Subsidieregeling Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 februari 2004, nr. A&G/W&B/2004/3919 houdende regels met betrekking tot de verstrekking van subsidies in het kader van het Programma Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. bedrijfstakorganisatie: een voor de bedrijfstak representatieve organisatie van werkgevers of werknemers, die rechtspersoonlijkheid bezit;

c. actieplan: hetgeen hieronder wordt verstaan in bijlage I bij deze regeling;

d. hoogrisico bedrijfstak: hetgeen hieronder wordt verstaan in bijlage II bij deze regeling;

e. stoffen: stoffen en preparaten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van Richtlijn 1999/45/EG van het Europese Parlement en de Raad van 31 mei 1999 (zogenaamde Preparatenrichtlijn) alsmede mogelijk vrijkomende stoffen uit producten.

Artikel 2

Subsidieverlening

1. De minister kan, met inachtneming van de artikelen 3 en 4, op aanvraag subsidie verstrekken aan een of meer bedrijfstakorganisaties voor de kosten van de voorbereiding en de uitvoering van een actieplan dat is gericht op verbetering van de kennisinfrastructuur die leidt tot het voorkomen van blootstelling van werknemers aan stoffen dan wel het beschermen van werknemers die blootgesteld worden aan stoffen in een hoogrisico bedrijfstak.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op andere bedrijfstakken dan de hoogrisico bedrijfstakken, indien het beoogde actieplan bijdraagt aan de realisering van beleidsdoelstellingen gericht op verbetering van de kennisinfrastructuur die leidt tot het voorkomen of beperken van blootstelling van werknemers aan stoffen die van invloed kunnen zijn op de veiligheid en gezondheid.

Artikel 3

Subsidiabele activiteiten

1. Er kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten die betrekking hebben op de totstandkoming van een actieplan:

a. secretariële, organisatorische of deskundige ondersteuning;

b. de ontwikkeling van doelactiviteiten;

c. het uitvoeren van een nulmeting.

2. Nadat een actieplan tot stand is gekomen kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten die betrekking hebben op de uitvoering en evaluatie van het actieplan:

a. secretariële, organisatorische of deskundige ondersteuning;

b. de implementatie en uitvoering van doelactiviteiten;

c. het uitvoeren van een eindmeting;

d. de opzet en uitvoering van een evaluatieonderzoek naar de effectiviteit van de uitvoering van het actieplan.

Artikel 4

Aanvullende weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 6 van de Algemene regeling SZW-subsidies:

a. wordt geen subsidie verleend voor activiteiten die op grond van de subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden zijn gesubsidieerd of voor activiteiten waarvoor reeds uit anderen hoofde subsidie wordt verleend;

b. wordt geen subsidie verleend voor activiteiten die betrekking hebben op:

1°. het opstellen van een actieplan waarbij de subsidieaanvraag na 31 december 2004 is ingediend;

2°. het uitvoeren van een actieplan waarbij de subsidieaanvraag na 31 december 2005 is ingediend;

c. wordt geen subsidie verstrekt voor activiteiten die plaatsvinden na het bij subsidieverlening bepaalde tijdstip;

d. wordt geen subsidie verleend voorzover de aan het (beoogde) actieplan verbonden totale kosten niet opwegen tegen de te verwachten resultaten van het (beoogde) actieplan.

Artikel 5

Aanvullende verplichtingen

1. De subsidieontvanger is, in aanvulling op de verplichtingen, bedoeld in paragraaf 3 van de Algemene Regeling SZW-subsidies, verplicht:

a. het project uit te voeren en af te ronden voor het bij de subsidieverlening bepaalde tijdstip;

b. iedere zes maanden, met ingang van de zevende maand na de maand waarin de subsidie is verleend, aan de minister schriftelijk verslag uit te brengen omtrent de voortgang van de activiteiten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, op algemeen en financieel gebied;

c. gedurende de looptijd van de gesubsidieerde activiteiten en na afloop daarvan alle medewerking te verlenen aan monitoring van de activiteiten;

d. de resultaten die voortkomen uit het opstellen, uitvoeren en evalueren van het actieplan op verzoek van de minister ter beschikking van derden te stellen;

e. in publicaties van de subsidieontvanger die gedaan worden in het kader van de activiteiten, bedoeld in artikel 3, waarvoor de subsidie is verleend te vermelden dat de activiteiten mede zijn uitgevoerd met een subsidie op grond van deze regeling;

f. medewerking te verlenen aan door de minister georganiseerde publicitaire en voorlichtingsactiviteiten gericht op: potentiële deelnemers, werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties en andere relevante organisaties.

Artikel 6

Hoogte subsidiebedrag

1. Het subsidiebedrag bedraagt maximaal 50% van de werkelijk gemaakte kosten tot een maximum van 50% van de kosten die voor deze activiteiten zijn geraamd in de door de minister goedgekeurde begroting.

2. Het subsidiebedrag dat beschikbaar wordt gesteld voor de activiteiten die betrekking hebben op de totstandkoming van een actieplan bedraagt, met inachtneming van het eerste lid, maximaal € 100.000,–.

3. Het subsidiebedrag dat beschikbaar wordt gesteld voor de activiteiten die betrekking hebben op de uitvoering en evaluatie van een actieplan bedraagt, met inachtneming van het eerste lid, maximaal € 200.000,–.

Artikel 7

Subsidieplafond

1. De minister stelt jaarlijks voor de aanvang van een kalenderjaar een subsidieplafond vast voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.

2. Voor de toepassing van deze regeling is in het kalenderjaar 2004 ten hoogste € 2.000.000,– beschikbaar.

Artikel 8

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de bijlagen I en II en de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 10 februari 2004.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte.

Bijlage I. Actieplan

Een actieplan is een plan waarin een bedrijfstakorganisatie concrete voornemens en activiteiten heeft opgenomen ter verbetering van de kennisinfrastructuur omtrent de blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen. Daarin is opgenomen een inventarisatie van de huidige situatie van het stoffenbeleid en de kennisinfrastructuur in de desbetreffende bedrijfstakorganisatie op grond waarvan aangegeven wordt waar de prioriteit voor verbetering ligt, wat de aanpak of oplossing is en welke activiteiten daartoe worden ondernomen. Waar de prioriteit ligt en wat de aanpak of oplossing is, is sterk afhankelijk van de betreffende bedrijfstak. Belangrijk hierbij is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de structuur, werkwijze en instrumenten die al in de keten of bedrijfstak beschikbaar zijn.

In het actieplan wordt tenminste gemotiveerd aandacht besteed aan de volgende onderwerpen, waarbij per actieplan een verschil kan bestaan in het accent dat op de drie onderwerpen wordt gelegd:

1. stoffen, blootstelling en maatregelen

2. de keten

3. de kennisinfrastructuur

Ad 1. Stoffen, blootstelling en maatregelen

Het uitgangspunt is de formulering van een bedrijfstakbrede risico-inventarisatie en -evaluatie op het gebied van stoffen die onder meer ingaat op:

• een overzicht van de bedrijven binnen de bedrijfstak/keten en hun activiteiten;

• een lijst van belangrijke stoffen die in de bedrijfstak/keten gebruikt worden;

• de gevaarseigenschappen van deze stoffen, waarbij speciale aandacht is voor reproductie toxische stoffen, kankerverwekkende stoffen en allergenen;

• de mate (hoogte, duur en frequentie) van blootstelling aan deze stoffen;

• een prioritering van gevaarseigenschappen en blootstelling;

• de maatregelen ter reductie van de blootstelling aan de geprioriteerde stoffen, waarbij gebruik wordt gemaakt van goede praktijken binnen de bedrijfstak;

• of er speciale aandacht nodig is voor doelgroepen, zoals zwangeren, anderstaligen, jongeren, uitzendkrachten/tijdelijke krachten.

Ad 2. De keten

Het actieplan beschrijft de betrokken partijen in de productketen en gaat in op de (beoogde) samenwerking en afspraken in de productketen waar het gaat om de uitwisseling van informatie en kennis over stoffen, bijvoorbeeld via veiligheidsinformatiebladen en etikettering, en over maatregelen, zoals vervanging van stoffen, aanpassen van producten, veranderen van werkwijzen en dergelijke.

Ad 3. De kennisinfrastructuur

Het actieplan beschrijft door wie en op welke wijze informatie over stoffen, risico’s en maatregelen in de betreffende bedrijfstak aangeboden en onderhouden wordt. Tenminste de volgende aspecten worden daartoe in het actieplan opgenomen:

• een overzicht van de bestaande kennisinfrastructuur op het gebied van stoffen in de bedrijfstak, belangrijke actoren en onderlinge verhoudingen;

• de afspraken die op basis hiervan met de bovengenoemde partijen beoogdzijn voor de versterking van de kennisinfrastructuur;

• voornemens met betrekking tot het ontwikkelen van cursussen, workshops, studiemateriaal voor bepaalde doelgroepen in de bedrijfstak/keten (arbocoördinatoren, leidinggevenden, werknemers).

Bijlage II. Overzicht van de hoogrisico bedrijfstakken (SBI-code tussen haakjes)

Een hoogrisico bedrijfstak is: een bedrijfstak die een combinatie van een hoog potentieel gezondheidsrisico door stoffen, een grote omvang van de potentiële risicopopulatie en een groot aantal gerapporteerde gezondheidsrisico’s vertoont. In het onderstaande schema is aangegeven welke bedrijfstakken voor deze regeling worden aangemerkt als hoogrisico bedrijfstak.

1. Bakkerijen, meelindustrie (15)

2. Vlees- en visverwerking (15)

3. Veevoederindustrie (15)

4. Productie houten artikelen (20)

5. Drukkerijen (22)

6. Verf- en inktproductie (24)

7. Rubberproducten (25)

8. Versterkte polyesterbouw (25)

9 Cement, kalk, gips, beton, keramiek, natuursteen (26)

10. Glas en glasproducten (26)

11. Productie primaire metalen (27)

12. Producten van metaal (28)

13. Automobielindustrie (34)

14. Scheepsbouw (35)

15. Productie meubels en overige goederen (36)

16. Recycling bouw- en sloopafval (37)

17. Autorecycling (37)

18. Bouw van gebouwen (45)

19. Wegen- en utiliteitsbouw (45)

20. Handel en reparatie van auto’s e.d. (50)

21. Tapijt- en parketleggen (52)

22. Horeca (55)

23. Gebouwenschoonmaak (74)

24. Gezondheidszorg (85)

25. Kappers (93)

Bron: TNO-rapport: Chemie in branches en ketens, een onderzoek als opstap naar sterker stoffenbeleid, Nossent S., Jongen M., Visser R. en Marquart H., Hoofddorp 2003.

Toelichting

Algemeen deel

De onderhavige subsidieregeling is gebaseerd op de kaderwet SZW-subsidies die voor SZW-subsidies nader invulling geeft aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder is op de subsidieverlening en -verstrekking krachtens deze regeling de Algemene regeling SZW-subsidies (hierna te noemen: algemene regeling) van toepassing, voor zover daarvan in deze regeling niet wordt afgeweken. De subsidieregeling Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen sluit aan op de nota Versterking Arbeidsveiligheid. Deze nota (hierna te noemen de nota) is op 27 juni 2003 aangeboden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK, nr. 25 883). In de nota is door het Kabinet een beleidsstrategie uitgezet om de komende vier jaar samen met het bedrijfsleven te komen tot een structurele verbetering van arbeidsomstandigheden met betrekking tot het werken met stoffen. De reden hiervoor is onder meer de complexe materie van stoffen, het ontbreken van informatie-uitwisseling over stoffen in de keten (van producent tot eindgebruiker) en het ontbreken van inzicht in beheersmaatregelen. De door het Kabinet uitgezette beleidsstrategie heeft vorm gekregen in het programma Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen (programma VASt), waar deze regeling deel van uitmaakt. De regeling richt zich op bedrijfstakniveau. Hierbij kan de bedrijfstak in haar overkoepelende aanpak de onderliggende bedrijven op kennisniveau en in beschikbare instrumenten ondersteunen bij de adequate bescherming van de werknemers. De aanpak doet een nadrukkelijk beroep op de verantwoordelijkheid en zelfwerkzaamheid van werkgevers en werknemers, met de overheid als voorwaardenscheppende derde.

Om bovengenoemd doel te bereiken zijn in een TNO-rapport1 25 bedrijfstakken naar voren gekomen waarin:

1. met een groot aantal gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, en

2. een groot aantal werknemers aan deze stoffen wordt blootgesteld.

3. Er sprake is van een groot aantal gerapporteerde gezondheidsrisico’s.

Een overzicht van deze hoogrisico bedrijfstakken is opgenomen in bijlage II bij de regeling. Met het oog op het verhoogde risico in deze branches zullen zij benaderd worden in het programma VASt. Naast de genoemde bedrijfstakken kunnen binnen dit kader ook in andere bedrijfstakken activiteiten in het kader van het programma VASt starten. Voor deze bedrijfstakken (of zogenaamde zelfmelders) gelden dezelfde subsidievoorwaarden als voor de door TNO aangemerkte hoogrisico bedrijfstakken.

De subsidieregeling Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen kent twee fasen, namelijk een fase waarin een actieplan (zie bijlage I) tot stand komt en een fase waarin het actieplan wordt uitgevoerd. De actieplannen zijn taakstellend van karakter. Dat wil zeggen dat er afspraken gemaakt worden over concreet te bereiken doelen en eindproducten, die te kwantificeren zijn. Deze kwantitatieve doelen of taakstellingen moeten direct of indirect betrekking hebben op het algemene doel (zoals hierboven omschreven in de beleidsstrategie van het Kabinet) van het programma VASt.

Uitgangspunt bij de financiering van de activiteiten die betrekking hebben op de totstandkoming of uitvoering van de actieplannen is dat zowel de overheid (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) als de betreffende subsidieaanvrager een bijdrage leveren. De overheid subsidieert daarom tot een maximum van 50% van de gemaakte kosten voor de genoemde activiteiten. Het betreft hier het totaal aan activiteiten zoals neergelegd en vastgesteld in het actieplan (bijlage I).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Een bedrijfstakorganisatie kan onder andere zijn: een branchevereniging, een vereniging van werknemers in een bedrijfstak, een kennisinstituut in een bedrijfstak. Met de representativiteit van de bedrijfstakorganisatie – zoals bedoeld in onderdeel b van artikel 1 – wordt gedoeld op het streven dat zoveel mogelijk bedrijven zich moeten kunnen vinden in het op te stellen actieplan en er tevens gebruik van kunnen maken.

Artikel 2. Subsidieverlening

Voor de onderbouwing bevat een subsidieaanvraag overeenkomstig artikel 5 van de algemene regeling een begroting en een omschrijving van de aard en omvang van een voorgenomen activiteit of activiteiten, waarbij wordt aangegeven welke doelstelling, resultaten en producten de subsidieaanvrager met de activiteit(en) nastreeft en op welke wijze zij zullen worden uitgevoerd. De begroting geeft ingevolge artikel 5, derde lid, van de algemene regeling, inzicht in de kosten en baten van de voorgenomen activiteit(en) en is voorzien van een postgewijze toelichting. Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van binnenkomst. Ten behoeve van de aanvraag is door SZW een specifiek aanvraagformulier voor deze regeling opgesteld. Het is raadzaam dit formulier bij de aanvraag te gebruiken. Dit formulier kan worden opgevraagd bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Programma VASt, t.a.v. Dhr. A.L. Hollander, Postbus 90801, 2509 LV Den Haag.

In het eerste lid van artikel 2 wordt aangegeven dat subsidie verstrekt kan worden voor zowel de voorbereiding van een actieplan als de uitvoering van een actieplan (het betreft een actieplan als omschreven in bijlage I bij deze regeling). Daarbij wordt primair gedacht aan de situatie bij de hoogrisico bedrijfstakken genoemd in bijlage II bij deze regeling, de zogenaamde prioritaire bedrijfstakken. Voor meer informatie over de prioriteitsstelling is het rapport van het betreffende onderzoek (TNO: Chemie in Branches en Ketens; een onderzoek als opstap naar sterker stoffenbeleid, Hoofddorp, 2003) op te vragen bij bovengenoemd adres.

In het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven dat ook bedrijfstakorganisaties die niet als prioritair aangewezen zijn een beroep kunnen doen op deze subsidieregeling; dit zijn de zelfmelders. Ook voor deze bedrijfstakken is vereist dat het actieplan bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van het Programma VASt om de blootstelling van werknemers aan stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid te voorkomen of te beperken. Deze bedrijfstakken moeten uiteraard aan dezelfde procedurele en inhoudelijke voorwaarden voldoen als de prioritaire bedrijfstakken.

Artikel 3. Subsidiabele activiteiten

In artikel 3 zijn de activiteiten vermeld waarvoor subsidie verleend kan worden, zowel voor de totstandkoming van het actieplan (eerste lid) als voor de uitvoering van het actieplan (tweede lid). Met de onderhavige subsidieregeling wordt beoogd aan te geven welke activiteiten onder welke voorwaarden voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om doelactiviteiten om tot een actieplan te komen (de voorbereidingsfase) en doelactiviteiten die voortvloeien uit het actieplan (de uitvoeringsfase). In beide gevallen gaat het om subsidiabele activiteiten die direct of indirect van invloed zijn op (onderdelen van) een bedrijfstak, met inbegrip van voorbeeld- en pilotprojecten (goede praktijk voorbeelden) op bedrijfsniveau, waarvan de resultaten beschikbaar zijn voor de gehele bedrijfstak. Het gaat hier nadrukkelijk niet om specifieke subsidieverlening aan afzonderlijke bedrijven. Met doelactiviteiten wordt bedoeld concrete maatregelen die in de bedrijfstak zullen worden uitgevoerd en die tot doel hebben de blootstelling van werknemers aan stoffen te verminderen; zoals normering van blootstelling aan stoffen, pilotprojecten om nieuwe arbeidsmethoden te testen, het maken van bedrijfstak-specifieke risico-inventarisaties en -evaluaties (RI&E’s), het opzetten van een kennisinstituut, het ontwikkelen van specifieke cursussen of workshops, het maken van bedrijfstakgerichte stoffen- en maatregelendatabases.

Artikel 4. Aanvullende weigeringsgronden

In dit artikel worden in aanvulling op de weigeringsgronden in artikel 6 van de algemene regeling een aantal weigeringsgronden opgenomen.

a. Binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn diverse programma’s die vergelijkbare activiteiten subsidiëren, zoals de Arboconvenanten en het Programma Versterking Arbeidsveiligheid. Activiteiten die in het kader van zulke programma’s gesubsidieerd zijn, komen niet in aanmerking voor subsidie vanuit het Programma VASt. Zo is het niet mogelijk subsidie aan te vragen voor het opstellen van het VASt-actieplan als de bedrijfstak vergelijkbare onderzoeken heeft laten doen in de intentiefase van een Arboconvenant.

b. Het programma VASt is een tijdelijk programma tot medio 2007, voor deze periode is budget gereserveerd. In verband daarmee is in het onderhavige artikel bepaald dat een subsidieaanvraag voor een bepaalde datum binnen moet zijn wil de aanvrager in aanmerking komen voor een subsidie. Dit met het oog op een goede afhandeling van de binnengekomen projecten binnen de voor het programma VASt gestelde termijn.

c. In de beschikking tot subsidieverlening wordt een termijn opgenomen waarbinnen het betreffende project moet zijn afgerond. Dit mede met het oog op het tijdelijk karakter van het programma VASt. Alle activiteiten die plaatsvinden na deze termijn komen niet meer in aanmerking voor subsidie.

d. Het is van belang dat de geraamde kosten van het ingediende subsidieverzoek in verhouding zijn met de beschreven activiteiten en de resultaten van die activiteiten. Dit hangt samen met het gegeven dat als er kosten gemaakt worden deze kosten opwegen tegen het te verwachten resultaat. Als het ingediende project slechts tot een naar verhouding beperkt resultaat leidt, dan kan het op die grond worden afgewezen.

Artikel 5. Aanvullende verplichtingen

Dit artikel bevat verplichtingen voor de subsidieaanvrager om de activiteiten binnen een bepaalde termijn af te ronden, verslag uit te brengen van de activiteiten, de behaalde resultaten en de gemaakte kosten en mee te werken aan de monitoring van de bereikte resultaten. Iedere zes maanden dient de subsidieontvanger een voortgangsrapportage schriftelijk te overleggen aan de minister. De voortgangsrapportage bestaat uit een inhoudelijk deel, een financieel deel en een liquiditeitsprognose per verslagperiode.

Uiteraard moeten de resultaten van evaluaties en monitoring een brede bekendheid kunnen krijgen. Een belangrijk aspect van het programma VASt is het uitwisselen van ervaringen, kennis en goede praktijken. Op grond van onderdeel f van dit artikel wordt de medewerking van de subsidieaanvragers aan allerlei communicatie activiteiten (ook naar derden toe), mede georganiseerd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzekerd. Dit kunnen verschillende activiteiten zijn, zoals: conferenties, workshops, cursusmateriaal, nieuwsbrieven, rapporten, artikelen en dergelijke. Op deze wijze kunnen verbeteringen van een kennisinfrastructuur in een bedrijfstak ook waardevol zijn voor andere bedrijfstakken. Deze activiteiten zijn gericht op de deelnemers, werkgevers- en werknemersorganisaties en andere relevante organisaties. Onder dit laatste kan onder meer worden verstaan arbodiensten, kennisinstituten, onderzoeksinstituten en andere bedrijfstakorganisaties.

Als subsidieontvangers communicatieactiviteiten ondernemen, dan vermelden zij dat de activiteiten zijn ondernomen in het kader van het subsidieregeling Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen.

Artikel 6. Hoogte subsidiebedrag

Het subsidiebedrag wordt afgeleid van de werkelijk subsidiabele kosten, die gemoeid zijn met de uitvoering van activiteiten, die in de subsidiebeschikking als subsidiabel zijn aangemerkt (zie artikel 3). Van de aanvrager wordt verwacht, dat hij ook zelf zorgdraagt voor de financiering van een deel van de gemaakte kosten (hetzij door eigen betaling, inzet van uren en personeel of door een bijdrage van anderen); daarom is het subsidiemaximum gesteld op 50% van de werkelijk gemaakte kosten. Daarbij is tevens opgenomen dat indien de werkelijk gemaakte kosten hoger zijn dan de goedgekeurde begroting het subsidiebedrag niet hoger zal zijn dan 50% van die begroting. Bovendien is in het tweede lid bepaald dat het subsidiebedrag voor het opstellen van een actieplan maximaal € 100.000,– bedraagt en in het derde lid is bepaald dat het subsidiebedrag voor de uitvoering van het opgestelde actieplan maximaal € 200.000,– bedraagt.

Dat betekent dat er geen hoger subsidiebedrag verleend zal worden boven de in het tweede en derde lid genoemde bedragen, ook al zou dit op grond van het eerste lid wel het geval kunnen zijn. Deze maximum bedragen zijn vastgesteld ten einde de gelden zoveel mogelijk over alle prioritaire bedrijfstakken te kunnen verdelen. In de beschikking tot subsidieverlening zal het maximum subsidiebedrag worden aangegeven.

Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Algemene regeling kan gedurende de looptijd van de activiteiten tot 80% van het verleende subsidiebedrag worden bevoorschot. Per verslagperiode kan een voorschot worden verstrekt dat maximaal 80% bedraagt van de voor die verslagperiode verwachte subsidiabele kosten. De eerste te bevoorschotten periode vindt plaats op basis van de bij de begroting in te dienen liquiditeitsprognose (zoals bedoeld in de toelichting van artikel 5). Er vindt een verrekening plaats van in de afgesloten verslagperioden werkelijk gemaakte subsidiabele kosten met de daarvoor verstrekte voorschotten.

Artikel 7. Subsidieplafond

In het kalenderjaar 2004 is voor de regeling ten hoogste € 2.000.000,– beschikbaar.

Toelichting bij bijlage I

Stoffen, blootstelling en maatregelen

Aan de basis van een actieplan ligt een inventarisatie van stoffen en activiteiten met stoffen die de grootste gezondheidsrisico’s voor werknemers vormen. Belangrijk daarbij is een overzicht te verkrijgen van de blootstelling van de werknemer aan de stoffen en van mogelijke maatregelen om de risico’s te beperken. Bovenstaande kan worden getypeerd als het uitvoeren van een bedrijfstakbrede RI&E op het gebied van stoffen.

Aandacht voor de keten

Iedere bedrijfstak maakt deel uit van een productketen: grondstofproducent–productproducent/leverancier–eindgebruiker. De bedrijfstak streeft naar een betere communicatie over de risico’s van stoffen en maatregelen in de productieketen. Het gaat hierbij met name om maatregelen die ingrijpen op bronniveau.

Aandacht voor de kennisinfrastructuur

Het actieplan beschrijft door wie en op welke wijze informatie over stoffen, risico’s en maatregelen in de betreffende bedrijfstak aangeboden en onderhouden wordt. Deze informatie moet goed toegankelijk en in de praktijk bruikbaar zijn voor de ondernemers, in het bijzonder de MKB-ondernemers, en de werknemers. Belangrijk is dat het bij de kennisoverdracht niet alleen gaat om een instrument op zich zoals een bedrijfstakrichtlijn, een database of internetsite, maar dat de onderlinge verbindende factoren hiervan in het oog worden gehouden. Ofwel het structureel organiseren van kennisoverdracht. In feite is een kennisinfrastructuur kennis die ontwikkeld, verzameld, gewaarborgd en voornamelijk verspreid wordt binnen een bedrijfstak.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Naar boven