Subsidieregeling internationale samenwerking milieubeheer 2005

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 december 2004, nr. DGM/IMZ/2004126922, vaststelling van subsidieprogramma en subsidieplafond internationale samenwerking milieubeheer 2005 (Subsidieregeling internationale samenwerking milieubeheer 2005)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b. samenwerkingsovereenkomst: overeenkomst in de vorm van een Memorandum of Understanding, een Letter of Intent of een Arrangement tussen de Staatssecretaris of diens vertegenwoordiger en zijn buitenlandse ambtgenoot of diens vertegenwoordiger om op milieuterrein gezamenlijk activiteiten ter hand te nemen.

Artikel 2

De Minister kan aan een aanvrager subsidie verstrekken in de kosten van een project ter bevordering van internationale samenwerking buiten Europa op het terrein van milieubeheer, dat bijdraagt aan:

a. het geven van concrete invulling aan en uitwerking van de werkprogramma’s welke ressorteren onder de samenwerkingsovereenkomsten die door Nederland zijn afgesloten met Aruba, Canada, China, Indonesië, de Nederlandse Antillen, Verenigde Staten, Iran, Zuid-Afrika, Zuid-Korea;

b. het leveren van een concrete bijdrage aan de implementatie van Agenda 21, de uitkomsten van de World Summit on Sustainable Development (WSSD, Johannesburg 2002), de top Financing for Development (Monterrey 2002) en de Doha Development Agenda (Doha 2001), door samenwerking op basis van gelijkwaardigheid tussen partijen in de EU en één (of meer) ontwikkelingsland⁠(en) op de navolgende thema’s:

1. verduurzamen van productie- en consumptieketens in combinatie met het vergroten van de markttoegang voor duurzaam geproduceerde goederen uit ontwikkelingslanden;

2. bevorderen van toegang tot energie en het aandeel van duurzame energie alsmede verbeteren van luchtkwaliteit;

3. duurzaam beheren en gebruiken van bossen, biodiversiteit en andere natuurlijke hulpbronnen;

4. bevorderen van positieve duurzaamheidseffecten en verminderen van negatieve duurzaamheidseffecten van globalisering, alsmede het ontwikkelen en toepassen van duurzaamheidstoetsen en effectenstudies in dit verband;

5. ontwikkelen en toepassen van innovatieve financieringswijzen, anders dan alleen gericht op de inzet van ODA (Official Development Assistance);

6. verduurzamen van het beleid en de implementatie hiervan van door nationale en internationale financiële instellingen;

7. versterken van de internationale milieu-architectuur.

Artikel 3

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking indien het project naar het oordeel van de Minister valt binnen de reikwijdte van:

a. het Matra Projecten Programma in het kader waarvan subsidie kan worden aangevraagd op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

b. de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

c. het Programma voor Bilaterale Samenwerking met Indonesië (PBSI) in het kader waarvan subsidie kan worden aangevraagd op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 4

1. Subsidie kan worden verleend aan een staat, een volkenrechtelijke organisatie of een rechtspersoon.

2. Subsidie kan niet worden verleend aan:

a. de Nederlandse Rijksoverheid, provinciale overheden, gemeentelijke overheden of waterschappen;

b. organisaties met een winstoogmerk of organisaties die zijn opgericht door organisaties met een winstoogmerk;

c. ondernemingen in de zin van artikel 87 van het EG Verdrag indien zij geen de minimis-verklaring als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de minimis verordening van de Europese Commissie (verordening (EG) nr. 69/2001 van 12 januari 2002 (PbEG 2001, L 10/30) kunnen overleggen.

Artikel 5

Bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt aangegeven:

a. wat de doelstellingen van het project zijn;

b. op welke wijze kan worden vastgesteld of de geformuleerde doelstellingen zijn behaald;

c. welke factoren de uitkomst van het project negatief kunnen beïnvloeden en op welke wijze dit wordt ondervangen;

d. op welke wijze het project bijdraagt aan de in artikel 2 bedoelde doelstellingen.

Artikel 6

1. Indien de aanvraag voor subsidie wordt ingediend door een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is opgericht, dient de aanvraag vergezeld te gaan van:

a. afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk luiden;

b. laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.

2. De in het eerste lid, onder b, bedoelde bescheiden, dan wel het verslag over de financiële positie zijn voorzien van een van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek afkomstige schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid onderscheidenlijk een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken.

Artikel 7

De Minister neemt bij de beoordeling van de aanvraag in acht de mate waarin:

a. het project bijdraagt aan één of meer van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen;

b. het project bijdraagt aan een evenwichtige spreiding van het beschikbare subsidiebudget over de verschillende doelgroepen, landen en thema’s van het subsidieprogramma;

c. de aanvrager gedurende het kalenderjaar eerder subsidie uit dit programma heeft toegezegd gekregen waardoor er een onevenwichtige verdeling van het beschikbare subsidiebudget over de verschillende aanvragers zou plaatsvinden;

d. de gevraagde subsidie in evenredige verhouding staat tot de aard en omvang van de beoogde resultaten van het project;

e. het project een meer dan incidentele uitwerking zal hebben;

f. de subsidie wordt gebruikt in de aanloop van een project, waarvoor subsidies in breder Nederlands of Europees verband kunnen worden aangevraagd;

g. er sprake is van draagvlak voor het project bij de bij het project betrokken organisaties en overheden, bijvoorbeeld blijkend uit bijdragen die organisaties of overheden hebben toegezegd ten behoeve van het project of uit documenten waarin is vastgelegd dat die organisaties of overheden met het project hebben ingestemd;

h. het project en de projectaanbevelingen een reële slaagkans hebben;

i. het project meerwaarde heeft ten opzichte van in voorgaande jaren verleende subsidies.

Artikel 8

1. Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen de noodzakelijke, rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de subsidieaanvrager gemaakte kosten.

2. Beoordeling van de hoogte van de personeelskosten vindt plaats op basis van een curriculum vitae van de personen die aan het project zullen gaan werken en aan de hand van vergelijkbare door de Rijksoverheid gehanteerde personeelstarieven.

3. Verrekenbare omzetbelasting, winst- en reserveringsopslagen zijn geen subsidiabele kosten.

4. Overheadkosten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen tot maximaal 7,5% van de totale projectkosten.

5. Vergoeding van voor het project aangeschafte goederen is alleen mogelijk indien deze voor een goede uitvoering van het project noodzakelijk zijn. Alleen de afschrijvingskosten gedurende de projectduur komen voor vergoeding in aanmerking. De afschrijvingskosten dienen gebaseerd te zijn op een reële afschrijvingsmethode.

6. De ingediende projectbegroting wordt zoveel mogelijk gespecificeerd en heeft een herleidbare relatie met de beschrijving van de uit te voeren activiteiten.

7. Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag zijn geen subsidiabele kosten.

8. Het maximale subsidiebedrag voor een project als bedoeld in artikel 2 bedraagt € 60.000.

Artikel 9

Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2005 bedraagt € 600.000.

Artikel 10

Bij de subsidieverlening wordt beslist in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gekregen de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld voor die beslissing als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

Artikel 11

De Minister kan bij de subsidieverlening bepalen dat:

a. de Minister vrijelijk en om niet gebruik kan maken van alle voortbrengselen waarop auteurs- of andere intellectuele eigendomsrechten kunnen gelden, die geheel of gedeeltelijk met de subsidie worden vervaardigd, en

b. de subsidieontvanger bij publicaties inzake het gesubsidieerde project en in correspondentie met derden die bij de uitvoering van het project zijn betrokken, melding maakt van de omstandigheid dat het project geheel of gedeeltelijk bekostigd is uit een subsidie, verleend door de Minister, tenzij de aard van het project, de hoedanigheid van de subsidieontvanger of andere gewichtige omstandigheden zich naar het oordeel van de Minister daar tegen verzetten.

Artikel 12

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen tot 1 september 2005 worden ingediend.

2. Voor het indienen van een aanvraag wordt gebruik gemaakt van een aanvraagformulier, dat verkrijgbaar is bij de Directie Internationale Milieuzaken van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Postbus 30945, 2500 GX Den Haag tel. 070-3394578.

Artikel 13

1. De Subsidieregeling internationale samenwerking milieubeheer 2004 wordt ingetrokken.

2. Voor zover er nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening met betrekking tot subsidieaanvragen ingediend in 2004, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze overeenkomstig de Subsidieregeling internationale samenwerking 2004 plaats.

3. Bestaande afspraken en verplichtingen bij, op grond of in het kader van de Subsidieregeling internationale samenwerking milieubeheer 2004 blijven in stand.

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 15

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling internationale samenwerking milieubeheer 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 december 2004.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Toelichting

Onderhavige regeling beoogt de internationale samenwerking op het terrein van milieubeheer in de context van duurzame ontwikkeling, te bevorderen. In artikel 2 is de doelstelling van de regeling verwoord. De regeling draagt bij aan het onderhouden van contacten met relevante partijen in het milieuveld en het voeling houden met nieuwe concepten. Enerzijds worden hiervoor multilaterale en de grotere milieuorganisaties ingezet. Anderzijds worden kleinere relevante partijen bereikt met soms interessante en vernieuwende initiatieven in het milieuveld. De regeling draagt bij aan het implementeren van relevante internationale milieuprojecten en maakt de uitvoering mogelijk van activiteiten die anders niet zouden worden uitgevoerd.

In 2001 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de effecten en de doeltreffendheid van de subsidieverstrekking ter bevordering van internationale samenwerking op het terrein van het internationaal milieubeleid. Dit heeft ertoe geleid dat de subsidieregeling vanaf het jaar 2002 op een aantal punten afwijkt van de subsidieregeling van het jaar 2001. De doelstelling is aangescherpt en afgestemd op recente ontwikkelingen, zoals die zijn verankerd in enkele grote mondiale conferenties. De subsidiedoelstellingen voor 2005 zijn t.o.v. 2004 niet veranderd. Projecten gericht op Europa zijn in deze regeling uitgesloten. Hiervoor bestaat een separate regeling.

Onderhavige regeling bevat met name regels met betrekking tot de inhoudelijke criteria voor subsidieverstrekking op het terrein van het stimuleren van het internationale milieubeleid door middel van het bevorderen van internationale samenwerking.

Indiening van subsidieaanvragen kan plaatsvinden tot 1 september 2005. De Staatssecretaris toetst de aanvragen aan het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 6 en beoordeelt deze vervolgens op basis van het bepaalde in artikel 7 van deze Regeling. Genoemde artikelen bevatten een opsomming van criteria die de Staatssecretaris bij de beoordeling van elke subsidieaanvraag hanteert, zoals met betrekking tot doeltreffendheid, doelmatigheid, duurzaamheid, draagvlak van het project en onderbouwing van de aanvraag.

Onder art. 2, lid b, wordt als laatste punt het versterken van de internationale milieu-architectuur genoemd. Dit begrip is ontleend aan het besluit van de UNEP Beheersraadsvergadering van februari 2002 over Environmental Governance. Centraal hierin staat dat milieu een belangrijk onderdeel is van duurzame ontwikkeling, dat UNEP de belangrijkste mondiale (VN)organisatie is op milieugebied, dat er een samenhang tussen de mondiale milieuverdragen moet zijn en dat de samenwerking tussen de VN-organisaties op milieugebied moet worden vergroot. Versterking kan ook de vorm hebben van (aanzetten tot nieuw) instrumentarium.

EG staatssteunregelgeving

Het is niet geheel uit te sluiten dat artikel 87 van het EG Verdrag van toepassing kan zijn. Ondernemingen in de zin artikel 87 van het EG Verdrag (ook organisaties die geen winstoogmerk hebben maar wel marktactiviteiten ontplooien met een grensoverschrijdend karakter zijn ondernemingen in de zin artikel 87 van het EG Verdrag) kunnen evenwel toch voor steun op grond van deze regeling in aanmerking komen indien zij voor een periode van drie jaar niet meer aan de minimis-steun hebben ontvangen dan 100.000 EURO. Dit plafond is van toepassing ongeacht de vorm van de steun en ongeacht het daarmee beoogde doel. Daarvoor is dan wel noodzakelijk dat zij een verklaring afleggen die de vereisten van de Europese de minimis-verordening in acht neemt.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven