Mandaat- en volmachtbesluit diensthoofden BZK (MV-besluit diensthoofden BZK)

17 september 2003

P&O2003/U72592

Directie Personeel en Organisatie

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Gelet op het Mandaat- en volmachtbesluit secretaris-generaal BZK;

Gezien het advies van de Groepsondernemingsraad;

Besluit:

Paragraaf 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

– ministerie: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

– minister: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderscheidenlijk de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties;

– stuk: een stuk dat een besluit inhoudt of een ander stuk dat wordt toegerekend aan de minister;

– diensthoofd: de plaatsvervangend secretaris-generaal, een directeur-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid van het ministerie.

Paragraaf 2

Algemeen mandaat en volmacht diensthoofden

Artikel 2:1

1. Het diensthoofd is bevoegd om namens de minister besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen.

2. Het diensthoofd is bevoegd om namens de minister voor de Staat privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten.

3. De bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden aangeduid als het mandaat en de volmacht van het diensthoofd.

Artikel 2:2

Het mandaat en de volmacht van het diensthoofd wordt uitgeoefend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van het diensthoofd overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2003 en die, onverminderd het bepaalde in het MV-besluit secretaris-generaal BZK onderscheidenlijk dit besluit, redelijkerwijs niet behoren te worden voorgelegd aan de minister of de secretaris-generaal.

Artikel 2:3

Onverminderd het bepaalde in het MV-besluit secretaris-generaal BZK onderscheidenlijk dit besluit, heeft het mandaat en de volmacht van het diensthoofd in ieder geval betrekking op:

a) de taken van het diensthoofd en de onder het diensthoofd ressorterende functionarissen en dienstonderdelen, genoemd in het Organisatiebesluit BZK 2003, en het uitoefenen van integraal management dienaangaande met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied en aangelegenheden met betrekking tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen;

b) het vaststellen van de formatie van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen;

c) het leiding geven aan de rechtstreeks onder het diensthoofd ressorterende functionarissen;

d) het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen, voor zover niet een onder het diensthoofd ressorterende functionaris als zodanig optreedt;

e) het vertegenwoordigen van de minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken;

f) het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2003;

g) het beheer van de archiefbescheiden van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen op grond van de desbetreffende departementale regelgeving;

h) het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren die worden aangesteld bij een onder het diensthoofd ressorterend dienstonderdeel;

i) het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2003, onverminderd artikel 3:1 van dit besluit en voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald.

Paragraaf 3

Bijzonder mandaat en volmacht diensthoofden

Artikel 3:1

Het mandaat om te beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten met betrekking tot een personele aangelegenheid wordt uitgeoefend door de plaatsvervangend secretaris-generaal, voor zover ten aanzien van het Korps Landelijke politiediensten en de Informatie- en communicatietechnologie Organisatie niet anders is bepaald.

Artikel 3:2

1. Het mandaat van het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst omvat tevens de bevoegdheid om te besluiten op aanvragen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op bezwaarschriften dienaangaande.

Artikel 3:3

Het mandaat van de directeur-generaal Management Openbare Dienst omvat tevens:

a) de leiding van het overleg met de centrales van overheidspersoneel en de overheidswerkgevers of verenigingen van overheidswerkgevers, bedoeld in de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid;

b) de leiding van het overleg met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel, genoemd in het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 3:4

Het mandaat van de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid omvat tevens:

a) de leiding van het overleg met de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken, genoemd in het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994;

b) de leiding van het overleg met de Commissie Korps landelijke politiediensten, genoemd in het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, in de hoedanigheid van gemandateerd korpsbeheerder.

Artikel 3:5

Ten aanzien van het mandaat en de volmacht van de directeur‑generaal Openbare Orde en Veiligheid met betrekking tot het beheer van het Korps Landelijke Politiediensten onderscheidenlijk de Informatie- en communicatietechnologie Organisatie, geldt het volgende:

a) artikel 5:3 van dit besluit is niet van toepassing;

b) artikel 8:2, eerste lid en artikel 8:3 zijn slechts van toepassing op voornoemde dienstonderdelen voor zover dit door de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid, de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten of de directeur Informatie- en communicatietechnologie Organisatie is bepaald.

Artikel 3:6

Onverminderd artikel 5:1, onder e, omvat het mandaat van de directeur-generaal Koninkrijksrelaties en Bestuur tevens de bevoegdheid om te beslissen op bezwaarschriften tegen namens de minister genomen besluiten met betrekking tot de uitvoering van de begroting voor Koninkrijksrelaties.

Paragraaf 4

Ondertekening door diensthoofden

Artikel 4

1. Ondertekening van besluiten en stukken op grond van het mandaat van het diensthoofd vindt plaats op de volgende wijze:

(aanduiding minister),

voor deze:

(aanduiding diensthoofd),

(handtekening)

(naam)

2. Bij ondertekening van besluiten en stukken op grond van de volmacht van het diensthoofd wordt de aanduiding van de minister voorafgegaan door: Namens de Staat der Nederlanden.

Paragraaf 5

Beperkingen mandaat en volmacht diensthoofden

Artikel 5:1

Het mandaat en de volmacht van het diensthoofd is niet van toepassing:

a) indien bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;

b) indien de aard van de bevoegdheid of het stuk zich daartegen verzet;

c) indien het een stuk betreft dat bij de ontvanger de indruk kan wekken dat de ondertekenaar persoonlijk een beslissing neemt die door de minister behoort te worden genomen;

d) op besluiten en stukken met betrekking tot politieke of maatschappelijke aangelegenheden van principiële aard;

e) indien het een bezwaarschrift betreft dat gericht is tegen een besluit dat door de minister, de secretaris-generaal of het diensthoofd is genomen.

Artikel 5:2

Artikel 4:2, eerste en tweede lid, en artikel 4:3 van het MV-besluit secretaris-generaal BZK, inzake aan de ministers voorbehouden aangelegenheden, zijn van toepassing.

Artikel 5:3

Aan de secretaris-generaal is, voor zover in of krachtens dit besluit niet anders is bepaald, voorbehouden het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot:

a) de onderdeelsoverstijgende kaders van het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied en aangelegenheden met betrekking tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen;

b) het nader vaststellen van de inrichting van de onder de diensthoofden ressorterende dienstonderdelen op basis van het Organisatiebesluit BZK 2003;

c) aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

d) het vertegenwoordigen van de minister namens de Staat bij de toepassing van de Wet op de ondernemingsraden bij het ministerie respectievelijk het optreden als bestuurder in de zin van voornoemde wet in het overleg met de Groepsondernemingsraad van het ministerie;

e) het vertegenwoordigen van de minister in het departementaal overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

f) personele beheersbeslissingen op grond van het Beheersbesluit KABGNA/KABGA 1998 ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en Aruba;

g) het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van de departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur;

h) het optreden als bevoegd gezag als bedoeld in de Regeling procedure inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand;

i) het verlenen van ontslag aan een ambtenaar op grond van artikel 125e van de Ambtenarenwet;

j) het vaststellen en ondertekenen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

k) het toekennen van vergoeding van representatiekosten op grond van het Besluit representatiekosten rijkspersoneel.

Artikel 5:4

1. Het mandaat en de volmacht van het diensthoofd met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan het diensthoofd ter beschikking is gesteld op basis van een door de secretaris-generaal en de directeur Financieel-Economische Zaken goedgekeurd bestedingsplan.

2. Het diensthoofd is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat of volmacht is verleend door de minister of de secretaris-generaal, met medeparaaf van de directeur Financieel-Economische Zaken.

Artikel 5:5

Het buiteninvorderingstellen of kwijtschelden van een privaatrechtelijke vordering geschiedt met medeparaaf van of namens de directeur Financieel-Economische Zaken bij een bedrag van ten minste € 5.000,– en met inachtneming van de door de Minister van Financiën gestelde voorschriften.

Paragraaf 6

Afwezigheid en verhindering van diensthoofden

Artikel 6

1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van het diensthoofd wordt diens mandaat en volmacht volledig uitgeoefend door het plaatsvervangend diensthoofd.

2. De aanwijzing van een plaatsvervangend diensthoofd geschiedt door het diensthoofd met inachtneming van het Organisatiebesluit BZK 2003 en in overeenstemming met de secretaris-generaal.

3. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van het diensthoofd en het plaatsvervangend diensthoofd wordt het mandaat en de volmacht van het diensthoofd bij wijze van waarneming volledig uitgeoefend door de functionaris die daartoe door het diensthoofd in overeenstemming met de secretaris-generaal is aangewezen.

4. Ondertekening van besluiten en stukken ingevolge dit artikel vindt plaats overeenkomstig artikel 4, met dien verstande dat de handtekening voorafgegaan wordt door: b/a.

Paragraaf 7

Ondermandaat en doorverlening volmacht diensthoofden

Artikel 7:1

1. Het diensthoofd is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat en het doorverlenen van zijn volmacht, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan, aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op hun werkterrein overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2003, met inachtneming van het MV-besluit directeuren BZK.

2. Het diensthoofd kan bij toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, afwijken van het MV-besluit directeuren BZK.

3. Het diensthoofd kan, voor zover niet anders is bepaald, bij toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat en het doorverlenen van de volmacht aan een rechtstreeks onder de gemandateerde of gevolmachtigde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris, ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2003.

Artikel 7:2

Artikel 7:1 is niet van toepassing op:

a) het nemen van besluiten met betrekking tot personele aangelegenheden ten aanzien van rechtstreeks onder het diensthoofd ressorterende functionarissen;

b) het aanstellen van een ambtenaar in tijdelijke dienst met toepassing van artikel 6a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

c) het aanwijzen van een rijksambtenaar als herplaatsingskandidaat;

d) het verlenen van ontslag op grond van artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement onderscheidenlijk artikel 95 van het Besluit algemene rechtspositie politie;

e) het vaststellen van beleidsregels en circulaires ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2003, tenzij deze bevoegdheid in hogere regelgeving aan de desbetreffende functionaris is toegekend;

f) het besluiten tot een reorganisatie;

g) het toekennen van materiële schadevergoeding vanaf € 2.500,– of immateriële schadevergoeding;

h) het vaststellen van de formatie van onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen;

i) het beslissen op bezwaarschriften.

Artikel 7:3

1. De uitoefening door het diensthoofd van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 7:1, geschiedt bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met de secretaris-generaal en na advies van de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Personeel en Organisatie.

2. Voor het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van het door de directeur Personeel en Organisatie vastgestelde model. In overeenstemming met de directeur Personeel en Organisatie kan daarvan worden afgeweken indien daartoe bijzondere aanleiding bestaat.

Artikel 7:4

Het diensthoofd is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van het bepaalde in artikel 7:1, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen onderscheidenlijk zijn volmacht door te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

Paragraaf 8

Overige bepalingen inzake mandaat en volmacht

Artikel 8:1

De uitoefening door het diensthoofd onderscheidenlijk een op grond van of krachtens dit besluit gemandateerde en gevolmachtigde van diens mandaat en volmacht, geschiedt met inachtneming van:

a) algemene en bijzondere aanwijzingen van hiërarchisch hogergeplaatsten ten aanzien van de uitoefening van het mandaat en de volmacht;

b) departementale richtlijnen met betrekking tot paraaf en medeparaaf en het voorleggen en afdoen van stukken;

c) de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en overige departementale richtlijnen, in het bijzonder de Comptabiliteitswet, de Wet op de ondernemingsraden, het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996, het Besluit taak FEZ, het Organisatiebesluit BZK 2003 en (de richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

Artikel 8:2

1. De uitoefening door het diensthoofd onderscheidenlijk een op grond van of krachtens dit besluit gemandateerde en gevolmachtigde van diens mandaat en volmacht, geschiedt binnen de door de secretaris-generaal vastgestelde kaders met betrekking tot het beleid en beheer inzake de bedrijfsvoering van het ministerie.

2. Afwijking van het eerste lid ten aanzien van een onder het diensthoofd ressorterend dienstonderdeel is slechts mogelijk in overeenstemming met de secretaris-generaal, de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur van het dienstonderdeel binnen de Centrale Stafdiensten die het aangaat en wordt schriftelijk vastgelegd.

Artikel 8:3

De uitoefening door het diensthoofd onderscheidenlijk een op grond van of krachtens dit besluit gemandateerde en gevolmachtigde van diens mandaat en volmacht, geschiedt met inachtneming van de departementale procedures en richtlijnen met betrekking tot onder meer:

– administratieve organisatiebeschrijvingen;

– documentaire informatievoorziening;

– financiële verplichtingen, informatie en administratie;

– totstandbrenging van wet- en regelgeving;

– personele besluiten;

– behandeling van topstukken;

– behandeling van en het beslissen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, met inbegrip van bezwaarschriften dienaangaande;

– ontslagverlening op grond van artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement onderscheidenlijk artikel 95 van het Besluit algemene rechtspositie politie;

– aanleg en bijhouding van persoonsregistraties;

– inkoop, verwerving en Europese aanbesteding;

– het aangaan en het gebruik van (mantel)contracten;

– werving, selectie, aanstelling en herplaatsing in het kader van reorganisatie;

– aanpassing van de organisatie of formatie.

Artikel 8:4

Het diensthoofd, onderscheidenlijk een op grond van of krachtens dit besluit gemandateerde en gevolmachtigde, legt op verzoek van de minister of de secretaris-generaal mondeling of schriftelijk verantwoording af over de uitoefening van zijn mandaat en volmacht.

Artikel 8:5

1. Het diensthoofd onderscheidenlijk een op grond van of krachtens dit besluit gemandateerde en gevolmachtigde, is verantwoordelijk voor het bijhouden van een of meer doelmatig ingerichte administraties die inzicht bieden in het door en namens het diensthoofd gevoerde financiële beheer en beheer van niet-geldelijke zaken op grond van diens mandaat en volmacht.

2. De directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Auditdienst zijn bevoegd om de administraties, bedoeld in het eerste lid, te onderzoeken ten behoeve van de uitvoering van hun taken overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2003.

Artikel 8:6

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist de minister die het aangaat of de secretaris-generaal over de verlening van mandaat of een volmacht.

Paragraaf 9

Beheer

Artikel 9:1

Verlening en doorverlening van (onder)mandaat en volmacht op grond van of krachtens dit besluit wordt geregistreerd overeenkomstig het MV‑besluit secretaris‑generaal BZK.

Artikel 9:2

1. De directeur Personeel en Organisatie is belast met het beheer van dit besluit.

2. De secretaris-generaal en de diensthoofden, ieder voor zover het hem aangaat, zijn verantwoordelijk voor een juiste, volledige en tijdige aanlevering aan de directeur Personeel en Organisatie van de gegevens die een goed beheer van dit besluit onderscheidenlijk het mandaat- en volmachtregister mogelijk maken.

3. Het beheer en de aanlevering van gegevens geschieden met inachtneming van de desbetreffende (richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

4. De directeur Personeel en Organisatie rapporteert aan de secretaris-generaal en de diensthoofden over het beheer van dit besluit.

Artikel 9:3

1. Wijziging van dit besluit is voorbehouden aan de secretaris-generaal in overeenstemming met de ministers.

2. Wijziging van dit besluit geschiedt op voordracht van de directeur Personeel en Organisatie na advies van de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving.

Paragraaf 10

Slotbepalingen

Artikel 10:1

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na plaatsing van dit besluit in de Staatscourant en werkt terug tot en met 1 september 2003

Artikel 10:2

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaat- en volmachtbesluit diensthoofden BZK (MV-besluit diensthoofden BZK).

Artikel 10:3

Het Mandaat- en volmachtbesluit diensthoofden BZK (MV-besluit diensthoofden BZK) van 13 december 2001, kenmerk P&O2001U100141, wordt ingetrokken.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
voor deze:
de Secretaris-Generaal, J.W. Holtslag.

Toelichting

1. Algemeen

De secretaris-generaal van het Ministerie van BZK is op grond van het Mandaat- en volmachtbesluit secretaris-generaal BZK (MV-besluit secretaris-generaal BZK) bevoegd tot het verlenen van ondermandaat en het doorverlenen van zijn volmacht aan een directeur-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, ten aanzien van aangelegenheden op hun werkterrein.

In het onderhavige besluit (Mandaat- en volmachtbesluit diensthoofden BZK oftewel MV-besluit diensthoofden BZK) is hieraan uitvoering gegeven.

Aangezien de aan de diensthoofden verleende bevoegdheden nauw samenhangen met de randvoorwaarden verbonden aan het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal, dient het onderhavige besluit steeds in samenhang met het MV‑besluit secretaris-generaal BZK te worden bezien.

De tekst van het besluit is opnieuw vastgesteld in verband met de vaststelling van nieuwe organisatiebesluiten voor het ministerie.

De Groepsondernemingsraad heeft ten aanzien van het onderhavige besluit positief geadviseerd.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat enkele definities.

De directeuren-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en de plaatsvervangend secretaris-generaal worden in het besluit met de term diensthoofden aangeduid.

Artikel 2:1

In dit artikel worden aan het diensthoofd algemene bevoegdheden verleend voor zijn taakuitoefening. Naast mandaat voor publiekrechtelijke handelingen omvatten deze bevoegdheden de volmacht tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Hiertoe behoren onder andere: koop/verkoop, huur/verhuur, bruiklening en oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Deze handelingen vloeien voort uit het begrotingsbeheer (Compatibiliteitswet).

De bevoegdheden op grond van dit artikel worden in het besluit tezamen verder aangeduid als het mandaat en de volmacht van het diensthoofd.

Artikel 2:2

De bevoegdheden van het diensthoofd zijn verbonden met de taken, verantwoordelijkheden en het werkterrein van het diensthoofd. Hiertoe wordt verwezen naar de beschrijving op hoofdlijnen in het Organisatiebesluit BZK 2003.

Het diensthoofd zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat en volmacht valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan de secretaris-generaal of de minister.

Van belang is dat voor zover in het MV-besluit secretaris-generaal BZK zaken zijn aangeduid die niet onder het mandaat en de volmacht van de secretaris-generaal vallen, deze vanwege het getrapte stelsel ook niet onder het mandaat en de volmacht van het diensthoofd vallen. Met uitzondering van de situatie dat in bovendepartementale regelgeving een bevoegdheid rechtstreeks is toegekend aan het diensthoofd dan wel het diensthoofd door de minister rechtstreeks bevoegd is verklaard.

Artikel 2:3

In dit artikel wordt een (niet-limitatieve) lijst gegeven van algemene taken waar de bevoegdheden van het diensthoofd betrekking op hebben.

Artikel 3:1

De secretaris-generaal is op grond van het MV-besluit secretaris-generaal BZK bevoegd om bepaalde elementen uit zijn eigen takenpakket structureel over te dragen aan diensthoofden. In onderhavig artikel wordt hieraan uitvoering gegeven ten aanzien van het nemen van beslissingen op bezwaarschriften inzake personele aangelegenheden bij het ministerie. Dit is aan de plaatsvervangend secretaris-generaal gemandateerd (uitgezonderd de dienstonderdelen Korps landelijke politiediensten en Informatie- en communicatietechnologie Organisatie).

Artikel 3:2

In dit artikel is de specifieke bevoegdheid van het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst ten aanzien van WOB-verzoeken bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in het algemene mandaatbesluit vastgelegd.

Artikel 3:3

In dit artikel worden enkele specifieke bevoegdheden toegekend aan de directeur-generaal Management Openbare Dienst ter invulling van hogere regelgeving.

Artikel 3:4

In dit artikel worden enkele specifieke bevoegdheden toegekend aan de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid ter invulling van hogere regelgeving.

Artikel 3:5

De dienstonderdelen Korps landelijke politiediensten en Informatie- en communicatietechnologie Organisatie maken onderdeel uit van het directoraat‑generaal Openbare Orde en Veiligheid en vallen daarmee onder het bereik van het mandaat en de volmacht van de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid. De bevoegdheid van de directeur-generaal ten aanzien van het KLPD strekt verder omdat de directeur-generaal bij apart besluit tevens benoemd is tot gemandateerd korpsbeheerder. Vanwege deze benoeming, het specifieke karakter van de taken van en de bedrijfsvoering bij deze onderdelen en de afwijkende rechtspositie, heeft de secretaris-generaal, op basis van zijn bevoegdheid in het MV-besluit secretaris-generaal BZK, het beheer en het beleid ten aanzien van de bedrijfsvoering formeel losgekoppeld van de overige onderdelen van het ministerie. Dit brengt met zich mee dat door de secretaris-generaal, na consultatie van de Bestuursraad, vast te stellen beleids- en beheerskaders met betrekking tot het ministerie, niet van toepassing zijn op voornoemde onderdelen. De secretaris-generaal en de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid stemmen het door hen te voeren beleid en beheer zoveel mogelijk op elkaar af en streven daar waar mogelijk uniformiteit na.

Artikel 3:6

In dit artikel wordt de bevoegdheid tot het beslissen op bezwaarschriften inzake besluiten aangaande de samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba aan de directeur-generaal Koninkrijksrelaties en Bestuur gemandateerd.

Artikel 4

Ten behoeve van een eenduidige lijn binnen het ministerie is in dit artikel de wijze van ondertekening van stukken door het diensthoofd voorgeschreven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ondertekening krachtens mandaat (namens het ministerie als bestuursorgaan) en volmacht (namens de Staat). Hiermee wordt voldaan aan hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5:1

Artikel 5 behelst belangrijke uitzonderingen op de bevoegdheden van het diensthoofd. Deze zijn min of meer vanzelfsprekend en vormen een herhaling van reeds in hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht en in het MV-besluit secretaris-generaal BZK vastgelegde normen.

Artikel 5:2

Door enkele artikelen van het MV-besluit secretaris-generaal BZK van toepassing te verklaren is een aantal specifieke stukken uitgezonderd van het mandaat en de volmacht van de diensthoofden. Het gaat op de eerste plaats om stukken aan hoge autoriteiten die door de minister persoonlijk behoren te worden afgedaan. Onder bepaalde voorwaarden kan daarvan worden afgeweken (artikel 4:2 van het MV-besluit secretaris-generaal BZK). Daarnaast is in artikel 4:3 van voornoemd besluit een aantal specifieke zaken uitdrukkelijk voorbehouden aan de ministers.

Artikel 5:3

Van het mandaat en de volmacht van het diensthoofd zijn bepaalde aangelegenheden uitgezonderd. Deze zijn derhalve aan de secretaris-generaal voorbehouden.

Artikelen 5:4 en 5:5

Het mandaat en de volmacht van het diensthoofd op financieel terrein is beperkt tot bestedingen op grond van een goedgekeurd bestedingsplan. Als daarvan wordt afgeweken dient dit voorafgaand te worden afgestemd met de minister of de secretaris-generaal en met de directeur Financieel-Economische Zaken.

Voorts is de procedure voor kwijtschelding en buiteninvorderingstelling (administratieve kwijtschelding, zonder mededeling aan de betrokken persoon) geregeld overeenkomstig de regelgeving van het Ministerie van Financiën dienaangaande (Regeling kwijtschelding en buiteninvorderingstelling). Dit is beperkt tot privaatrechtelijke kwijtschelding. Kwijtschelding van schulden uit hoofde van de ambtelijke aanstelling valt hier niet onder.

Artikel 6

Het diensthoofd wordt bij diens afwezigheid volledig vervangen door het plaatsvervangend diensthoofd. In dit artikel is, in samenhang met het Organisatiebesluit BZK 2003, geregeld dat het diensthoofd een van zijn directeuren als plaatsvervanger aanwijst, in (voorafgaande) overeenstemming met de secretaris-generaal.

Als zowel het diensthoofd als het plaatsvervangend diensthoofd verhinderd zijn, kan het diensthoofd een functionaris aanwijzen die de functie waarneemt. Ook dit geschiedt in overeenstemming met de secretaris-generaal.

Het onderhavige artikel is niet van toepassing dat er tijdelijk geen diensthoofd in functie is, bijvoorbeeld vanwege diens vertrek naar een ander ministerie. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een waarnemend diensthoofd in de waarneming moeten worden voorzien.

Het vierde lid regelt de wijze van ondertekening.

Artikel 7:1

In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan het MV-besluit secretaris-generaal BZK. Daarin is bepaald dat het diensthoofd zijn bevoegdheden kan doormandateren en doorverlenen aan onder hem ressorterende functionarissen ten behoeve van hun taken.

De secretaris-generaal heeft in het MV-besluit directeuren BZK reeds bevoegdheden toegekend aan de directeuren en daarmee gelijk te stellen functionarissen bij BZK. Ook zonder dat het diensthoofd gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot doormandatering en doorverlening van volmachten, beschikken de directeuren dus al over de voor de functie benodigde bevoegdheden. Het diensthoofd is echter bevoegd om nadere bevoegdheden te verlenen of in het MV-besluit directeuren BZK toegekende bevoegdheden in te trekken of te beperken.

Verder kan op grond van dit artikel het diensthoofd bepalen dat de functionaris aan wie hij ondermandaat heeft verleend of zijn volmacht heeft doorverleend, bevoegd is de toegekende bevoegdheden binnen diens dienstonderdeel door te mandateren of door te verlenen, ter uitoefening op het desbetreffende werkterrein.

Artikel 7:2

Dit artikel bevat belangrijke uitzonderingen op de bevoegdheid tot doormandatering en doorverlening van volmachten. M.a.w., de hier genoemde aangelegenheden kunnen niet onder het niveau van het diensthoofd worden uitgeoefend.

Naast deze zaken is ondermandaat en doorverlening van volmacht uiteraard ook niet mogelijk ten aanzien van aangelegenheden die zijn voorbehouden aan de secretaris-generaal of ministers, dan wel op andere gronden zijn uitgesloten zoals vermeld in het MV-besluit secretaris-generaal BZK en dit besluit.

Artikel 7:3

Doormandatering en doorverlening van de volmacht van het diensthoofd geschiedt na voorafgaande interne advisering en met akkoord van de secretaris-generaal. Voor de mandaat- of volmachtverlening wordt gebruik gemaakt van een door de directeur Personeel en Organisatie vastgesteld model. In bijzondere gevallen kan in overleg met de directeur Personeel en Organisatie van het model worden afgeweken.

Artikel 7:4

Voor bijzondere gevallen kan het diensthoofd op grond van dit artikel een functionaris mondeling of schriftelijk mandateren of een volmacht verlenen. Hieronder valt bijvoorbeeld het tekenen van een stuk ‘in opdracht’ (i/o).

Artikel 8:1

De in het MV-besluit secretaris-generaal BZK geformuleerde algemene randvoorwaarden voor de uitoefening van de aan de secretaris-generaal toegekende bevoegdheden, zijn ook in dit besluit opgenomen. De voorwaarden gelden ook voor anderen aan wie op grond van dit besluit mandaat of een volmacht is verleend.

Artikel 8:2

Aan de secretaris-generaal is voorbehouden het vaststellen van de departementale kaders voor de bedrijfsvoering. Het diensthoofd en door hem gemandateerde en gevolmachtigde functionarissen zijn gehouden de toegekende bevoegdheden binnen deze kaders uit te oefenen.

Er is voorzien in een afwijkingsmogelijkheid, bijvoorbeeld als de wijze van bedrijfsvoering bij een agentschap andere eisen stelt. Bepaald is dat afwijking van de kaders de goedkeuring vereist van de secretaris-generaal, de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur(en) van de directie binnen de Centrale Stafdiensten die het aangaat. Dit wordt schriftelijk vastgelegd (statuut).

Artikel 8:3

De bedrijfsvoering bij het ministerie kent voorts een aantal interne richtlijnen en procedures die in de regel na overleg in de Bestuursraad tot stand zijn gekomen. De uitoefening van het mandaat en de volmacht, op grond van dit besluit toegekend, behoort met inachtneming van deze departementale afspraken plaats te vinden.

Artikel 8:4

De ministers en de secretaris-generaal kunnen van een diensthoofd verlangen dat deze verantwoording aflegt over de uitoefening van de aan hem toegekende bevoegdheden. Hiermee wordt invulling gegeven aan hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 8:5

Het diensthoofd dient een administratie te voeren met betrekking tot het beheer van de financiën en middelen van de onder hem ressorterende dienstonderdelen. De directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Auditdienst oefenen hierop controle uit.

Artikel 8:6

Dit artikel bevat een restbepaling.

Artikel 9:1

De registratie van het mandaat en de volmacht van het diensthoofd, en de doormandatering en doorverlening, vindt plaats in het door de directeur Personeel en Organisatie bijgehouden centrale mandaat- en volmachtregister, zoals geregeld in het MV-besluit secretaris-generaal BZK. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst houdt een eigen register bij.

Artikel 9:2

De directeur Personeel en Organisatie is belast met het beheer van dit besluit. Hieronder wordt verstaan het actueel houden van het besluit en het monitoren van de naleving. Daartoe is vereist dat de directeur enerzijds steeds door de secretaris-generaal en de diensthoofden in het bezit wordt gesteld van actuele gegevens met betrekking tot door hen verleende mandaten en volmachten en anderzijds wordt geïnformeerd over knelpunten met betrekking tot de toekenning van bevoegdheden en de uitoefening daarvan. Over deze gegevens en het beheer in het algemeen wordt door de directeur gerapporteerd.

Artikel 9:3

Aanpassing van dit besluit is voorbehouden aan de secretaris-generaal in overeenstemming met de ministers. Dit geschiedt op voordracht van de directeur Personeel en Organisatie uit hoofde van diens beheerstaak, na afstemming met de directeuren Financieel-Economische Zaken en Constitutionele Zaken en Wetgeving.

Artikelen 10:1 en volgende

In deze artikelen zijn de inwerkingtreding en de citeertitel vastgelegd. Voorts regelt deze paragraaf de intrekking van het eerdere mandaat- en volmachtbesluit voor de diensthoofden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

voor deze:

de Secretaris-Generaal,

J.W. Holtslag

Naar boven