Subsidieregeling Europese milieusamenwerking 2005

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 december 2004, nr. DGM/IMZ/2004126916, tot vaststelling van het Subsidieprogramma Europese milieusamenwerking 2005

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b. Memorandum of Understanding: schriftelijke samenwerkingsovereenkomst tussen de Minister of diens vertegenwoordiger en zijn buitenlandse ambtgenoot of diens vertegenwoordiger om op het gebied van milieubeheer gezamenlijk activiteiten ter hand te nemen;

c. Europese Instellingen: Europese Commissie, het Europees Parlement, Agentschappen van de Europese Unie, de Europese Raad en de verschillende Raadsformaties.

Artikel 2

De Minister kan aan een aanvrager subsidie verstrekken in de kosten van een project ter bevordering van Europese milieusamenwerking met in het bijzonder als doel:

a. het leveren van een bijdrage aan met name de volgende onderwerpen:

1°. beïnvloeding van de Europese instellingen en het bevorderen van maatschappelijke betrokkenheid bij de verstevigde verankering van de milieupijler in de Lissabon strategie en de Europese Duurzame Ontwikkelingsstrategie, waarbij de nadruk ligt op het bevorderen en benutten van kansen voor eco-efficiënte innovaties;

2°. beïnvloeding van de Europese instellingen en het bevorderen van maatschappelijke betrokkenheid bij de verdere uitwerking, invoering en uitvoering van beleid op het terrein van duurzaam wegtransport;

b. beïnvloeding van de Europese instellingen en bevordering van de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, teneinde vergroening van het Europees financieel instrumentarium te bereiken, zowel wat betreft het benutten van bestaand instrumentarium als de uitwerking en invoering van nieuw instrumentarium;

c. nadere invulling geven, voor zover het beleidsterrein van VROM betreffend, aan de Memoranda of Understanding en de daarvan afgeleide werkprogramma’s zoals die zijn overeengekomen met Bulgarije, Roemenië en Turkije;

d. nadere invulling geven aan de afspraken van de 5e Ministeriële Conferentie ‘Environment for Europe’ (Kiev, 21–23 mei 2003), in het bijzonder met betrekking tot de uitvoering van de Milieustrategie voor de landen van Oost-Europa, de Kaukasus en Centraal-Azië (EECCA Environment Strategy), waarbij de nadruk ligt op capaciteitsopbouw van NGO’s en overheidsinstellingen op het terrein van publieke participatie, vergunningverlening en handhaving, milieu-effectrapportage en strategische milieubeoordeling.

Artikel 3

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking, indien het naar het oordeel van de Minister valt binnen de reikwijdte van:

a. het Matra Projecten Programma in het kader waarvan subsidie kan worden aangevraagd op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

b. van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

c. het Programma Samenwerking Oost Europa (PSO) van het Ministerie van Economische Zaken, alsmede onderdelen van dit programma waaraan wordt bijgedragen door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel 4

1. Subsidie kan worden verleend aan een volkenrechtelijke organisatie of een rechtspersoon.

2. Subsidie kan niet worden verleend aan:

a. de Nederlandse rijksoverheid, provinciale overheden, gemeentelijke overheden of waterschappen;

b. organisaties met een winstoogmerk of organisaties die zijn opgericht door organisaties met een winstoogmerk;

c. ondernemingen in de zin van artikel 87 van het EG Verdrag indien zij geen de minimis-verklaring als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de de minimis-verordening van de Europese Commissie (verordening (EG) nr. 69/2001 van 12 januari 2002 (PbEG 2001, L 10/30))kunnen overleggen.

Artikel 5

Bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt aangegeven:

a. op welke wijze het project bijdraagt aan de in artikel 2 genoemde doelstellingen;

b. wat de doelstellingen van het project zijn;

c. op welke wijze kan worden vastgesteld of de geformuleerde doelstellingen zijn behaald;

d. welke activiteiten worden verricht, gespecificeerd naar tijd en kosten;

e. welke factoren de uitkomst van het project negatief kunnen beïnvloeden en op welke wijze dit wordt ondervangen.

Artikel 6

1. Indien de aanvraag voor subsidie wordt ingediend door een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is opgericht, dient de aanvraag vergezeld te gaan van:

a. een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon of van de geldende statuten, en

b. de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.

2. De in het eerste lid, onder b, bedoelde bescheiden, dan wel het verslag over de financiële positie dienen te zijn voorzien van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek afkomstige schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid onderscheidenlijk een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken.

Artikel 7

De Minister neemt bij de beoordeling van de aanvraag in acht de mate waarin:

a. het project bijdraagt aan een evenwichtige spreiding van het beschikbare subsidiebudget over de verschillende subdoelstellingen, doelgroepen, landen en thema’s van het subsidieprogramma als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

b. de gevraagde subsidie in evenredige verhouding staat tot de aard en omvang van de beoogde resultaten van het project;

c. het project een meer dan incidentele uitwerking zal hebben;

d. de subsidie wordt gebruikt voor de voorbereiding van een project waarvoor subsidies in breder Nederlands of Europees verband kunnen worden aangevraagd;

e. er sprake is van draagvlak voor het project bij de betrokken organisaties en overheden, bijvoorbeeld blijkend uit bijdragen die organisaties of overheden hebben toegezegd ten behoeve van het project of uit documenten waarin is vastgelegd dat die organisaties of overheden met het project hebben ingestemd;

f. het project een reële slaagkans heeft.

Artikel 8

1. Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen de noodzakelijke, rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de subsidieaanvrager gemaakte kosten.

2. Beoordeling van de hoogte van de personeelskosten vindt plaats op basis van curricula vitae van de personen die aan het project zullen gaan werken en aan de hand van personeelstarieven die vergelijkbaar zijn met de door de Rijksoverheid gehanteerde personeelstarieven.

3. Verrekenbare omzetbelasting, winst- en reserveringsopslagen zijn geen subsidiabele kosten.

4. Exploitatiekosten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen tot maximaal 7,5% van de totale projectkosten.

5. Vergoeding van voor het project aangeschafte goederen is alleen mogelijk indien deze voor een goede uitvoering van het project noodzakelijk zijn. Alleen de afschrijvingskosten gedurende de projectduur komen voor vergoeding in aanmerking. De afschrijvingskosten dienen gebaseerd te zijn op een reële afschrijvingsmethode.

6. De ingediende projectbegroting wordt zoveel mogelijk gespecificeerd en heeft een herleidbare relatie met de beschrijving van de uit te voeren activiteiten.

7. Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag zijn geen subsidiabele kosten.

8. Het maximale subsidiebedrag voor een project als bedoeld in artikel 2 bedraagt € 75.000,–.

Artikel 9

Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2005 bedraagt € 400.000,–.

Artikel 10

De aanvragen worden gelijktijdig beoordeeld aan de hand van de in artikel 7 genoemde criteria.

Artikel 11

De Minister kan bij de subsidieverlening bepalen dat:

a. hij vrijelijk en om niet gebruik kan maken van alle voortbrengselen waarop auteurs- of andere intellectuele eigendomsrechten kunnen gelden en die geheel of gedeeltelijk met de subsidie worden vervaardigd, en

b. de subsidieontvanger bij publicaties met betrekking tot het gesubsidieerde project en in correspondentie met derden die bij de uitvoering van het project zijn betrokken, meldt dat het project geheel of gedeeltelijk bekostigd is uit een subsidie, verleend door de Staatssecretaris, tenzij de aard van het project, de hoedanigheid van de subsidieontvanger of andere gewichtige omstandigheden zich naar het oordeel van de Staatssecretaris daar tegen verzetten.

Artikel 12

1. Voor het indienen van een aanvraag wordt gebruik gemaakt van een aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de Directie Internationale Milieuzaken van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Postbus 30945, 2500 GX te Den Haag (tel.: +31 (0) 70-3394578, fax: +31 (0) 70 339 1306) en op de website van het Ministerie van VROM (www.vrom.nl).

2. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen tot en met 1 mei 2005 schriftelijk of per fax worden ingediend.

Artikel 13

1. De Subsidieregeling Europese milieusamenwerking 2004 wordt ingetrokken.

2. Voor zover er nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening met betrekking tot subsidieaanvragen ingediend in 2004, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze overeenkomstig de Subsidieregeling Europese milieusamenwerking 2004 plaats.

3. Bestaande aanspraken en verplichtingen bij, op grond of in het kader van de Subsidieregeling Europese milieusamenwerking 2004 blijven in stand.

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 15

Deze regeling wordt aangehaald als: ‘Subsidieregeling Europese milieusamenwerking 2005’.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 december 2004.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Toelichting

Doelstellingen

De Subsidieregeling Milieusamenwerking 2005 beoogt milieusamenwerking in het gebied van het (Pan-)Europese continent te bevorderen. In artikel 2 is de doelstelling van de regeling nader verwoord. Deze is met name toegespitst op het leveren van een bijdrage aan voor de Staatssecretaris prioritaire EU onderwerpen, de vergroening van het Europees financieel instrumentarium, zowel wat betreft de ontwikkeling van nieuw instrumentarium (financiële perspectieven 2007–2013) als de uitvoering van bestaand instrumentarium (financiële perspectieven 2000–2006), alsmede de bilaterale samenwerking met Bulgarije, Roemenië en Turkije, en de Pan-Europese samenwerking in het ‘Environment for Europe’ proces van VN-ECE. Tot de prioritaire EU onderwerpen van de Staatssecretaris behoort de verstevigde verankering van de milieupijler in de Lissabon strategie en de Europese Duurzame Ontwikkelingsstrategie. In de Milieuraad van 14 oktober 2004 is geconcludeerd dat Europa zijn concurrentiepositie kan versterken door het toepassen van eco-efficiënte innovaties en door de meest eco-effiënte economie van de wereld te zijn. Om dit te bereiken, moeten overal in de EU, zowel in de lidstaten als in de Europese instellingen, instrumenten ontwikkeld worden om eco-efficiënte innovaties een eerlijk en concurrerend marktperspectief te bieden. De EU kan zo een perspectief bieden door het daadwerkelijk invoeren van een mix van instrumenten, zoals regels voor ‘groene’ openbare aanbesteding, stimulerende belastingmaatregelen en criteria voor groen beleggen. Daarnaast zijn ook de hervorming van de zogenaamde milieuschadelijke subsidies en de internalisering van externe kosten belangrijk voor het creëren van de juiste prijssignalen. Ook duurzaam wegtransport behoort tot de prioritaire EU onderwerpen van de Staatssecretaris. Doel van dit onderwerp is het bevorderen van EU maatregelen om auto’s schoner, stiller en zuiniger te maken, o.a. door emissie-eisen voor het wegtransport, door scherpere geluidsnormen voor banden en auto’s, en door het voorbereiden van een voorstel voor het CO2-beleid voor personenauto’s voor de periode na afloop van de huidige CO2-convenanten met de Europese, Japanse en Koreaanse auto-industrie in 2008/2009.

Naast bovengenoemde hoofddoelstellingen beoogt deze regeling ook open te staan voor interessante en vernieuwende initiatieven, met name van kleinere partijen op het gebied van milieubeheer en samenwerking in (Pan-)Europese context, die via andere regelingen niet zo snel zouden worden uitgevoerd. Achterliggende gedachte daarbij is dat deze initiatieven ook kunnen worden gebruikt ter voorbereiding van grotere projecten waarvoor elders, bijvoorbeeld bij andere departementen, instellingen van de Europese Unie of de Verenigde Naties, subsidie aangevraagd kan worden.

De regeling bevat regels en criteria voor het beoordelen van aanvragen en de toekenning van subsidies.

In voorgaande jaren was een aantal organisaties uitgesloten van de subsidieregeling, omdat met deze organisaties een ‘beleidsdialoog’ werd gevoerd en projecten apart werden gefinancierd. Omdat steeds meer organisaties aangaven aan deze dialoog te willen deelnemen, nam de effectiviteit van de beschikbare middelen af en dreigde de beleidsdialoog zijn doel voorbij te schieten. Daarom is besloten de beleidsdialoog te beëindigen en de subsidieregeling in 2005 open te stellen voor alle organisaties als bedoeld in artikel 4.

De Subsidieregeling Europese milieusamenwerking 2004 wordt ingetrokken. De bestuursrechtelijke afdoening van subsidieaanvragen gedaan in 2004 zal conform deze regeling blijven plaatsvinden.

Toetsingscriteria

Indiening van subsidieaanvragen kan plaatsvinden tot en met 1 mei 2005. De Staatssecretaris toetst de aanvragen aan het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 6 en beoordeelt deze vervolgens op basis van het bepaalde in artikel 7 van deze Regeling. Genoemde artikelen bevatten een opsomming van criteria die de Staatssecretaris bij de beoordeling van elke subsidieaanvraag hanteert, zoals met betrekking tot doeltreffendheid, doelmatigheid, duurzaamheid, draagvlak, haalbaarheid van het project en onderbouwing van de aanvraag.

In de afgelopen jaren is op Europees niveau bij de ontwikkeling van milieubeleid in toenemende mate samengewerkt met niet-overheidsorganisaties die zich inzetten voor milieu en duurzame ontwikkeling. Deze lijn zal worden voortgezet teneinde gerichter te sturen op beleidsprioriteiten en de continuïteit van de ingezette beleidslijn zo veel mogelijk te waarborgen.

Voor het bepalen of subsidieaanvragen binnen de termijn zijn ingediend, wordt aangesloten bij de uitwerking van artikel 6:9 Awb. Vereist is dat de subsidieaanvraag binnen de termijn ter post is bezorgd en tevens dat het uiterlijk een week na afloop van de termijn is ontvangen. Hiervoor geldt de datumstempel op het poststuk als bewijs. Bij verzending per fax geldt dat de fax binnen de termijn moet zijn ontvangen.

EG staatssteunregelgeving

Het is niet geheel uit te sluiten dat artikel 87 van het EG Verdrag van toepassing kan zijn. Ondernemingen in de zin artikel 87 van het EG Verdrag (ook organisaties die geen winstoogmerk hebben maar wel marktactiviteiten ontplooien met een grensoverschrijdend karakter zijn ondernemingen in de zin artikel 87 van het EG Verdrag) kunnen evenwel toch voor steun op grond van deze regeling in aanmerking komen indien zij voor een periode van drie jaar niet meer aan de minimis-steun hebben ontvangen dan 100.000 euro. Dit plafond is van toepassing ongeacht de vorm van de steun en ongeacht het daarmee beoogde doel. Daarvoor is dan wel noodzakelijk dat zij een verklaring afleggen die de vereisten van de Europese de minimis-verordening in acht neemt.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven