Wijziging Subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden

Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 februari 2004, nr. AVB/SBA/04/6596, tot wijziging van de Subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen c tot en met g tot d tot en met h, wordt na onderdeel b een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

c. arboplusconvenant: een convenant als bedoeld in onderdeel b waarbij naast preventieve afspraken, kwantitatieve afspraken zijn gemaakt op het terrein van terugdringing van ziekteverzuim en daling van de WAO-instroom in het kader van de nota: ‘Tweede faseconvenanten’, gepubliceerd op de internetsites: www.arboconvenanten.szw.nl en www.⁠arbo.nl;

2. Het tot onderdeel d verletterde onderdeel komt te luiden:

d. intentieverklaring: een preconvenant waarin partijen vastleggen bereid te zijn een taakstellend convenant of arboplusconvenant af te sluiten.

3. In het tot onderdeel g verletterde onderdeel wordt ‘in de bijlage’ vervangen door: in bijlage 1.

4. Onder verlettering van onderdeel h tot onderdeel i wordt na onderdeel g een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

h. hoogverzuimbedrijfstakken: de bedrijfstakken, bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling;

5. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

3.

Voorzover niet anders is bepaald wordt voor de toepassing van deze regeling onder een convenant mede begrepen een arboplusconvenant.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Hoogrisicobedrijfstakken.

2. In het tweede lid wordt ‘de bijlage’ vervangen door: bijlage 1.

3. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Dit artikel is niet van toepassing op arboplusconvenanten.

C

Na artikel 2 wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

Hoogverzuimbedrijfstakken

1. De minister kan, met inachtneming van de artikelen 3, 4 en 5, op aanvraag subsidie verstrekken voor de kosten van de voorbereiding, de implementatie en de evaluatie van arboplusconvenanten met hoogverzuimbedrijfstakken of onderdelen hiervan, indien tussen de gezamenlijke partijen bij een intentieverklaring of een arboplusconvenant over het aanvragen van subsidie overeenstemming bestaat.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op andere bedrijfstakken of onderdelen hiervan indien het (beoogde) arboplusconvenant bijdraagt aan de realisering van beleidsdoelstellingen gericht op terugdringing van ziekteverzuim en daling van de WAO-instroom in het kader van de nota: ‘Tweede faseconvenanten’, gepubliceerd op de internetsites: www.arboconvenanten.szw.nl en www.⁠arbo.nl.

D

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder b, wordt ‘stand van de techniek’ gewijzigd in: stand van de wetenschap en professionele dienstverlening.

2. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met e van het tweede lid, tot c tot en met f, wordt na onderdeel a een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

b. het uitvoeren van de nulmeting;.

E

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘stand van de techniek’ gewijzigd in: stand van de wetenschap en professionele dienstverlening.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op een arboplusconvenant, worden in aanvulling op het tweede lid in het plan van aanpak de volgende gegevens opgenomen:

a. een opgave van de te verwachten daling van het ziekteverzuim;

b. voorzover van toepassing, een opgave van de te verwachten reïntegratie van (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot vijfde lid, wordt na het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende:

3. Indien gebruik wordt gemaakt van door de minister aanbevolen gestandaardiseerde onderzoeksmethoden, wordt, in aanvulling op het tweede lid, de totale subsidie verhoogd met maximaal 50% van de werkelijke kosten van deze onderzoeksmethoden tot een maximum van € 75.000,–.

4. Indien een arboplusconvenant een aanvulling betreft op een arboconvenant geldt voor de toepassing van het derde lid het maximum van € 75.000,– gezamenlijk voor het arboconvenant en het arboplusconvenant.

2. In het tot vijf vernummerde lid wordt ‘het tweede lid’ vervangen door: het tweede en derde lid.

G

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding ‘1’ voor het eerste lid vervalt.

2. Het tweede lid vervalt.

H

De bijlage wordt genummerd tot bijlage 1.

I

Na bijlage 1 wordt de bij deze regeling behorende bijlage 2 toegevoegd.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met bijlage 2 en de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 februari 2004.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte.

Toelichting

1. Algemeen

In aanvulling op de oorspronkelijke nota Arboconvenanten nieuwe stijl is medio 2003 de nota ‘Tweede fase convenanten’ verschenen (te vinden op de internetsites www.arboconvenanten.szw.nl en www.arbo.nl). Werd in de oorspronkelijke nota vooral de nadruk gelegd op preventieve afspraken op het terrein van zogenoemde prioritaire arbeidsrisico’s (bijvoorbeeld fysieke belasting); in de tweedefasenota vindt een verschuiving plaats naar verzuim- en reïntegratiebeleid. De verbreding van de convenantenaanpak betekent dat ook subsidie kan worden verleend voor activiteiten gericht op terugdringing van het ziekteverzuim, daling van de WAO-instroom en reïntegratie van arbeidsongeschikten. Om het onderscheid met de oorspronkelijke convenanten duidelijk te maken, dragen alle convenanten die worden afgesloten op basis van de tweedefasenota de naam arboplusconvenant. Om ook arboplusconvenanten onder de werking van de Subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden te brengen, dient de regeling op enkele punten aangepast te worden.

De tweede fase van de arboconvenanten bestrijkt de periode 2003 tot en met 2007 en bouwt voort op de fundamenten die in de eerste fase (1999–2002) zijn gelegd. De aanpak in de tweede fase lijkt dan ook in hoge mate op die van de eerste fase. De aanpak is gericht op de bevordering van de zelfwerkzaamheid van werkgevers en werknemers bij het vormgeven van arbozorg en verzuimbeleid op sectorniveau. Arboconvenanten bieden daarbij de mogelijkheid om per sector maatwerk te leveren. Elk convenant bevat effectieve afspraken zoveel mogelijk uitgedrukt in een concreet kwantitatief doel. De overheid speelt in het hele proces van totstandkoming tot en met uitvoering een actieve en stimulerende rol.

Daarmee wordt de aanpak grotendeels voortgezet volgens hetzelfde stramien. Omdat de convenantenaanpak na 2007 in principe wordt beëindigd, zal de aandacht in de tweede fase nadrukkelijk uitgaan naar het realiseren van een goede borging van de resultaten in de sectorale infrastructuur.

Waar in de eerste fase de nadruk lag op verbetering van arbeidsomstandigheden zal de inzet in de tweede fase verbreed worden met uitdrukkelijke aandacht voor verzuim- en reïntegratiebeleid. Dit impliceert dat in de tweede fase de aspecten verzuimbegeleiding en/of reïntegratie altijd onderdeel moeten zijn van de convenantafspraken met de geselecteerde bedrijfstakken waarmee reeds arboconvenanten zijn afgesloten (zie bijlage 2). Met betrekking tot de geselecteerde bedrijfstakken waarmee nog geen intentieverklaring of arboconvenant is afgesloten (nieuwe trajecten, zie bijlage 2) zal er sprake moeten zijn van afspraken op het gebied van zowel preventie als van verzuimbegeleiding en/of reïntegratie. Preventieve afspraken dienen overigens gericht te zijn op de belangrijke werkgerelateerde oorzaken van ziekteverzuim en WAO. In de tweede fase worden eveneens maximaal zes pilots vormgegeven, waarin voornamelijk wordt geëxperimenteerd met nieuwe werkwijzen ten aanzien van reïntegratie bij een andere werkgever (reïntegratie tweede spoor) en reïntegratie van het zittend bestand van arbeidsongeschikten (WAO’ers). De aandacht voor de sectorale aanpak van de reïntegratie tweede spoor en van WAO‘ers is dan ook een nieuw aspect van de tweede fase.

Voor de arboplusconvenanten is € 40 miljoen ter beschikking gesteld over de periode 2004–2007, waarbij jaarlijks € 10 miljoen is gereserveerd.

Verzuim en bedrijfstakken

Subsidie voor arboplusconvenanten wordt alleen verstrekt voor activiteiten in het kader van verzuimbegeleiding en/of reïntegratie van zieke en/of (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemers en voor preventieve afspraken die gericht zijn op de belangrijke werkgerelateerde oorzaken van ziekteverzuim en WAO.

In de ‘Tweedefasenota’ zijn bedrijfstakken geselecteerd op basis van de volgende selectiecriteria: er is sprake van meer dan 20.000 werknemers én er is sprake van een bovengemiddeld WAO-instroompercentage (1,5% of hoger) óf meer dan 10.000 lopende WAO-uitkeringen.

Bij deze selectiecriteria dient de situatie in 2002 als ijkpunt, omdat het streven is om de doelstellingen tweede fase in de periode 2003–2007 te realiseren.

Een overzicht van de betreffende bedrijfstakken is opgenomen in bijlage 2 van deze regeling.

Subsidiabele activiteiten

In artikel 3 zijn de activiteiten vermeld die ook in het kader van de arboplusconvenanten voor subsidiëring in aanmerking komen.

De mogelijke activiteiten zijn gestoeld op de drie pijlers

1. bronaanpak,

2. arbozorg- en verzuimbeleid en

3. reïntegratie tweede spoor/reïntegratie van WAO’ers.

Bronaanpak (Pijler 1)

Centraal staat de aanpak van (de oorzaken van) werkgerelateerde klachten die de grootste schade in termen van verzuim en WAO-instroom veroorzaken. Dit betekent een beperking tot de aanpak van psychosociale arbeidsbelasting en klachten aan het bewegingsapparaat (bijvoorbeeld RSI) door fysieke belasting. Binnen de activiteiten gericht op preventie van belangrijke werkgerelateerde oorzaken van verzuim en reductie van psychosociale arbeidsbelasting, past ook het gebruik van ervaringen en goede praktijken die in het kader van de Stimuleringsmaatregel Dagindeling zijn ontwikkeld. De Stimuleringsmaatregel Dagindeling van SZW is in maart 1999 gestart en in maart 2003 beëindigd. Het had tot doel om via subsidiëring van (140) experimenten creatieve ideeën en oplossingen te mobiliseren en afspraken te maken om de combinatie werk–privé te vergemakkelijken.

De belangrijkste activiteiten in het kader van de eerste pijler in de tweede fase betreffen:

● Activiteiten gericht op beperking van fysieke belasting waaronder:

– activiteiten gericht op reductie van klachten door tillen;

– activiteiten gericht op reductie van RSI-klachten.

● Activiteiten gericht op reductie van psychosociale arbeidsbelasting waaronder:

– activiteiten gericht op reductie van werkdruk / werkstress;

– activiteiten gericht op reductie van geweld en agressie;

– activiteiten gericht op reductie van pesten/arbeidsconflicten;

– activiteiten die voortbouwen op experimenten dagindeling (zoals: invoering moedercontracten (contractvorm waarbij de werktijden zijn afgestemd op de schooltijden van de kinderen van medewerkers), flexibilisering arbeidstijden ploegendienst, decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor de organisatie van productietaken).

● Activiteiten gericht op het vergroten van het inzicht in de effectiviteit van instrumenten en maatregelen die zijn ontwikkeld en/of geïmplementeerd in het kader van de beperking van fysieke belasting en psychosociale arbeidsbelasting.

Voor de invulling van de activiteiten in de tweedefasetrajecten zal waar mogelijk gebruikgemaakt worden van innovatieve technieken waarvan de werkzaamheid is gebleken. Bij het reduceren van deze arbeidsrisico’s wordt gestreefd naar zowel bronaanpak als naar een integrale aanpak (aanpak preventie en verzuim in onderlinge samenhang).

Arbozorg, verzuimbeleid en vroege reïntegratie (Pijler 2)

Binnen de tweede pijler is ruimte om uitvoering te geven aan het motto ‘Werk maken van arbeidsgeschiktheid’. Het gaat hierbij om activiteiten gericht op beperking van het verzuim en op versterking van de (sectorale) infrastructuur die kan ondersteunen bij de realisatie hiervan. De eerder geconstateerde omissies in beleidsinformatie over verzuim en WAO vormen daarbij een belangrijke belemmering. Daarom stimuleert SZW de ontwikkeling van sectorale verzuimregistratie als één van de speerpunten in de tweede fase. De in de zogenoemde SZW Arboconvenantenreeks van Reed Business Information B.V. gepubliceerde handleiding: ‘Welk systeem voor welke branche?’ kan hierbij behulpzaam zijn.

De belangrijkste activiteiten in het kader van de tweede pijler in de tweede fase betreffen:

– activiteiten gericht op de ontwikkeling en invoering van systemen van (sectorale) verzuimregistratie;

– activiteiten ter ondersteuning van een effectief verzuim en reïntegratiebeleid (zoals invoering van sectorale serviceloketten);

– activiteiten gericht op het oplossen van ziekmelding door arbeidsconflicten o.a. door mediation (zoals in de sector onderwijs);

– activiteiten gericht op het tot stand brengen van Service Level Agreements (contract met minimale resultaatseisen) tussen sectoren en aanbieders van arbo- en reïntegratiediensten (zoals in de sector Grafimedia);

– activiteiten gericht op de implementatie van de ‘leidraad verzuim bij psychische klachten’ van de Commissie Donner I (zoals in de sectoren GGZ, thuiszorg);

– activiteiten gericht op het vergroten van het inzicht in de effectiviteit van beleid;

– activiteiten gericht op het uitwerken van het opdrachtgeverschap reïntegratie tweede spoor.

Pilots reïntegratie zittend bestand WAO (Pijler 3)

Tot slot zullen in de tweede fase in convenantverband in een beperkt aantal sectoren vijf à zes pilots starten, waarbij sectoren (binnen de bestaande wet- en regelgeving) de reïntegratie van (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten uit de eigen sector (eventueel in combinatie met de reïntegratie tweede spoor) aan kunnen pakken. De overdraagbaarheid van de werkwijzen uit deze pilots (en waar mogelijk ook uit eerdere/lopende pilots met het zittend WAO-bestand) naar andere sectoren en binnen de sectoren naar andere werkgevers zal hierbij centraal staan.

De belangrijkste activiteiten in de derde pijler liggen op het gebied van:

– optimalisatie van de werkprocessen in overleg met UWV (zoals de grafimedia);

– uitwerken van sectoroverstijgende initiatieven in de regio (zoals agrarische sectoren, onderwijs, wegvervoer, gemeenten);

– aanpakken van het zittend bestand van WAO’ers (zoals agrarische sectoren, gemeenten);

– optimalisatie van de ketenaansluiting werkgever–arbodienst–reïntegratiebedrijf–UWV (zoals wegvervoer).

De pilots in het kader van de derde pijler hebben een vernieuwend en/of experimenteel karakter. Indien er – naast de vorengenoemde sectoren – andere sectoren zijn die de reïntegratie van WAO-ers/tweede spoor willen aanpakken, zal bezien worden of dit als arboplusconvenant vormgegeven kan worden.

2. Artikelsgewijze toelichting

In artikel 3, tweede lid, is een nieuw onderdeel b ingevoegd. Hiermee wordt expliciet gemaakt dat ook de uitvoering van een zogenoemde nulmeting in de fase nadat een convenant is totstandgekomen als subsidiabele activiteit kan worden aangemerkt. Uiteraard is het noodzakelijk om in de fase van de intentieverklaring afspraken te maken over het uitvoeren van een nulmeting (art. 4, eerste lid, onder c). Dit neemt niet weg dat de daadwerkelijke uitvoering van de nulmeting kan plaatsvinden voorafgaand dan wel vlak na de inwerkingtreding van het convenant.

Aan artikel 4 is een nieuw derde lid toegevoegd. Aangezien een arboplusconvenant in het bijzonder betrekking heeft op de terugdringing van het ziekteverzuim en vermindering van de WAO-instroom, dient in het plan van aanpak voorts een opgave te worden opgenomen van de te verwachten daling van het ziekteverzuim alsmede een opgave van de te verwachten reïntegratie van (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten wanneer het arboplusconvenant ook betrekking heeft op dit laatste aspect.

Op grond van het nieuwe derde lid van artikel 6 wordt de mogelijkheid geboden om de totale subsidie op grond van het tweede lid eenmalig per convenanttraject maximaal met € 75.000,– te verhogen indien gebruik wordt gemaakt van door de minister aanbevolen gestandaardiseerde onderzoeksmethoden, vastgesteld als de Monitor Arboconvenanten (te vinden op de internetsite www.⁠arboconvenanten.szw.nl).

Indien deze onderzoeksmethoden worden toegepast kunnen hiermee substantiële besparingen worden gerealiseerd op de kosten van subsidie voor onderzoek. De toepassing van de Monitor Arboconvenanten wordt beloond met een verhoging van de totale subsidie met 50% van de werkelijke kosten van het monitoronderzoek tot een maximum van € 75.000,– per convenanttraject. Als een arboplusconvenant een aanvulling vormt op een eerstefaseconvenant, dan worden deze gezamenlijk als één convenanttraject beschouwd.

De aanvullende subsidie kan worden aangewend voor de (verdere) bestrijding van de werkelijk gemaakte kosten voor de activiteiten geraamd in het plan van aanpak. Ook kan het bedrag worden ‘uitgesmeerd’ over meerdere metingen met de Monitor Arboconvenanten. Sectoren die bij de eerste meting al het maximale bedrag van de aanvullende subsidie van € 75.000,– benutten, kunnen daar bij de daaropvolgende metingen géén aanspraak meer op maken. Sectoren die bij de eerste meting ónder het maximale bedrag van de aanvullende subsidie blijven, kunnen bij een vervolgmeting nog aanspraak maken op het resterende bedrag.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Bijlage 2

Overzicht van hoogverzuim bedrijfstakken (opgenomen in de nota Tweede faseconvenanten; zie de sites: www.⁠arboconvenanten.szw.nl en www.⁠arbo.⁠nl)

 

Sector

 

Convenanten

1

Sociale werkvoorziening (wiw/wsw)1

2

Gemeenten

3

Hoger Onderwijs en wetenschap-

pelijk onderzoek

4

Academische ziekenhuizen

5

BVE

6

Onderwijsinstellingen po/vo

7

Ziekenhuizen

8

GGZ

9

Gehandicaptenzorg

10

Kinderdagverblijven/peuter-

speelzalen

11

Thuiszorg

12

Papier en Karton

13

Burgerlijke en utiliteitsbouw

14

Rijk

15

Politie

16

Grafische industrie

17

Uitgeverijbedrijf

18

Meubelindustrie

19

Kappers

20

Horeca algemeen

21

Banken

22

Agrarische sectoren

23

Vleessector

24

Schildersbedrijf

  
 

Intentieverklaringen

1

Uitzendbedrijven

2

Verpleeg- en verzorgingshuizen

3

Welzijn- en jeugdhulpverlening

4

Metaal

5

Mobiliteitsbranche (motorvoer-

tuigenbedrijf)

6

Elektrotechnisch installatiebedrijf/isolatiebedrijf

7

Softwareontwikkeling/ICT

  
 

Nieuwe trajecten

1

Contractcatering

2

Vervoer KLM/luchtvaart

3

Vervoer over spoor

4

Verblijfsrecreatie en zweminrich-

tingen

5

Grootwinkelbedrijf (warenhuizen

etc. met loonsom

WW > € 4.537.802,–)

6

Detailhandel/supermarkten

Winkelbedrijven

7

Vervoer Posterijen

8

Wegvervoer

9

Justitiële inrichtingen2

i.c.m. Particuliere beveiliging

10

Taxivervoer

11

Schoonmaak- en glazenwassersbranche

1

Gezien de specifieke doelgroep zal er geen sprake zijn van een arboplusconvenant.

2

De sector justitiële inrichtingen valt formeel onder de sector Rijk waarmee al een arboconvenant is gesloten. Gezien het feit dat het hier een sector met een specifieke problematiek betreft, is ervoor gekozen met deze sector aparte gesprekken aan te gaan over de mogelijkheid van een arboplusconvenant.

  • 1

    Stcrt. 1999, 187.

Naar boven