZK bepaalde aangelegenheden aan de diensthoofden voorbehouden.

Artikel 5:4

Zoals in de aanhef van de toelichting is vermeld, doet de rechtstreekse vaststelling door de secretaris-generaal van de bevoegdheden van de directeuren in het onderhavige besluit niet af aan de hiërarchische lijn tussen het diensthoofd en diens directeuren. Om dit te verduidelijken is in dit artikel aangegeven dat het diensthoofd gebruik kan maken van zijn bevoegdheden op grond van het MV-besluit diensthoofden BZK om het mandaat en de volmacht van de directeur krachtens dit besluit uit te breiden, te beperken of in te trekken.

Artikel 5:5

Dit artikel regelt de begrenzing van financiële uitgaven. Het mandaat en de volmacht van de directeur op dat terrein is beperkt tot bestedingen op grond van een goedgekeurd bestedingsplan. Indien daarvan wordt afgeweken dient dit voorafgaand te worden afgestemd met de minister, de secretaris-generaal of het diensthoofd, en met de directeur Financieel-Economische Zaken.

Artikel 5:6

Dit artikel regelt de procedure voor kwijtschelding en buiteninvorderingstelling (administratieve kwijtschelding, zonder mededeling aan de betrokken persoon) overeenkomstig de regelgeving van het Ministerie van Financiën dienaangaande (Regeling kwijtschelding en buiteninvorderingstelling). Dit is beperkt tot privaatrechtelijke kwijtschelding. Kwijtschelding van schulden uit hoofde van de ambtelijke aanstelling valt hier niet onder.

Artikel 6

De directeur wordt bij diens afwezigheid volledig vervangen door diens plaatsvervanger.

Als zowel de directeur als de plaatsvervanger verhinderd zijn, kan de directeur een functionaris aanwijzen die de functie waarneemt. Dit geschiedt in overeenstemming met het diensthoofd.

Het onderhavige artikel is niet op de situatie van toepassing dat er tijdelijk geen directeur in functie is, bijvoorbeeld vanwege diens vertrek naar een ander ministerie. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een waarnemend directeur in de waarneming moeten worden voorzien.

Het derde lid regelt de wijze van ondertekening.

Artikel 7:1

De directeur is bevoegd om zijn mandaat en zijn volmacht door te verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen ten behoeve van hun taken. Dit is uiteraard gebonden aan de algemene begrenzingen zoals vermeld in de MV-besluiten. In ieder geval kan de directeur slechts van deze bevoegdheid gebruikmaken met akkoord van zijn diensthoofd.

Artikel 7:2

Los van de bevoegdheid in het vorige artikel zijn op basis van dit artikel de rechtstreeks onder de directeur ressorterende leidinggevenden, zoals afdelingshoofden, bevoegd om enkele gangbare personele bevoegdheden uit te oefenen ten aanzien van de onder hen vallende medewerkers. Dit houdt in dat door de directeur ter zake geen afzonderlijke mandaatverlening hoeft plaats te vinden.

Om de hiërarchische lijn tussen directeur en de onder hem ressorterende leidinggevenden intact te houden, is de directeur bevoegd om deze bevoegdheden in te trekken, aan te vullen of te beperken.

Artikel 7:3

Op grond van dit artikel kan de directeur bepalen dat de functionaris aan wie hij ondermandaat heeft verleend of zijn volmacht heeft doorverleend, bevoegd is de toegekende bevoegdheden binnen diens onderdeel door te mandateren of door te verlenen, ter uitoefening op het desbetreffende werkterrein.

Artikel 7:4

Doormandatering en doorverlening van de volmacht door de directeur geschiedt steeds in overeenstemming met het diensthoofd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door de directeur Personeel en Organisatie vastgesteld model. In bijzondere gevallen kan in overleg met de directeur Personeel en Organisatie van het model worden afgeweken.

Doormandatering en doorverlening van een volmacht door een onder de directeur ressorterende leidinggevende geschiedt steeds in overeenstemming met de directeur. Ook hierbij wordt gebruik gemaakt van een door de directeur Personeel en Organisatie vastgesteld model.

Artikel 7:5

Voor bijzondere gevallen kan de directeur op grond van dit artikel een functionaris mondeling of schriftelijk mandateren of een volmacht verlenen. Hieronder valt bijvoorbeeld het tekenen van een stuk “in opdracht” (i/o).

Artikel 8:1

Zoals reeds aangegeven wordt met dit besluit de hiërarchische lijn tussen de diensthoofden en hun directeuren niet verbroken. Het eerste lid geeft hieraan uitdrukking.

De in het MV-besluit secretaris-generaal BZK geformuleerde algemene randvoorwaarden voor de uitoefening van de toegekende bevoegdheden, zijn ook in dit besluit opgenomen. De voorwaarden gelden ook voor anderen aan wie op grond van dit besluit mandaat of een volmacht is verleend.

Artikel 8:2

Aan de secretaris-generaal is voorbehouden het vaststellen van de departementale kaders voor de bedrijfsvoering. De directeur en door hem gemandateerde en gevolmachtigde functionarissen zijn gehouden de toegekende bevoegdheden binnen deze kaders uit te oefenen.

Er is voorzien in een afwijkingsmogelijkheid, bijvoorbeeld als de wijze van bedrijfsvoering bij een agentschap andere eisen stelt. Bepaald is dat afwijking van de kaders de goedkeuring vereist van de secretaris-generaal, het diensthoofd, de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur(en) van de directies binnen de Centrale Stafdiensten die het aangaat. Dit wordt schriftelijk vastgelegd (statuut).

Artikel 8:3

De bedrijfsvoering bij het ministerie kent voorts een aantal interne richtlijnen en procedures die in de regel na overleg in de Bestuursraad tot stand zijn gekomen. De uitoefening van het mandaat en de volmacht, op grond van dit besluit toegekend, behoort met inachtneming van deze departementale afspraken plaats te vinden.

Artikel 8:4

De ministers, de secretaris-generaal of het diensthoofd kunnen van de directeur verlangen dat deze verantwoording aflegt over de uitoefening van de aan hem toegekende bevoegdheden. Hiermee wordt invulling gegeven aan hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 8:5

De directeur dient een administratie te voeren met betrekking tot het beheer van de financiën en middelen van de onder hem ressorterende dienstonderdelen. De directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Auditdienst oefenen hierop controle uit.

Artikel 8:6

Dit artikel bevat een restbepaling.

Artikel 9:1

De registratie van het mandaat en de volmacht van de directeur, en de doormandatering en doorverlening, vindt plaats in het door de directeur Personeel en Organisatie bijgehouden centrale mandaat- en volmachtregister, zoals geregeld in het MV-besluit secretaris-generaal BZK. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst houdt een eigen register bij.

Artikel 9:2

De directeur Personeel en Organisatie is belast met het beheer van dit besluit. Hieronder wordt verstaan het actueel houden van het besluit en het monitoren van de naleving. Daartoe is vereist dat de directeur enerzijds steeds door de secretaris-generaal, de diensthoofden en de directeuren in het bezit wordt gesteld van actuele gegevens met betrekking tot door hen verleende mandaten en volmachten en anderzijds wordt geïnformeerd over knelpunten met betrekking tot de toekenning van bevoegdheden en de uitoefening daarvan. Over deze gegevens en het beheer in het algemeen wordt door de directeur gerapporteerd.

Artikel 9:3

Aanpassing van dit besluit is voorbehouden aan de secretaris-generaal. Dit geschiedt op voordracht van de directeur Personeel en Organisatie uit hoofde van diens beheerstaak, na afstemming met de directeuren Financieel-Economische Zaken en Constitutionele Zaken en Wetgeving.

Artikelen 10:1 en volgende

In deze artikelen zijn de inwerkingtreding en de citeertitel vastgelegd. Voorts regelt deze paragraaf de intrekking van het eerdere mandaat- en volmachtbesluit voor de directeuren.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

voor deze:

de Secretaris-Generaal,

J.W. Holtslag

Naar boven