Regeling superheffing en melkpremie 2004

23 maart 2004

Nr. TRCJZ/2004/1814

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

– Gelet op artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (PbEG 1999, L 160);

– Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van de bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PbEU 2003, L 270);

– Gelet op Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (PbEU 2003, L 270);

– Gelet op Verordening (EG) nr. 2237/2003 van de Commissie van 23 december 2003 houdende uitvoeringsbepalingen voor bepaalde steunregelingen die zijn ingesteld bij titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van de bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU 2003, L 339);

– Gelet op de Verordening van de Commissie houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten;

– Voorts gelet op de artikelen 13, 15, 19, 23, 27, en 28 van de Landbouwwet;

Besluit:

Paragraaf 1

Definities

Artikel 1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

a. productschap: Productschap Zuivel;

b. raadsverordening: verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten;

c. commissieverordening: ter uitvoering van de raadsverordening door de Europese Commissie vastgestelde verordening;

d. verordening 1782/2003: Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van de bepaalde steunregelingen voor landbouwers;

e. verordening 2237/2003: Verordening (EG) nr. 2237/2003 van de Commissie van 23 december 2003 houdende uitvoeringsbepalingen voor bepaalde steunregelingen die zijn ingesteld bij titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van de bepaalde steunregelingen voor landbouwers;

f. melk, andere zuivelproducten, producent, bedrijf, koper, levering, rechtstreekse verkoop, vermarkting, nationale referentiehoeveelheid, individuele referentiehoeveelheid, beschikbare referentiehoeveelheid: hetgeen daaromtrent is bepaald in artikel 5 van de raadsverordening;

g. heffingsperiode: tijdvak van 12 maanden dat begint op 1 april van ieder kalenderjaar en eindigt op 31 maart van het volgende jaar.

Paragraaf 2

De heffingsgrondslag

Artikel 2

1. De producent die in een heffingsperiode zijn beschikbare referentiehoeveelheid overschrijdt, is de op grond van artikel 2 van de raadsverordening geldende heffing verschuldigd.

2. De grondslag voor de berekening van de heffing als bedoeld in het eerste lid is in geval van leveringen de totale hoeveelheid geleverde melk en in geval van rechtstreekse verkoop de totale hoeveelheid gebruikte of overgedragen melk. De hoeveelheid melk, of het equivalent daarvan, wordt bepaald met inachtneming van het bepaalde in de commissieverordening.

Paragraaf 3

De referentiehoeveelheid

Artikel 3

1. Van een natuurlijke of rechtspersoon die over individuele referentiehoeveelheden beschikt en die gedurende een heffingsperiode geen melk of andere zuivelproducten vermarkt, worden de referentiehoeveelheden uiterlijk met ingang van 1 april van het daaropvolgende kalenderjaar aan de nationale reserve toegevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de raadsverordening.

2. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de raadsverordening, wordt van een producent die minder dan 70 procent van zijn individuele referentiehoeveelheid op de markt brengt, met ingang van 1 april van het daaropvolgende kalenderjaar de ongebruikte referentiehoeveelheid geheel aan de nationale reserve toegevoegd.

3. Onder ongebruikte referentiehoeveelheid, bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan het verschil tussen de individuele referentiehoeveelheid van de producent en hetgeen hij op de markt heeft gebracht in de desbetreffende heffingsperiode. Met een eventuele verkleining van de referentiehoeveelheid in de betrokken heffingsperiode als gevolg van definitieve overdracht aan een andere producent, wordt bij de toepassing van het bepaalde in het tweede lid rekening gehouden.

Artikel 4

1. De op grond van artikel 3, eerste lid, aan de reserve toegevoegde referentiehoeveelheden kunnen opnieuw door het productschap aan de natuurlijke of rechtspersoon worden toegewezen overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de raadsverordening.

2. De op grond van artikel 3, tweede lid, aan de nationale reserve toegevoegde referentiehoeveelheid kan opnieuw door het productschap aan de producent worden toegewezen op voorwaarde dat hij uiterlijk voor het einde van de tweede heffingsperiode nadat de referentiehoeveelheden aan de nationale reserve zijn toegevoegd, de vermarkting hervat van ten minste 70 procent van zijn individuele referentiehoeveelheid, bedoeld in artikel 3, tweede lid.

Paragraaf 4

De overdracht van referentiehoeveelheid

Artikel 5

1. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de raadsverordening kan een producent in de betrokken heffingsperiode een deel van zijn individuele referentiehoeveelheid die hij niet voornemens is zelf te gebruiken, tijdelijk overdragen aan een andere producent.

2. Voor de tijdelijke overdracht als bedoeld in het eerste lid gelden de volgende voorwaarden:

a. een producent draagt minimaal 10.000 kg tijdelijk over;

b. een producent kan maximaal 75 000 kg referentiehoeveelheid tijdelijk overgedragen krijgen;

c. een producent kan niet in een heffingsperiode zowel referentiehoeveelheden tijdelijk overdragen als overgedragen krijgen.

3. De tijdelijke overdracht van een referentiehoeveelheid wordt gemeld aan het productschap voor een door het productschap te bepalen datum en volgens door het productschap te stellen regels.

4. Een aanspraakop een referentiehoeveelheid ontstaat eerst na de registratie door het productschap.

Artikel 6

1. De overdracht van een individuele referentiehoeveelheid, niet zijnde een geheel bedrijf, geschiedt in samenhang met de overdracht van de voor de melkproductie gebruikte grond als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de raadsverordening, als overeengekomen door betrokken partijen en met inachtneming van de hierna volgende bepalingen.

2. De over te dragen referentiehoeveelheid bedraagt niet meer dan 20.000 kg per hectare grond.

3. De over te dragen referentiehoeveelheid omvat minimaal 20.000 kg. Dit minimum behoeft niet in acht te worden genomen indien de totale referentiehoeveelheid van de overdrager minder dan 20.000 kg bedraagt en deze hoeveelheid in zijn geheel wordt overgedragen. Voorts behoeft dit minimum niet in acht te worden genomen bij het eindigen, beëindigen en ontbinden van een pachtovereenkomst, die is goedgekeurd door de grondkamer vóór 1 april 1993.

4. De ingevolge het eerste lid met een referentiehoeveelheid over te dragen grond was gedurende een periode van één jaar voorafgaande aan de overdracht daadwerkelijk voor de melkproductie op het betrokken bedrijf in gebruik. Voorts dient de met een referentiehoeveelheid over te dragen grond gedurende een periode van één jaar na de overdracht daadwerkelijk voor de melkproductie op het betrokken bedrijf in gebruik te blijven. In geval van beëindiging van een pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onder a, c en d, dient de terug over te dragen grond gedurende een periode van één jaar voorafgaande aan de beëindiging van een pachtovereenkomst daadwerkelijk voor de melkproductie op het betrokken bedrijf in gebruik te zijn geweest.

5. Het productschap kan ingeval van overdracht krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht ontheffing verlenen van het bepaalde in het vierde lid.

Artikel 7

1. Bij de overdracht van een individuele referentiehoeveelheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de raadsverordening in het kader van de overdracht van een bedrijf gaat de individuele referentiehoeveelheid in zijn geheel over, met inachtneming van de hierna volgende bepalingen.

2. Een overdracht van een referentiehoeveelheid vindt plaats tot ten hoogste 20.000 kg per hectare overgedragen grond, tenzij:

a. het gehele bedrijf wordt verworven door degene die een echtgenoot, kind, afstammeling in de tweede graad, echtgenoot van een kind, echtgenoot van een kleinkind, of een pleegkind is van de vervreemder;

b. het gehele bedrijf wordt verworven door een ander dan genoemd in onderdeel a, als ten genoegen van het productschap is aangetoond dat het bedrijf in de twee jaren voorafgaande aan de overdracht niet substantieel is verkleind, althans voor zover het de melkveehouderij betreft en als het bedrijf beoordeeld naar de feitelijke bedrijfsvoering als een zelfstandige eenheid ongewijzigd wordt voortgezet. Ter zake van de toepassing van dit onderdeel kunnen nadere regelen worden gesteld door het productschap.

3. Onder pleegkind wordt verstaan degene die duurzaam als een eigen kind is verzorgd en opgevoed.

Artikel 8

1. Indien naar het oordeel van het productschap een overdracht van grond dan wel het aangaan of beëindigen van een pachtovereenkomst kennelijk uitsluitend tot doel heeft gehad het maximum gesteld in artikel 6, tweede lid, te ontgaan, kan het productschap binnen een tijdvak van 3 jaren na overdracht van de referentiehoeveelheid, besluiten dat een aanspraak op deze hoeveelheid ter zake van die overdracht geheel of gedeeltelijk niet meer wordt erkend, te rekenen vanaf het tijdstip van registratie, met dien verstande dat de niet-erkenning maximaal 12 maanden terugwerkt.

2. Indien een aanspraak ingevolge het eerste lid geheel of gedeeltelijk niet meer wordt erkend:

a. kan erkenning van de aanspraak op de referentiehoeveelheid bij de vervreemder plaatsvinden indien de verkrijger en de vervreemder overeenkomen dat de overdracht van de referentiehoeveelheid ongedaan wordt gemaakt met ingang van de datum waarop partijen van deze overeenkomst op een daartoe voorgeschreven formulier bij het productschap hebben kennisgegeven;

b. kan erkenning van de aanspraak op de referentiehoeveelheid bij de verkrijger plaatsvinden, indien alsnog daadwerkelijk voor de melkproductie gebruikte grond aan hem wordt overgedragen overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 met ingang van de datum waarop de betrokken registratie overeenkomstig de procedure van artikel 9 heeft plaatsgevonden.

3. De erkenning als bedoeld in het tweede lid wordt gerelateerd aan de nog niet verstreken periode van de betrokken heffingsperiode.

4. De verkrijger kan op diens verzoek voor het niet erkende deel van de referentiehoeveelheid aanspraak maken op een vergoeding van € 0,29 per kilogram referentiehoeveelheid. Voor zover deze vergoeding toegekend wordt, is het in het tweede lid bepaalde niet van toepassing. Een in de eerste volzin bedoeld verzoek wordt bij het productschap ingediend. De minister beslist op het verzoek.

5. Indien bij toepassing van artikel 7, tweede lid, onderdeel b, naar het oordeel van het productschap in het tijdvak van drie jaren volgend op de overdracht van de referentiehoeveelheid, het bedrijf niet of niet meer als een zelfstandige eenheid ongewijzigd wordt voortgezet, kan het productschap besluiten dat een aanspraak op deze hoeveelheid, die het maximum van 20.000 kg per overgedragen hectare te boven gaat, geheel of gedeeltelijk niet meer wordt erkend, te rekenen vanaf het tijdstip van registratie, met dien verstande dat de niet-erkenning maximaal 12 maanden terugwerkt.

Artikel 9

1. Degenen die een referentiehoeveelheid op basis van artikel 6, dan wel op basis van artikel 7, eerste lid, hebben overgedragen respectievelijk overgedragen gekregen, stellen gezamenlijk binnen zes weken nadien het productschap in kennis. Daarbij worden het door het productschap voorgeschreven formulier en de voorgeschreven documenten met betrekking tot de overdracht van de referentiehoeveelheid en de bijbehorende grond gevoegd.

2. Er kan eerst een aanspraak op referentiehoeveelheid worden gemaakt na de registratie door het productschap.

3. Indien de overdracht bedoeld in het eerste lid niet overeenkomstig de eisen van het eerste lid wordt aangemeld of na een door het productschap te bepalen datum wordt aangemeld, kan de aanspraak op de overgedragen referentiehoeveelheid eerst worden erkend met ingang van de volgende heffingsperiode.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 7, tweede lid, onder a en b, wordt, indien het productschap de overdracht van een referentiehoeveelheid ter registratie krijgt aangeboden waarbij meer dan 20.000 kg per hectare wordt overgedragen, ten name van de verwerver de overdracht geregistreerd van 20.000 kg per hectare overgedragen grond. Het meerdere wordt aan de nationale reserve toegevoegd. Voor de niet ten name van de verwerver geregistreerde hoeveelheid wordt een vergoeding toegekend overeenkomstig de bepalingen van de daarvoor geldende regeling van de Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw.

5. De vergoeding, bedoeld in het vierde lid wordt toegekend aan de vervreemder van de grond, tenzij de betrokken partijen anders overeenkomen. In geval van ontbinding, eindigen dan wel beëindiging van een pachtovereenkomst wordt de vergoeding toegekend aan de verpachter en pachter gezamenlijk ieder voor de helft, tenzij de betrokken partijen anders overeenkomen.

6. Indien in een heffingsperiode de tijdelijke overdracht van een referentiehoeveelheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 door het productschap wordt geregistreerd en nadien in dezelfde periode ten aanzien van de betrokken hoeveelheid een kennisgeving bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid bij het productschap wordt aangemeld, wordt de aanspraak op de betrokken hoeveelheid eerst erkend met ingang van de volgende heffingsperiode.

Artikel 10

1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 6 en 7 gaat door overdracht van een bedrijf of grond krachtens erfrecht dan wel huwelijksvermogensrecht een referentiehoeveelheid op de rechthebbende over, met inachtneming van de hierna volgende bepalingen.

2. Het productschap wijzigt op verzoek van de rechthebbende of de rechthebbenden aan wie een bedrijf toekomt de registratie van de betrokken referentiehoeveelheid.

3. Het productschap wijzigt op verzoek van de rechthebbende of de rechthebbenden aan wie gronden toekomen die ten tijde van de overdracht deel uitmaakten van een bedrijf waaraan een referentiehoeveelheid was gerelateerd, de registratie van de betrokken hoeveelheid als overeengekomen door de rechthebbenden, op basis van de voor de melkproductie gebruikte oppervlakte.

4. Het productschap kan op verzoek de voorgaande leden overeenkomstig toepassen indien sprake is van een andere wijze van overdracht onder algemene titel dan is aangegeven in het eerste lid, dan wel indien sprake is van een overdracht onder bijzondere titel, anders dan in artikel 6, eerste lid, dan wel indien sprake is van in-de-plaatsstelling of medepacht als bedoeld in de artikelen 49, 49a of 54 van de Pachtwet.

5. Een verzoek wordt gedaan door kennisgeving door de betrokken rechthebbende of de gezamenlijke rechthebbenden aan het productschap. Artikel 9, eerste, tweede en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11

1. Een aanspraak op een referentiehoeveelheid wordt niet erkend indien deze in samenhang met de overdracht van grond, niet zijnde een geheel bedrijf, of een geheel bedrijf wordt verworven door een ander publiekrechtelijk lichaam dan het Bureau Beheer Landbouwgronden, of door een particuliere natuurbeschermingsorganisatie, tenzij het productschap anders beslist voor een daarbij vastgestelde hoeveelheid.

2. In geval van verwerving door een ander publiekrechtelijk lichaam dan het Bureau Beheer Landbouwgronden van grond, niet zijnde een geheel bedrijf, of een geheel bedrijf, wordt een aanspraak op een referentiehoeveelheid erkend indien zeker is gesteld dat de overgedragen grond of het overgedragen bedrijf voor landbouwkundige doeleinden in gebruik blijft en indien de grond of het bedrijf samen met de referentiehoeveelheid door het publiekrechtelijke lichaam binnen een termijn van ten hoogste 6 maanden na de overdracht wordt overgedragen aan één of meer producenten.

Artikel 12

1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 6 en 7 kan ingeval van verplaatsing van een geheel bedrijf, de op het oude bedrijf beschikbare referentiehoeveelheid worden meegenomen naar het nieuwe bedrijf.

2. Het ingevolge het eerste lid te verplaatsen bedrijf dient gedurende een periode van één jaar voorafgaand aan de verplaatsing daadwerkelijk in gebruik te zijn geweest voor de melkproductie. Voorts dient het nieuwe bedrijf gedurende een periode van één jaar na de verplaatsing daadwerkelijk voor de melkproductie in gebruik te blijven.

3. Artikel 9, eerste, tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

1. Onder overdracht wordt verstaan:

a. overdracht in eigendom;

b. een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pachtwet betreffende los land hetwelk groter is dan één hectare of een hoeve geldend voor de duur van meer dan één jaar;

c. een schriftelijke pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pachtwet betreffende los land hetwelk niet groter is dan één hectare, geldend voor de duur van meer dan één jaar;

d. een door de grondkamer geregistreerde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 70f, tweede lid, van de Pachtwet, geldend voor de duur van meer dan één jaar doch voor ten hoogste twee jaar;

e. overdracht ingevolge vestiging, overdracht of tenietgaan van het recht van erfpacht of het recht van vruchtgebruik.

2. Aan het hieronder bepaalde is het zelfde gevolg verbonden als aan de pachtovereenkomst bedoeld in het eerste lid, de onderdelen b, c en d;

a. een door de grondkamer goedgekeurde beëindigingsovereenkomst van een pachtovereenkomst;

b. een schriftelijke beëindigingsovereenkomst van een pachtovereenkomst als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d;

c. het eindigen van een pachtovereenkomst als bedoeld in het eerste lid onderdelen c en d, alsmede van een door de Grondkamers goedgekeurde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Pachtwet, geldend voor de duur van meer dan één jaar, zonder dat een verzoek als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Pachtwet is ingediend, of van een pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 70f, vijfde lid, van de Pachtwet;

d. een door de rechter uitgesproken ontbinding van een pachtovereenkomst;

e. een afwijzing door de rechter van een verzoek tot verlenging van een pachtovereenkomst;

f. het eindigen van een pachtovereenkomst als gevolg van een kennisgeving als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Pachtwet, waarna niet overeenkomstig artikel 36, derde lid, van de Pachtwet om verlenging is verzocht.

3. Voor het tijdstip van overdracht van de referentiehoeveelheid is bepalend:

a. de inschrijving van de desbetreffende akte in de in artikel 89 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde openbare registers met dien verstande dat in het geval van het tenietgaan van het recht van erfpacht of van het recht van vruchtgebruik het tijdstip van het tenietgaan in aanmerking wordt genomen;

b. de ingangsdatum van de pachtovereenkomst dan wel de datum waarop de betrokken partijen de pachtovereenkomst schriftelijk zijn aangegaan, voor zover deze na de ingangsdatum ligt.

Paragraaf 5

Verplichtingen voor de producent en de koper

Artikel 14

1. De producent met een beschikbare referentiehoeveelheid voor rechtstreekse verkoop die melk of andere zuivelproducten rechtstreeks heeft verkocht of overgedragen doet bij het productschap tijdig aangifte overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, eerste en tweede lid, van de commissieverordening.

2. De producent met een beschikbare referentiehoeveelheid voor rechtstreekse verkoop doet tevens in geval hij geen melk of andere zuivelproducten heeft verkocht of overgedragen, aangifte, als bedoeld in het eerste lid, bij het productschap.

3. Indien de producent de in het eerste of tweede lid bedoelde aangifte niet voor 15 mei heeft gedaan of een onjuiste aangifte heeft ingediend, legt het productschap aan de producent de sanctie als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de commissieverordening, op, behoudens in geval artikel 11, vijfde lid, van de commissieverordening van toepassing is.

4. Indien op 1 juli geen aangifte is ontvangen door het productschap, voegt het productschap, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, vierde lid, van de commissieverordening de referentiehoeveelheid voor rechtstreekse verkoop van de producent aan de nationale reserve toe, behoudens in geval artikel 11, vijfde lid, van de commissieverordening van toepassing is.

Artikel 15

1. De koper doet bij het productschap tijdig aangifte overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, eerste en tweede lid, van de commissieverordening.

2. Bij zijn aangifte voegt de koper een verklaring omtrent de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens van een registeraccountant, ingeschreven in het register genoemd in artikel 55 van de Wet op de Registeraccountants, hetzij een accountant-administratieconsulent, ingeschreven in het register genoemd in artikel 36 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten.

3. Indien geen aangifte is ontvangen op 15 mei respectievelijk op 1 juli, is de koper het bedrag, berekend overeenkomstig artikel 8, derde lid, van de commissieverordening verschuldigd, onderscheidenlijk wordt de erkenning van de koper ingetrokken door het productschap overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de commissieverordening, behoudens in geval artikel 8, vijfde lid, van de commissieverordening van toepassing is.

Artikel 16

1. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de raadsverordening is de koper verantwoordelijk voor de inning van de heffingen en de afdracht ervan aan het productschap.

2. Indien tijdens een heffingsperiode blijkt dat een producent zijn beschikbare referentiehoeveelheid overschrijdt, houdt de koper bij wijze van voorschot op grond van het bepaalde in artikel 11, derde lid, van de raadsverordening bij elke levering nadien ten hoogste 50% van de te betalen melkprijs in.

3. De producent die aan een andere koper gaat leveren of die aan meer dan een koper levert, doet daarvan opgaaf aan het productschap voor een door het productschap vast te stellen datum en volgens door het productschap vast te stellen regels.

Artikel 17

1. Een koper is verplicht een administratie te voeren in overeenstemming met het bepaalde in artikel 19, tweede lid, en artikel 20, tweede, derde en vierde lid, van de commissieverordening.

2. Een producent voert een administratie in overeenstemming met het bepaalde in artikel 20, vijfde respectievelijk zesde lid, van de commissieverordening.

Artikel 18

1. Het is een producent verboden melk te leveren aan een niet-erkende koper.

2. Het is een producent verboden melk of andere zuivelproducten van zijn bedrijf te vermarkten anders dan op eigen naam.

Artikel 19

1. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de commissieverordening, erkent het productschap op verzoek een koper die actief is op Nederlands grondgebied, die voldoet aan het bepaalde in de artikel 19, tweede lid, van de commissieverordening en

a. die is ingeschreven in het handelsregister in de zin van artikel 2 van de Handelsregisterwet 1996;

b. die zich ertoe verbindt het vervoer van melk door middel van daartoe gebruikelijke transportmiddelen te laten verrichten, die de mogelijkheid bieden om de hoeveelheid, de herkomst en de bestemming van de getransporteerde melk vast te stellen alsmede het vetgehalte ervan te laten vaststellen.

2. Indien een verzoek tot erkenning als koper wordt ingediend na een door het productschap vast te stellen datum, kan erkenning eerst plaatsvinden met ingang van de volgende heffingsperiode.

3. Het productschap trekt de erkenning van de koper in, indien:

a. de koper niet meer voldoet aan de eisen, gesteld in het eerste lid;

b. de koper in gebreke blijft met de inning van door producenten verschuldigde heffingen als bedoeld in artikel 11 van de raadsverordening;

c. de koper niet zijn administratie overeenkomstig het bepaalde in artikel 20, tweede, derde of vierde lid, van de commissieverordening voortdurend bijwerkt;

d. de koper niet op 1 juli zijn aangifte heeft ingediend. Artikel 8, vierde lid, van de commissieverordening is van toepassing;

e. de in artikel 19, derde lid, van de commissieverordening bedoelde gevallen zich voordoen, behoudens in geval artikel 19, vierde lid, van de commissieverordening van toepassing is.

Paragraaf 6

Vaststelling, oplegging en inning van de heffing

Artikel 20

Het productschap herverdeelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, derde lid, onderdeel b, respectievelijk artikel 12, eerste lid, van de raadsverordening het ongebruikte deel van de nationale referentiehoeveelheid voor leveringen onderscheidenlijk rechtstreekse verkoop over de betrokken producenten die op grond van artikel 2, eerste lid, een heffing verschuldigd zijn, naar evenredigheid van de individuele referentiehoeveelheid van elke producent.

Artikel 21

1. De producent respectievelijk de koper draagt de door hem verschuldigde onderscheidenlijk geïnde heffingen vóór 1 september af aan het productschap overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de commissieverordening.

2. Bij afdracht na 1 september is de producent respectievelijk de koper de rente als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de commissieverordening verschuldigd aan het productschap.

Artikel 22

Voor de uitvoering van deze regeling en met name voor de vaststelling en oplegging van de heffingen, bedoeld in artikel 2, wordt geen rekening gehouden met rechtshandelingen waarvan op grond van bepaalde feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat zij geen wezenlijke verandering van feitelijke verhoudingen ten doel hebben gehad, of dat die rechtshandelingen achterwege zouden zijn gebleven indien daarmede niet de vaststelling of oplegging van de heffing voor het vervolg geheel of ten dele onmogelijk zou worden gemaakt.

Artikel 23

1. Het productschap stelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, eerste lid, van de commissieverordening de melkequivalenties vast voor andere zuivelproducten dan room en boter.

2. Het productschap stelt ambtshalve door de producent gebruikte hoeveelheid melk vast op basis van het aantal door de producent gehouden koeien en de gemiddelde melkgift van de kudde, in het in artikel 12, tweede lid, van de commissieverordening bedoelde geval.

3. Het productschap beslist op verzoeken tot omzetting van referentiehoeveelheid als bedoeld in artikel 3 van de commissieverordening. Een verzoek wordt ingediend bij het productschap volgens door het productschap te stellen regels en voor een door het productschap te bepalen datum.

4. Het productschap administreert de beschikbare referentiehoeveelheden van iedere producent, alsmede iedere wijziging of omzetting daarvan, inclusief het vetgehalte als bedoeld in artikel 9 van de raadsverordening en informeert iedere producent omtrent de status van zijn individuele respectievelijk beschikbare referentiehoeveelheden overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van de commissieverordening.

Paragraaf 7

Melkpremie en extra betaling

Artikel 24

1. Overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van titel IV van verordening 1782/2003 en met inachtneming van het bepaalde in met name de hoofdstukken 1 en 7 van verordening 2237/2003 verstrekt het productschap op aanvraag de melkpremie en extra betaling aan producenten.

2. De producent dient een aanvraag voor melkpremie en extra betaling in bij het productschap voor 15 mei.

3. In afwijking van het eerste lid wordt geen melkpremie en extra betaling verstrekt indien het bedrag 50 euro of lager is.

Artikel 25

1. De extra betaling, bedoeld in artikel 96 van verordening 1782/2003 wordt verstrekt op grond van de beschikbare referentiehoeveelheid van een producent.

2. De extra betaling voor een producent is gelijk aan het totaalbedrag genoemd in artikel 96, tweede lid, van verordening 1782/2003 uitgedrukt in ton, gedeeld door het totaal van de beschikbare referentiehoeveelheden in de betrokken heffingsperiode uitgedrukt in ton, te vermenigvuldigen met de beschikbare referentiehoeveelheid van een producent, uitgedrukt in ton.

Paragraaf 8

Slotbepalingen

Artikel 26

1. Het productschap is de bevoegde instantie, bedoeld in de raads- en commissieverordening en is belast met de vaststelling, berekening en invordering van verschuldigde heffingen, alsmede met de verstrekking van de melkpremie en de extra betaling.

2. Het productschap regelt overigens, met inachtneming van raads- en commissieverordening en de verordeningen 1782/2003 en 2237/2003 en, zo nodig, de aanwijzingen van de minister, al hetgeen voor een goede uitvoering van deze regeling is vereist.

Artikel 27

De Regeling superheffing 1993 wordt ingetrokken.

Artikel 28

De Overdrachtsregeling bevoegdheden Landbouwwet 1966 algemeen1 wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 1, aanhef, achtste gedachtestreepje, wordt ‘de Regeling superheffing 1993’ vervangen door: de Regeling superheffing en melkpremie 2004.

Artikel 29

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2004.

Artikel 30

Deze regeling wordt aangehaald als ‘Regeling superheffing en melkpremie 2004’ en wordt met de toelichting in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 23 maart 2004.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
overeenkomstig het door de minister genomen besluit:de Directeur-Generaal,
R.M. Bergkamp.

Toelichting

Inleiding

In het kader van de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid heeft de Raad van de Europese Unie bij het Akkoord van Luxemburg eind juni 2003 verordening (EG) nr. 1788/2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten en verordening (EG) 1782/2003, het kader voor rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor landbouwers, vastgesteld.

Melkpremie en extra betaling algemeen

De nieuwe raadsverordeningen voor de superheffing, en de melkpremie en extra betaling zijn reden de Regeling superheffing 1993 in te trekken en te vervangen door deze regeling. Met ingang van 2004 hebben melkproducenten recht op een door de Europese Gemeenschap vastgestelde melkpremie per ton referentiehoeveelheid alsmede een extra betaling op basis van door de lidstaat vast te stellen criteria. Dit in verband met de verlaging van de interventieprijzen voor boter en melkpoeder vanaf 2004. Voor het jaar 2004 zal de extra betaling, naar analogie van de melkpremie, worden betaald op grond van de referentiehoeveelheid die op 31 maart op het bedrijf van de producent beschikbaar is.

Superheffing algemeen

Het regime voor de superheffing is verlengd tot 2015. Nieuw in raadsverordening 1788/2003 is dat de lidstaat de eventuele heffing verschuldigd is geworden. De lidstaat slaat de heffing vervolgens om over alle producenten die tot de overschrijding hebben bijgedragen, waarbij de nationale referentiehoeveelheden voor leveringen en rechtstreekse verkoop apart in ogenschouw worden genomen. Het bedrag van de heffing wordt overigens de komende jaren stap voor stap verlaagd, overeenkomstig artikel 2 van de raadsverordening 1788/2003.

De koper blijft verantwoordelijk voor de aangifte, invordering en afdracht van de door de producenten die aan hem hebben geleverd verschuldigde heffing. Het zijn uiteindelijk echter de producenten zelf die verantwoordelijk zijn voor de overschrijding van hun referentiehoeveelheid.

Uitdrukkelijk is bepaald in raadsverordening 1788/2003 dat voor leveringen met uitsluiting van alle overige zuivelproducten slechts de volle melk in aanmerking wordt genomen. De levering van ontroomde of bewerkte melk wordt voortaan beschouwd als rechtstreekse verkoop.

Voor rechtstreekse verkoop aan consumenten is eveneens de hoeveelheid gebruikte volle melk bepalend. Bij de verkoop of overdracht van magere zuivelproducten zal derhalve beslissend zijn hoeveel volle melk is gebruikt voor de productie van 1 kg mager zuivelproduct. De definities op dit punt zijn aangescherpt, teneinde te voorkomen dat hoeveelheden melk of andere zuivelproducten niet onder de heffingsregeling vallen. De mogelijkheid tot samenvoeging van quotum als bedoeld in artikel 28 van de Regeling superheffing 1993 keert niet terug. De eventueel verleende toestemming in dat kader geldt daarmee niet langer. Dit vanwege de aangescherpte definitie van het begrip producent en de introductie van de melkpremie en extra betaling per bedrijf.

Zoals reeds in 2003 door de minister bekend is gemaakt, heeft de gemeenschapswetgever naar aanleiding van het Thomsen arrest (Hof van Justitie; C 401-99) in de betrokken verordening gestipuleerd dat voortaan een producent zijn melkquotum actief moet gebruiken en dat nog slechts een deel van het melkquotum mag worden verhuurd. In verordening 1788/2003 zijn verder meer controlemomenten ingebouwd en is de administratieplicht voor de producenten uitgebreid.

Artikelsgewijze toelichting

Hieronder worden een aantal van de artikelen toegelicht, voor zover er sprake is van inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de Regeling superheffing 1993.

Artikel 1

De definities zijn aangepast aan het nieuwe begrippenkader van de nieuwe verordeningen. Verder zijn enkele overbodig geworden definities geschrapt.

Artikel 2

Het eerste lid bevat de kern van de heffingsregeling. Uitgangspunt voor de vaststelling van een overschrijding is de referentiehoeveelheid in kilogrammen melk die op 31 maart voor een producent beschikbaar is. Als de producent meer dan die hoeveelheid aan melk of andere zuivelproducten op de markt heeft gebracht, komt dat voor rekening van de producent.

Het tweede lid regelt de grondslag voor de berekening van de superheffing. Zowel in het kader van leveringen als voor rechtstreekse verkoop is het criterium de hoeveelheid aan de zuivelfabriek geleverde respectievelijk voor de vervaardiging van andere zuivelproducten gebruikte melk, waarmee met melk wordt bedoeld de volle melk, rechtstreeks afkomstig van de koe.

In geval van leveringen speelt het vetgehalte van de melk een rol voor de beoordeling of er sprake is van een overschrijding en dus bij de bepaling van de verschuldigdheid van een heffing. Teneinde manipulaties met het vetgehalte te voorkomen, wordt afgeroomde melk daarom niet in het kader van leveringen in aanmerking genomen. De verkoop van afgeroomde melk wordt beschouwd als rechtstreekse verkoop.

Artikelen 3, 4 en 5

Deze artikelen betreffen de voorwaarden voor het actief gebruik van melkquotum door producenten, bepalen in welke gevallen melkquotum aan de nationale reserve vervalt, hoe en tot wanneer quotum daaruit kan worden terug verkregen en reguleren de verhuur van melkquotum.

Artikel 3, eerste lid ziet op het begrip actief producent. Een quotumhouder die geen melk of ander zuivelproduct op de markt brengt, is geen producent in de zin van de raadsverordening en verliest zijn aanspraken op het melkquotum.

Het tweede lid van artikel 3 bepaalt dat een producent ten minste 70 procent van zijn melkquotum zelf moet gebruiken. Bij onderschrijding van deze grens, verliest hij het ongebruikte deel van zijn quotum aan de nationale reserve.

Primair wordt daarbij getoetst aan de referentiehoeveelheid waarover een producent op 1 april beschikt. Indien hij echter in de loop van de heffingsperiode referentiehoeveelheden verkoopt, worden deze verkochte referentiehoeveelheden afgetrokken van het melkquotum dat hij op 1 april bezat en tellen ze niet mee voor de berekening van de 70 procent. Wanneer een producent een referentiehoeveelheid aankoopt, telt deze in de heffingsperiode van aankoop evenmin mee voor de 70 procentnorm. Dat zal eerst met ingang van de volgende heffingsperiode wel het geval zijn. Verhuurde referentiehoeveelheden tellen wel mee voor de berekening van de 70 procentnorm, omdat deze niet zelf door de producent worden gebruikt.

Artikel 4, eerste lid, regelt dat de producent om teruggave van quotum kan verzoeken als hij de melkproductie weer hervat. Ingevolge het tweede lid van artikel 4 is teruggave van quotum mogelijk als de producent weer ten minste 70 procent van zijn oorspronkelijk quotum gebruikt. Een dergelijk verzoek kan uiterlijk tot aan het einde van de tweede heffingsperiode nadat de ongebruikte referentiehoeveelheid aan de nationale reserve is toegevoegd, worden gedaan.

Artikel 5 regelt de tijdelijke overdracht van een referentiehoeveelheid. Verhuur geldt slechts voor één heffingsperiode. Een producent die meer dan 30 procent van zijn melkquotum verhuurt, voldoet niet aan de 70 procentnorm.

Artikel 14

Het eerste lid stelt verplicht dat iedere producent die rechtstreeks melk of zuivelproducten verkoopt, daarvan aangifte doet aan het productschap. Het tweede lid regelt dat aangifte ook is vereist indien een producent met een referentiehoeveelheid voor rechtstreekse verkoop, niets heeft verkocht of overgedragen.

Het derde en vierde lid regelen de administratieve sancties welke aan de producent opgelegd kunnen worden. Ingeval van aangifte na 15 mei is de producent op grond van de commissieverordening een boete verschuldigd, bovenop de eventueel verschuldigde heffing. Tevens wordt de betrokken producent uitgesloten van verevening. Wanneer op 1 juli nog geen aangifte is ontvangen, wordt ingevolge de commissieverordening het melkquotum van de producent aan de nationale reserve toegevoegd.

Wanneer achteraf wordt geconstateerd dat een producent een onjuiste aangifte heeft gedaan, is de betrokken producent niet de normale heffing verschuldigd, maar de heffing vermenigvuldigd met maximaal 150 procent. Het productschap stelt de heffing vast.

Artikel 15

De koper speelt een belangrijke rol in het kader van de superheffing. Hij is verantwoordelijk voor de aangifte van alle aan hem geleverde melk. De uiterste datum voor aangifte is 15 mei. De aangifte moet minimaal omvatten de som van de geleverde hoeveelheden melk met het bijbehorend vetgehalte per producent. Het productschap kan op grond van de commissieverordening verlangen dat een koper een uitgebreider aangifte doet. Een koper moet ook aangeven dat een producent welke bij hem is aangesloten of die normaliter aan hem levert, geen leveringen heeft verricht in de betrokken heffingsperiode. Dit met het oog op kruiscontroles.

Ingevolge het derde lid is een koper die te laat aangifte doet op grond van de commissieverordening een boete verschuldigd. Indien op 1 juli nog geen aangifte is ontvangen, raakt de zuivelfabriek zijn erkenning als koper kwijt tenzij binnen 30 dagen na aanmaning alsnog een correcte aangifte is ontvangen door het productschap.

Artikel 16

De koper is verantwoordelijk voor de inning van de door de producenten verschuldigde heffingen. Nadat hem door het productschap is medegedeeld welke bijdrage in de heffingen de producent is verschuldigd, houdt de koper de verschuldigde heffing in op de melkprijs aan de producent. Indien dat geen soelaas biedt, int de koper de verschuldigde heffing op een andere wijze.

Het tweede lid regelt dat de koper een voorschot van ten hoogste 50 procent moet inhouden op de te betalen melkprijs aan een producent, indien reeds voor het einde van de heffingsperiode duidelijk is dat de betrokken producent in een heffingsperiode zijn referentiehoeveelheid voor leveringen overschrijdt. Het voorschot kan variëren naar gelang de ernst van de overschrijding. Het derde lid regelt een informatieverplichting van de producent die van koper wisselt of aan meer dan een kopers levert, dit in verband met een goed beheer van de regeling en een correcte afdracht.

Artikel 17

Een goede administratie is door de communautaire wetgever voorgeschreven met het oog op de controle op de juistheid van de aangiften. De inhoudelijke eisen voor de administratie zijn neergelegd in de commissieverordening. Nieuw is de administratieverplichting voor de producent met een referentiehoeveelheid voor leveringen. Dit is een uitvloeisel van de verhoogde inspanningen van de communautaire wetgever om onregelmatigheden tegen te gaan en het aantal controlemomenten en -punten in het kader van de superheffing te intensiveren.

Artikel 18

Op grond van het bepaalde in het eerste lid is de levering van melk aan een niet als koper erkende zuivelfabriek een overtreding in de zin van de Wet Economische Delicten. Hetzelfde geldt voor het bepaalde in het tweede lid. Een producent kan slechts onder eigen naam de producten van zijn bedrijf verkopen. Het is derhalve verboden voor te wenden dat melk of een zuivelproduct elders of op het bedrijf van een andere producent is geproduceerd.

Artikel 19

De bepaling regelt in het eerste lid de erkenningsvoorwaarden waar een koper aan moet voldoen om melk geleverd te kunnen krijgen van producenten. Het tweede lid regelt de voorwaarden voor de koper op het moment dat hij functioneert. In beide gevallen zal niet voldoen aan de voorwaarden leiden tot intrekking van de erkenning van de koper. Intrekking betekent dat minimaal zes maanden lang geen melk meer van producenten mag worden ontvangen en verwerkt. Intrekking van de erkenning zal worden aangekondigd door het productschap, opdat de koper de kans krijgt binnen een termijn van 30 dagen opnieuw of alsnog aan de erkenningvoorwaarden te voldoen.

Artikel 20

Dit artikel regelt de zogenaamde verevening. Dit is een systematiek waardoor de op nationaal niveau ongebruikte referentiehoeveelheid voor levering respectievelijk rechtstreekse verkoop wordt herverdeeld over de producenten die hun individuele referentiehoeveelheid hebben overschreden. Het objectieve criterium voor herverdeling vormt daarbij ieders individuele referentiehoeveelheid.

Artikel 21

Het communautaire recht eist dat een verschuldigde heffing voor 1 september moet worden betaald. Bij te late betaling is rente verschuldigd.

Artikel 22

Deze bepaling regelt de richtige heffing, zoals ook gebruikelijk is in het belastingrecht. Het productschap houdt op grond van deze bepaling geen rekening met rechtshandelingen die aan een goede werking van deze regeling in de weg staan.

Artikel 23

Het eerste lid bepaalt dat het productschap in het kader van de rechtstreekse verkoop de melkequivalenties vaststelt. Dat zijn de forfaitair vastgestelde hoeveelheden melk, die gebruikt worden om zuivelproducten te maken. De producent behoudt de mogelijkheid ten genoegen van het productschap aan te tonen welke hoeveelheden melk hij daadwerkelijk heeft gebruikt voor de door hem vervaardigde zuivelproducten.

Het tweede lid geeft het productschap de bevoegdheid ambtshalve over te gaan tot vaststelling van de hoeveelheid gebruikte melk. Deze bevoegdheid is ontleend aan de commissieverordening.

Het derde lid verzekert dat verzoeken tot omzetting van quotum van leveringen naar rechtstreekse verkoop of vice versa aan het productschap moeten worden gericht.

Het vierde lid regelt dat het productschap iedere producent op de hoogte houdt van de laatste stand van zaken omtrent zijn referentiehoeveelheden.

Artikelen 24 en 25

Deze bepalingen zijn nieuw en verwijzen naar de relevante bepalingen in de verordeningen voor de uitbetaling van de melkpremie en de extra betaling. De melkpremie is een door de Raad van de Europese Unie vastgesteld bedrag per 1000 kilogram referentiehoeveelheid die op het bedrijf van de melkproducent beschikbaar is op 31 maart, dus inclusief eventueel gehuurde referentiehoeveelheid. De extra betaling is een door de Raad vastgesteld budget per lidstaat, welke op een door de lidstaat zelf te bepalen wijze aan de melkproducenten mag worden uitbetaald. Voorwaarde is wel dat de keuze voor de besteding van de extra betaling op objectieve criteria is gebaseerd en er geen marktverstoring plaatsvindt. Melkpremie en extra betaling gelden voor de jaren 2004 tot 2007. Het productschap is belast met de verstrekking van de melkpremie en extra betaling.

Artikel 25, eerste lid, geeft de keuze weer die voor het jaar 2004 is gemaakt. De extra betaling wordt naar analogie van de melkpremie uitbetaald aan de melkproducenten die over een quotum beschikken. Een niet actieve quotumhouder heeft geen recht op melkpremie en dus ook niet op een extra betaling, omdat laatstgenoemde slechts als complement van de melkpremie kan worden toegekend. Een melkproducent die ten onrechte melkpremie en extra betaling aanvraagt, krijgt een sanctie opgelegd overeenkomstig de systematiek van verordening (EG) nr. 2419/2001.

Artikelen 26–30

Paragraaf 8 bevat de slotbepalingen van de regeling. In artikel 26 is nog eens nadrukkelijk bepaald dat het productschap de bevoegde instantie is in de zin van de communautaire regelgeving met betrekking tot de superheffing en zonodig nadere regels kan stellen. Een dergelijke verordening behoeft weer de goedkeuring van de minister. Voorts is het productschap de aangewezen instantie voor de uitbetaling van de melkpremie en extra betaling. De Overdrachtsregeling bevoegdheden Landbouwwet 1966 algemeen is vanwege de nieuwe regeling gewijzigd. De citeertitel is aangepast vanwege de nieuwe bepalingen omtrent de melkpremie en de extra betaling.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

overeenkomstig het door de minister genomen besluit:de Directeur-Generaal,

R.M. Bergkamp

  • 1

    Stcrt. 1966, 205; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 6 juni 2000, Stcrt. 2000, 110.

Naar boven