Beleidsregel ontheffingen luchtwaardigheid

17 februari 2004

Nr. IVW/DL/03.520960

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 3.21 van de Wet luchtvaart;

Besluit:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

Aan de houder van een luchtvaartuig dat:

a. niet luchtwaardig is, of

b. niet voorzien is van een geldig bewijs van luchtwaardigheid,

wordt, indien de houder aantoont, dat een dringende noodzaak bestaat dat met dat luchtvaartuig een vlucht of een aantal vluchten wordt uitgevoerd en dat hij passende maatregelen zal nemen om zowel de interne veiligheid als de externe veiligheid in voldoende mate te waarborgen, een ontheffing verleend van het verbod als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van de Wet luchtvaart.

Artikel 2

1. Een aanvraag voor een ontheffing als bedoeld in artikel 1, wordt ingediend bij de Inspecteur-generaal Verkeer en Waterstaat, en omvat ten minste:

a. de reden van de dringende noodzaak van de vlucht of vluchten;

b. de gewenste duur van de ontheffing.

2. Een aanvraag gaat vergezeld van:

a. voor in Nederland geregistreerde luchtvaartuigen:

een kopie van een luchtwaardigheidsverklaring van een erkend bedrijf; eventueel ondersteund door gegevens van de houder van het goedgekeurde ontwerp van het luchtvaartuig, of de houder van een daartoe geschikte DOA als bedoeld in artikel 24 of 26 van het Besluit luchtwaardigheid of erkenning als Erkend Inspecteur als bedoeld in Hoofdstuk 6 van de Regeling erkenningen luchtwaardigheid, inclusief een voorstel voor eventuele beperkingen;

b. voor niet in Nederland geregistreerde luchtvaartuigen:

1°. een kopie van het bewijs van inschrijving;

2°. een kopie van de luchtwaardigheidsverklaring van de autoriteit van het land van registratie, inclusief de eventuele beperkingen en de voorwaardelijke toestemming om in het Nederlandse luchtruim te opereren, bijvoorbeeld een permit to fly of een exemption;

3°. een kopie van het verzekeringsbewijs.

§ 2. MLA's

Artikel 3

1. In afwijking van artikel 1 kan ontheffing van het verbod als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet luchtvaart, teneinde binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam vluchten uit te voeren, worden verleend aan de houder van een niet in Nederland geregistreerde MLA, dat niet is voorzien van een standaard-BvL, wanneer bij een daartoe strekkende aanvraag de volgende bescheiden zijn gevoegd:

a. een document als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van de Regeling MLA's;

b. een bewijs van inschrijving in het luchtvaartuigregister in het land van registratie;

c. een bewijs, afgegeven door de bevoegde autoriteit van het land van registratie, waaruit blijkt, dat de uitoefening van de luchtvaart met het betrokken MLA in dat land is toegestaan; en

d. een bewijs, waaruit blijkt, dat de houder van het MLA in voldoende mate verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid.

2. Indien een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt verleend, wordt deze eenmaal per jaar verleend voor één of meer periodes van één of meer aaneengesloten dagen met een maximum van 28 dagen per jaar.

3. Een ontheffing wordt slechts aan de houder van een niet in Nederland geregistreerde MLA verleend, indien door de autoriteit die het bewijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft uitgegeven, verklaart dat vluchten over buitenlands grondgebied zijn toegestaan, mits schriftelijke toestemming van de desbetreffende autoriteit verkregen is.

4. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij de Inspecteur-generaal Verkeer en Waterstaat.

§ 3. Veiligheid brandstoftanks

Artikel 4

1. In afwijking van artikel 1 kan aan de houder van een typecertificaat, een aanvullend typecertificaat of een vóór 15 oktober 2001 goedgekeurde belangrijke wijziging met betrekking tot een luchtvaartuig als bedoeld in de Regeling veiligheid brandstoftanks luchtvaartuigen, op een daartoe strekkende aanvraag ontheffing worden verleend van één of meer verplichtingen als bedoeld in die regeling in de volgende gevallen:

a. de verwachte gevaarzetting is gezien de wereldomvang van een bepaald type vliegtuig gering, omdat:

1°. de vloot klein is;

2°. het desbetreffende luchtvaartuig dichtbij het einde van de verwachte levensduur is en gebruik op wereldschaal klein is;

b. de blootstelling aan ontvlambare omstandigheden van de brandstoftanks is laag;

c. ook anderszins is geen sprake van verwarmde brandstoftanks (`heated tanks');

d. er bestaan compenserende factoren, zoals operationele beperkingen;

e. de kosten voor de luchtvaartmaatschappijen om volledig te voldoen aan de beleidsregel zijn disproportioneel en staan niet in verhouding tot het veiligheidsrisico van de betrokken vliegtuigen.

2. Bij de behandeling van de aanvraag om ontheffing wordt in ieder geval betrokken het resultaat van de coördinatie tussen de Joint Aviation Authorities en de Federal Aviation Administration.

3. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij de Inspecteur-generaal Verkeer en Waterstaat. Artikel 2, tweede lid, is van toepassing.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 5

Artikel 1 van de Beleidsregel ontheffingen MLA's vervalt.

Artikel 6

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 7

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel ontheffingen luchtwaardigheid.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,namens deze,
De inspecteur-generaal Verkeer en Waterstaat,
F.J.H. Mertens.

Toelichting

Artikel 3.21, eerste lid, van de Wet luchtvaart geeft de Minister van Verkeer en Waterstaat de bevoegdheid ontheffing te verlenen van onder meer artikel 3.8, eerste lid, onderdeel a (luchtwaardige staat) of onderdeel b (geldig bewijs van luchtwaardigheid). In een aantal gevallen kan het nodig zijn, dat met een luchtvaartuig, hoewel in de strikte zin niet luchtwaardig, toch een vlucht gemaakt moet worden. Te denken valt aan reparatievluchten, vluchten ter beoordeling van de luchtwaardigheid van het desbetreffende luchtvaartuig, of vluchten van nieuwe luchtvaartuigen af fabriek over Nederlands grondgebied naar een derde land, voor de inbouw van het interieur ten behoeve van de aflevering. Ook kan worden gedacht aan het bijwonen van of deelnemen aan airshows. In dergelijke gevallen wordt gebruik gemaakt van het instrument van de ontheffing.

Voor het verlenen van ontheffingen van het verbod van artikel 3.8, eerste lid, geeft bijgaande beleidsregel een algemeen kader. Het doel is het verlenen van alle ontheffingen met betrekking tot de luchtwaardigheid met deze beleidsregel te bestrijken. Dit kan betekenen, dat in de (nabije) toekomst voor specifieke categorieën deze beleidsregel zal worden uitgebreid.

In artikel 1 wordt de noodzaak van het verlenen van een ontheffing naast de stringente voorwaarden van de wet verder aangescherpt. Tevens dient bij het verlenen van ontheffingen de desbetreffende EU-regelgeving betrokken te worden (zie ook hieronder). In artikel 2 wordt aangegeven wat moet worden aangetoond en welke documenten moeten worden overgelegd om voor een ontheffing in aanmerking te kunnen komen. Belangrijk punt daarbij zijn de beperkingen die aan de vlucht(en) opgelegd zullen worden, ter compensatie van het lagere veiligheidsniveau.

Wat de over te leggen documenten betreft moet nog op het volgende gewezen worden. Een luchtvaartuig, dat voldoet aan de eisen van Annex 8 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago; Trb. 1973, 109), is voorzien van een ICAO standaard BvL en in een luchtwaardige staat verkeert, moet volgens dit verdrag door alle landen geaccepteerd worden. Elk land kan luchtvaartuigen, die niet aan deze eisen voldoen, toestaan van zijn luchtruim gebruik te maken, echter voor andere landen bestaat dan geen acceptatieplicht. In deze situatie wordt dan een Speciaal BvL of een Permit to Fly afgegeven, alleen geldig in het land van registratie. Omdat dit document alleen geldig is in het land van registratie, kan de autoriteit van dit land slechts een voorwaardelijke verklaring uitgeven dat het luchtvaartuig wat die autoriteit betreft wel naar het buitenland mag, maar dat de buitenlandse lokale autoriteit daar zijn toestemming voor moet geven. Deze voorwaardelijke toestemming kan verschillende vormen hebben, enkele woorden op het Permit to Fly, of een apart document ook wel exemption genoemd.

Indien een ontheffing wordt verleend, zal deze altijd voor een korte periode, één tot enkele dagen, worden verleend. Indien tevoren bekend is voor welke (korte) perioden in een kalenderjaar de aanvrager van een ontheffing gebruik zou willen maken, kan voor deze perioden gezamenlijk één ontheffing worden verleend.

Waar, zoals reeds gezegd, het doel van deze beleidsregel is het verlenen van alle ontheffingen met betrekking tot de luchtwaardigheid te bestrijken, is ook de ontheffingverlening aan houders van buitenlandse MLA's uit de Beleidsregel ontheffingen MLA's gehaald en in deze beleidsregel opgenomen (artikel 3). De Beleidsregel ontheffingen MLA's bevat hierna slechts overgangsrecht in verband met de inwerkingtreding van de Regeling MLA's.

Om dezelfde reden is ook de ontheffingverlening inzake de veiligheid van brandstoftanks in bepaalde luchtvaartuigen in deze beleidsregel opgenomen. In zijn algemeenheid zullen de houders van een typecertificaat, een aanvullend typecertificaat of een goedgekeurde belangrijke wijziging aan vliegtuigen (major modification holders) moeten voldoen aan hetgeen in de Regeling veiligheid brandstoftanks luchtvaartuigen verplicht wordt gesteld (artikel 4). In een aantal bijzondere omstandigheden kan het verlenen van een ontheffing gewenst zijn, gezien de gevolgen van het eventueel niet verlenen daarvan, een en ander ter beoordeling van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Luchtvaart. Alle verzoeken om ontheffing van deze regel zullen worden gecoördineerd met de Amerikaanse Federal Aviation Administration (FAA) en de Joint Aviation Authorities (JAA) voor een initiële beoordeling, waarbij de JAA en FAA de gelegenheid wordt geboden om hierop commentaar te geven. Voor Amerikaanse Type Certificaat Houders en aanvullend Type Certificaat houders zal een ontheffing, die is afgegeven door de FAA in overeenstemming met de geharmoniseerde regels, normaal gesproken door de JAA landen worden overgenomen.

Wat de ontheffingsgrond onder artikel 4, eerste lid, onder a, betreft gaat het om een beoordeling van de gevaarzetting naar hetzij de, uiteraard dan zeer beperkte, omvang van de vloot van de aanvrager, hetzij naar het type luchtvaartuig, waarvan er wereldwijd maar een zeer beperkt aantal van gebruikt wordt. Verder zij er nog op gewezen, dat op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht het mogelijk is om in bijzondere gevallen van deze beleidsregel af te wijken.

Tenslotte zij nog opgemerkt, dat het tijdelijk gebruik in het Nederlandse luchtruim van in andere lidstaten van de European Civil Aviation Conference ingeschreven amateurbouwluchtvaartuigen niet aan andere beperkingen is onderworpen dan in de Regeling amateurbouwluchtvaartuigen zijn opgenomen. Voor dit tijdelijk gebruik is geen ontheffing nodig en dit valt derhalve buiten de reikwijdte van deze beleidsregel.

De beleidsregel betreft voor het merendeel ontheffingen voor het uitvoeren van vluchten met luchtvaartuigen ten aanzien waarvan met ingang van 28 september 2003 EASA in principe bevoegd is. Op grond van de Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties is het echter tot 28 maart 2007 aan de nationale autoriteiten toegestaan dergelijke ontheffingen te geven.

Verzoeken om ontheffing dienen te worden ingediend bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Luchtvaart, afdeling Luchtvaartuigen, Postbus 575, 2130 AN Hoofddorp.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

namens deze,

De inspecteur-generaal Verkeer en Waterstaat,

F.J.H. Mertens.

Naar boven