Wijziging diverse regelingen Zaaizaad- en plantgoedwet

20 februari 2004

Nr. TRCJZ/2004/1208

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op richtlijn nr. 2003/90/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouwgewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (Pb EU L 254) en richtlijn nr. 2003/91/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (Pb EU L 254);

Gelet op de artikelen 79 en 82 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet alsmede artikel 29 van het Reglement van de Raad voor het Kwekersrecht;

Besluit:

Artikel I

De Regeling van de Minister van Landbouw en Visserij van 18 mei 1967, nr. J. 1392, houdende regels voor de inrichting van de rassenlijst voor landbouwgewassen,1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, wordt ‘Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 september 1970 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen (Pb EG L 225)’ vervangen door: richtlijn nr. 2002/53/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (Pb EG L 193).

B

In artikel 3a worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. De commissie gaat slechts tot plaatsing op de rassenlijst over wanneer uit deskundig onderzoek, waarbij ten minste is voldaan aan de eisen van bijlage III van richtlijn nr. 2003/90/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouwgewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (Pb EU L 254), is gebleken dat het ras voldoende cultuur- en gebruikswaarde heeft.

b. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zevende lid worden de volgende artikelleden ingevoegd:

2. De commissie draagt zorg voor de bewaring van een dossier waarop een plaatsing als bedoeld in het eerste lid berust. Het dossier bevat alle feiten en gegevens die uit het deskundig onderzoek zijn voortgekomen.

3. Een wijziging van bijlage III van richtlijn nr. 2003/90/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouwgewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (Pb EU L 254), gaat voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

c. In het nieuwe vierde lid wordt ‘Indien een ras of groep van planten een genetisch gemodificeerd organisme als bedoeld in artikel 2 van richtlijn nr. 90/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (Pb EG L 117) is’ vervangen door: Indien een ras of een groep van planten bestaat uit een genetisch gemodificeerd organisme zoals omschreven in artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (Pb EG L 106), uitgezonderd die organismen die zijn verkregen door middel van in bijlage 1B bij die richtlijn vermelde genetische modificatietechnieken.

Artikel II

In de Regeling toelating groenterassen 19732 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 1, onderdeel b, wordt ‘bedoeld in artikel 17 van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (PbEG 12 oktober 1970, nr. L225)’ vervangen door: bedoeld in artikel 17 van richtlijn nr. 2002/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (Pb EG L 193).

B

In de artikelen 2 en 3 wordt ‘Europese Economische Gemeenschap’ telkens vervangen door: Europese Unie.

C

In artikel 4 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste lid wordt ‘de Richtlijnen van de Europese Gemeenschappen van 29 september 1970, betreffende het in de handel brengen van groentezaad’ vervangen door: richtlijn nr. 2002/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (Pb EG L 193).

b. In het derde lid wordt ‘Indien een ras of groep van planten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, een genetisch gemodificeerd organisme als bedoeld in artikel 2 van de richtlijn nr. 90/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu is’ vervangen door: Indien een ras of een groep van planten bestaat uit een genetisch gemodificeerd organisme zoals omschreven in artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (Pb EG L 106), uitgezonderd die organismen die zijn verkregen door middel van in bijlage 1B bij die richtlijn vermelde genetische modificatietechnieken.

D

Artikel 4a komt te luiden:

Artikel 4a

1. Het in artikel 4, eerste lid, bedoelde onderzoek strekt zich ten minste uit tot de kenmerken en voldoet aan de minimumeisen van de bijlagen I en II van richtlijn nr. 2003/91/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (Pb EU L 254).

2. Alle raskenmerken en met een asterisk (*) aangegeven kenmerken die in de bijlagen I en II van richtlijn nr. 2003/91/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (Pb EU L 254) zijn aangegeven, worden in aanmerking genomen, tenzij de waarneming van een bepaald kenmerk onmogelijk wordt gemaakt door de expressie van een ander kenmerk, of de expressie van een kenmerk wordt verhinderd door de omstandigheden waaronder het onderzoek plaatsvindt.

3. Een wijziging van de bijlagen I en II van richtlijn nr. 2003/91/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (Pb EU L 254), gaat voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel III

Artikel 1a van de Regeling verkeer rassen met communautair kwekersrecht3 komt te luiden:

Artikel 1a

Het bepaalde in artikel 1 geldt uitsluitend:

a. voor zover een ras als bedoeld in het eerste lid bestaat uit een genetisch gemodificeerd organisme zoals omschreven in artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (Pb EG L 106), uitgezonderd die organismen die zijn verkregen door middel van in bijlage 1B bij die richtlijn vermelde genetische modificatietechnieken: indien voor het in de handel brengen van dit ras overeenkomstig die richtlijn toestemming is verkregen.

b. voor zover materiaal dat is afgeleid van een ras als bedoeld in artikel 1 bestemd is voor gebruik als voedingsmiddel of voedselingrediënt als bedoeld in verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (Pb EG L 43): indien het voedingsmiddel of het voedselingrediënt overeenkomstig die verordening in de handel mag worden gebracht.

Artikel IV

Artikel 1 van de Regeling instructie Raad voor het Kwekersrecht4 komt te luiden:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. richtlijn nr. 2003/90/EG: richtlijn nr. 2003/90/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouwgewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (Pb EU L 254);

b. richtlijn nr. 2003/91/EG: richtlijn nr. 2003/91/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (Pb EU L 254).

Na artikel 1 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 1a

1. De Raad draagt er zorg voor, dat het onderzoek naar de zelfstandigheid van een ras, behorende tot een van de gewassen, bedoeld in artikel 1 van richtlijn nr. 2002/53/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (Pb EG L 193), zich ten minste uitstrekt tot de kenmerken en voldoet aan de minimumeisen van de bijlagen I en II van richtlijn nr. 2003/90/EG.

2. De Raad draagt er zorg voor, dat het onderzoek naar de zelfstandigheid van een ras, behorende tot een van de gewassen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van richtlijn nr. 2002/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (Pb EG L 193), zich ten minste uitstrekt tot de kenmerken en voldoet aan de minimumeisen van de bijlagen I en II van richtlijn nr. 2003/91/EG.

3. Alle raskenmerken en met een asterisk (*) aangegeven kenmerken die in de bijlagen I en II van richtlijn nr. 2003/90/EG of in de bijlagen I en II van richtlijn nr. 2003/91/EG zijn aangegeven, worden in aanmerking genomen, tenzij de waarneming van een bepaald kenmerk onmogelijk wordt gemaakt door de expressie van een ander kenmerk, of de expressie van een kenmerk wordt verhinderd door de omstandigheden waaronder het onderzoek plaatsvindt.

3. Een wijziging van de bijlagen I en II van richtlijn nr. 2003/90/EG of van de bijlagen I en II van richtlijn nr. 2003/91/EG gaat voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel V

Deze regeling treedt in werking met ingang van 31 maart 2003.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 februari 2004.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

1. Inleiding

Deze regeling strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2003/90/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouwgewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (Pb EU L 254) en richtlijn nr. 2003/91/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (Pb EU L 254).

Daartoe wordt een drietal ministeriële regelingen op grond van de Zaaizaad- en Plantgoedwet gewijzigd.

Deze wijziging wordt tevens aangegrepen om in de desbetreffende regelingen, aangevuld met nog een andere regeling, een aantal verwijzingen naar inmiddels niet meer geldende Europese richtlijnen te vervangen door verwijzingen naar de thans geldende communautaire regelgeving.

Het betreft richtlijn nr. 2002/53/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (Pb EG L 193), die richtlijn nr. 70/457/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 september 1970 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen (Pb EG L 225) heeft vervangen, richtlijn nr. 2002/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (Pb EG L 193) die in de plaats is gekomen van richtlijn nr. 70/458/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (Pb EG L 225) en richtlijn nr. 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (Pb EG L 106).

2. Implementatie richtlijnen 2003/90/EG en 2003/91/EG

In de hiervoor genoemde richtlijnen 2002/53/EG betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen en 2002/55/EG betreffende het in de handel brengen van groentezaad zijn regels gesteld over de officiële toelating van plantenrassen tot het verkeer. Onder meer vereisen deze richtlijnen een officieel onderzoek naar de homogeniteit, de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van rassen van landbouwgewassen en groentegewassen.

De kenmerken waartoe dit onderzoek zich tenminste moet uitstrekken en de minimumeisen waaraan dit onderzoek moet voldoen, zijn vastgelegd in een tweetal nieuwe uitvoeringsrichtlijnen, te weten richtlijn nr. 2003/90/EG en richtlijn 2003/91/EG, beide reeds genoemd.

In Nederland verloopt de toelating van rassen tot het verkeer op twee manieren: ofwel door middel van de aanvraag voor een kwekersrecht, gevolgd door inschrijving in het Nederlands Rassenregister, ofwel door een rechtstreeks beroep te doen op de Regeling toelating groenterassen 1973. De eisen waaraan het onderzoek naar de homogeniteit, onderscheidbaarheid en bestendigheid moet voldoen, zijn opgenomen in de Regeling instructie Raad voor het Kwekersrecht en in de al genoemde Regeling toelating groenterassen 1973.

Onderhavige regeling strekt ertoe beide regelingen te wijzigen, ter implementatie van de richtlijnen 2003/90/EG en 2003/91/EG.

Aangezien de kenmerken en eisen waaraan het onderzoek bij landbouwgewassen respectievelijk groentezaad moet voldoen, zijn opgenomen in bijlagen bij de relevante richtlijnen is, vooral met het oog op toekomstige aanpassingen, gekozen voor de figuur van de dynamische verwijzing.

Voor landbouwgewassen is op grond van de relevante richtlijnen naast het hierboven genoemde onderzoek naar de homogeniteit, onderscheidbaarheid en bestendigheid ook een onderzoek naar de cultuur- en gebruikswaarde van het ras verplicht. De desbetreffende eisen zijn voor Nederland geïmplementeerd in artikel 3a, eerste lid, van de Regeling van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 18 mei 1967, nr. J. 1392, houdende regels voor de inrichting van de rassenlijst voor landbouwgewassen (Stcrt. 98), laatstelijk gewijzigd bij regeling van 7 februari 2000 (Stcrt. 34). Ter implementatie van richtlijn 2003/90/EG wordt dit artikel thans aangepast; hierbij is eveneens gekozen voor een dynamische verwijzing naar de relevante bijlage bij de richtlijn.

3. Overige wijzigingen

In de hierboven aangehaalde nationale regelingen die betrekking op de verkeerstoelating van rassen van landbouwgewassen en groentezaad wordt verwezen naar de toepasselijke Europese richtlijnen. Aangezien de richtlijnen 70/457/EEG en 70/458/EEG echter inmiddels zijn vervangen door de richtlijnen 2002/53/EG en 2002/55/EG zijn de bestaande verwijzingen niet langer actueel. Weliswaar bevatten de nieuwe richtlijnen geen inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de oude richtlijnen en zijn zij niet meer dan gecodificeerde versies van de oude richtlijnen en de vele wijzigingen die daarin sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden, met het oog op de rechtszekerheid is aanpassing van de verwijzingen niettemin wenselijk.

Met onderhavige wijziging wordt hierin voorzien.

Voor plantmateriaal van een ras of plantengroep dat bestaat uit een genetisch gemodificeerd organisme, gelden bijzondere regels. Dit materiaal mag slechts worden toegelaten indien het op basis van een aparte milieurisicobeoordeling veilig is bevonden voor de menselijke gezondheid en het milieu. Het juridisch kader hiervoor werd tot voor kort gevormd door richtlijn nr. 90/220/EEG van de Raad van de Europese Unie van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (Pb EG L 117). Inmiddels is deze richtlijn echter ingetrokken en vervangen door richtlijn nr. 2001/18/EG.

Gelet hierop worden met de onderhavige wijziging verwijzingen naar de oude richtlijn vervangen door een verwijzing naar de nieuwe richtlijn. Hiertoe wordt behalve de Regeling van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 18 mei 1967, nr. J. 1392, houdende regels voor de inrichting van de rassenlijst voor landbouwgewassen (Stcrt. 98) en de Regeling toelating groenterassen 1973 ook de Regeling verkeer rassen met communautair kwekersrecht aangepast.

Materiaal van een ras of plantengroep dat bestaat uit een genetisch gemodificeerd organisme zoals omschreven in richtlijn nr. 2001/18/EG mag slechts worden toegelaten nadat overeenkomstig richtlijn 2001/18/EG een milieurisicobeoordeling heeft plaatsgevonden en nadat overeenkomstig die richtlijn voor het desbetreffende materiaal toestemming is gegeven.

Hierbij geldt een uitzondering voor genetisch gemodificeerde organismen die zijn verkregen door middel van de in bijlage IB bij richtlijn 2001/18/EG vermelde technieken; reden hiervoor is dat de richtlijn ook niet van toepassing is op genetisch gemodificeerde organismen die met behulp van de bedoelde technieken zijn verkregen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Transponeringstabel

Richtlijn nr. 2003/90/EG

Nederlandse regelgeving

Artikel 1, eerste lid

Artikel 1a Regeling instructie Raad voor het Kwekersrecht; artikel 3a, eerste lid, van de Regeling van de Minister van Landbouw en Visserij van 18 mei 1967, nr. J. 1392, houdende regels voor de inrichting van de rassenlijst voor landbouwgewassen

Artikel 1, tweede lid

Artikel 1a, eerste lid, Regeling instructie Raad voor het Kwekersrecht

Artikel 1, derde lid

Artikel 3a, eerste lid, van de Regeling van de Minister van Landbouw en Visserij van 18 mei 1967, nr. J. 1392, houdende regels voor de inrichting van de rassenlijst voor landbouwgewassen

Artikel 2

Artikel 1a, derde lid, Regeling instructie Raad voor het Kwekersrecht

Artikel 3

Artikel 1a, eerste lid, Regeling instructie Raad voor het Kwekersrecht

Artikel 4

Behoeft geen implementatie

Artikel 5

Behoeft geen implementatie

Artikel 6

Behoeft geen implementatie

Artikel 7

Behoeft geen implementatie

Artikel 8

Behoeft geen implementatie

Richtlijn nr. 2003/91/EG

Nederlandse regelgeving

Artikel 1, eerste lid

Artikel 4, eerste lid, in samenhang met artikel 4a van de Regeling toelating groenterassen 1973; artikel 1a Regeling instructie Raad voor het Kwekersrecht

Artikel 1, tweede lid

Artikel 4a, eerste lid, Regeling toelating groenterassen 1973; artikel 1a, tweede lid, Regeling instructie Raad voor het Kwekersrecht

Artikel 2

Artikel 4a, tweede lid, Regeling toelating groenterassen 1973; artikel 1a, derde lid, Regeling instructie Raad voor het Kwekersrecht

Artikel 3

Artikel 4a, eerste lid, Regeling toelating groenterassen 1973; artikel 1a, tweede lid, Regeling instructie Raad voor het Kwekersrecht

Artikel 4

Behoeft geen implementatie

Artikel 5

Behoeft geen implementatie

Artikel 6

Behoeft geen implementatie

Artikel 7

Behoeft geen implementatie

Artikel 8

Behoeft geen implementatie

‘Behoeft geen implementatie’: het betreft hier verplichtingen die verwijzen naar de desbetreffende richtlijn zelf, of die een opdracht bevatten die niet hoeft te worden verwerkt in de nationale wetgeving, dan wel bepalingen die een optie inhouden.

  • 1

    Stcrt. 1967, 98; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 17 februari 2000, Stcrt. 34.

  • 2

    Stcrt. 1973, 93; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 11 december 2003, Stcrt. 246.

  • 3

    Stcrt. 1998, 150; gewijzigd bij regeling van 17 februari 2000, Stcrt. 34.

  • 4

    Stcrt. 1974, 24; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 26 maart 2002, Stcrt. 61.

Naar boven