Wijziging Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen

Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat, houdende wijziging van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen in verband met de implementatie van de tweejaarlijkse revisie van het Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID) en van richtlijn nr. 2003/29/EG en in verband met de regulering van het vervoer van chloor over het spoor

20 februari 2004

HDJZ/BIM/2003-1727

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op richtlijn nr. 2003/29/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 april 2003 (Pb EG L90) tot vierde aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 96/49/EG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor alsmede op de artikelen 2 en 5 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen;

Besluit:

Artikel I

De Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van artikel 1, onderdeel c, door een punt, vervalt onderdeel d.

B

Artikel 2, onderdeel a, komt te luiden:

a. bijlage 1: voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen op Nederlands grondgebied over de spoorweg, zijnde de Nederlandse vertaling van het RID;

C

Bijlage 1 wordt vervangen door bijlage 1 bij deze regeling.

D

Bijlage 2 wordt vervangen door bijlage 2 bij deze regeling.

E

Bijlage 3 wordt vervangen door bijlage 3 bij deze regeling.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van bijlage 1, die ter inzage wordt gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Bijlage 2, bedoeld in artikel I, onderdeel D

Bijlage 2, bedoeld in artikel 2, onderdeel b

Aanvullende voorschriften

Artikel 1. Implementatie van richtlijn 96/49/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor

1. De Minister kan na raadpleging van de Commissie van de Europese Gemeenschappen vrijstelling van bijlage 1 verlenen, indien het betreft vervoer:

a. op bepaalde trajecten op Nederlands grondgebied;

b. ten behoeve van een bepaald industrieel proces; en

c. van lokale aard.

2. In de voorschriften die aan de vrijstelling worden verbonden, worden in ieder geval nadere bepalingen over de handhaving opgenomen.

Artikel 2. Implementatie van richtlijn 96/49/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor

1. De Minister kan tijdelijk ontheffing of vrijstelling van bijlage 1 verlenen, indien het betreft proefnemingen die nodig zijn om bepalingen van die bijlage te kunnen wijzigen met het oog op de aanpassing ervan aan de technische of industriële ontwikkelingen. Van een dergelijke vrijstelling of ontheffing doet de Minister mededeling aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

2. De ontheffingen en vrijstellingen, bedoeld in het eerste lid, worden verleend zonder onderscheid naar nationaliteit of vestigingsplaats van de verzender, de vervoerder of de ontvanger, hebben een looptijd van ten hoogste vijf jaar en zijn niet hernieuwbaar.

3. Ontheffing van deze regeling als bedoeld in artikel 9 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan bedoeld in het eerste en tweede lid, verleent de Minister slechts, indien het vervoer waarop deze ontheffing betrekking heeft eenmalig is en tot één geval beperkt blijft dat naar zijn oordeel duidelijk omschreven en in de tijd beperkt is.

Artikel 3. N- en NE-bepalingen

1. De N- of NE-bepalingen in deze bijlage:

a. zijn een aanvulling op bijlage 1; of

b. treden, voor zover zij met de overeenkomstig genummerde bepalingen van bijlage 1 niet overeenstemmende verplichtingen bevatten, in plaats van bedoelde verplichtingen van de overeenkomstig genummerde bepalingen van bijlage 1.

2. Indien de voorschriften van deze bijlage uitsluitend van toepassing zijn op niet-grensoverschrijdend vervoer, is bij de bepalingen de letter ‘N’ vermeld.

3. Indien de voorschriften van deze bijlage van toepassing zijn zowel op grensoverschrijdend als op niet-grensoverschrijdend vervoer, zijn bij de bepalingen de letters ‘NE’ vermeld.

1.3 NE Vakbekwaamheid spoorwegpersoneel

1. In deze NE-bepaling wordt verstaan onder:

a. exameninstituut: door de directeur-hoofdinspecteur van de divisie Rail van de Inspectie Verkeer en Waterstaat erkend exameninstituut;

b. examen: proeve van bekwaamheid, afgenomen door een exameninstituut;

c. toets: proeve van bekwaamheid, afgenomen door een deskundige die door de vervoerder is aangewezen.

2. Deze NE-bepaling is van toepassing op:

a. spoorwegpersoneel met een standplaats binnen Nederland, dat dienst doet op een spoorweg waarop het Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen of het Reglement op de Raccordementen 1966 van toepassing is;

b. spoorwegpersoneel met een standplaats buiten Nederland, dat dienst doet buiten een grensdienstbaanvak als bedoeld in artikel 2, onderdeel w, van het Reglement dient hoofd- en lokaalspoorwegen.

3. a. Spoorwegpersoneel dat door de directeur-hoofdinspecteur van de divisie Rail van de Inspectie Verkeer en Waterstaat is aangewezen, beschikt over een op het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor gerichte vakbekwaamheid en heeft een daarop gericht examen onderscheidenlijk een daarop gerichte toets met goed gevolg afgelegd.

b. Als blijk van het met goed gevolg hebben afgelegd van een examen verstrekt het exameninstituut een certificaat.

c. De op grond van het examen verkregen bevoegdheid wordt aangetekend op het door de directeur-hoofdinspecteur van de divisie Rail van de Inspectie Verkeer en Waterstaat voorgeschreven bevoegdheidsbewijs.

d. Het exameninstituut stelt in overeenstemming met een door de divisie Rail van de Inspectie Verkeer en Waterstaat samen te stellen examencommissie en op basis van de in het vijfde lid bedoelde vakbekwaamheidseisen het examenreglement en de exameninhoud vast.

e. Het met goed gevolg hebben afgelegd van een toets wordt aangetekend in het personeelsdossier van het betrokken personeelslid.

4. Ten minste elke vijf jaar wordt op de door de divisie Rail van de Inspectie Verkeer en Waterstaat te bepalen wijze getoetst of het betrokken spoorwegpersoneel nog steeds beschikt over de in het vijfde lid bedoelde vakbekwaamheid. Het met goed gevolg zijn getoetst is voorwaarde voor het voortduren van de ingevolge het derde lid verworven bevoegdheid. Het derde lid, onderdeel e, is van toepassing.

5. a. De vakbekwaamheid omvat het bewust zijn van de risico's bij het vervoer van gevaarlijke goederen en de noodzakelijke basiskennis inzake:

1°. het verkleinen van de kans op een ongeval;

2°. het nemen van veiligheidsmaatregelen bij een ongeval, welke maatregelen noodzakelijk kunnen zijn voor de eigen veiligheid, voor die van de omgeving en voor het beperken van de gevolgen van het ongeval.

b. Tot de vakbekwaamheid behoren het zo nodig gedaan hebben van praktische individuele oefeningen en het kennis dragen van de volgende onderwerpen, voorzover voor betrokkenen van toepassing:

1°. algemene voorschriften die van toepassing zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen;

2°. de belangrijkste soorten van gevaar;

3°. preventieve en veiligheidsmaatregelen passend bij de verschillende soorten van gevaar;

4°. de te nemen maatregelen bij een ongeval, zoals eerste hulp, verkeersveiligheid, basiskennis omtrent gebruik van beschermingsmiddelen;

5°. kenmerking en etikettering;

6°. hetgeen het personeel tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen moet doen en laten;

7°. controle van technische uitrusting van wagens;

8°. overige door de directeur-hoofdinspecteur van de divisie Rail van de Inspectie Verkeer en Waterstaat vastgestelde vakbekwaamheidseisen, die per categorie personeel kunnen verschillen.

6. a. Het examen en de toets waarborgen de adequate beoordeling van het bezit van de vakbekwaamheid.

b. De Minister kan het exameninstituut nadere voorschriften opleggen, waaronder voorschriften ten aanzien van de examinering.

7. Het derde lid is niet van toepassing op spoorwegpersoneel dat krachtens de Wet Gevaarlijke Stoffen of de Wet vervoer gevaarlijke stoffen:

a. vóór 1 januari 1992 een op het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor gerichte opleiding heeft genoten;

b. vóór 1 oktober 1998 met goed gevolg een examen of toets voor het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor heeft afgelegd.

Voorzover het in dit lid bedoelde personeel behoort tot de categorie waarvoor ingevolge het derde lid, onderdeel a, een examen is voorgeschreven, wordt de bevoegdheid aangetekend op het door de divisie Rail van de Inspectie Verkeer en Waterstaat voorgeschreven bevoegdheidsbewijs.

8. Deze NE-bepaling is niet van toepassing op spoorwegpersoneel, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, voorzover dit naar het oordeel van de divisie Rail van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, op grond van de in het land van hun standplaats geldende voorschriften, beschikt over de in deze NE-bepaling bedoelde vakbekwaamheid.

1.5.1.1 N Multilaterale overeenkomsten

1. Niet-grensoverschrijdend vervoer mag plaatsvinden overeenkomstig multilaterale overeenkomsten als bedoeld in artikel 5 van deze regeling, die door Nederland zijn ondertekend.

2. Bij het vervoer dat voldoet aan de in het eerste lid bedoelde multilaterale overeenkomst, worden de voorschriften met betrekking tot het vervoer in acht genomen die in deze overeenkomst zijn opgenomen.

1.11.1 NE Laten staan van spoorwagens

1. In deze NE-bepaling wordt verstaan onder:

a. laten staan: het feitelijk aanwezig zijn van een wagen of van wagens in stilstand op een spoorweg buiten de inrichting van de afzender of geadresseerde, nadat het rangeerproces op het desbetreffende rangeeremplacement is afgesloten;

b. onregelmatigheid: een voorval waarbij de desbetreffende wagen of de lading niet meer voldoet aan de voorschriften van deze regeling.

2. Het laten staan van de in het derde lid bedoelde reservoirwagens, wagens waarop zich tankcontainers of transporttanks bevinden en wagens waarop zich – conform randnummer 1.1.4.4 van bijlage 1 in het gecombineerde rail/wegvervoer gebruikte – wegvoertuigen met vaste of afneembare tanks bevinden, is slechts toegestaan indien de leden 4 tot en met 7 in acht wordt genomen.

3. Het tweede lid is van toepassing indien de reservoirwagens en tankcontainers dan wel wegvoertuigen – ingevolge randnummer 5.3.2 van bijlage 1 bij deze regeling dan wel randnummer 5.3.2 van bijlage 1 van de regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen – moeten zijn voorzien van een oranje kenmerking, waarop is aangegeven gevaarsidentificatienummer 223, 23, 239, 26, 263, 265, 268, X323, X333, 336, 338, X338, 339, X362, 382, X382, X423, 446, 46, 539, 558, 559, 568, 59, 66, 663, 664, 665, 668, 669, X80, 856, 88, X88, 884, 885, 886 of X886.

4. Alvorens de in het tweede lid bedoelde wagens te laten staan, worden deze gecontroleerd op onregelmatigheden. Deze controle wordt tijdens het laten staan ten minste elke acht uur herhaald, tenzij de wagens onder voortdurend toezicht staan.

5. Van de controle en het onder toezicht staan wordt een registratie bijgehouden. Hierin worden ten minste de volgende gegevens aangegeven:

a. wagennummer;

b. datum en tijdstip van de controle;

c. geconstateerde onregelmatigheden;

d. eventueel genomen maatregelen.

6. De controle en het onder toezicht staan als bedoeld in het vierde lid en de registratie, bedoeld in het vijfde lid, geschieden onder verantwoordelijkheid van de vervoerder.

7. De registratie, bedoeld in het vijfde lid wordt gedurende ten minste drie maanden bewaard.

1.11.2 NE Melding, toezicht en afwikkeling van het vervoer van goederen van klasse 1

1. In deze NE-bepaling wordt verstaan onder:

a. bevoegde militaire autoriteit: de Minister van Defensie dan wel door deze aangewezen militaire instanties;

b. militaire zendingen: zendingen van ontplofbare stoffen die:

1°. in opdracht van de bevoegde militaire autoriteit of van een instantie van de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid worden verzonden door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht; of

2°. in opdracht van de bevoegde militaire autoriteit worden verzonden aan een militaire instantie, en waarbij de afzender bij de vrachtbrief een machtiging van de bevoegde militaire autoriteit heeft gevoegd om de zending als militaire zending ten vervoer aan te bieden.

2. Melding – Kennisgeving

a. Het ten vervoer aanbieden van stoffen of voorwerpen van klasse 1 vindt plaats na voorafgaande kennisgeving aan en in overleg met de vervoerder. Indien meer dan vier wagens voor het vervoer nodig zijn, geschiedt deze kennisgeving ten minste vijf dagen tevoren.

b. De vervoerder deelt tijdig aan de geadresseerde mede, dat een voor hem bestemde zending van stoffen of voorwerpen van klasse 1 onderweg is.

c. Indien in een trein één of meer wagens beladen met stoffen of voorwerpen van klasse 1 worden vervoerd, geeft de vervoerder daarvan tijdig kennis aan de betrokken verkeersleidingposten.

d. De vervoerder geeft onverwijld van de aankomst van een zending van stoffen of voorwerpen van klasse 1 op het station van bestemming, kennis aan geadresseerde.

e. Bij zendingen uit het buitenland geeft de vervoerder die zending van stoffen of voorwerpen van klasse 1 van de buitenlandse vervoerder overneemt, van de aankomst op het station van overname onverwijld kennis aan de bevoegde militaire autoriteit, voorzover het militaire zendingen betreft.

f. Indien een zending aan een andere vervoerder wordt overgegeven, geeft de vervoerder hiervan zo spoedig mogelijk kennis aan die vervoerder.

3. Toezicht – Begeleiding

a. Het laden en lossen van militaire zendingen van stoffen of voorwerpen van klasse 1 geschiedt onder toezicht van door de bevoegde militaire autoriteit aangewezen personen.

b. Het laden en lossen van niet-militaire zendingen geschiedt onder toezicht van een ter zake deskundige.

c. De bevoegde militaire autoriteit is in geval van militaire zendingen bevoegd te controleren of de voorschriften van deze regeling in acht zijn genomen.

d. Militaire zendingen van stoffen of voorwerpen van klasse 1 worden door of vanwege de bevoegde militaire autoriteit begeleid, indien hij dit noodzakelijk acht. De begeleiders nemen tijdens het vervoer niet plaats in de beladen gesloten wagens, of in de schutwagen die zich direct vóór of achter de wagens beladen met stoffen of voorwerpen van klasse 1 bevindt. Voor zover de aanwezigheid van personen in schutwagens niet verboden is, mogen zich in de schutwagens slechts die personen bevinden die door de bevoegde militaire autoriteit zijn aangewezen voor de begeleiding.

e. De vervoerder stelt aan de begeleiders, bedoeld in onderdeel d, een aan redelijke eisen voldoende zitplaats ter beschikking, waarvan de kosten in de tarieven als bedoeld in het Algemeen Reglement Vervoer worden bepaald.

4. Vervoer

a. Wagens die zijn beladen met stoffen of voorwerpen van klasse 1 worden niet geheuveld of afgestoten.

b. Indien enig oponthoud van een wagen, beladen met stoffen of voorwerpen van klasse 1, langer dan drie uur duurt, geeft de vervoerder hiervan kennis aan de burgemeester van de gemeente, waarin het oponthoud plaats heeft, opdat deze de naar zijn oordeel voor de openbare veiligheid nodig geachte maatregelen kan treffen.

c. Indien aan een wagen beladen met stoffen of voorwerpen van klasse 1 of aan de lading zelf enige onregelmatigheid wordt waargenomen, geeft de vervoerder daarvan, onverminderd artikel 47 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, onverwijld kennis aan de burgemeester ter plaatse, aan de bevoegde militaire autoriteit voorzover het een militaire zending betreft en aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat1 voorzover het een niet-militaire zending betreft. Zonodig wordt de desbetreffende wagen, met inachtneming van de nodige voorzorgsmaatregelen, uit de trein verwijderd, in overleg met een begeleider, indien deze aanwezig is.

d. Indien overlading van een wagen die deel uitmaakt van een militaire zending, beladen met stoffen of voorwerpen van klasse 1, onvermijdelijk is, geschiedt het overladen onder toezicht van door de bevoegde militaire autoriteit aangewezen personen.

5. Aankomst en aflevering

a. Stoffen of voorwerpen van klasse 1 worden zo spoedig mogelijk, doch binnen acht uur nadat de wagens met deze stoffen of voorwerpen ter lossing gereed zijn gesteld op de losplaatsen (binnen of buiten het stationsterrein gelegen), gelost en afgevoerd.

b. Indien een zending van stoffen of voorwerpen van klasse 1 acht uur na het ter lossing gereed staan op de losplaats nog niet is weggevoerd, dan wel in zodanig toestand verkeert, dat verder vervoer gevaarlijk wordt geacht, wordt de zending onmiddellijk ter beschikking gesteld van de burgemeester ter plaatse, opdat deze de naar zijn oordeel voor de openbare veiligheid nodig geachte maatregelen kan treffen.

6. De voorschriften van deze NE-bepaling zijn niet van toepassing op zendingen die krachtens randnummer 7.6 van bijlage 1 als expresgoed worden vervoerd.

1.11.3 NE Fysieke beveiliging van kernmateriaal van klasse 7

1. Onder ‘laten staan’ wordt in dit randnummer verstaan: het feitelijk aanwezig zijn van een wagen of wagens in stilstand op een spoorweg buiten de inrichting van de afzender of geadresseerde, nadat het rangeerproces op het desbetreffende rangeeremplacement is afgesloten.

2. Voor het vervoer van kernmateriaal van categorie I volgens de Bijlage II bij het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7) gelden de volgende voorschriften:

a. het materiaal wordt vervoerd in door de afzender afgesloten en verzegelde wagens, containers of colli;

b. de onder a. bedoelde zendingen worden vervoerd met speciaal voor het vervoer van deze goederen bestemde goederentreinen;

c. het krachtvoertuig dat de wagens, bedoeld onder a, trekt, beschikt over een telecommunicatievoorziening, waarmee direct contact kan worden gelegd met de Centrale Meldkamer van de divisie Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten;

d. bij een zending uit het buitenland overtuigt de vervoerder op het station waar de zending van de buitenlandse vervoerder wordt overgenomen, zich ervan dat de transportvergunning bij de zending aanwezig is;

e. de vervoerder organiseert het vervoer zodanig, dat een oponthoud langer dan drie uur niet voorkomt. Indien door onvoorziene omstandigheden een dergelijk oponthoud ontstaat, informeert de vervoerder de Centrale Meldkamer van de divisie Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten, onder vermelding van het transportvergunningnummer;

f. het vervoer geschiedt onder begeleiding van de spoorwegpolitie;

g. de vervoerder treft die voorzieningen die nodig zijn om het transport zo spoedig mogelijk uit te voeren. In ieder geval zijn reservemateriaal en -personeel beschikbaar;

h. de vervoerder geeft van de aankomst van een zending op het station van bestemming onverwijld kennis aan geadresseerde. De geadresseerde meldt de aankomst aan het vergunningverlenend gezag;

i. de zending wordt zo spoedig mogelijk, doch binnen acht uur nadat de wagens met deze zending gereed zijn gesteld op de losplaatsen (binnen of buiten het stationsterrein gelegen), gelost en afgevoerd;

j. de transportvergunninghouder en de vervoerder zien erop toe dat de gegevens over het transport slechts bekend zijn bij degenen die rechtstreeks bij het vervoer betrokken zijn;

k. De transportvergunninghouder informeert alle betrokken vervoerders over het transport.

3. Voor het vervoer van kernmateriaal van categorie II en III volgens de Bijlage II bij het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal gelden de volgende voorschriften:

a. de onderdelen a, c, d, g, h, i, j en k, van het tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing;

b. Het laten staan van wagens met de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde zendingen is toegestaan indien deze wagens onder voortdurend toezicht staan. Indien de toestand van laten staan langer duurt dan acht uur, informeert de vervoerder de Centrale Meldkamer van de divisie Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten, onder vermelding van het transportvergunningnummer.

1.11.4 NE Melding, toezicht en afwikkeling van het vervoer van UN 1017 chloor

1. Voor het vervoer van UN 1017 chloor in reservoirwagens of tankcontainers gelden de volgende voorschriften:

a. het vervoer vindt slechts plaats in treinen of rangeerdelen waarin geen andere reservoirwagens of tankcontainers zijn opgenomen dan reservoirwagens of tankcontainers met UN 1017 chloor;

b. tijdens het vervoer is de snelheid van de trein niet hoger dan zestig kilometer per uur;

c. in tunnels waar voor goederentreinen een hogere adviessnelheid geldt dan zestig kilometer per uur, wordt die adviessnelheid aangehouden;

d. naast het reguliere communicatiesysteem is de trein voorzien van een communicatiesysteem bedoeld voor veiligheidsberichten tussen machinist en treindienstleider, dat in bedrijfsvaardige staat verkeert;

e. voorafgaand aan het vervoer maakt de vervoerder aan de verkeersleiding duidelijk kenbaar dat de desbetreffende trein UN 1017 chloor vervoert;

f. in de verkeersinformatiesystemen van de verkeersleiding wordt een trein die UN 1017 chloor vervoert duidelijk als zodanig gemarkeerd;

g. de verkeersleiding volgt een trein met UN 1017 chloor continu op het verkeersinformatiesysteem;

h. de machinist meldt elke afwijking van meer dan vijf minuten ten opzichte van de vastgestelde dienstregeling onverwijld aan de verkeersleiding. Indien nodig, wordt in overleg tussen vervoerder en verkeersleiding, afhankelijk van de oorzaak, de aard en de omvang van de afwijking, een nieuwe dienstregeling vastgesteld;

i. de verkeersleiding meldt een afwijking als bedoeld in onderdeel h, aan de Centrale meldkamer van de divisie Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten;

j. reservoirwagens en tankcontainers met UN 1017 chloor worden bij het rangeren niet geheuveld of afgestoten, maar geplaatst met behulp van een gekoppeld krachtvoertuig;

k. het vervoer vindt, indien mogelijk, plaats op een tijdstip waarop zo weinig mogelijk interactie met ander verkeer plaats kan vinden.

2. De voorschriften van deze NE-bepaling zijn, met uitzondering van de onderdelen d en j van het eerste lid, niet van toepassing op lege reservoirwagens en tankcontainers die nog niet zijn gereinigd van UN 1017 chloor.

4.3.3.4.3 NE Controlemaatregelen na het beladen van tankcontainers met gassen van klasse 2

a. De afzender controleert na het vullen van reservoirs met vloeibaar gemaakte, sterk gekoelde vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste gassen van klasse 2, door weging van de tankcontainer of de voorgeschreven vullingsgraad van het reservoir niet is overschreden.

b. De overdruk in de gasfase is niet meer dan 100 kPa (1 bar) hoger dan de waarde van de dampdruk (absolute druk) van het vloeibaar gemaakte gas bij de temperatuur van de vloeistoffase.

c. In afwijking van onderdeel b is voor UN 1040 ethyleenoxide met stikstof tabel A van randnummer 3.2 van bijlage 1 van toepassing.

5.2.1.5 N Opschriften op colli met goederen van klasse 1

Indien de opschriften, bedoeld in randnummer 5.2.1.5 van bijlage 1, gesteld zijn in het Frans, Duits, Italiaans of Engels, zijn opschriften in het Nederlands niet noodzakelijk.

5.4.1.4.1 N Aanduidingen in de vrachtbrief

Het is toegestaan dat de in randnummer 5.4.1.4.1 van bijlage 1 voorgeschreven aanduidingen in de vrachtbrief uitsluitend in de Nederlandse taal zijn gesteld.

7.5.1.4 NE Wijze van verzending van goederen van klasse 1

Behoudens de stoffen en voorwerpen als bedoeld in randnummer 7.6 van bijlage 1 die als expresgoed mogen worden vervoerd, worden de stoffen en voorwerpen van klasse 1 uitsluitend als wagenlading of gesloten lading vervoerd.

1

Vervoerinformatiecentrum (VIC) van de divisie Vervoer van de Inspectie Verkeer en Waterstaat

Bijlage 3, bedoeld in artikel I, onderdeel E

Bijlage 3, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b en artikel 2, onderdeel c

Erkende instanties

Artikel 1. Erkende instanties

In de onderstaande tabel zijn de instanties opgenomen met betrekking tot de uitvoering van de voorschriften in de vermelde randnummers van bijlage 1 voorzover bedoelde handelingen worden uitgevoerd door Nederlandse instanties.

Tabel 1

Randnummer

Instanties RID

1.4.2.2.4; 1.8.1.1; 1.8.1.2; 1.8.1.3; 1.8.1.4; 1.8.2.2; 1.8.2.3

IVW DV

  

1.8.3.7; 1.8.3.8; 1.8.3.10; 1.8.3.14; 1.8.3.16

SEV

  

2.2.1.1, voor zover het betreft de autoriteit, genoemd in het Handboek beproevingen en criteria

TNO PML

  

2.2.1.1.3; 2.2.1.3, Opmerking bij UN-nummer 0190

TNO PML of Defensie, laatstgenoemde voorzover het betreft classificatie van uitsluitend voor de krijgsmacht bestemde munitie en toelating van de verpakking ervan

  

2.2.41.1, voor zover het betreft de autoriteit, genoemd in het Handboek beproevingen en criteria; 2.2.41.1.13;

2.2.51.1, voor zover het betreft de autoriteit, genoemd in het Handboek beproevingen en criteria; 2.2.52.1.8

TNO PML

  

2.2.62.1.5; 2.2.62.1.7

LNV of VWS

  

2.2.9.1.12

VROM

  

3.1.2.6

Stoomwezen

  

3.3.1, bijzondere bepaling 16 en 178

TNO PML of Defensie, laatstgenoemde voorzover het betreft classificatie van uitsluitend voor de krijgsmacht bestemde munitie en toelating van de verpakking ervan

  

3.3.1, bijzondere bepaling 181, 237, 239, 266, 271, 272 en 278

TNO PML

  

3.3.1, bijzondere bepaling 283

Stoomwezen

  

3.3.1, bijzondere bepaling 288, 309 en 636

TNO PML

  

3.3.1, bijzondere bepaling 645

IVW DV

  

4.1.3.6

Stoomwezen

  

4.1.4.1, P099 en P101

TNO PML of Defensie, laatstgenoemde voorzover het betreft classificatie van uitsluitend voor de krijgsmacht bestemde munitie en toelating van de verpakking ervan

  

4.1.4.1, P200, P201, P203

Stoomwezen

  

4.1.4.1, P405 (2) b)

TNO PML of Defensie, laatstgenoemde voorzover het betreft classificatie van uitsluitend voor de krijgsmacht bestemde munitie en toelating van de verpakking ervan

  

4.1.4.1, P601 (3) g)

TNO PTC

  

4.1.4.1, P902; 4.1.4.1, P905

Stoomwezen

  

IBC99; 4.1.4.2 IBC520; 4.1.4.3 LP99

TNO PML

  

4.1.4.3 LP902; 4.1.4.4 PR6

Stoomwezen

  

4.1.5.15; 4.1.5.18

TNO PML of Defensie, laatstgenoemde voorzover het betreft classificatie van uitsluitend voor de krijgsmacht bestemde munitie en toelating van de verpakking ervan

  

4.1.7.2.2

TNO PML

  

4.1.10.4, MP21

TNO PML of Defensie, laatstgenoemde voorzover het betreft classificatie van uitsluitend voor de krijgsmacht bestemde munitie en toelating van de verpakking ervan

  

4.2.1.7; 4.2.1.9.1

NS/Stoomwezen/Klassenbureau

  

4.2.1.13.1; 4.2.1.13.3

NS in overeenstemming met TNO PML

  

4.2.3.7.1; 4.2.5.1.1

NS/Stoomwezen

  

4.2.5.3TP4, TP9, TP10, TP16, TP24

NS/Stoomwezen/Klassenbureau

  

4.3.2.1.5, voetnoot 2; 4.3.3.2.5

NS/Stoomwezen

  

5.2.2.1.9

TNO PML

  

5.5.1.2; 5.5.1.3

LNV of VWS

  

6.1.1.2; 6.1.1.4

TNO PTC in overeenstemming met DGG

  

6.1.3.1; 6.1.3.8

TNO PTC

  

6.1.4.8.8; 6.1.4.13.7

TNO PTC in overeenstemming met DGG

  

6.1.5.1.1; 6.1.5.1.3; 6.1.5.1.5; 6.1.5.1.10; 6.1.5.2.5; 6.1.5.9.2;

TNO PTC

  

6.2.1.1.2

SZW

  

6.2.1.4.1; 6.2.1.4.2; 6.2.1.4.3; 6.2.1.4.5; 6.2.1.5.2; 6.2.1.6.1; 6.2.1.7.1; 6.2.1.7.3; 6.2.1.7.6; 6.2.1.7.7; 6.2.3; 6.2.3.2.2; 6.2.5; 6.2.5.1.2; 6.2.5.6.2.1; 6.2.5.6.2.2; 6.2.5.6.2.3; 6.2.5.6.2.4; 6.2.5.6.2.6; 6.2.5.6.3.2; 6.2.5.6.3.3; 6.2.5.6.4.2; 6.2.5.6.4.3; 6.2.5.6.4.4; 6.2.5.6.4.5; 6.2.5.6.4.6; 6.2.5.6.4.8; 6.2.5.6.4.9; 6.2.5.6.4.10; 6.2.5.6.4.11; 6.2.5.7.1

6.2.5.7.3; 6.2.5.7.6

Stoomwezen

  

6.3.1.1; 6.3.2.7; 6.3.3.2

TNO PTC

  

6.5.1.1.2

TNO PTC in overeenstemming met DGG

  

6.5.1.1.3

TNO PTC

  

6.5.1.6.1

TNO PTC in overeenstemming met DGG

  

6.5.1.6.4; 6.5.1.6.7; 6.5.2.1.1; 6.5.2.2.3; 6.5.2.2.4; 6.5.4.1.1; 6.5.4.2.1; 6.5.4.2.2; 6.5.4.3.4; 6.5.4.13.2; 6.5.4.14.1

TNO PTC

  

6.6.1.2; 6.6.1.3

TNO PTC in overeenstemming met DGG

  

6.6.3.1; 6.6.5.1.1; 6.6.5.1.3; 6.6.5.1.5; 6.6.5.1.7; 6.6.5.1.8; 6.6.5.4.3

TNO PTC

  

6.7.1.2

NS/Stoomwezen

  

6.7.2.2.1; 6.7.2.2.14

NS/Stoomwezen/Klassenbureau

  

6.7.2.3.1; 6.7.2.3.3.1

NS/Stoomwezen

  

6.7.2.4.3; 6.7.2.6.2; 6.7.2.6.3; 6.7.2.6.4; 6.7.2.7.1; 6.7.2.8.3; 6.7.2.10.1; 6.7.2.12.2.4; 6.7.2.18.1; 6.7.2.19.5; 6.7.2.19.9; 6.7.2.19.10

NS/Stoomwezen/Klassenbureau

  

6.7.3.2.1; 6.7.3.2.11; 6.7.3.3.3.1; 6.7.3.7.3; 6.7.3.8.1.2; 6.7.3.14.1; 6.7.3.15.3; 6.7.3.15.5; 6.7.3.15.9; 6.7.3.15.10; 6.7.4.2.1; 6.7.4.2.8.1; 6.7.4.2.8.2; 6.7.4.2.14; 6.7.4.3.3.1; 6.7.4.5.10; 6.7.4.6.4; 6.7.4.7.4; 6.7.4.13.1; 6.7.4.14.3; 6.7.4.14.6 b)

NS/Stoomwezen

  

6.7.4.14.10; 6.7.4.14.11

NS/Stoomwezen/Klassenbureau

  

6.7.5.2.9; 6.7.5.4.1; 6.7.5.4.3; 6.7.5.11.1

NS/Stoomwezen

  

6.7.5.12.3; 6.7.5.12.7

NS/Stoomwezen/Klassenbureau

  

6.8.2.1.4; 6.8.2.1.16; 6.8.2.1.19

NS/Stoomwezen/Klassenbureau

  

6.8.2.1.20

NS/Stoomwezen

  

6.8.2.1.23; 6.8.2.2.2; 6.8.2.3.1; 6.8.2.4.2;

6.8.2.4.5

NS/Stoomwezen/Klassenbureau

  

6.8.3.2.16; 6.8.3.2.24; 6.8.3.4.4

NS/Stoomwezen

  

6.8.3.4.6 b)

NS/Stoomwezen/Klassenbureau

  

6.8.3.4.12; 6.8.3.7

NS/Stoomwezen

  

6.8.4 TE1

NS

  

6.8.4 TA2

NS in overeenstemming met TNO PML

  

6.8.5.2.2

NS/Stoomwezen

  

6.9.1.1, 6.9.2.1, 6.9.2.13, 6.9.2.14.4, 6.9.2.14.5, 6.9.4.2.4, 6.9.4.4.1, 6.9.5.3

NS

  

7.3.3, VW12, VW13

NS

  

7.5.2.2 voetnoot a)

TNO PML

Artikel 2

In de tabel in artikel 1 wordt verstaan onder:

a. BZK: 1°. de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

2°. ten aanzien van de inspectie: een ieder die een erkenning heeft van de Vereniging van Beveiligingsondernemingen in Nederland (VBON) op grond van de regeling voor de erkenning van onderhoudsbedrijven kleine blusmiddelen (REOB);

b. Defensie: Militaire Commissie Gevaarlijke Stoffen van het Ministerie van Defensie;

c. DGG: Minister, namens hem het hoofd van de afdeling Lading en Risicobeleid van het Directoraat-Generaal Goederenvervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat;

d. IVW DV: Minister, namens deze de directeur-hoofdinspecteur van de divisie Vervoer van de Inspectie Verkeer en Waterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat;

e. klassenbureau: privaatrechtelijke organisatie die keuringen van tankcontainers of transporttanks uitvoert in opdracht van de fabrikant, de eigenaar of de gebruiker van tankcontainers of transporttanks en die is erkend overeenkomstig artikel 3 van deze bijlage;

f. LNV: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

g. NS: NedTrain Consulting BV;

h. NS/Stoomwezen:

1°. NedTrain Consulting BV; of

2°. inzake reservoirs voor gassen (RID-klasse 2): Stoomwezen B.V.;

i. NS/Stoomwezen/klassenbureau:

1°. NedTrain Consulting BV;

2°. inzake reservoirs voor gassen (RID-klasse 2): Stoomwezen B.V.; of

3°. klassenbureau, voor zover het betreft tankcontainers of transporttanks voor gevaarlijke stoffen, met uitzondering van gassen van klasse 2 (behoudens de dichtheidsproef).

j. SEV: Stichting Exameninstituut Veiligheidsadviseur;

k. Stoomwezen: Stoomwezen B.V.;

l. SZW: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

m. TNO PML: Het Prins Maurits Laboratorium van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek;

n. TNO PTC: De Product Testing & Consultancy B.V. van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek;

o. VROM: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

p. VWS: Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 3. Erkenningsvoorwaarden

1. De Minister kan een instantie erkennen voor het uitvoeren van een of meer taken als bedoeld in artikel 1 van deze bijlage.

2. Een aanvraag om erkenning, gedaan door een ander dan een orgaan van de rijksoverheid, wordt slechts ingewilligd indien de aanvrager naar het oordeel van de Minister:

a. rechtspersoonlijkheid heeft;

b. redelijkerwijs onafhankelijk is van de betrokken opdrachtgever;

c. beschikt over voldoende vakbekwaamheid voor de desbetreffende taak op ten minste MBO-niveau;

d. beschikt over een geschikt kwaliteitsborgingssysteem; en

e. voldoet aan andere door de Minister met het oog op het behoorlijk uitvoeren van de desbetreffende taak te stellen nadere voorschriften.

3. Bij de aanvraag overlegt de aanvrager bewijzen of verklaringen waaruit genoegzaam blijkt, dat hij voldoet aan het tweede lid.

4. Aan de erkenning kan de Minister voorschriften of beperkingen verbinden.

5. De Minister kan een erkenning intrekken of schorsen, indien naar zijn oordeel niet wordt voldaan aan dit artikel.

6. De instantie verstrekt de Minister binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar een overzicht van de in dat jaar verrichte keuringen, bevattende goedkeuringen, weigeringen tot goedkeuring, alsmede de redenen voor weigeringen tot goedkeuring.

7. De instantie verstrekt alle inlichtingen die namens de Minister verlangd worden door de Dienst Wegverkeer (RDW) en die betrekking hebben op het eerste, tweede, derde en vierde lid voor zover betreffende handelingen met betrekking tot wagens en tanks als bedoeld in bijlage 1.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) in verband met de implementatie van de tweejaarlijkse revisie van het Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID) en van richtlijn nr. 2003/29/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 april 2003 tot vierde aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 96/49/EG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (Pb EG L90). De technische voorschriften van het RID zijn, in het Nederlands vertaald, opgenomen in bijlage 1 bij de VSG. De revisie van het RID noopt daarom ook tot aanpassing van deze bijlage.

Bijlage 2 bij de VSG bevat de aanvullende voorschriften die gelden voor Nederland. Daar bepalingen van bijlage 2 zijn genummerd overeenkomstig de bepalingen uit bijlage 1, wordt deze bijlage conform de wijzigingen in het RID aangepast. Daarnaast is de gelegenheid te baat genomen om enkele redactionele verbeteringen aan te brengen.

De wijzigingen van het RID traden met ingang van 1 januari 2003 in werking. In het RID is een overgangsbepaling opgenomen in randnummer 1.6.1.1 waardoor het mogelijk is om tot 1 juli 2003 zowel het oude als het nieuwe RID toe te passen.

In Nederland is daarvan gebruik gemaakt door middel van een mededeling1 , waarbij het toegestaan werd per 1 januari 2003 ook het nieuwe RID toe te passen bij internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen. Ten tijde van inwerkingtreden van deze regeling is de overgangstermijn afgelopen en mag alleen het nieuwe RID, zoals opgenomen in bijlage 1, worden toegepast. Bijlage 2 voorziet niet in een overgangsbepaling en is te allen tijde onverkort van toepassing, ook in genoemde overgangsperiode.

De implementatie van het gewijzigde RID heeft alleen geleid tot redactionele aanpassingen. Als gevolg hiervan is een notificatie van de ontwerpregeling bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en van regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (Pb EG L 204) niet nodig.

In het slotformulier van de regeling is bepaald dat bijlage 1 bij de regeling wordt bekendgemaakt door terinzagelegging. De terinzagelegging geschiedt bij de bibliotheek van de Hoofddirectie Juridische Zaken van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Koningskade 4 te Den Haag. De bijlagen 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen en de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen zijn ook naar genoemd adres overgebracht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel d, was de afkorting van het RID opgenomen. Deze afkorting staat echter reeds in het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (BVGS), waardoor de definitie ook geldt voor de VSG. In onderdeel d werd verder aangegeven dat het RID als bijlage I is opgenomen bij de Règles uniformes concernant le contrat de transport international ferroviaire des marchandises, opgenomen in aanhangsel B bij het COTIF, zijnde de Convention relative aux transport internationaux ferroviaires. Dit noodzaakte tot een verduidelijking van het COTIF in onderdeel c. Het COTIF wordt verder genoemd in artikel 4 van de VSG en is niet gedefinieerd in het BVGS.

Artikel I, onderdeel B

Abusievelijk zijn bij de integrale publicatie van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen in 1998, Stcrt. 241, twee zinsdelen waarbij bijlage 1 wordt omschreven, in onjuiste volgorde geplaatst. Met deze wijziging is dit hersteld.

Artikel I, onderdeel D

Bijlage 2 is zoals aangegeven redactioneel aangepast. In randnummer 1.3 NE betreffende vakbekwaamheid van het spoorwegpersoneel is Railned B.V. vervangen door de divisie Rail van de Inspectie Verkeer en Waterstaat. In deze divisie, ingesteld per 1 januari 2003, is de afdeling Spoorwegveiligheid van Railned B.V. opgegaan, met de daarbij behorende taken en activiteiten.

De bepalingen 1.10.1 tot en met 1.10.3 NE zijn vernummerd in 1.11.1 tot en met 1.11.3 NE. Nieuw is 1.11.4 NE waarover hieronder meer. Per 1 januari 2003 is een nieuw hoofdstuk 1.10 opgenomen in het RID, waarmee de NE-bepalingen geen raakvlak hebben. De genoemde vernummering is hierdoor noodzakelijk geworden. De bepaling 5.2.1/5.2.2 is per 1 januari 2002 vervallen en daarom geschrapt.

1.11.4 NE Melding, toezicht en afwikkeling van het vervoer van UN 1017 chloor

Deze bepaling biedt een publiekrechtelijke basis aan voorschriften ten aanzien van chloortreinen, die nu een privaatrechtelijke basis hebben in het Reglement Railverkeer. Dit is nodig om deze voorschriften efficiënter te kunnen handhaven.

Vervoerders maken gebruik van het spoor op grond van een toegangsovereenkomst die zij hebben gesloten met de Inspectie Verkeer en Waterstaat. In deze toegangsovereenkomst is opgenomen dat de vervoerder zich dient te houden aan het Reglement Railverkeer, zoals dat door de Inspectie Verkeer en Waterstaat is opgesteld. Tot op heden waren in dit Reglement Railverkeer ook voorschriften omtrent het vervoer van chloor opgenomen. Deze voorschriften hadden, aangezien zij onderwerp waren van de toegangsovereenkomst, een privaatrechtelijke basis en vielen dus niet onder het handhavingssysteem van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Aangezien de preventie van risico’s bij het vervoer van chloor zeer serieus dient te worden genomen en de maatschappelijke belangstelling voor chloortransport zeer groot is, is ervoor gekozen de voorschriften uit het Reglement Railverkeer ten aanzien van chloortransport een publiekrechtelijke basis te geven. Deze bepaling voorziet daarin.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om, in samenspraak met de vervoerders, de bestaande voorschriften te evalueren. Dit heeft geleid tot enkele wijzigingen, waaronder een aanscherping van deze voorschriften. De voorschriften gelden in aanvulling op de internationaal geldende regels van richtlijn nr. 96/49/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (PbEG 1996 L 235) en het Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID). De risico’s van chloortransport zijn dusdanig dat omwille van de nationale veiligheid en milieubescherming deze aanvullingen gerechtvaardigd zijn. Artikel 5, eerste lid, van genoemde richtlijn biedt hiertoe de ruimte.

Specifiek ten aanzien van deze bepaling kunnen nog de volgende opmerkingen worden gemaakt:

Eerste lid

Onderdeel a

Uit oogpunt van risicoanalyse wordt het als veiliger beschouwd om vervoer van chloor te laten plaatsvinden in ‘gesloten treinen’, d.w.z. niet tezamen met andere lading zoals brandbare vloeistoffen. Een wagon met een brandbare vloeistof is over het algemeen kwetsbaarder dan een chloorwagon. Zo’n wagon met een brandbare vloeistof kan bij een ongeval eerder lekken, met als gevolg kans op brand. Een dergelijke brand in de buurt van een chloorwagon kan leiden tot het exploderen van de chloortank, met alle ernstige gevolgen van dien. Onderdeel a treft hiervoor een regeling.

Onderdelen b en c

Een lagere snelheid beperkt de risico’s die gepaard gaan met het vervoer. Voor bepaalde tunnels met steile hellingen kan echter een hogere adviessnelheid gelden. Indien de trein langzamer rijdt dan deze adviessnelheid kan het risico ontstaan dat de trein niet tegen de helling opkomt. Het verdient, alles afwegende, de voorkeur dat in dergelijke omstandigheden de adviessnelheid wordt aangehouden.

Onderdelen f en g

Afwijkingen die gemeld moeten worden, zijn afwijkingen ten opzichte van de vaste dienstregeling. Deze planning loopt van het vertrekemplacement, via de vrije baan en de passage van tussenliggende stations, tot het emplacement van aankomst. De planning omvat dus niet de aan- en afvoer van het bedrijfsterrein van de verlader naar het emplacement en vice versa. Deze aan- en afvoer wordt natuurlijk wel gepland, maar dit kan niet op de minuut nauwkeurig. De meldplicht kan op deze aan- en afvoer dan ook niet van toepassing zijn.

Onderdeel k

Vervoer in de nacht geniet de voorkeur, omdat het overige treinverkeer en dan met name het reizigersverkeer minimaal is. Ook het kruisende wegverkeer op overwegen is ’s nachts minimaal, waardoor de kans op een ongeval door interactie met andere verkeersdeelnemers zo klein mogelijk wordt gehouden. Gezien de lage maximumsnelheid is er in de planning veelal ook geen andere mogelijkheid dan ’s nachts rijden.

Tweede lid

Het gevaarskarakter van het vervoer van lege ongereinigde reservoirwagens en tankcontainers maakt het niet noodzakelijk om alle voorschriften onverkort hierop van toepassing te laten zijn. Hierdoor wordt het mogelijk dat het vervoer van deze lege ongereinigde vervoermiddelen, al dan niet in combinatie met vervoermiddelen met andere gevaarlijke stoffen, logistiek goed kan worden afgewikkeld. Onderdeel d blijft van toepassing om bij incidenten in adequate informatie te voorzien. Onderdeel j blijft van toepassing aangezien het onderscheid tussen het al dan niet leeg zijn van het vervoermiddel bij het rangeren moeilijk te maken is. Lege reservoirwagens en tankcontainers die wel reeds gereinigd zijn vallen gelet op de aanhef van het eerste lid reeds buiten het toepassingsbereik van de NE bepaling.

Artikel I, onderdeel E

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat met het opnemen van een instantie in tabel 1, van bijlage 3, uiteraard geen sprake is van een aanwijzing in de zin van de richtlijn 1999/36/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1999 betreffende vervoerbare drukapparatuur (PbEG 1999 L 138). Deze richtlijn betreft handelingen zoals keuren van nieuwe en reeds gebruikte vervoerbare drukapparatuur, die in sommige gevallen overeenkomen met het werk waarvoor instanties in bijlage 3 worden aangewezen als bevoegde autoriteit. Deze overeenkomst is echter feitelijk van aard en heeft geen juridische consequenties.

Deze bijlage is daarnaast op een aantal redactionele punten aangepast.

TNO Industrie is omgezet in TNO Product Testing & Consultancy B.V. De Dienst voor het Stoomwezen is nu Stoomwezen B.V.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

  • 1

    Stcrt. 1998, 241; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 4 december 2002 (Stcrt. 240).

Naar boven