Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet

31 maart 2004

Nr. TRCJZ/2004/2484

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 75, tweede lid, van de Flora- en faunawet;

Besluit:

Artikel I

De Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet1 wordt als volgt gewijzigd.

A

In artikel 2, eerste lid, wordt ‘De vrijstellingen genoemd in deze regeling gelden slechts voorzover:’ vervangen door:

Met uitzondering van de vrijstelling, bedoeld in artikel 7, onderdeel b, gelden de vrijstellingen, bedoeld in deze regeling, slechts voorzover:.

B

Artikel 7 komt als volgt te luiden:

Artikel 7

Ten behoeve van het intracommunautaire verkeer geldt een vrijstelling van artikel 13, eerste lid, van de wet, voor het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van:

a. specimens van soorten, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de basisverordening, voorzover betreffende specimens aantoonbaar overeenkomstig de in een lid-staat geldende wetgeving en met inachtneming van de basisverordening en uitvoeringsverordening zijn verkregen;

b. geprepareerde producten van dieren, waarop het verbod als bedoeld in artikel 62, eerste lid, van de wet van toepassing is, niet behorende tot soorten als bedoeld in onderdeel a, voorzover betreffende producten aantoonbaar overeenkomstig de in een lid-staat geldende wetgeving zijn verkregen.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 31 maart 2004.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

Paragraaf 1. Inleiding

Bij of krachtens de artikelen 62 tot en met 64 de Flora- en faunawet (hierna: de wet) zijn regels gesteld met betrekking tot het prepareren van dieren en het onder zich hebben, vervoeren, leveren of binnen het grondgebied van Nederland brengen van te prepareren en geprepareerde producten van dieren.

Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de wet is het verboden dode dieren, behorende tot soorten waarop de wet van toepassing is, te prepareren zonder voorzien te zijn van een vergunning van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Op grond van artikel 62, vierde lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur diersoorten worden aangewezen ten aanzien waarvan het verbod om dieren zonder vergunning te prepareren, niet geldt.

Uit artikel 63, eerste lid, van de wet volgt dat bij algemene maatregel van bestuur, in afwijking van de verboden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet, het onder zich hebben, vervoeren, afleveren of het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van ter preparatie bestemde dode dieren of geprepareerde dieren kan worden toegestaan.

De algemene maatregel van bestuur waarnaar wordt verwezen in de artikelen 62 tot en met 64 van de wet betreft het Besluit prepareren van dieren (hierna: het Besluit).

In artikel 5 van het Besluit zijn de diersoorten benoemd die zonder vergunning kunnen worden geprepareerd.

Artikel 6 van het Besluit voorziet in het onder bepaalde voorwaarden toestaan van het onder zich hebben, vervoeren, afleveren of binnen het grondgebied van Nederland brengen van te prepareren producten en geprepareerde producten van dieren waarvoor een prepareervergunning is vereist.

In artikel 6 van het Besluit is thans niets geregeld voor het buiten het grondgebied van Nederland brengen van geprepareerde producten van dieren, waarvoor een prepareervergunning vereist is. De vrees bestond dat vraag uit het buitenland naar te prepareren en geprepareerde producten van dieren zou leiden tot druk op de betreffende binnenlandse populaties. Ook intracommunautair verkeer met voornoemde geprepareerde producten van dieren, is in artikel 6 van het Besluit niet toegestaan.

Voor een deel van de diersoorten, waarop artikel 6 van het Besluit van toepassing is, geldt echter op grond van artikel 7 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (hierna: de Regeling) een vrijstelling voor het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen ten behoeve van het intracommunautair verkeer. Dit betreft diersoorten die genoemd zijn in bijlage A, B, C en D van de Verordening (EG) nr. 338/97 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (hierna: de basisverordening)

Voor de overige diersoorten, waarop artikel 6 van het Besluit van toepassing is, kan op grond van artikel 75 van de wet in individuele gevallen ontheffing worden verleend.

Op jaarbasis bezien zijn in dit verband sinds inwerkingtreding van het Besluit circa 7 ontheffingen verleend ten behoeve van het intracommunautaire verkeer.

De vraag uit andere lidstaten naar desbetreffende geprepareerde dieren lijkt dan ook niet erg groot te zijn, althans in elk geval niet zo groot dat als gevolg daarvan de binnenlandse populaties onder druk komen te staan.

Indien het buiten het grondgebied van Nederland brengen van geprepareerde producten ten behoeve van het intracommunautair verkeer zonder ontheffing toegestaan zou worden, zal dat naar verwachting leiden tot enige stijging van de vraag naar deze producten uit Nederland. Deze stijging zal echter niet zo groot zijn dat een te grote druk op de binnenlandse populaties onstaat. Commerciële handel in te prepareren of geprepareerde producten van dieren, waarvoor een prepareervergunning is vereist, is immers verboden hier te lande.

Het voorgaande leidt ertoe dat het verbod op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van geprepareerde producten van dieren, waarvoor een prepareervergunning vereist is, ten behoeve van het intracommunautair verkeer niet langer noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van binnenlandse populaties.

Hierdoor vervalt de rechtvaardigingsgrond voor het handhaven van voornoemd verbod in afwijking van artikel 29 van het EG-Verdrag, dat kwantitatieve uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen lidstaten verbiedt, en is aanleiding gezien om het buiten het grondgebied van Nederland brengen mogelijk te maken van geprepareerde producten van dieren, waarvoor een prepareervergunning is vereist, ten behoeve van het intracommunautaire verkeer. Onderhavige wijziging voorziet hierin.

De voorziening is in de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet (hierna: de Regeling) getroffen in plaats van in het Besluit, omdat de belemmering van het vrije verkeer van goederen op deze wijze sneller kan worden weggenomen.

Op grond van artikel 75, tweede lid, van de wet kan een vrijstelling bij ministeriële regeling worden verleend, indien de vrijstelling strekt tot uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie. Zoals hiervoor is aangegeven, noodzaakt het EG-Verdrag tot verlening van een onderhavige vrijstelling.

Overigens bestaat het voornemen de voorziening bij gelegenheid op te nemen in het Besluit.

Paragraaf 2. Opheffing verbod buiten het grondgebied van Nederland brengen van geprepareerde producten van dieren

In artikel I, onderdeel B, is artikel 7 van de Regeling aangepast.

Zoals reeds in de Inleiding is vermeld bevatte artikel 7 tot voorheen uitsluitend een vrijstelling ten behoeve van het intracommunautaire verkeer voor het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (producten van) dieren, die vermeld zijn op bijlage A, B, C of D van de basisverordening. De vrijstelling is in artikel 7, onderdeel b, van de Regeling uitgebreid voor het buiten het grondgebied van Nederland brengen van overige geprepareerde producten van dieren, waarvoor een prepareervergunning vereist is, ten behoeve van het intracommunautaire verkeer.

Gelet op de getroffen voorziening in artikel 7, onderdeel b, van de Regeling is artikel 2 van de Regeling eveneens aangepast.

Artikel 2 stelt voorwaarden aan alle vrijstellingen genoemd in de Regeling. Deze voorwaarden vloeien voort uit de basisverordening en uit Verordening (EG) nr. 1808/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 30 augustus 2001, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (hierna: de uitvoeringsverordening).

Aangezien de basis- en uitvoeringsverordening echter niet van toepassing is op de soorten, bedoeld in artikel 7, onderdeel b, van de Regeling, behoeven voornoemde voorwaarden niet te gelden voor de vrijstelling, bedoeld in artikel 7, onderdeel b, van de Regeling.

De vrijstelling geldt voorzover de producten aantoonbaar overeenkomstig de in een lid-staat geldende wetgeving zijn verkregen.

Voor wat betreft geprepareerde producten van dieren, waarvoor een prepareervergunning vereist is, geldt dat dit het geval is, indien voldaan is aan het bepaalde in artikel 6, tweede of vijfde lid, van het Besluit.

Artikel 6, tweede lid, van het Besluit bepaalt dat het toegestaan is geprepareerde producten van dieren, waarvoor een prepareervergunning vereist is, onder zich te hebben, te vervoeren of af te leveren, indien het product voorzien is van een merkteken dat voldoet aan de krachtens artikel 7, tweede lid, van het Besluit gestelde regels.

In artikel 6, vijfde lid, is een overgangsregeling opgenomen op grond waarvan het toegestaan is geprepareerde dieren, waarvoor een prepareervergunning vereist is, onder zich te hebben, te vervoeren of af te leveren indien aangetoond kan worden dat het betrokken product verworven is vóór de inwerkingtreding van het Besluit.

Overigens heeft met de wijziging geen versoepeling plaatsgevonden van het regime met betrekking tot commerciële activiteiten met geprepareerde producten van dieren, waarvoor een prepareervergunning vereist is.

Commerciële activiteiten met geprepareerde producten van dieren, die zijn vermeld op bijlage A, B, C of D van de basisverordening, zijn slechts toegestaan voorzover hiervoor een vrijstelling is verleend in de Regeling en de voorwaarden die aan deze vrijstelling zijn verbonden in acht worden genomen. Voor bijlage A-soorten betekent dit bijvoorbeeld dat op grond van artikel 10 van de Regeling voor commerciële handelsactiviteiten een EG-certificaat benodigd is.

Voor de overige geprepareerde producten van dieren, waarvoor een prepareervergunning vereist is, geldt dat een ontheffing nodig is op grond van artikel 75, derde lid, van de wet voor het verrichten van commerciële activiteiten met deze producten.

Paragraaf 3. Handhaving

Bij controles ten aanzien van de uitvoer van de in artikel 7, onderdeel b, van de Regeling bedoelde geprepareerde producten van dieren zal allereerst bekeken dienen te worden of het product voorzien is van een merkteken.

De merktekens zijn op aanvraag verkrijgbaar bij het agentschap LASER in Dordrecht en zijn op grond van artikel 5 van de Regeling prepareren van dieren voorzien van de letters NL, gevolgd door de letters LNV en een uniek nummer. LASER houdt een register bij van de merktekens. Toezichthouders en opsporingsambtenaren kunnen LASER raadplegen voor informatie uit het register.

Als het product niet is voorzien van een merkteken, is het de vraag of de houder van het product aannemelijk kan maken dat het product verworven is vóór inwerkingtreding van het Besluit.

Diverse geprepareerde producten van dieren als bedoeld in artikel 7, onderdeel b, van de Regeling mochten voor inwerkingtreding van het Besluit zonder merkteken gehouden en verhandeld worden. Houders van dergelijke producten kunnen bijvoorbeeld door een aankoopnota aannemelijk maken dat het product is verworven voor inwerkingtreding van het Besluit.

Naar verwachting zal de controlelast voor handhavende instanties niet substantieel toenemen als gevolg van onderhavige wijziging. Er wordt niet verwacht dat de vraag uit het buitenland naar geprepareerde producten, als bedoeld in artikel 7, onderdeel b, sterk zal toenemen. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen hierover is opgemerkt in de Inleiding.

Paragraaf 4. Lasten voor bedrijfsleven, burgers en overheid

In onderhavige regeling is uitgangspunt dat geprepareerde producten van dieren, waarvoor een prepareervergunning is vereist, met een merkteken buiten het grondgebied van Nederland kunnen worden gebracht ten behoeve van het intracommunautaire verkeer.

Het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM) heeft in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een nulmeting verricht ten aanzien van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven van de Flora- en faunawet.

Bedrijven vragen per aanvraagformulier een setje van 100 merktekens aan. Uit de nulmeting blijkt dat het een bedrijf circa € 8,– kost om een setje merktekens aan te vragen. Op jaarbasis worden gemiddeld 135 aanvragen voor setjes merktekens ingediend. De kosten voor het bedrijfsleven die hiermee in totaal gemoeid zijn bedragen op jaarbasis circa € 1.093,–.

Als gevolg van onderhavige wijziging zal de vraag uit het buitenland naar de in artikel 7, onderdeel b, van de Regeling bedoelde geprepareerde producten uit Nederland toenemen. Zoals reeds in de Inleiding is aangegeven wordt echter slechts een lichte stijging van de vraag verwacht, omdat het vanuit Nederland verboden blijft commerciële activiteiten te verrichten met voornoemde producten.

Wel zou het vaker kunnen voorkomen dat eigenaren van te prepareren producten van dieren uit andere lidstaten deze producten bij een Nederlandse preparateur laten prepareren.

Als gevolg hiervan zullen Nederlandse preparateurs meer merktekens nodig hebben.

Naar verwachting zullen als gevolg van onderhavige wijziging circa 15 setjes merktekens meer worden aangevraagd dan tot nu toe het geval is. De kosten voor het bedrijfsleven voor de merktekens stijgen hiermee met € 120,– op jaarbasis.

De uitvoer van geprepareerde producten van dieren, als bedoeld in artikel 7, onderdeel b, van de Regeling ten behoeve van het intracommunautair verkeer was tot op heden ontheffingsplichtig. Sinds inwerkingtreding van de Flora- en faunawet zijn op jaarbasis circa 7 ontheffingen aangevraagd en verleend voor het buiten het grondgebied van Nederland brengen van deze producten ten behoeve van het intracommunautaire verkeer.

Uit de nulmeting blijkt dat de kosten voor het bedrijfsleven per gehonoreerde ontheffingsaanvraag gemiddeld circa € 65,– bedragen.

In totaal bespaart het bedrijfsleven derhalve circa € 455,– als gevolg van het vervallen van voornoemde ontheffingsplicht.

Indien de consequenties voor de administratieve lasten van het bedrijfsleven als gevolg van onderhavige wijziging in totaal worden bezien, kan geconcludeerd worden dat sprake is van een daling van de administratieve lasten met € 335,– per jaar.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 2002, 51; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 23 juli 2002, Stcrt. 2002, 139.

Naar boven