De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op artikel 22 en 23 van het Rechtspositiebesluit wethouders;
Besluit:
Artikel 1
1. De vergoeding voor reis- en pensionkosten, bedoeld in artikel 22, eerste lid onder a, van het Rechtspositiebesluit wethouders, betreft:
a. een maandelijks bedrag van maximaal 90 procent van de gemaakte pensionkosten tot ten hoogste 50 procent van de bezoldiging;
b. voor reiskosten tussen de woonplaats en de plaats van verblijf:
1°. de kosten voor het gebruik van het openbaar vervoer,
2°. bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,14 per afgelegde kilometer.
2. Indien geen aanspraak wordt gemaakt op een vergoeding van pensionkosten, bedraagt de vergoeding voor het reizen tussen de woonplaats en de gemeente:
a. de kosten voor het gebruik van het openbaar vervoer;
b. bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,14 per afgelegde kilometer.
Artikel 2
De verhuiskostenvergoeding, bedoeld in artikel 22, eerste lid onder b, van het Rechtspositiebesluit wethouders, betreft:
a. het bedrag van de transportkosten voor het vervoer van inboedel naar de nieuwe woning;
b. andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten tot een maximum van € 5.445,–;
c. kosten in verband met dubbele woonlasten tot maximaal € 272,27 per maand en gedurende een periode van maximaal vier maanden.
Artikel 3
1. De vergoeding voor kosten voor woon–werkverkeer, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder a, van het Rechtspositiebesluit wethouders, wordt slechts toegekend indien de enkele reisafstand 10 kilometer of meer bedraagt.
2. De vergoeding betreft:
a. de kosten voor het gebruik van het openbaar vervoer;
b. bij gebruik van een eigen personenauto een bedrag van € 0,14 per afgelegde kilometer.
Artikel 4
De vergoeding voor reis- en verblijfkosten, bedoeld in artikel 23 eerste lid, onder b, van het Rechtspositiebesluit wethouders, betreft:
a. de kosten voor het gebruik van het openbaar vervoer;
b. bij gebruik van een eigen personenauto, een bedrag van € 0,28 per afgelegde kilometer;
c. de noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten.
Artikel 5
Het declareren van de kosten geschiedt onder overlegging van bewijsstukken.
Artikel 6
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2004, met dien verstande dat artikel 1 en 2 van de Regeling rechtspositie wethouders terugwerken tot en met 7 maart 2002.
Artikel 7
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling rechtspositie wethouders.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In deze regeling worden op grond van het Rechtspositiebesluit wethouders (het Rechtspositiebesluit) enkele regelingen getroffen inzake de vergoeding van reis- en verblijfskosten.
Dit artikel regelt de reis- en pensionkosten die de wethouder maakt indien deze na benoeming nog niet over – al dan niet tijdelijke – woonruimte in de gemeente beschikt. Naast kosten voor logies komen voor vergoeding in aanmerking onder meer ook de kosten voor het reizen tussen de woonplaats en de gemeente; bijvoorbeeld voor gezinsbezoek. Indien geen gebruik wordt gemaakt van hotel of pension dan betreft de vergoeding uitsluitend gemaakte reiskosten.
De wethouder heeft op grond van Rechtspositiebesluit ten laste van de gemeente aanspraak op een vergoeding van verhuiskosten in verband met de benoeming. Artikel 1 van deze regeling bepaalt uit welke elementen de verhuiskostenvergoeding bestaat. Het betreft het bedrag van de transportkosten voor het vervoer van inboedel naar de nieuwe woning en (tot een maximum van € 5.445,–) andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten. Kosten in verband met dubbele woonlasten worden vergoed tot maximaal € 272,27 per maand en gedurende een periode van ten hoogste vier maanden. De bedragen zijn gelijk aan de bedragen genoemd in de Verplaatsingskostenregeling 1989.
De vergoedingen voor kosten voor woon–werkverkeer worden slechts toegekend indien de enkele reisafstand meer dan 10 kilometer bedraagt. De kilometervergoeding voor het gebruik van de eigen auto bedraagt € 0,14.
Dit artikel ziet op de vergoeding van reis- en verblijfkosten gemaakt voor dienstreizen. Met dienstreizen worden bedoeld reizen gemaakt voor de uitoefening van de functie waarbij de vergoeding voor het gebruik van de eigen personenauto een bedrag van € 0,28 per afgelegde kilometer bedraagt. Overeenkomstig de Wet Inkomstenbelasting is € 0,18 hiervan onbelast. Dientengevolge kan de resterende € 0,10 voor belastingheffing in aanmerking komen.
De vergoeding van verblijfkosten geschiedt op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten.
Het verdient aanbeveling dat declaraties worden afgewikkeld volgens een daartoe vastgestelde administratieve procedure met gebruikmaking van vastgestelde formulieren.1
Deze regeling treedt op 1 januari 2004 in werking, overeenkomstig het gewijzigde Rechtspositiebesluit wethouders (Stb. 432). Artikel 1 en 2 van deze regeling werken terug tot en met 7 maart 2002, omdat toen de Wet dualisering gemeentebestuur in werking is getreden. Hierbij werd de mogelijkheid ingevoerd om een wethouder van buiten de gemeente aan te trekken.