Wijziging Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving

Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 20 februari 2004, Directie Arbeidsveiligheid en -gezondheid, nr. A&G/W&O/04 11410, tot wijziging van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving in verband met de wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit vanwege de invoering van de ARIE-regeling en enige andere wijzigingen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Besluit:

Artikel 1

De Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving1 worden als volgt gewijzigd:

A

In Bijlage 1, behorend bij beleidsregel 33 Arbowet 1998, Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidsomstandighedenwet 1998, wordt deel 2, Arbeidsomstandighedenbesluit, gewijzigd als volgt:

1. De volgende artikelen komen te luiden als volgt:

artikel

lid

beboetbare feiten

boete normbedrag

3.5e

 

maatregelen in gevarenzones

 
  

In de gevarenzones, bedoeld in artikel 3.5d, vijfde lid, en met betrekking tot de installaties in gebieden zonder explosiegevaar die vereist zijn voor, of bijdragen tot het explosieveilig gebruik van installaties die zich op plaatsen bevinden waar explosiegevaar heerst, worden in ieder geval de volgende maatregelen genomen:

€ 2.250

 

a

vrijkomende gassen, dampen, nevels of brandbaar stof die explosiegevaar kunnen doen ontstaan, worden op passende wijze afgevoerd en onschadelijk gemaakt.

 
    
 

b

indien een explosieve atmosfeer meerdere soorten brandbare stoffen bevat, wordt bij de veiligheidsmaatregelen uitgegaan van het grootste mogelijke risico op basis van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid.

€ 2.250

    
 

c

installaties, apparaten, beveiligingssystemen en het installatiemateriaal, worden, met inachtneming van onderdeel e, slechts in gebruik genomen indien uit het explosieveiligheidsdocument op basis van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, is gebleken dat aan het gebruik ervan geen explosiegevaar verbonden is.

€ 900

    
 

d

onderdeel c is van overeenkomstige toepassing op arbeidsmiddelen en de verbindingsstukken ervan die geen apparaten en beveiligingssystemen zijn als bedoeld in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel, indien hun opneming in de installaties aanleiding kan geven tot ontstekingsgevaar.

€ 900

    
 

e

voor zover het explosieveiligheidsdocument op basis van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, geen andere eisen stelt, worden in de gevarenzones apparaten en beveiligingssystemen gebruikt overeenkomstig de categorieën als bedoeld in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel en toegepast volgens de navolgende principes:

€ 2.250

  

1°. gevarenzone 0 of 20: categorie 1-apparatuur;

 
  

2°. gevarenzone 1 of 21: categorie 1- of categorie 2-apparatuur;

 
  

3°. gevarenzone 2 of 22: categorie 1-, categorie 2- of categorie 3-apparatuur.

 
    
 

f

de nodige maatregelen worden getroffen ter voorkoming van verwisseling van installatiemateriaal.

€ 900

    
 

g

in gebieden waar een explosieve atmosfeer kan ontstaan wordt aan werknemers werkkleding ter beschikking gesteld die voldoet aan afdeling 1 van hoofdstuk 8 en die door de werknemers bij de arbeid steeds wordt gedragen.

€ 675

    
 

h

indien een toestand ontstaat waarin een explosie zich kan gaan voordoen, worden werknemers optisch of akoestisch gewaarschuwd en teruggetrokken.

€ 2.250

    
 

i

voor de eerste inbedrijfstelling van een arbeidsplaats en bij iedere belangrijke wijziging, uitbreiding of verbouwing van de arbeidsplaats, arbeidsmiddelen of het arbeidsproces waarbij explosieve atmosferen kunnen voorkomen, wordt de explosieveiligheid van de gehele installatie gecontroleerd door een ter zake deskundig persoon.

€ 900

    

3.17

 

voorkomen gevaar door voorwerpen, producten, vloeistoffen of gassen

 
  

Het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is zoveel mogelijk beperkt. Artikel 3.16, derde lid, laatste volzin, is van toepassing: maatregelen op collectief niveau hebben de voorkeur boven maatregelen op individueel niveau.

€ 2.250

    

4.8

 

ontplofbare stoffen

 
 

1

Arbeid waarbij voor demolitie, zijnde het springen van objecten of materialen, of voor onderhoud, gebruik wordt gemaakt van stoffen die op grond van de Wet milieugevaarlijke stoffen voldoen aan de criteria voor indeling in de categorie “ontplofbaar”, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder a, van die wet, wordt verricht volgens een vooraf opgesteld springplan of bij de verkenning naar, opsporing of winning van delfstoffen, een vooraf opgesteld programma. De inhoud van het springplan of programma bevat een deugdelijke beschrijving van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden gevaren en de wijze waarop deze gevaren zoveel mogelijk voorkomen of beperkt zullen worden.

€ 900

 

2

Demolitie- en onderhoudswerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid springmeester met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 900*

 

3

Werkzaamheden bestaande uit het springen van materialen ten behoeve van de opsporing of winning van delfstoffen als bedoeld in het eerste lid worden verricht door personen die in het bezit zijn van een getuigschrift van schietmeester dat is afgegeven door Onze Minister of een door Onze Minister daartoe aangewezen instelling.

€ 900*

 

4

Het springplan of programma, bedoeld in het eerste lid, het certificaat van vakbekwaamheid springmeester, bedoeld in het tweede lid, dan wel het getuigschrift van schietmeester, bedoeld in het derde lid of een afschrift daarvan zijn op de arbeidsplaats beschikbaar en worden desgevraagd getoond aan de toezichthouder.

€ 45*

    

6.12

 

toestellen

 
 

1

Toestellen die schadelijke niet-ioniserende elektromagnetische straling kunnen uitzenden moeten van deugdelijk materiaal en constructie zijn en in goede staat verkeren.

€ 1.800

    
 

2

De in het eerste lid bedoelde toestellen moeten zich in een zodanige ruimte bevinden en moeten voorts zodanig zijn opgesteld of afgeschermd, dat bij het in werking zijn daarvan gezondheidsschade zoveel mogelijk wordt voorkomen.

€ 1.800

    
 

3

Indien bij het in werking zijn van een toestel als bedoeld in het eerste lid, het gevaar voor gezondheidsschade ondanks de naleving van de voorschriften, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet of niet geheel kan worden voorkomen, moeten zodanige maatregelen worden genomen dat gezondheidsschade zoveel mogelijk wordt voorkomen.

€ 1.800

    
 

4

Indien de in het derde lid bedoelde maatregelen gezondheidsschade niet of niet voldoende kunnen voorkomen, dan moeten persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking worden gesteld.

€ 1.800

    
 

5

De persoonlijke beschermingsmiddelen moeten door de werknemers bij de arbeid worden gebruikt.

€ 900*

B

Bijlage 2, behorend bij beleidsregel 33 Arbowet 1998, Lijst van ernstige beboetbare feiten Arbeidsomstandighedenwet 1998, wordt gewijzigd als volgt:

Voorafgaand aan het ernstige beboetbare feit: “Het werken met producten die meer dan de in artikel 4.32a, lid 3 tot en met 6, Arboregeling aangegeven toegestane hoeveelheid vluchtige organische stof bevatten, in situaties waarvoor dit op grond van artikel 4.32a, lid 1, Arboregeling (lijmen en verven in binnensituaties), niet is toegestaan. (artikel 4.62b Arbobesluit)” wordt een uitroepteken geplaatst.

C

Bijlage 3, behorend bij beleidsregel 33 Arbowet 1998, Lijst van direct beboetbare feiten Arbeidsomstandighedenwet 1998, wordt gewijzigd als volgt:

1. Bij de volgende direct beboetbare feiten zijn de artikelleden vernummerd:

Het slopen van asbest of asbesthoudende producten danwel crocidoliet of crocidoliethoudende producten zonder (tijdige) melding aan de Arbeidsinspectie.

(artikel 4.54, lid 3, Arbobesluit)

Het niet beschikken over een, overeenkomstig artikel 4.55 Arbobesluit opgesteld, schriftelijk werkplan ten aanzien van het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende producten uit gebouwen, constructies, apparaten, installaties en transportmiddelen.1)

(artikel 4.54, lid 4, Arbobesluit)

Het slopen van asbest of asbesthoudende producten danwel crocidoliet of crocidoliethoudende producten door of onder toezicht van een persoon die niet in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid slopen asbest of crocidoliet.*

(artikel 4.54, lid 5, Arbobesluit)

2. In numerieke volgorde wordt het volgende direct beboetbaar feit ingevoegd:

Het optreden als duikploegleider zonder in het bezit te zijn van een certificaat duikploegleider.

(artikel 6.16, lid 3, Arbobesluit)

D

Beleidsregel 2, Verplichtstelling arbeidsveiligheidsrapport, aanwijzing installaties, wordt gewijzigd als volgt:

1. De beleidsregel wordt vernummerd tot beleidsregel 2-1.

2. Na het elfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

12. Deze beleidsregel is van toepassing indien op grond van artikel 9.34 van het Arbeidsomstandig-hedenbesluit afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt toegepast zoals deze afdeling luidde op de dag voor de inwerkingtreding van het Koninklijk besluit van 7 februari 2004 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit ter vervanging van de bepalingen met betrekking tot de arbeidsveiligheidsrapportage door aanvullende voorschriften met betrekking tot de risico-inventarisatie en -evaluatie en enige andere wijzigingen (Stb. 69).

E

Na Beleidsregel 2-1, Verplichtstelling arbeidsveiligheidsrapport, aanwijzing installaties, wordt een beleidsregel ingevoegd, luidende:

Beleidsregel 2-2 Aanvullende eisen risico-inventarisatie en - evaluatie, aanwijzing installaties

Grondslag: Arbobesluit afdeling 2 van hoofdstuk 2

1. Bij de uitwerking van de begripsomschrijving van een installatie voor bewerking, als bedoeld in artikel 2.2, aanhef en onder g, van het Arbeidsomstandighedenbesluit namelijk het stelsel van vaten, apparaten en leidingen dat ten aanzien van de omsloten gevaarlijke stof als één geheel is te beschouwen, wordt, in volgorde van belangrijkheid, het volgende drietal elementen betrokken.

a. De procesmatige afbakening. Bij procesmatige afbakening, passend in de begripsomschrijving `installatie voor bewerking', wordt zoveel mogelijk aaneengesloten bij de definitie van proces, zijnde een samenhangend geheel van een of meer bewerkingen en/of reacties, waaraan stof(fen) word(t)(en) onderworpen. Voor de aanwijzing wordt de totale hoeveelheid gevaarlijke stof welke zich in de afgebakende installatie bevindt berekend.

b. De organisatorische afbakening. Geeft het criterium `procesmatige afbakening'onvoldoende duidelijkheid, dan wordt de organisatorische afbakening toegepast. De afgebakende installatie bevat alleen procesapparatuur die wordt bediend door uitvoerend personeel behorende tot één organisatorische eenheid.

c. De ruimtelijke afbakening. Geeft het criterium `organisatorische afbakening'vervolgens onvoldoende duidelijkheid, dan wordt de ruimtelijke afbakening toegepast. Bij de afbakening van installaties voor bewerking wordt rekening gehouden met de ruimterijke ligging van de processen ten opzichte van elkaar. De processtappen bevinden zich binnen een herkenbare ruimtelijke begrenzing van de installatie voor bewerking, dat wil zeggen in de onmiddellijke nabijheid van elkaar.

2. In artikel 2.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is aangegeven dat een installatie voor verlading wordt aangemerkt als een installatie voor bewerking. De hoeveelheid gevaarlijke stof die zich in een transporteenheid bevindt wordt echter niet in de totale hoeveelheid meegenomen, tenzij de transporteenheid zich binnen de ruimtelijke grenzen van de afgebakende installatie bevindt. Indien de transporteenheid zich buiten de ruimtelijke grenzen van de afgebakende installatie bevindt, dient deze te worden aangemerkt als een installatie voor opslag.

3. De afbakening van een installatie voor bewerking, zoals bedoeld in artikel 2.2 onder g, van het Arbeidsomstandighedenbesluit kan bij complexe procesinstallatie met een veelheid aan productieprocessen problemen geven. De nadere uitwerking moet aan die problemen tegemoet komen. Doel is dat de Aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie (ARIE) een goede en op de praktijk gerichte beschrijving vormt, die recht doet aan de doelstellingen van de regelgeving, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit het ARIE-besluit.

4. Voor de opslag van gevaarlijke stoffen in verpakkingseenheden (zakken, drums, flessen enz.) als bedoeld in artikel 2.2, onder h, van het Arbeidsomstandighedenbesluit dient voor wat betreft de aanwijzing de totale hoeveelheid gevaarlijke stof in de zich op één plaats bevindende eenheden van verpakking beschouwd te worden. Bij het samenstellen van de ARIE kan ervoor gekozen worden de beschrijving van verschillende opslaginstallaties te combineren. Voor een tankpark kan dan met één set scenario's worden volstaan. De verschillende risico's moeten wel duidelijk beschreven blijven.

5. Het uitgangspunt van de aanwijzing, als bedoeld in artikel 2.3, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is de vergelijking van de gecorrigeerde hoeveelheid gevaarlijke stof in de installatie met de grenswaarde van die stof. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

a. De installatie is aangewezen als met betrekking tot enige gevarensoort geldt:

Q x O ≥ G, of anders geschreven A ≥ 1, waarbij A = (Q x O) / G

Q = de hoeveelheid in de installatie aanwezige stof (of groep van stoffen) [kg];

O = de totale omstandigheidsfactor [-];

G = de grenswaarde van de stof (of groep van stoffen) [kg]; en

A = aanwijzingsgetal [-].

b. Bij mengsels van stoffen moeten de per stof berekende aanwijzingsgetallen per categorie (brandbaar, extreem toxisch en toxisch) gesommeerd worden. Omdat alleen bij mengsels van toxische stoffen sprake kan zijn van verschillende grenswaarden geldt die bepaling in de praktijk alleen daarvoor.

c. Bij ontplofbare stoffen (onder deze categorie zijn ook mengsels begrepen) schuilt, anders dan bij de hiervoor vermelde categorieÎn van gevaarlijke stoffen, het gevaar in de stof zelf, in die zin, dat de stof niet eerst vrij hoeft te komen alvorens het gevaar voor de werknemer manifest kan worden. Voor deze groep van stoffen zijn de heersende omstandigheden dan ook niet relevant en worden geen omstandigheidsfactoren in rekening gebracht.

6. Bij de afleiding van grenswaarden voor toxische stoffen, als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt uitgegaan van het volgende schema:

LC50 IHL-RAT/1h mg/m3

Hoedanigheid bij 25 °C

Grenswaarde (kg)

20 < LC ≤ 100

gasvormig

3

 

vloeibaar (L)

10

 

vloeibaar (M)

30

 

vloeibaar (H)

100

 

vast1)

300

   

100 < LC ≤ 500

gasvormig

30

 

vloeibaar (L)

100

 

vloeibaar (M)

300

 

vloeibaar (H)

1000

 

vast1)

3000

   

500 < LC ≤ 2.000

gasvormig

300

 

vloeibaar (L)

1000

 

vloeibaar (M)

3000

 

vloeibaar (H)

10000

 

vast1)

GEEN

   

2.000 < LC ≤ 20.000

gasvormig

3000

 

vloeibaar (L)

10000

 

vloeibaar (M)

GEEN

 

vloeibaar (H)

GEEN

 

vast1)

GEEN

L: atmosferisch kookpunt tussen 25 °C en 50 °C

M: atmosferisch kookpunt tussen 50 °C en 100 °C

H: atmosferisch kookpunt boven 100 °C

1) als respirabele stof

7. Op basis van het gestelde in artikel 2.4, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is een lijst van grenswaarden van toxische stoffen opgesteld, welke is opgenomen als bijlage 4 bij deze beleidsregels. Tevens is een lijst van explosieve stoffen vastgesteld, welke is opgenomen als bijlage 5a bij deze beleidsregels. De lijsten zijn niet limitatief. Ze kunnen worden aangevuld dan wel

gewijzigd indien meer of betere gegevens bekend worden. Het kan daadoor voorkomen dat een installatie op het moment van aanvulling van de lijst ARIE-plichtig wordt. De verplichting tot het opstellen van een ARIE is dan gekoppeld aan het tijdstip waarop de desbetreffende stof met de bijbehorende grenswaarde voor het eerst op de lijst verschijnt'.

8. Als de procestemperatuur bedoeld in artikel 2.5, onder e en f, van het Arbeidsomstandighedenbesluit gelijk is aan de omgevingstemperatuur, wordt een temperatuur van 25 °C aangehouden.

9. De in artikel 2.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit omschreven omstandigheidsfactoren kunnen als volgt in tabelvorm samengevat worden:

Omstandigheidsfactoren

Waarde

a. Factor Os voor stof in opslag

0,01

b. Factor Oc voor installatie binnen een omhulling

10

c. Factor Op : voor stof onder procesomstandigheden

 

1° vloeistof met procestemperatuur1) boven atmosferisch kookpunt2)

1 tot 10 (zie tabel)

2° vloeistof met procestemperatuur1) beneden atmosferisch kookpunt2)

0,1 tot 1 (zie tabel)

3° stof in de gasfase

10

4° stof in de vaste fase (respirabel poeder)3)

0,1

1) Voor een procestemperatuur beneden 25 °C, zie 10e lid, onder d.

2) Voor gecompliceerde mengsels, zie 10e lid, onder a.

3) Vaste toxische en extreem toxische stoffen worden alleen in beschouwing genomen voor zover ze in poedervorm voorkomen (respirabel).

Berekeningswijze factor Op voor vloeistoffen

Niet-limitatieve lijst van explosieve stoffen

Procestemperatuur ten opzichte van het atmosferisch kookpunt:

Factor Op

meer dan 90 °C lager

0,1

80 °C tot 90 °C lager

0,2

70 °C tot 80 °C lager

0,3

60 C tot 70 °C lager

0,4

50 °C tot 60 °C lager

0,5

40 °C tot 50 °C lager

0,6

30 °C tot 40 °C lager

0,7

20 °C tot 30 °C lager

0,8

10 °C tot 20 °C lager

0,9

minder dan 10 °C lager of hoger danwel gelijk aan atm. kpt.

1

10 °C tot 20 °C hoger

2

20 °C tot 30 °C hoger

3

30 °C tot 40 °C hoger

4

40 °C tot 50 °C hoger

5

50 °C tot 60 °C hoger

6

60 °C tot 70 °C hoger

7

70 °C tot 80 °C hoger

8

80 °C tot 90 °C hoger

9

meer dan 90 °C hoger

10

10. Gecompliceerde mengsels. Bepaling van de factor Op

a. Indien sprake is van een mengsel van een groot aantal stoffen met verschillende kookpunten, is het vaak niet doenlijk de berekening voor elke stof afzonderlijk uit te voeren (te denken valt aan aardolieproducten). In die gevallen kan voor het kookpunt van het mengsel het zogenaamde 10% punt aangehouden worden (de temperatuur waarbij tien procent van het mengsel bij een standaard-testmethode overgedestilleerd is).

b. Voor gevaarlijke stoffen die zijn verdund met een ongevaarlijk oplosmiddel, bijvoorbeeld ammoniak in water, zoutzuur in water of alcohol in water, moet uitsluitend de in de installatie aanwezige hoeveelheid gevaarlijke stof, los van het oplosmiddel beschouwd worden.

c. De factor Op mag in een dergelijk geval tussen de grenzen 0,1 en 10 worden afgestemd op het onder de procescondities te verwachten dampgenererend vermogen bij de ontsnapping van de oplossing. De factor wordt berekend door de partiële dampspanning van de gevaarlijke stof

boven de oplossing bij de procestemperatuur, te delen door de atmosferische druk. Bij de berekening van de factor moet deze op een geheel getal afgerond worden indien het resultaat tussen één en tien ligt en op één decimaal indien het resultaat kleiner dan één is, met dien verstande dat de ondergrens 0,1 is.

Bij de voorbeelden in de toelichting bij deze beleidsregel is een dergelijk geval uitgewerkt.

d. Bij een procestemperatuur beneden 25°C wordt Op voor vloeistoffen als volgt verhoogd:

procestemperatuur:

25 °C tot –25 °C

Op + 0

 

–25 °C tot –75 °C

Op + 1

 

–75 °C tot –125 °C

Op + 2

 

–125 °C tot –175 °C

Op + 3

met dien verstande dat de resulterende Op maximaal 10 bedraagt.

e. De totale omstandigheidsfactor O is gelijk aan het product van de factor voor opslag (Os), de factor voor omhulling(Oc) en de procesfactor(Op) .

11. Omstandigheidsfactor voor opslag.

In of aan installaties voor opslag kunnen voorzieningen zijn getroffen die tot doel hebben de opgeslagen stof onder opslagcondities te houden. (Bijvoorbeeld een warmtewisselaar, roerwerk, circulatiesysteem, doseersysteem). Het in gebruik hebben van een dergelijke voorziening heeft niet tot gevolg dat de installatie voor opslag als een installatie voor bewerking bezien moet worden. De toe te kennen omstandigheidsfactor blijft 0,01.

F

In de aanhef van Bijlage 4 wordt “behorend bij beleidsregel 2 Arbobesluit” vervangen door: behorend bij beleidsregel 2-1 en beleidsregel 2-2 Arbobesluit.

G

In de aanhef van Bijlage 5 wordt “behorend bij beleidsregel 2 Arbobesluit” vervangen door: behorend bij beleidsregel 2-1 Arbobesluit.

H

Na Bijlage 5 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage 5a

behorend bij beleidsregel 2-2 Arbobesluit

Niet-limitatieve lijst van explosieve stoffen

Stofnaam

Grenswaarde (kg)

1,1-Di-(tert-amylperoxy)cyclohexaan ( ≤ 82%) [Type C]

5000

1,1-Di-(tert-butylperoxy)-3,3,5-trimethylcyclohexaan [Type B]

3000

1,1-Di-(tert-butylperoxy)-3,3,5-trimethylcyclohexaan [Type C]

5000

1,1-Di-(tert-butylperoxy)ftalaat

3000

1,2-Dimethyl-5-nitroimidazol

2300

1,4,3,6-Dianhydrosorbitol-2,5-dinitraat

1000

1,4,3,6-Dianhydrosorbitol-2-nitraat

2500

1,4,3,6-Dianhydrosorbitol-5-nitraat

2000

1-Hydroxybenzotriazol

5000

2-(4,4-Dimethyl-2,5-dioxooxazolidin-1-yl)-2’-chloor-5’-(2-(2,4-di-tert-pentylfenoxy) butyramide)-4,4-dimethyl-3-oxovaleranilide

3000

2,2’,4,4’-Tetranitrodifenylamine

1300

2,2’-Dimethyl-2,2’-azodipropionitriel

3000

2,2-Di-(tert-butylperoxy)butaan (< 52%) [Type C]

5000

2,2-Dibroom-2-nitroethanol

2000

2,2-Dihydroperoxypropaan (≤ 27%) [Type B]

3000

2,4- of 2,6-Dinitrotolueen

1300

2,4,6-Trinitrofenylmethylnitramine

800

2,4-Dinitroaniline

1300

2,4-Dinitrofenylhydrazine

1000

2,5-Dimethyl-2,5-di-(2-ethylhexanoylperoxy)hexaan (≤ 100%) [Type C]

5000

2,6-Dinitroaniline

1300

2-Amino-4,6-dinitrofenol (watergehalte < 20%)

1500

2-Amino-4,6-dinitrofenol (watergehalte ≥ 20%)

1900

2-Broom-2-nitropropaan-1,3-diol

2000

2-Broom-2-nitropropaan-1,3-diol

5000

2-Diazo-1-naftol-4-sulfochloride (Type B)

3000

2-Diazo-1-naftol-5-sulfochloride

3000

2-Nitropropaan3

5000

3,3,6,6,9,9-Hexamethyl-1,2,4,5-tetraoxacyclononaan (>52–100%) [Type B]

3000

3,4-Dihydro-3-hydroxy-4-oxo-1,2,3-benzotriazine

3000

3,5-Dinitro-2-chloorbenzoëzuur

1500

3-Azidosulfonylbenzoëzuur

3000

3-Methyl-4-(pyrolidine-1-yl)benzeendiazoniumtetrafluorboraat (Type C)

5000

3-Nitrobenzeen-sulfonylhydrazide

1700

4-Chloor-2-methylbenzeendiazoniumzinkchloride

5000

4-Dimethylaminobenzeendiazonium-3-carboxy-4-hydroxybenzeensulfonaat

3000

4-Dimethylaminobenzeendiazoniumzinkchloride

5000

4-Morpholinobenzeendiazoniumzinkchloride

5000

5-(Methylpyridyl-2-methyl)-4-hydroxy-2-nitroaminopyrimidine

5000

5-Mercaptotetrazol-1-azijnzuur

1000

5-Nitrobenzotriazol

1000

5-Tert-butyl-2,4,6-trinitro-m-xyleen

2000

Ammoniumdichromaat

3000

Ammoniumnitraat (brandbaar materiaal>0,2%)

2000

Ammoniumnitraat (zuiverheid>90%, brandbaar materiaal ≤ 0,2%)

3000

Ammoniumperchloraat (met deeltjes <45 micron)

2000

Ammoniumperchloraat (met deeltjes ≥ 45 micron)

3000

Ammoniumpicraat (watergehalte <10%)

1000

Ammoniumpicraat (watergehalte ≥ 10%):

1100

Autoreactieve stof Type A in Afdeling 4.1 van de VN transportclassificatie

1000

Autoreactieve stof Type B in Afdeling 4.1 van de VN transportclassificatie

3000

Autoreactieve stof Type C in Afdeling 4.1 van de VN transportclassificatie

5000

Azidoacetonitriel1

120

Azodicarbonamide-formulering (Type B)

3000

Azodicarbonamide-formulering (Type C)

5000

Bariumazide (watergehalte ≥ 50%)

4000

Benzeen-1,3-disulfohydrazide

3000

Butaandizuurperoxide (> 72–100%) [Type B]

3000

Calciumiodoxybenzoaat

3000

Celluloid

1500

Cellulosenitraat

1000

Chloordinitrobenzeen

1000

Cyclotetramethyleentetranitramine (watergehalte < 15%, of flegmatiseermiddel < 10%)

700

Cyclotetramethyleentetranitramine (watergehalte ≥ 15%, of flegmatiseermiddel ≥ 10%)

800

Cyclotrimethyleentrinitramine (Cycloniet): watergehalte < 15%, of flegmatiseermiddel. < 10%

700

Cyclotrimethyleentrinitramine (watergehalte ≥ 15%, of flegmatiseermiddel ≥ 10%)

800

Di-(2-ethylhexyl)peroxydicarbonaat (> 77–100%) [Type C]

5000

Di-(2-fenoxyethyl)peroxydicarbonaat (> 85–100%) [Type B]

3000

Di-(2-methylbenzoyl)peroxide (≤ 87%, water-nat) [Type B]

3000

Di-(4-tert-butylcyclohexyl)peroxydicarbonaat (≤ 100%) [Type C]

5000

Di-2,4-dichloorbenzoylperoxide (≤ 77%, water-nat) [Type B]

3000

Di-4-chloorbenzoylperoxide (≤ 77%, water-nat) [Type B]

3000

Diazodinitrofenol (water- of water-/alcoholgehalte ≥ 40%

1500

Diazodinitrofenol1

90

Dichlooracetyleen

3000

Didecanoylperoxide (≤ 100%) [Type C]

5000

Diethyleenglycoldinitraat (≥ 25% flegmatiseermiddel)

900

Diethyleenglycoldinitraat1

70

Diglyceroltetranitraat

700

Diisobutyrylperoxide (> 32–52%) [Type B]

3000

Dilooizuurperoxide

4000

Dinitrobenzeen

1000

Dinitrofenol (watergehalte < 15%)

1300

Dinitrofenol (watergehalte ≥ 15%)

1500

Dinitrofenolzouten (watergehalte < 15%)

1300

Dinitrofenolzouten (watergehalte ≥ 15%)

1500

Dinitroglycoluril (DINGU)

1000

Dinitro-o-cresol

1500

Dinitroresorcinol (watergehalte < 15%)

1300

Dinitroresorcinol (watergehalte ≥ 15%)

1500

Dinitrosobenzeen

2000

Dioxyethylnitraminedinitraat

700

Dipicrylsulfide (watergehalte < 10%)

900

Dipicrylsulfide (watergehalte ≥ 10%)

1000

Erythritoltetranitraat

700

Ethanolaminedinitraat

800

Etheendiaminedinitraat

800

Etheendinitramine

800

Etheenglycoldinitraat

600

Ethyl-3,3-bis(tert-pentylperoxy)butyraat

3000

Ethylnitraat

800

Ethylnitriet

1000

Flitspoeder

1000

Glyceroldinitraat

700

Glyceroltrinitraat (1 tot 10% in alcohol)2

5000

Glyceroltrinitraat (met ≥ 40% niet-vluchtig flegmatiseermiddel)

1000

Glyceroltrinitraat1

60

Guanidinenitraat

1300

Guanylnitrosaminoguanylideenhydrazine (watergehalte ≥ 30%)

1400

Guanylnitrosaminoguanylideenhydrazine1

100

Hexamethyleentetraminedinitraat

1400

Hexamethyleentriperoxidediamine

900

Hexanitrodifenylamine

900

Hexanitrodipentaerythriet

800

Hexanitroethaan

1000

Hexanitrostilbeen

900

Hexatonal

600

Hexoliet (watergehalte < 15%)

800

Hexoliet (watergehalte ≥ 15%)

1000

Hydrazinenitraat

700

Hydrazineperchloraat

800

Hydrazinetrinitromethaan

1000

Iodoxybenzeen

3000

Kwikfulminaat (water- of water-/alcoholgehalte ≥ 20%)

2500

Kwikfulminaat1

200

Kwikoxycyanide

2000

Lithiumazide

2000

Loodazide (water- of water-/alcoholgehalte ≥ 20%)

2500

Loodazide1

200

Loodstyfnaat (water- of water-/alcoholgehalte≥ 20%)

3000

Loodstyfnaat1

250

Mannitolhexanitraat (water- of water-/alcoholgehalte ≥ 40%)

1000

Mannitolhexanitraat1

60

Methyl-3-(2-quinoxalinylmethyleen)carbazaat-N1,N4-dioxide

5000

Methylaminenitraat

900

Methylethylketonperoxide(s) (≤ 52%) [Type B]

3000

Methylnitraat

600

Methyltrimethylolmethaantrinitraat

700

N,N’-Dinitroso-N,N’-Dimethyloxamide

1200

N,N’-Dinitroso-N,N’-dimethyltereftalimide (Type C)

5000

N,N’-Dinitrosopentamethyleentetramine (Type C)

5000

Natriumdinitro-o-cresolaat (watergehalte < 15%)

1500

Natriumdinitro-o-cresolaat (watergehalte ≥ 15%)

1800

Natriumpicramaat ( watergehalte < 20%)

1500

Natriumpicramaat ( watergehalte ≥ 20%)

1900

N-Benzylpyridiniumperchloraat

1700

n-Butyl-4,4-di-(tert-butylperoxy)valeraat (> 52–100%) [Type C]

5000

Nitroethaan

1000

Nitroethaanpropaandioldinitraat

600

Nitroguanidine (watergehalte < 20%)

1000

Nitroguanidine (watergehalte ≥ 20%)

1300

Nitroisobutylglyceroltrinitraat

600

Nitromethaan

800

Nitropolystyreen (13,6% stikstof)

5000

Nitrosomethylureum

2000

Nitrotriazolon

1000

Nitroureum4

1000

Octoliet (77% Octogeen, 23% TNT; watergehalte < 15%)

800

Octoliet (77% Octogeen, 23% TNT; watergehalte ≥ 15%)

1000

Octonal

800

Organisch peroxide Type A van Afdeling 5.2 van de VN transportclassificatie

1000

Organisch peroxide Type B van Afdeling 5.2 van de VN transportclassificatie

3000

Organisch peroxide Type C van Afdeling 5.2 van de VN transportclassificatie

5000

Pentaeryrthriettetranitraat (PETN) gedesensibiliseerd met = 7% was

700

Pentaeryrthriettetranitraat (PETN) watergehalte ≥ 25% of gedesensibiliseerd met ≥ 15% flegmatiseermiddel

800

Pentaeryrthriettetranitraat (PETN)1

600

Pentoliet (mengsel TNT/PETN) (watergehalte < 15%)

800

Pentoliet (mengsel TNT/PETN) (watergehalte ≥ 15%)

1000

Professioneel vuurwerk: UN nr 0333, classificatie 1.1G

1000 (NEQ)8

Professioneel vuurwerk: overige soorten

2000 (NEQ)8

Propylnitraat

1300

Rookzwak buskruit

800

tert-Amylperoxy-3,5,5-trimethylhexanoaat (< 100%) [Type B]

3000

tert-Amylperoxybenzoaat (≤ 100%) [Type C]

5000

tert-Amylperoxypivalaat (≤ 77%) [Type C]

5000

tert-Butylhydroperoxide (> 79–90%) [Type C]

5000

tert-Butylmonoperoxyftalaat (≤ 100%) [Type B]

3000

tert-Butylmonoperoxymaleaat [Type B]

3000

tert-Butylmonoperoxymaleaat [Type C]

5000

tert-Butylperoxy-2-ethylhexanoaat (> 52–100%) [Type C]

5000

tert-Butylperoxy-2-methylbenzoaat (≤ 100%) [Type C]

5000

tert-Butylperoxyacetaat [Type B]

3000

tert-Butylperoxyacetaat [Type C]

5000

tert-Butylperoxybenzoaat (> 77–100%) [Type C]

5000

tert-Butylperoxydiethylacetaat (≤ 100%) [Type C]

5000

tert-Butylperoxyisopropylcarbonaat (≤ 77%) [Type C]

5000

tert-Butylperoxypivalaat (> 67–77%) [Type C]

5000

Tetramethylcyclopentanontetranitraat

800

Tetraminepalladium(II)nitraat (Type C)

5000

Tetranitroaniline

700

Tetranitrocarbazol

1300

Tetranitromethaan5

3000

Tetrazeen (water- of water-/alcoholgehalte ≥ 30%)

2000

Tetrazeen1

170

Tetrazol-1-azijnzuur

1000

Triaminoguanidinenitraat

900

Triaminotrinitrobenzeen

1500

Triethylaminonitraat

1000

Triethyleenglycoldinitraat6

900

Trilithium-4-hydroxy-3-(4-(2-methoxy-4-(3-sulfonaatfenylazo)fenylazo)-3-methyl-phenylazo)-6-(3-sulfonaataniline)nafthaleen-2-sulfonaat

3000

Trinatrium-(2-((3-(6-(2-chloor-5-sulfonaat)aniline-4-(3-carboxypyridine)-1,3,5-triazine-2-ylamino)-2-oxide-5-sulfonaatfenylazo)fenylmethylazo)-4-sulfonaatbenzoaat)koper-(3-))hydroxide

3000

Trinitroaniline

1000

Trinitroanisol

900

Trinitrobenzeen (watergehalte < 30%)

900

Trinitrobenzeen (watergehalte ≥ 30%)

1300

Trinitrobenzeensulfonzuur

1000

TrinitrobenzoÎzuur (watergehalte < 30%)

1000

TrinitrobenzoÎzuur (watergehalte ≥ 30%)

1300

Trinitrochloorbenzeen

1000

Trinitrofenetol

1300

Trinitrofenol (watergehalte < 30%)

900

Trinitrofenol (watergehalte ≥ 30%)

1300

Trinitrofenoxyethylnitraat

800

Trinitrofenylethylnitramine

900

Trinitrofluorenon

1000

Trinitro-m-cresol

1000

Trinitronaftaleen

1300

Trinitroresorcinol (water- of water-/alcoholgehalte < 20%)

1000

Trinitroresorcinol (water- of water-/alcoholgehalte ≥ 20%)

1300

Trinitrotolueen (watergehalte < 30%)

1000

Trinitrotolueen (watergehalte ≥ 30%)

1400

Trinitroxyleen

1100

Tritonal

800

Ureumnitraat (watergehalte < 20%)7

1000

Ureumnitraat (watergehalte ≥ 20%)

1300

Ureumwaterstofperoxide

3000

Zetmeelnitraat (watergehalte < 20%)

1000

Zetmeelnitraat (watergehalte ≥ 20%)

1300

Zilverazide1

200

Zilverpicraat (watergehalte ≥ 30%)

1300

Zirconiumpicramaat (watergehalte < 20%)

1500

Zirconiumpicramaat (watergehalte ≥ 20%)

1900

Zouten van picrinezuur

900

Zwart buskruit

2000

1 Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels.

2 Oorspronkelijke drempelwaarde komt overeen met die voor puur diglyceroltetranitraat, een explosief dat ongeveer even krachtig is (150-170% TNT).

3 Explosieve kracht is zeer laag zelfs indien opgesloten (ongeveer 1% TNT).

4 Explosieve kracht is ongeveer 100% TNT.

5 Explosieve kracht is ongeveer 10% TNT. Drempel gesteld overeenkomstig ammoniumnitraat met minder dan 0,2% ontvlambaar materiaal.

6 Explosieve kracht is ongeveer 110% TNT.

7 Explosieve kracht van de zuivere stof is ongeveer 100% TNT.

8 NEQ netto hoeveelheid explosieve stof

NB In de berekening van bovenstaande grenswaarden is een extra correctiefactor van 0,1 toegepast voor stoffen die zeer gevoelig zijn voor mechanische prikkels of die extra gevaarlijk zijn door hun giftigheid.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop het Koninklijk besluit van 7 februari 2004 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit ter vervanging van de bepalingen met betrekking tot de arbeidsveiligheidsrapportage door aanvullende voorschriften met betrekking tot de risico-inventarisatie en -evaluatie en enige andere wijzigingen (Stb. 69) in werking is getreden.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 20 februari 2004.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,namens deze,
De Directeur-Generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen,
J.A.M. Hilgersom.

Toelichting

Algemeen

Dit besluit bevat diverse wijzigingen van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving. De beleidsregels zijn aangepast aan het Koninklijk besluit van 7 februari 2004 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit ter vervanging van de bepalingen met betrekking tot de arbeidsveiligheidsrapportage door aanvullende voorschriften met betrekking tot de risico-inventarisatie en - evaluatie en enige andere wijzigingen (Stb. 69) (ARIE-besluit).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A (Tarieflijst boetenormbedragen)

De genoemde artikelen zijn gewijzigd. In artikel 3.5e is `Besluit explosieveilig materieel' vervangen door: Warenwetbesluit explosieveilig materieel.

Artikel 3.17 is zodanig gewijzigd dat dit voortaan betrekking heeft op alle gevallen waarin het gevaar bestaat te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan.

Om misverstanden in de toekomst te voorkomen is het begrip `explosieve stoffen' in artikel 4.8 Arbobesluit vervangen door het begrip `ontplofbare stoffen' met een verwijzing naar de criteria voor indeling van stoffen in de categorie `ontplofbaar', bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder a, van de Wet milieugevaarlijke stoffen.

Artikel I, onderdeel B (Lijst van ernstige beboetbare feiten)

In de praktijk is gebleken dat bij dit feit niet altijd ernstig gevaar hoeft te bestaan voor personen bij overtreding van het feit op zich. Nu dit van de situatie afhangt dient er conform het interne beleid een uitroepteken te worden geplaatst voor het ernstige beboetbare feit behorend bij artikel 4.62b Arbobesluit.

Artikel I, onderdeel C (Lijst van direct beboetbare feiten)

Bij het Koninklijk besluit van 3 juli 2003 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit en enkele op de Wet op de gevaarlijke werktuigen en de Warenwet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur in verband met de integratie van de Wet op de gevaarlijke werktuigen in de Warenwet (Stb. 315) is aan artikel 4.54 Arbeidsomstandighedenbesluit, onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, een nieuw tweede lid ingevoegd. Vanwege deze tekstuele wijzigingen van artikel 4.54 Arbeidsomstandighedenbesluit zijn ook de verwijzingen naar de artikelleden in de genoemde direct beboetbare feiten tekstueel iets gewijzigd.

In de praktijk is gebleken dat het optreden als duikploegleider zonder in het bezit te zijn van een certificaat duikploegleider de onveiligheid van werknemers die op dat moment duikarbeid verrichten kan vergroten. Om die reden is artikel 6.16, derde lid, Arbobesluit thans als direct beboetbaar feit opgenomen.

Artikel I, onderdeel D

De bestaande beleidsregel 2 (verplichtstelling arbeidsveiligheidsrapport, aanwijzing installaties) is vernummerd tot beleidsregel 2-1 in verband met de invoering van een nieuwe beleidsregel 2-2. Deze wijzigingen zijn het gevolg van het besluit ARIE. Hierbij zijn de bepalingen met betrekking tot de arbeidsveiligheidsrapportage (AVR) vervangen door aanvullende voorschriften met betrekking tot de risico-inventarisatie en -evaluatie (ARIE). De huidige beleidsregel die betrekking heeft op de AVR dient echter vooralsnog wel te worden gehandhaafd in verband met het overgangsrecht in artikel 9.34 van het Arbobesluit met betrekking tot de overgang van AVR naar ARIE. In dit artikel is bepaald dat de bepalingen met betrekking tot de ARIE uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van toepassing zijn. De werkgever heeft dus de mogelijkheid om de bestaande AVR-regeling nog toe te passen, maar laat hem ook de vrijheid de nieuwe regelgeving eerder toe te passen. Deze situatie is van toepassing voor werkgevers van bedrijven en inrichtingen die niet reeds over een AVR behoefden te beschikken. Voor werkgevers van bedrijven of inrichtingen die reeds beschikken over een AVR op grond van de bestaande AVR-regeling geldt dat de nieuwe regelgeving niet van toepassing is tot het moment waarop het AVR moet worden herzien om redenen als bedoeld in 2.2b (oud) van het Arbobesluit, maar uiterlijk tot vijf jaar na het tijdstip waarop het AVR volledig is herzien en aan de arbeidsinspectie is toegezonden. Dit betekent dat wanneer het AVR in de tussentijd moet worden herzien, de nieuwe regelgeving moet worden toegepast.

Indien op grond van het overgangsrecht de AVR-regeling nog kan worden toegepast, is hierop de huidige beleidsregel 2-1 van toepassing. Wanneer de nieuwe ARIE-verplichtingen worden toegepast, is hierop de nieuwe beleidsregel 2-2 van toepassing.

Artikel I, onderdeel E

Deze bepalingen dienen ter aanpassing van de beleidsregels aan het ARIE-besluit. De berekeningsmethode is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de voormalige AVR-aanwijssystematiek. De faseringsfactor die reeds jaren op één was gesteld, is komen te vervallen.

Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat slechts één ARIE-document per bedrijf hoeft te worden opgesteld, ongeacht het aantal aangewezen installaties. Dit in tegenstelling tot de voorgaande regeling, waarbij per aangewezen installatie een Arbeidsveiligheidsrapport diende te worden opgesteld. In het ARIE-document wordt per aangewezen installatie ingegaan op de risico's van deze installatie.

Ter verduidelijking is een aantal rekenvoorbeelden opgenomen.

BEREKENINGSVOORBEELDEN

Voorbeeld 1. Productie-installatie binnen, bevattende de toxische stof chloor in vloeibare vorm in een hoeveelheid van 2100 kg, bij een procestemperatuur van 35 °C. Het atmosferisch kookpunt van chloor is -34 °C en de grenswaarde is 300 kg.

De totale omstandigheidsfactor O is: 1 (bewerking) x 10 (binnen) x 7 (69 °C boven atm. kpt.) = 70

De aanwijzingsfactor is: (2100 kg x 70)/300 kg = 490

De installatie is aangewezen.

(In de volgende voorbeelden wordt de standaardomstandigheidsfactor `1' niet meer uitgeschreven).

Voorbeeld 2. Productie-installatie buiten, bevattende verschillende brandbare stoffen bij verschillende procestemperaturen:

etheen, 200.000 kg bij -30 °C (vloeibaar)

ethaan, 100.000 kg bij 80 °C (gas)

propeen, 10.000 kg bij 30 °C (vloeibaar)

propeen, 10.000 kg bij -35 °C (vloeibaar)

propaan, 50.000 kg bij 80 °C (gas)

butaan, 5.000 kg bij 90 °C (gas)

De grenswaarde voor brandbare stoffen is 10.000 kg en de atmosferische kookpunten van de stoffen zijn: etheen -104 °C, ethaan -88 °C, propeen -47 °C, propaan -42 °C en butaan -1 °C.

De factor Op is dan:

etheen -30 °C : 8 + 1 = 9

ethaan 80 °C : 10

propeen 30 °C : 8

propeen -35 °C : 2 + 1 = 3

propaan 80 °C : 10

butaan 90 °C : 10

De totale omstandigheidsfactor per stof is hier gelijk aan Op. De totale aanwijzingsfactor wordt:

[(200.000 kg x 9) + (100.000 kg x 10) + (10.000 kg x 8) + (10.000 kg x 3) + (50.000 kg x 10) + (5.000 kg x 10)]/ 10.000 kg = 346.

De installatie is aangewezen.

Voorbeeld 3. Installatie voor opslag van 30% zoutzuur in water. De installatie staat buiten. In de installatie is 1.500.000 kg opgeslagen bij een temperatuur van 25 °C en hij staat in verbinding met een installatie binnen een gebouw waar met 3.000 kg zoutzuur gewerkt wordt bij een temperatuur van 100 °C.

De grenswaarde voor zoutzuur(gas) is 3.000 kg. De installatie-afbakening geeft aan dat er 2 installaties zijn:

1. Een installatie voor opslag buiten met een hoeveelheid HCl van 0,3 x 1.500.000 kg = 450.000 kg

2. Een installatie voor bewerking binnen met een hoeveelheid HCl binnen van 900 kg.

De partiële dampspanning van HCl boven een 30%-ige waterige oplossing is bij een temperatuur van 25 °C 0,02 bar en bij 100 °C 1,1 bar.

De factor Op wordt dan:

HCl oplossing 25 °C: 0,02/1 = 0,02; ondergrens = 0,1

HCl oplossing 100 °C: 1,1/1 = 1,1; afgerond 1

De aanwijzingsfactoren zijn:

- voor de opslag: (450.000 kg x 0,01 x 0,1)/3.000 kg = 0,15

- voor de bewerking: (900 kg x 10 x 1)/3.000 kg = 3

De installatie voor bewerking is aangewezen.

Voorbeeld 4. Installatie voor bewerking, binnen, bevattende de toxische stof ammoniak en de brandbare stof benzine. De ammoniak bevindt zich zowel in zuivere vorm als in de vorm van een

60 %-ige oplossing in water in de installatie.

De gegevens zijn:

ammoniak, zuiver, 1.500 kg, grenswaarde = 3.000 kg, gasvormige toestand;

ammoniak, oplossing, 9.000 kg, procestemperatuur is 43 °C, partiÎle dampspanning bij die omstandigheden 9,4 bar;

benzine, 1.000 kg, procestemperatuur 150 °C, 10 % punt = 85 °C.

Omstandigheidsfactoren:

ammoniak, zuiver: 10 (binnen) x 10 (gas) = 100

ammoniak, oplossing: 10 (binnen) x 9 (9,4/1; afgerond) = 90

benzine: 10 (binnen) x 7 (65 °C boven het `kookpunt') = 70.

Aanwijzingsfactor:

op basis van toxiciteit: (1.500 kg x 100)/3.000 kg + (0,6 x 9.000 kg x 90)/3.000 kg = 212

op basis van brandbaarheid:

ammoniak: 1.500 x 100/10.000 = 15

benzine: 1.000 x 70/10.000 = 7

totaal 22.

De installatie is op giftigheid en op brandbaarheid aangewezen.

Artikel I, onderdelen F, G en H

De bestaande bijlage 4 (niet-limitatieve lijst voor toxische en extreem toxische stoffen) heeft zowel betrekking op beleidsregel 2-1 als op de nieuwe beleidsregel 2-2. Dit geldt niet voor bijlage 5 (niet-limitatieve lijst van explosieve stoffen). Deze bijlage geldt alleen wanneer de bestaande beleidsregel 2-1 in het kader van de AVR-regeling van toepassing is. De nieuwe bijlage 5a (niet-limitatieve lijst van explosieve stoffen) geldt wanneer de nieuwe beleidsregel 2-2 in het kader van de ARIE wordt toegepast. Mede naar aanleiding van de Vuurwerkramp in Enschede is besloten de grenswaardenlijst voor ontplofbare stoffen grondig te herzien. De uitgangswaarde voor ontplofbare stoffen van 1000 kg TNT equivalent, zoals vermeld in artikel 2.4 van het Arbobesluit, is hierbij ongewijzigd gebleven. Wel is gebleken dat de grenswaardenlijst in bijlage 5 bij beleidsregel 2-1 een grondige aanpassing behoefde. Voor stoffen die extreem gemakkelijk tot ontploffing worden gebracht, of die giftige verbrandingsproducten geven is een extra factor van 0,1 in de nieuwe grenswaardenlijst verwerkt.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze,

De Directeur-Generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen,

J.A.M. Hilgersom.

1 Stcrt. 2001, 239 (supplement), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 februari 2004, Stcrt. 27.

Naar boven