Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatscourant 2004, 28 pagina 14 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatscourant 2004, 28 pagina 14 | Overig |
Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 2 februari 2004, nr. SAS 2003126622, houdende regels met betrekking tot subsidies aan gemeenten om hen te stimuleren tot het verminderen van milieudruk door het bevorderen van preventie en scheiding van huishoudelijke afvalstoffen en het optimaliseren van vergunningverlening en handhaving met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing, en het verminderen van zwerfafval 2004 (Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2004)
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;
Besluit:
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
a. samenwerkingsverband: verband van twee of meer Nederlandse gemeenten die aan de hand van een regeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, dan wel van een schriftelijke verklaring, kunnen aantonen dat zij samenwerken bij het uitvoeren van projecten als bedoeld onder h, i, k, l, m of p;
b. afvalpreventie: het voorkomen of beperken van het ontstaan van afvalstoffen of het verminderen van de milieuschadelijkheid daarvan door interne nuttige toepassing of reductie aan de bron;
c. afvalscheiding: het scheiden en gescheiden houden van afvalstoffen en het gescheiden afgeven daarvan;
d. energiebesparing: verbeteren van de energie-efficiency door het treffen van maatregelen binnen een inrichting;
e sorteeranalyse: sorteeranalyse die is uitgevoerd overeenkomstig ‘Sorteeranalyses Handreiking voor gemeenten’ (Afval Overleg Orgaan, AOO 2003-15);
f. nulmeting huishoudelijke afvalstoffen: inventarisatie van gegevens over afvalscheiding en afvalpreventie, voorzover het huishoudelijke afvalstoffen betreft, volgens de opgave in bijlage I bij deze regeling;
g. plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen: beschrijving van feitelijk voorgenomen activiteiten ter bereiking van het in artikel 2, onder a, beschreven doel, waarin in elk geval de volgende onderdelen zijn uitgewerkt en opgenomen:
1°. activiteiten, gericht op het optimaliseren van voorzieningen en werkprocessen ten behoeve van afvalscheiding, voorzover het huishoudelijke afvalstoffen betreft en die in elk geval betrekking hebben op twee huishoudelijke afvalstoffen, waarvan één afvalstof groente-, fruit- en tuinafval, papier en karton of grove huishoudelijke afvalstoffen betreft;
2°. activiteiten, gericht op het optimaliseren van afvalpreventie, voorzover het huishoudelijke afvalstoffen betreft;
3°. communicatie-activiteiten met burgers ten behoeve van afvalscheiding en afvalpreventie, voorzover het huishoudelijke afvalstoffen betreft;
4°. monitoring;
h. basisproject huishoudelijke afvalstoffen: samenhangend geheel van activiteiten, inhoudende het uitvoeren van een nulmeting huishoudelijke afvalstoffen en, gebaseerd op de resultaten daarvan, het opstellen van een plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen;
i. plusproject huishoudelijke afvalstoffen: samenhangend geheel van activiteiten, inhoudende het uitvoeren van een plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen;
j. beleidsplan inrichtingen: beschrijving van voorgenomen activiteiten ter bereiking van het in artikel 2, onder b, beschreven doel, waarin in elk geval de volgende onderdelen zijn uitgewerkt en opgenomen:
1°. de samenstelling van het gemeentelijk inrichtingenbestand;
2°. het bestaande niveau van vergunningverlening en handhaving en de aanwezige kennis en vaardigheden met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing;
3°. maatregelen, gericht op het verhogen van het in onderdeel 2° bedoelde niveau om voor vergunningverlening en handhaving met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing een adequaat niveau te bereiken;
4°. monitoring;
k. beleidsproject inrichtingen: samenhangend geheel van activiteiten, inhoudende het opstellen van een beleidsplan inrichtingen, gericht op het actualiseren van bestaand beleid of het opstellen van nieuw beleid;
l. uitvoeringsproject inrichtingen: samenhangend geheel van activiteiten, gericht op:
1°. verbetering van vergunningverlening of handhaving op het gebied van afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing, of
2°. stimulering van categorieën van inrichtingen tot het nemen van maatregelen op het gebied van afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing, waarbij de wijze en het tijdstip waarop vergunningverlening of handhaving plaatsvindt, is aangegeven;
m. combinatieproject inrichtingen: een project waarin activiteiten, gericht op het verkrijgen van specifieke kennis en vaardigheden op het gebied van vergunningverlening en handhaving met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing en een uitvoeringsproject inrichtingen zijn samengevoegd;
n. nulmeting zwerfafval: inventarisatie van gegevens over zwerfafval, volgens de opgave in bijlage II bij deze regeling;
o. plan van aanpak zwerfafval: beschrijving van feitelijk voorgenomen activiteiten om het ontstaan van zwerfafval te voorkomen en de aanwezigheid daarvan zoveel mogelijk te verminderen en die is opgesteld volgens de opgave in bijlage III bij deze regeling;
p. zwerfafvalproject: samenhangend geheel van activiteiten, inhoudende het uitvoeren van een nulmeting zwerfafval en, gebaseerd op de resultaten daarvan, het opstellen en bestuurlijk vaststellen van een plan van aanpak zwerfafval;
q. groep: economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
1°. een natuurlijke persoon of rechtspersoon die direct of indirect:
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan rechtspersonen of vennootschappen,
– volledig aansprakelijk vennoot is van rechtspersonen of vennootschappen, of
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en
2°. rechtspersonen of vennootschappen;
r. Novem: Nederlandse organisatie voor energie en milieu.
2. Deze regeling is van toepassing op de volgende huishoudelijke afvalstoffen: groente-, fruit- en tuinafval, papier en karton, glas, textiel, wit- en bruingoed, klein chemisch afval en grove huishoudelijke afvalstoffen.
Op grond van deze regeling wordt subsidie verleend aan gemeenten of samenwerkingsverbanden voor:
a. het nemen van maatregelen om het niveau van afvalpreventie en afvalscheiding, voorzover het huishoudelijke afvalstoffen betreft, te verhogen om daarmee de milieudruk, veroorzaakt door het verwijderen van deze afvalstoffen, te verminderen;
b. het optimaliseren van vergunningverlening of handhaving met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing om daarmee de milieudruk, veroorzaakt door te verwijderen afvalstoffen en het energieverbruik binnen inrichtingen, te verminderen;
c. het voorbereiden en vaststellen van maatregelen om het ontstaan van zwerfafval te voorkomen en de aanwezigheid daarvan zo veel mogelijk te verminderen.
1. Een basisproject huishoudelijke afvalstoffen kan voor subsidie in aanmerking komen, indien:
a. aan de aanvrager nog niet eerder op grond van deze of aan deze regeling voorafgaande regeling subsidie is verstrekt voor een basisproject huishoudelijke afvalstoffen,
b. het betrekking heeft op het geheel of een deel van het gemeentelijk grondgebied van de aanvragende gemeente of het aanvragende samenwerkingsverband,
c. de start van het project plaatsvindt uiterlijk drie maanden na de datum van verlening van subsidie, en
d. de duur van het project, gerekend vanaf de datum van verlening van subsidie, niet meer dan twee jaar bedraagt.
2. Bij de aanvraag tot subsidieverlening voor een plusproject huishoudelijke afvalstoffen worden verstrekt:
a. de resultaten van een nulmeting huishoudelijke afvalstoffen, welke niet ouder zijn dan drie jaar, en
b. het plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen waarop het plusproject huishoudelijke afvalstoffen betrekking heeft.
3. Een plusproject huishoudelijke afvalstoffen kan slechts voor subsidie in aanmerking komen, indien:
a. aan de aanvrager nog geen tweemaal op grond van deze of aan deze regeling voorafgaande regelingen subsidie is verstrekt voor een plusproject huishoudelijke afvalstoffen,
b. de voorgenomen activiteiten in het plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen nieuw en additioneel zijn ten opzichte van de huidige situatie,
c. het betrekking heeft op het geheel of een deel van het gemeentelijk grondgebied van de aanvragende gemeente of het aanvragende samenwerkingsverband,
d. in het project is voorzien in een sorteeranalyse die wordt uitgevoerd aan het einde van het project,
e. de start van het project plaatsvindt uiterlijk drie maanden na datum van verlening van subsidie, en
f. de duur van het project, gerekend vanaf de datum van verlening van subsidie, niet meer dan drie jaar bedraagt.
4. Een aanvraag tot subsidieverlening voor een tweede plusproject huishoudelijke afvalstoffen kan slechts worden ingediend, indien het eerste plusproject huishoudelijke afvalstoffen inhoudelijk is afgerond.
5. In het kalenderjaar 2004 wordt per aanvrager voor slechts één plusproject huishoudelijke afvalstoffen subsidie verstrekt.
6. Een beleidsproject inrichtingen kan slechts voor subsidie in aanmerking komen, indien:
a. de in de aanvraag vermelde voornemens zullen leiden tot een adequate beschrijving van activiteiten als bedoeld in een beleidsplan inrichtingen,
b. de start van het project plaatsvindt uiterlijk drie maanden na datum van verlening van subsidie, en
c. de duur van het project, gerekend vanaf de datum van verlening van subsidie, niet meer dan zes maanden bedraagt.
7. Bij de aanvraag tot subsidieverlening voor een uitvoeringsproject inrichtingen worden verstrekt:
a. een beleidsplan inrichtingen,
b. de categorieën van inrichtingen waarop het project betrekking heeft, en
c. gegevens over de wijze waarop monitoring plaatsvindt van resultaten van uitgevoerde projecten.
8. Een uitvoeringsproject inrichtingen kan slechts voor subsidie in aanmerking komen, indien:
a. de start van het project plaatsvindt uiterlijk drie maanden na datum van verlening van subsidie, en
b. de duur van het project, gerekend vanaf de datum van verlening van subsidie, niet meer dan twee jaar bedraagt.
9. Bij de aanvraag tot subsidieverlening voor een combinatieproject inrichtingen worden verstrekt:
a. de gegevens, bedoeld in het zevende lid, en
b. gegevens over de wijze en het tijdstip waarop te verkrijgen kennis en vaardigheden worden toegepast bij vergunningverlening of handhaving met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing.
10. Een combinatieproject inrichtingen kan slechts voor subsidie in aanmerking komen, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het achtste lid.
11. Een zwerfafvalproject kan slechts voor subsidie in aanmerking komen, indien:
a. aan de aanvrager nog niet eerder op grond van deze regeling subsidie is verstrekt voor een zwerfafvalproject,
b. het betrekking heeft op het geheel of een deel van het gemeentelijk grondgebied van de aanvragende gemeente of het aanvragende samenwerkingsverband,
c. de start van het project plaatsvindt uiterlijk drie maanden na datum van verlening van subsidie, en
d. de duur van het project, gerekend vanaf de datum van verlening van subsidie, niet meer dan negen maanden bedraagt.
1. Bij een beoordeling van aanvragen tot subsidieverlening worden de volgende aspecten bezien:
a. of en in welke mate het project bijdraagt aan de in artikel 2 genoemde doelstellingen;
b. de kosten van het project in relatie tot de kwaliteit, de beoogde resultaten ervan en de wijze van monitoring;
c. of de resultaten van het project structurele invloed zullen hebben op de uitvoering van het gemeentelijk beleid.
2. Naast de aspecten, bedoeld in het eerste lid, wordt een plusproject huishoudelijke afvalstoffen beoordeeld op de volgende aspecten:
a. de volledigheid en actualiteit van de gegevens over afvalscheiding en afvalpreventie, voorzover het huishoudelijke afvalstoffen betreft, waarop het plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen is gebaseerd;
b. de wijze waarop de activiteiten in het plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen aansluiten op gegevens over afvalscheiding en afvalpreventie, voorzover het huishoudelijke afvalstoffen betreft.
3. Naast de aspecten, bedoeld in het eerste lid, worden projecten voor inrichtingen beoordeeld op de volgende aspecten:
a. ingeval van een beleidsproject inrichtingen: de aard en de uitvoerbaarheid van de in het beleidsplan inrichtingen aan te geven maatregelen;
b. ingeval van een uitvoeringsproject inrichtingen: de inhoud van het beleidsplan inrichtingen en de wijze waarop het uit te voeren project daarbinnen is verankerd;
c. ingeval van een combinatieproject inrichtingen: de mate waarin en het niveau waarop specifieke kennis en vaardigheden op het gebied van vergunningverlening of handhaving met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing worden verkregen en de aspecten van een project als bedoeld onder b.
Een aanvraag tot subsidieverlening wordt afgewezen indien:
a. niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3;
b. op grond van de aspecten, genoemd in artikel 4, wordt vastgesteld dat het project een te geringe of onevenwichtige bijdrage levert aan de doelstelling van deze regeling;
c. voor een project als bedoeld in artikel 1, onder l of m, de subsidiabele kosten van een desbetreffend project lager zijn dan € 19.000,–.
1. Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen:
a. de volgende noodzakelijke, rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de aanvrager tot subsidieverlening gemaakte en betaalde kosten:
1°. loonkosten van het bij de uitvoering van het project direct betrokken personeel, berekend op basis van:
– het brutoloon volgens de kolommen 3 en 4 van de loonstaat van de betrokken medewerkers, verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige betrekking, gedeeld door 1600, of
– een totaalbedrag van € 34,– per uur verrichte arbeid;
2°. aan derden verschuldigde kosten terzake van door hen verleende diensten en terzake van verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede terzake van de bescherming van die rechten, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep, en
3°. een opslag voor algemene kosten, groot 40% van de loonkosten, bedoeld in onderdeel a, onder 1°;
b. de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen, exclusief winstopslagen binnen een groep.
c. Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van het project wordt verricht, kan de minister daarvoor een bedrag vaststellen, dat als projectkosten mede in aanmerking wordt genomen.
2. Kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieaanvrager de omzetbelasting niet kan verrekenen.
3. Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend. Een uitzondering hierop vormen de kosten van sorteeranalyses die uitgevoerd zijn na 1 januari 2003 en onderdeel uitmaken van een aanvraag tot subsidieverlening voor een basisproject huishoudelijke afvalstoffen.
4. Niet subsidiabel zijn kosten voor de aanschaf en de afschrijving van:
a. inzamelmiddelen, daaronder begrepen registratiesystemen, voor huishoudelijke afvalstoffen en zwerfafval;
b. middelen voor directe toepassing binnen inrichtingen;
c. niet project-gebonden automatisering en registratiesystemen voor inrichtingen.
5. Niet subsidiabel zijn kosten van deelname aan een van rijkswege opgezet kennistraject dat betrekking heeft op onderwerpen als bedoeld in artikel 2, onder b.
1. De subsidie voor een basisproject huishoudelijke afvalstoffen bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum bedrag van € 1,– per inwoner van het gebied waarop het project betrekking heeft.
2. Indien de subsidie, berekend voor een project als bedoeld in het eerste lid, minder dan € 15.000,– bedraagt, en de nulmeting huishoudelijke afvalstoffen betrekking heeft op alle in bijlage I bij deze regeling genoemde onderdelen, bedraagt de subsidie 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,–.
3. De subsidie voor een plusproject huishoudelijke afvalstoffen bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum bedrag van € 2,– per inwoner van het gebied waarop het project betrekking heeft.
4. De subsidie voor een beleidsproject inrichtingen, gericht op het opstellen van een beleidsplan inrichtingen bedraagt ten hoogste € 5000,– of, ingeval van een samenwerkingsverband, ten hoogste € 12.500,–.
5. De subsidie voor een uitvoeringsproject inrichtingen bedraagt 50% of, ingeval van een samenwerkingsverband, 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum bedrag van € 200.000,–.
6. De subsidie voor een combinatieproject inrichtingen bedraagt 50% of, ingeval van een samenwerkingsverband, 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum bedrag van € 200.000,–.
7. Het totaal van de te verlenen subsidie voor projecten als bedoeld in artikel 1, onder m of n, aan een samenwerkingsverband dan wel aan een gemeente of een samenwerkingsverband waarvan de betrokken gemeente deel uitmaakt, bedraagt in 2004 ten hoogste € 300.000,–.
8. De subsidie voor een zwerfafvalproject bedraagt voor een gemeente, behorend tot:
a. stedelijkheidklasse 1 of 2: 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,–;
b. stedelijkheidklasse 3: 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,–;
c. stedelijkheidklasse 4 of 5: 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5000,–.
9. De subsidie voor een zwerfafvalproject voor een samenwerkingsverband is per deelnemende gemeente gelijk aan de subsidie die aan deze gemeente krachtens het achtste lid zou worden verleend.
Verplichtingen van de subsidieontvanger
1. De subsidieontvanger is verplicht:
a. het geactualiseerde overzicht van activiteiten als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit milieusubsidies elke zes maanden aan Novem te verstrekken op grond van een door Novem vastgesteld model;
b. tot een jaar na inhoudelijke afronding van een project medewerking te verlenen aan activiteiten met het oog op het evalueren van resultaten of het uitwisselen van kennis en ervaringen die zijn verkregen door het project.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de ontvanger van subsidie voor een beleidsproject inrichtingen of een zwerfafvalproject.
1. Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2004 bedraagt € 3.750.000,–.
2. Van het bedrag, genoemd in het eerste lid, is voor de periode tot 1 juli 2004 beschikbaar voor:
a. basisprojecten huishoudelijke afvalstoffen en plusprojecten huishoudelijke afvalstoffen: tezamen € 1.375.000,–;
b. beleidsprojecten inrichtingen, uitvoeringsprojecten inrichtingen en combinatieprojecten inrichtingen: tezamen € 1.875.000,–.
3. Van het bedrag, genoemd in het eerste lid, is voor de periode tot 1 oktober 2004 voor zwerfafvalprojecten € 500.000,– beschikbaar.
Aanvraag tot subsidieverlening en subsidievaststelling
1. Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project als bedoeld in artikel 1, onder h, i, k, l, of m, wordt ingediend door een Nederlandse gemeente dan wel een stadsdeel van een zodanige gemeente dat bevoegd is tot het zelfstandig voeren van beleid met betrekking tot onderwerpen als bedoeld in deze regeling, of een samenwerkingsverband.
2. Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project als bedoeld in artikel 1, onder p, wordt ingediend door een Nederlandse gemeente of een samenwerkingsverband.
3. Een aanvraag tot subsidieverlening of tot subsidievaststelling wordt ingediend bij Novem, met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier.
4. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend vóór 16 oktober 2004.
5. Bij de subsidieverlening wordt beslist in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat, wanneer de aanvrager tot subsidieverlening krachtens artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2004.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Onderdeel | Subonderdelen of methode |
|---|---|
Gemeentelijk beleid | Vastgestelde uitgangspunten |
Geïmplementeerd beleid | |
Inzamel- en verwerkingstraject per | Inzamelmiddel |
huishoudelijke afvalstof | Inzamellocatie (dichtheid) |
Inzamelvoertuig + bemensing | |
Inzamelfrequentie | |
Inzamelmoment (dag/tijdstip) | |
Aanbied- en acceptatie-eisen | |
Locatie van verwerking | |
Inzamelrespons per | Ingezamelde hoeveelheid per |
huishoudelijke afvalstof | huishoudelijke afvalstof |
Samenstelling van de te verwijderen huishoudelijke afvalstoffen, als resultaat van een sorteeranalyse | |
Totaal vrijkomende hoeveelheid per huishoudelijke afvalstof en gescheiden ingezameld deel (inzamelrespons) | |
Inzamel- en verwerkingskosten en | Inzamelkosten per huishoudelijke afvalstof |
opbrengsten per huishoudelijke afvalstof | Transportkosten |
Overslagkosten | |
Verwerkingskosten c.q. opbrengsten | |
Overige kosten | |
Flankerende maatregelen | Motiverende maatregelen voor burgers |
Communicatie-inspanning voor burgers | |
Tarievenstructuur | |
Regelgeving afvalscheiding | |
Controle/handhaving afvalscheiding | |
Achtergrondkenmerken | Bebouwingstype, tuingrootte, bevolkingssamenstelling op basis van nationaliteit, gezinssamenstelling |
Kennis, houding, gedrag, behoeften en suggesties van burgers met betrekking tot afvalscheiding en afvalpreventie | Bewonersonderzoek, gebaseerd op in elk geval een representatieve schriftelijke of telefonische enquête |
Onderdelen | Subonderdeel of methode |
|---|---|
Gemeentelijk beleid en organisatie | Uitgangspunten, doelstellingen en ambitieniveau |
Geïmplementeerd beleid | |
Huidige organisatie, verantwoordelijk- | |
heden en coördinatie | |
Huidige aanpak inzake voorzieningen, | Voorzieningen in en beheer van de |
beheer, communicatie en handhaving | openbare ruimte |
Werkprocessen | |
Communicatie en educatie | |
Regelgeving, controle en handhaving | |
Kostenoverzicht inclusief kosten | Kosten beheer van de openbare ruimte |
van derden | Kosten seizoensgebonden en |
incidentele activiteiten | |
Kosten voorzieningen in de openbare | |
ruimte | |
Kosten communicatie | |
Kosten regelgeving en handhaving | |
Inventarisatie per type gebied | Mate en aard van de vervuiling per gebied, |
vastgelegd in een eenduidige norm | |
Inventarisatie waardering en | Peiling onder burgers en bedrijven |
suggesties burgers en bedrijven | Klachtenregistratie |
Onderdeel | Subonderdelen of methode |
|---|---|
Analyse | Bronnen en oorzaken |
Doelgroepen en aandachtsgebieden | |
Verbeterpunten in de aanpak | |
Beleid | Uitgangspunten |
Ambitieniveau en doelstellingen | |
Uitvoeringsplan | Activiteiten met betrekking tot: |
• optimalisatie van voorzieningen en werkprocessen | |
• verbetering communicatie met burgers en bedrijven | |
• handhaving | |
• monitoring | |
Planning | |
Begrote kosten | |
Samenwerking met derden | |
Wijze en tijdstip van het meten van effecten van uitgevoerde activiteiten |
Als gevolg van de economische groei, is de druk op het milieu in de afgelopen jaren toegenomen. Het aanbod aan afvalstoffen waarvoor geen verbrandingscapaciteit bestaat, is nog steeds aanzienlijk en leidt tot het storten van een forse hoeveelheid afvalstoffen. Preventie en scheiding, zowel van huishoudelijke als van bedrijfsafvalstoffen, zijn de primaire aangrijpingspunten om het aanbod aan te verwijderen afvalstoffen (verbranden of storten) terug te dringen. In het Landelijk Afvalbeheerplan 2002–2012 is het daarvoor uit te voeren beleid weergegeven. Ook het energieverbruik en de daarmee samenhangende druk op het milieu vertonen een sterke stijging. Het is daarom van belang energie zo efficiënt mogelijk te gebruiken. De aanwezigheid van zwerfafval is voor vrijwel iedereen een grote bron van ergernis en staat daarom hoog op de politieke agenda. Om een impuls te geven aan het voorkomen en verminderen van deze afvalstoffen heeft het Afval Overleg Orgaan voorgesteld het onderwerp zwerfafval onderdeel te laten zijn van deze regeling en daarmee gemeenten ook voor dit onderwerp te ondersteunen. Ter uitvoering van het Convenant Verpakkingen III, het deelconvenant zwerfafval (www.vrom.nl of www.svm-pact.nl) heeft namens de zijde van het bedrijfsleven de Stichting Nederland Schoon (Nederland Schoon) aangegeven zich hierbij te willen aansluiten.Voor 2004 is voor het onderwerp huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen/energiebesparing in totaal € 3.750.000,– beschikbaar. Voor zwerfafval is een bedrag van € 500.000,– beschikbaar, waar de Nederland Schoon eenzelfde bedrag aan toevoegt. Dit bedrag maakt geen onderdeel uit van de regeling, maar van een tussen Novem en Nederland Schoon gesloten overeenkomst. Voor gemeenten is voor genoemde onderwerpen derhalve in totaal € 4.250.000,– beschikbaar. Voor huishoudelijke afvalstoffen is de ondersteuning bedoeld om maatregelen te nemen om het niveau van afvalscheiding en afvalpreventie door burgers te verhogen. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan het verlagen van de milieudruk, veroorzaakt door het verwijderen (verbranden of storten) van huishoudelijke afvalstoffen. Met betrekking tot inrichtingen is de ondersteuning bedoeld voor het reguleren, daaronder begrepen het stimuleren, van afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan een vermindering van milieudruk, veroorzaakt door bedrijfsmatige activiteiten. Voor zwerfafval is de ondersteuning bedoeld voor het opstellen en het bestuurlijk vaststellen van een plan van aanpak, waarvan de uitvoering moet leiden tot het voorkomen of verminderen van zwerfafval.
De Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2004 (SAM 2004) betreft een voortzetting van de regelingen van 2001, 2002 en 2003, zij het dat voor 2004 het onderwerp zwerfafval is toegevoegd. In paragraaf 2 wordt ingegaan op de achtergrond en de inhoud van de regeling. Paragraaf 3 betreft een toelichting per artikel op de verschillende soorten subsidiabele projecten en de procedure voor een aanvraag tot subsidieverlening.
De belangrijkste wijzigingen voor 2004 ten opzichte van de regeling voor 2003 zijn de volgende. Aanvragen voor een basisproject huishoudelijke afvalstoffen en een beleidsproject inrichtingen kunnen in 2004 voor de laatste keer worden ingediend. Er is dan vier jaar lang de gelegenheid geweest om beleid en uitvoeringsplannen voor deze onderwerpen te formuleren.
Deze wijziging maakt overigens geen onderdeel uit van de onderhavige regeling, maar van die voor 2005. Bij het opstellen van een plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen moet een keuze worden gemaakt uit groente-, fruit en tuinafval, papier en karton of grove huishoudelijke afvalstoffen. Daarmee heeft het plan in elk geval betrekking op een van de afvalstoffen die in de regel het grootste aandeel heeft in de te verwijderen afvalstoffen. De gemeente heeft hiermee de mogelijkheid om af te wegen met welke afvalstof tegen wat voor inspanning de grootste reductie kan worden verkregen.
Subsidie voor een plusproject huishoudelijke afvalstoffen kan ten hoogste twee maal worden toegekend. Nieuw in de regeling is het onderwerp zwerfafval, waarvoor subsidie kan worden verleend voor het op- en vaststellen van een plan van aanpak zwerfafval.
Bij een aanvraag tot subsidieverlening moeten de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk 15 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieusubsidies in acht worden genomen. Op grond van deze wet en dat besluit is een aantal bepalingen rechtstreeks van toepassing op de aanvrager dan wel de verkrijger van subsidie. Dit geldt onder meer ingeval van cumulatie van subsidies, de wijze waarop gemeenten hun administratie moeten inrichten en de voorwaarden waaraan een aanvraag tot subsidievaststelling moet voldoen. Novem is belast met de uitvoering van de regeling.
§ 2. Verband met onderliggende programma’s en het Convenant Verpakkingen III
Het Afval Overleg Orgaan (AOO) heeft op 25 januari 2001 het ‘Stimuleringsprogramma afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijk afval’ vastgesteld. Het programma wordt beheerd door het AOO en wordt door middel van het vaststellen van een jaarprogramma elk jaar geactualiseerd. Een belangrijk onderdeel van het programma is de onderhavige regeling, die beoogt gemeenten en samenwerkingsverbanden financieel te ondersteunen bij het bevorderen van afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijke afvalstoffen voor de componenten groente-, fruit- en tuinafval, papier en karton, glas, textiel, wit- en bruingoed, klein chemisch afval en grove huishoudelijke afvalstoffen. De ondersteuning vindt plaats door het beschikbaar stellen van subsidie voor uit te voeren basis- of plusprojecten huishoudelijke afvalstoffen.
Afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing binnen inrichtingen
In oktober 2001 is het programma ‘Met preventie naar duurzaam ondernemen, een programma voor en door overheden 2001–2005’ vastgesteld. Hoofddoelstelling van dit programma is het verminderen van milieudruk, veroorzaakt door bedrijfsmatige activiteiten. Het programma kent twee programmadoelstellingen die strekken tot het op een adequaat niveau brengen van vergunningverlening en handhaving.Voor vergunningen luidt de doelstelling: ‘In 2005 zijn preventiemaatregelen in daarvoor in aanmerking komende Wm-vergunningen op de juiste wijze opgenomen en wordt hier tevens op gehandhaafd’. Voor inrichtingen die vallen onder algemene regels luidt de doelstelling: ‘In 2005 handhaven de gemeenten op effectieve wijze in algemene maatregelen van bestuur benoemde onderwerpen van preventie (artikel 8.40 amvb’s)’.
Voor een toelichting op deze doelstellingen en de betekenis van een term als ‘de juiste wijze’ heeft InfoMil een praktijkblad uitgebracht (PDO06-01 Met preventie naar duurzaam ondernemen; Verruimde reikwijdte Wm in vergunningverlening en handhaving). De onderhavige regeling maakt deel uit van genoemd programma en vormt een belangrijk middel om de regulerende doelstellingen daarvan tot uitvoering te brengen.
Het Convenant Verpakkingen III bevat een deelconvenant zwerfafval. Dit deelconvenant kent doelstellingen over de mate waarin de hoeveelheid zwerfafval moet worden verminderd. Ter uitvoering rust op de betrokken partijen (bedrijfsleven, rijksoverheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) een aantal verplichtingen, waarbij onder meer is voorzien in samenwerking. Het bevorderen van gemeentelijke plannen van aanpak voor zwerfafval is daar een exponent van.
Definities (artikel 1 en bijlagen II en III)
In artikel 1, eerste lid, onder b, is aangegeven dat onder afvalpreventie onder meer is begrepen ‘interne nuttige toepassing’. Daarmee wordt bedoeld het toepassen van afvalstoffen binnen het huishouden of binnen de inrichting waar zij zijn ontstaan. In het tweede lid zijn de huishoudelijke afvalstoffen benoemd waar de regeling betrekking op heeft. Een daarvan is grove huishoudelijke afvalstoffen. Daaronder worden verstaan grove delen van huishoudelijke afvalstoffen zoals groot wit- en bruingoed (koelkasten, tv’s), meubilair, grof tuinafval en ‘huishoudelijk’ bouw- en sloopafval. Door grove huishoudelijke afvalstoffen terecht te laten komen in een tweedehands circuit dan wel deze te selecteren voor vormen van nuttige toepassing, wordt een bijdrage geleverd aan het verminderen van de hoeveelheid te verwijderen afvalstoffen.
In onderdeel g, de aanhef, is aangegeven dat een plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen betrekking moet hebben op feitelijk voorgenomen activiteiten. Uit de beschrijving van activiteiten moet blijken wat er wordt ondernomen, wie het uitvoert, wanneer en tegen welke kosten dat zal geschieden. Deze eisen gelden voor zowel een plan van aanpak dat behoort bij een basisproject als bij een plusproject huishoudelijke afvalstoffen.
Onder zwerfafval wordt volgens de Van Dale verstaan: zwerfafval, zwerfvuil (het), rondslingerend afval van particuliere herkomst, achteloos weggegooide verpakkingen, e.d.. In artikel 1 is zwerfafval niet gedefinieerd, met het oog op de uitvoering van deze regeling kan worden volstaan met een verwijzing naar het spraakgebruik. De onderdelen n en o bevatten de opzet voor het onderdeel zwerfafval. Een zwerfafvalproject (onderdeel p) start met het doen van een nulmeting zwerfafvalstoffen, op te stellen aan de hand van bijlage II. Op grond daarvan moet aan de hand van het bepaalde in onderdeel o en bijlage III een plan van aanpak zwerfafval worden opgesteld en bestuurlijk worden vastgesteld. De elementen die in elk geval bij de nulmeting zwerfafval en het plan van aanpak zwerfafval moeten worden beschreven en uitgewerkt, zijn opgenomen in deze bijlagen. De daarin genoemde onderdelen zijn merendeels ontleend aan de door het AOO uitgebrachte handreiking ‘Aanpak zwerfafval; Een schone taak voor gemeenten’ (Afval Overleg Orgaan, AOO 2003-20). Deze handreiking vormt dan ook een belangrijk hulpmiddel bij zowel het uitvoeren van de nulmeting zwerfafval als het opstellen van het plan van aanpak zwerfafval. Voor het vaststellen van de mate en aard van de vervuiling per gebied is van belang de gezamenlijke publicatie van de Stichting CROW en Nederland Schoon, genaamd‘Afrekenen met zwerfafval; Een werkmethode om zwerfafval te meten en aan te pakken’) (www.crow.nl). Aan de hand van de onderdelen van de bijlagen moet een feitelijke uitwerking van de stand van zaken en de voorgenomen activiteiten worden gegeven. Zo geldt voor het onderwerp ‘handhaving’ dat moet worden beschreven of sprake zal zijn van bestuursrechtelijke of strafrechtelijke handhaving en op welke wijze daar uitwerking aan is gegeven. De uitwerking van activiteiten voor communicatie moeten zich niet alleen richten op burgers, maar ook op de bedrijven, die gelet op de aard van hun bedrijfsvoering maatregelen kunnen nemen om zwerfafval te voorkomen of te verminderen.
Voorzover gemeenten bij verordening regels inzake zwerfafval willen stellen, biedt artikel 10.25 van de Wet milieubeheer daarvoor de basis. Voor meer informatie over het onderwerp zwerfafval kunnen de sites en publicaties van VROM, het AOO en Nederland Schoon worden geraadpleegd (www.vrom.nl/zwerfafval, www.afvalscheiding.info, www.nederlandschoon.nl).
Voorwaarden basisproject huishoudelijke afvalstoffen (artikel 3, eerste lid)
Gemeenten die nader inzicht wensen in hun huidige situatie en de mogelijkheden die er zijn om afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijke afvalstoffen te verbeteren, kunnen een aanvraag tot subsidieverlening indienen voor een basisproject. Onderdeel a van het eerste lid bepaalt dat voor het uitvoeren van een basisproject huishoudelijke afvalstoffen maar éénmaal subsidie kan worden verstrekt. Een basisproject is immers bedoeld als een voorbereidende actie om de hoeveelheid te verwijderen afvalstoffen daadwerkelijk terug te dringen. Met aan deze regeling voorafgaande regelingen worden bedoeld de Subsidieregelingen aanpak milieudrukvermindering 2001, 2002 en 2003. De uitvoering van een basisproject start met een nulmeting huishoudelijke afvalstoffen, waarmee op gestructureerde wijze informatie wordt vergaard. In bijlage I bij deze regeling zijn de elementen van deze meting beschreven. Voor het onderdeel ‘inzamel- en verwerkingskosten en opbrengsten per afvalstof’ geldt dat indien deze gegevens nog niet per afvalstof kunnen worden gespecificeerd omdat de wijze van registratie daar nog niet in voorziet, volstaan kan worden met de gegevens zoals deze wel geregistreerd worden. Een registratie per afvalstof dient dan een aandachtspunt te zijn in het onderdeel ‘monitoring’ van het plan van aanpak. Indien onderdelen van een nulmeting recent zijn uitgevoerd en goed bruikbaar zijn, is het niet nodig deze opnieuw uit te voeren. Om gemeenten te ondersteunen met het uitvoeren van het in bijlage I genoemde bewonersonderzoek heeft het AOO de ‘Handreiking bewonersonderzoek’ uitgebracht.
Aan de hand van de nulmeting huishoudelijke afvalstoffen dient vervolgens een plan van aanpak te worden opgesteld, gericht op het optimaliseren van afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijke afvalstoffen zoals opgesomd in artikel 1, tweede lid. De uitwerking van het plan kan per afvalstof verschillend zijn. Dat hangt af van het niveau waarop afvalscheiding van een desbetreffende afvalstof zich bevindt en de mogelijkheden om daar verbetering in aan te brengen. Het plan dient ten minste betrekking te hebben op twee van de in het tweede lid genoemde afvalstoffen, waaronder begrepen een van de volgende afvalstoffen: groente-, fruit- en tuinvafval, papier en karton of grove huishoudelijke afvalstoffen. De voorwaarde van ‘in elk geval twee afvalstoffen’ strekt ertoe dat het plan substantieel van inhoud is. Met de uitwerking van het plan voor een van de hiervoor genoemde afvalstoffen wordt bereikt dat het plan in elk geval betrekking heeft op de afvalstof die zich in de regel het beste leent om de hoeveelheid restafval terug te dringen. Een goede indicatie hiervoor vormen de resultaten van sorteeranalyses en inzamelgegevens, zoals voorgeschreven bij het uitvoeren van een nulmeting huishoudelijke afvalstoffen. Daarnaast dient in een plan van aanpak een uitwerking te zijn gegeven van de communicatie-activiteiten met de burgers en aan de wijze van monitoring. Belangrijk is dat de monitoring zich in elk geval richt op de onderdelen van de nulmeting. Meer informatie over nulmeting en planvorming is te vinden in de Leidraad GIHA. Voor de hier genoemde publicaties wordt verwezen naar www.afvalscheiding.info.
Voorwaarden plusproject huishoudelijke afvalstoffen (artikel 3, tweede t/m vijfde lid)
Gemeenten, die al een goed inzicht hebben in hun huidige situatie en willen overgaan tot het uitvoeren van activiteiten voor een verdergaande optimalisatie van gescheiden inzameling en preventie, kunnen subsidie aanvragen voor een daarop gericht plusproject. Om daarvoor in aanmerking te komen, dient een aanvragende gemeente of samenwerkingsverband te beschikken over een plan van aanpak.
Het dient gebaseerd te zijn op informatie over de situatie in het betreffende gebied, in elk geval de informatie die is verkregen uit een nulmeting huishoudelijke afvalstoffen. Ook dient in het plan aandacht besteed te zijn aan de onderdelen zoals die genoemd zijn in ‘plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen’. Voorop staat dat een kenbare bijdrage wordt geleverd aan het terugdringen van de hoeveelheid te verwijderen afvalstoffen. De hiervoor gegeven toelichting voor een basisproject huishoudelijke afvalstoffen is hier van toepassing. Als bijzondere voorwaarde geldt dat wordt voorzien in een sorteeranalyse aan het einde van het project. Daarmee wordt inzicht verkregen in de effecten van de uitgevoerde maatregelen en is tevens aangegeven dat monitoring van de resultaten van groot belang wordt geacht. De activiteiten moeten bovendien nieuw en additioneel zijn ten opzichte van wat er plaatsvindt in de bestaande situatie. Er moet sprake zijn van een wezenlijke verandering en geen sprake zijn van een voortzetting van reeds ingevoerde maatregelen.
In het tweede lid, onder a, is bepaald dat de resultaten van een nulmeting huishoudelijke afvalstoffen niet ouder mogen zijn dan drie jaar. In de vorige regelingen was dat twee jaar, maar gezien de looptijd van een basisproject huishoudelijke afvalstoffen en het bepaalde in artikel 6, vierde lid, is dat aan de korte kant. Het derde lid, onder a, beperkt het aantal keren dat subsidie voor een plusproject kan worden toegekend tot twee. Na uitvoering van tweemaal een plusproject wordt verondersteld dat een gemeente de zaak zodanig op orde heeft dat financiële ondersteuning op grond van deze regeling niet meer nodig is.
Voorwaarden beleidsproject inrichtingen (artikel 1, onder k, en artikel 3, zesde lid)
Gemeenten kunnen een bijdrage ontvangen voor het opstellen van een beleidsplan inrichtingen (artikel 1, onder j). Belangrijk element van een plan is het benoemen van maatregelen die ertoe moeten leiden dat een adequaat niveau van vergunningverlening en handhaving wordt bereikt. Om het opstellen van een plan te vergemakkelijken heeft InfoMil een aantal publicaties daarover uitgebracht (www.InfoMil.nl). Voorts wordt veel belang gehecht aan het benoemen van de wijze van monitoring, zodat bij uitvoering van het plan de effecten, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht, zichtbaar worden. Voor het opstellen van een beleidsplan heeft Novem een opzet gemaakt (Hulpmiddel bij het opstellen van Beleidsplan Verruimde Reikwijdte: een format; zie www.novem.nl/subsidies).
Beleidsprojecten, maar ook uitvoerings- of combinatieprojecten dienen in elk geval betrekking te hebben op afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing. Echter, indien de aard van het project dat met zich brengt, kunnen ook andere onderwerpen als bijvoorbeeld waterbesparing of vervoermanagement tot een project behoren.
Voorwaarden uitvoeringsprojecten inrichtingen (artikel 1, onder l, en artikel 3, zevende en achtste lid)
Met het ondersteunen van uitvoeringsprojecten wordt beoogd dat gemeenten feitelijk aan de slag gaan met regulering van afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing, zowel bij vergunningplichtige bedrijven als bij bedrijven die onder art. 8.40 amvb’s vallen. De praktijk
laat zien dat het simpelweg overgaan tot regulering (vergunningverlening of handhaving) niet altijd effectief is. Daarom kan ook subsidie worden verleend voor het stimuleren van genoemde onderwerpen bij categorieën van inrichtingen, waarbij wel een vereiste is dat de wijze en het tijdstip van vergunningverlening of handhaving is aangegeven. Met het oog op een doelmatige uitvoering van een project ligt het voor de hand dat zonodig wordt overlegd met ander betrokken bevoegd gezag, bijvoorbeeld het waterschap.
Voorwaarden combinatieprojecten inrichtingen (artikel 1, onder m, en artikel 3, negende en tiende lid)
Een combinatieproject strekt ertoe dat het opdoen van kennis en vaardigheden tegelijk plaatsvindt met het toepassen daarvan in de praktijk. Het verdiepen van de kennis van vergunningverleners en handhavers omtrent afvalpreventie/scheiding en energiebesparing, het vergroten van hun vaardigheden bij bedrijfsbezoek en het toepassen van deze kennis en vaardigheden bij vergunningverlening of handhaving is dan één activiteit.
Voorwaarden zwerfafvalproject (artikel 3, elfde lid)
Een zwerfafvalproject kan betrekking hebben op het geheel of een deel van het grondgebied van de gemeente of het samenwerkingsverband. In de regel ligt het voor de hand dat de nulmeting zwerfafval betrekking heeft op het gehele grondgebied, tenzij op voorhand al vaststaat dat bepaalde gebieden als bijvoorbeeld een industrieterrein geen aandacht behoeven. Bij het vaststellen van het plan van aanpak zwerfafval zal uit de benoemde doelgroepen en aandachtsgebieden, in de handreiking van het AOO aangeduid als hotspots, blijken waar de activiteiten zich op zullen concentreren. Evenals dat geldt voor een basisproject huishoudelijke afvalstoffen, kan een aanvrager eenmalig subsidie ontvangen voor een zwerfafvalproject. Het project dient immers tot het vaststellen van een plan, waarmee gedurende langere tijd op een structurele wijze het voorkomen en verminderen van zwerfafval moet gaan plaatsvinden. Na toekenning van de subsidie (subsidieverlening) dient binnen drie maanden met het project te worden gestart en negen maanden na toekenning te zijn afgerond. Hoe eerder een gemeente start na de toekenning, des te meer tijd men heeft voor bestuurlijke vaststelling die, zie bijlage III, ook het vastleggen van elementen van uitvoering bevat.
Beoordelingscriteria (artikel 4)
Een aanvraag wordt altijd beoordeeld op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder a, b en c. Naast een beoordeling over het bijdragen aan de doelstellingen van de regeling en de kosten in relatie tot de kwaliteit, de resultaten en de wijze van monitoring, moeten de resultaten van een project ook van structurele invloed zijn op de uitvoering van het gemeentelijk milieubeleid. Met ‘kwaliteit’ wordt onder meer bedoeld de aanwezigheid van een projectorganisatie, de verdeling van verantwoordelijkheden en de wijze waarop de uitvoering is gewaarborgd. Zie bijvoorbeeld stap 1 van de door het AOO uitgebrachte handreiking voor zwerfafval, waarin deze elementen aan de orde komen. Een zwerfafvalproject wordt dus mede beoordeeld op de aanwezigheid van een projectorganisatie. Voor plusprojecten huishoudelijke afvalstoffen bevat het tweede lid specifieke aspecten waarop wordt beoordeeld. Het betreft de volledigheid en de actualiteit van de overgelegde gegevens over de situatie in het betreffende gebied en de wijze waarop de voorgenomen maatregelen daarop aansluiten. Belangrijk daarbij is dat het plan van aanpak aansluit op de knelpunten en de kansen zoals die zijn gesignaleerd. Voor projecten die betrekking hebben op inrichtingen, bevat het derde lid de nadere aspecten waarop wordt beoordeeld. Zo zullen uitvoerings- of combinatieprojecten inrichtingen moeten passen binnen het door de gemeente overgelegde beleidsplan inrichtingen.
In onderdeel b is aangegeven dat de bijdrage van een project aan de doelstelling van de regeling niet te gering of onevenwichtig moet zijn. Een voorbeeld hiervan is het aantal of soort categorieën van inrichtingen die een gemeente opvoert voor een uitvoeringsproject inrichtingen. Indien het inrichtingen betreft die in de desbetreffende gemeente van geringe omvang zijn of voor te behalen milieuwinst weinig of niet relevant zijn, draagt een desbetreffend project te weinig bij aan de doelstelling van de regeling.
Onderdeel c heeft betrekking op een minimum aan subsidiabele kosten. Uit te voeren projecten moeten namelijk een substantiële bijdrage leveren aan een te verbeteren situatie.
Subsidiabele kosten (artikel 6)
Subsidiabel zijn loonkosten van eigen, direct betrokken personeel (inclusief sociale lasten en pensioenvoorzieningen), kosten van derden en aanschafkosten van in het project te verbruiken materialen en hulpmiddelen. Hierbij geldt een strikte relatie tussen het doel van deze regeling en de subsidiabele kosten. In plaats van de berekening als bedoeld in het eerste lid, onder a, ten eerste, het eerste gedachtestreepje, kan een gemeente ook kiezen voor een bedrag van € 34,– per uur verrichte arbeid. Dit bedrag is het (geïndexeerde) gemiddelde van loonkosten die zijn opgevoerd voor projecten die vielen onder de voorgaande regelingen. Voor gemeenten die de voorgeschreven systematiek voor het berekenen van loonkosten niet hanteren, wordt hiermee een alternatief geboden waarmee men deze kosten op eenvoudige wijze kan berekenen. Subsidie kan worden toegekend voor subsidiabele kosten die gemaakt worden vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Uitzondering hierop vormen de kosten voor sorteeranalyses voor basisprojecten huishoudelijk afval die zijn uitgevoerd vóór indiening, maar na 1 januari 2003. Van subsidiëring zijn uitgezonderd de kosten voor aanschaf en afschrijving van inzamelmiddelen, daaronder begrepen registratiesystemen, voor huishoudelijke afvalstoffen en zwerfafval en, ingeval een aanvraag betrekking heeft op projecten voor inrichtingen, de kosten voor niet-projectgebonden automatisering en registratiesystemen. Tevens is bij deze projecten uitgezonderd de aanschaf en afschrijving van middelen die bij de inrichtingen zelf worden toegepast, zoals inzamelmiddelen en energiezuinige lampen. Ook aanpassingen van apparatuur om bijvoorbeeld besparingen te realiseren, zijn niet subsidiabel. Het zesde lid heeft betrekking op het door InfoMil opgezette kennistraject over onderwerpen waar deze regeling betrekking op heeft. Het ligt niet in de rede dat deelname aan dat traject ook op grond van deze regeling zou worden gesubsidieerd.
Hoogte van de subsidie huishoudelijk afval (artikel 7, eerste t/m derde lid)
Voor beide typen projecten zijn de subsidiabele kosten gerelateerd aan het inwoneraantal van de aanvragende gemeente. Bepalend daarvoor is het aantal inwoners op 1 januari 2004.
Om gemeenten met een beperkt aantal inwoners te stimuleren tot het uitvoeren van een basisproject kan ingevolge het tweede lid van de standaard berekeningswijze worden afgeweken.
Hoogte van de subsidie met betrekking tot inrichtingen (artikel 7, vierde t/m zevende lid)
Indien een project wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband of sprake is van een combinatieproject inrichtingen, wordt extra subsidie toegekend. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat daar een meerwaarde aan wordt toegekend. Op grond van het zevende lid is het totaal van toe te kennen subsidiebedragen gelimiteerd. Daarmee wordt voorkomen dat een beperkt aantal aanvragers een onevenredig beslag op de beschikbare subsidiegelden zouden kunnen leggen. De limiet geldt zowel voor een samenwerkingsverband als voor individuele gemeenten. In dat laatste geval wordt aan een gemeente ook dat deel aan subsidie toegerekend dat zij heeft verkregen door onderdeel uit te maken van een project van een samenwerkingsverband. Ingeval sprake is van stadsdelen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, worden eventueel aan stadsdelen toebedeelde subsidies gerekend tot de gemeente waartoe zij behoren. Derhalve geldt ook in die gevallen de genoemde limiet.
Hoogte van de subsidie met betrekking tot zwerfafval (artikel 7, achtste en negende lid)
Zoals in paragraaf 1 is aangegeven, draagt Nederland Schoon bij met € 500.000,–. In de tussen Novem en Nederland Schoon gesloten overeenkomst is vastgelegd dat bij subsidieverlening door Novem het op grond van deze regeling toe te kennen bedrag wordt verdubbeld ten laste van genoemd bedrag.
De totale bijdrage voor gemeenten behorend tot stedelijkheidklasse 1 en 2 bedraagt daarmee € 30.000,–, voor gemeenten behorend tot klasse 3 € 20.000,– en voor gemeenten behorend tot klasse 4 of 5 € 10.000,–. Ingeval gemeenten samenwerken in een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, is de subsidie per in dat verband deelnemende gemeente gelijk aan het bedrag dat die gemeente op grond van het achtste lid zou hebben verkregen.
De hoogte van subsidie hangt dus af van de stedelijkheidklasse waar een gemeente toebehoort. De ervaring leert dat de aanwezigheid van zwerfafval in belangrijke mate gerelateerd is aan de bebouwingsdichtheid. Om die reden is ervoor gekozen om stedelijkheidklasse als verdeelsleutel te hanteren. Het Centraal Bureau voor de Statistiek deelt gemeenten in deze klassen in aan de hand van het aantal adressen per vierkante kilometer. Het aantal inwoners in een gemeente heeft dus geen relatie met de stedelijkheidklasse waar zij toebehoort. Hieronder is de indeling in klassen weergegeven. Op www.cbs.nl of www.afvalscheiding.info kan een gemeente nazien in welke klasse zij valt.
CBS-indeling in Stedelijkheidsklassen:
Stedelijkheidklasse 1: zeer stedelijk gebied met meer dan 2500 omgevingsadressen per km2.
Stedelijkheidklasse 2: sterk stedelijk gebied met 1500–2500 omgevingsadressen per km2.
Stedelijkheidklasse 3: matig stedelijk gebied met 1500–1000 omgevingsadressen per km2.
Stedelijkheidklasse 4: weinig stedelijk gebied met 500–1000 omgevingsadressen per km2.
Stedelijkheidklasse 5: niet stedelijk gebied met minder dan 500 omgevingsadressen per km2.
Rapportage en kennisoverdracht (artikel 8)
Elke zes maanden moet worden gerapporteerd aan de hand van een door Novem vastgesteld model. Daarmee wordt bereikt dat op eenduidige wijze wordt gerapporteerd over de voortgang en de resultaten van projecten. Zeker bij projecten met een lange looptijd zal aan de hand van deze rapportages worden bezien of opgedane ervaringen tussentijds reeds kunnen worden benut. In het eerste lid, onder b, is bepaald dat gemeenten altijd een jaar, maar langer mag ook, moeten meewerken aan aldaar omschreven activiteiten. Gemeenten kunnen daartoe, afhankelijk van het type project, benaderd worden door het AOO, Novem of InfoMil. Met het oog op de korte doorlooptijd van een beleidsproject inrichtingen en een zwerfafvalproject is in het tweede lid bepaald dat van de ontvanger van subsidie geen voortgangsrapportage zal worden gevraagd.
In afwijking van het eerste lid van artikel 10, is in het tweede lid bepaald dat zwerfafvalprojecten niet kunnen worden ingediend door een stadsdeel als bedoeld in het eerste lid. Hiermee wordt ongelijke behandeling van gemeenten die wel en gemeenten die niet dit type stadsdelen kennen, voorkomen. De uitvoering van deze regeling zal worden gemandateerd aan Novem. Aanvragen kunnen worden ingediend vóór 16 oktober 2004. Zij worden behandeld in volgorde van binnenkomst. Bij elke aanvraag tot subsidieverlening geldt dat Novem extern advies kan inwinnen.
De tekst van het programma en het aanvraagformulier zijn verkrijgbaar bij:
Novem, Duurzaam Produceren
Postbus 8242
3503 RE Utrecht
tel. 030-23 93 493
fax 030-23 16 491
of via www.novem.nl
Voor vragen: helpdesk 030-23 93 533
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
P.L.B.A. van Geel
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2004-28-p14-SC63644.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.