Wijziging Regeling visvergunning

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 29 december 2004, nr. TRCJZ/2004/6186, houdende wijziging van de Regeling visvergunning

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 3 en 4 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977;

Besluit:

Artikel I

De Regeling visvergunning1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel f, komt te luiden:

f. motorvermogen: maximaal continue-vermogen zonder aftrek van door de motor aangedreven hulpmachines, uitgedrukt in kW dat de hoofdmotor of hoofdmotoren zonder overbelasting kan respectievelijk, kunnen leveren, en dat mechanisch, elektrisch, hydraulisch of anderszins kan worden aangewend voor de voortstuwing van het vaartuig, zoals is vastgesteld door de divisie Scheepvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat ingevolge het Vissersvaartuigenbesluit of het Vissersvaartuigenbesluit 2002, of in voorkomend geval blijkt uit een verklaring inzake het maximaal continue-vermogen, opgesteld door de fabrikant of de leverancier;.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

1. Het is verboden zonder geldige visvergunning met een vissersvaartuig dan wel een vaartuig dat is geregistreerd in een andere lidstaat dan Nederland, de visserij uit te oefenen op de bestanden, bedoeld in artikel 3, onderdeel g, van verordening nr. 2371/2002, tenzij het een vissersvaartuig betreft waarmee uitsluitend de visserij, bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel d, van de Visserijwet 1963 wordt uitgeoefend.

2. Een visvergunning wordt op aanvraag door de minister verleend overeenkomstig artikel 2a. De aanvraag tot inschrijving van een vaartuig in het visserijregister als bedoeld in artikel 6 van het Registratiebesluit wordt in voorkomend geval beschouwd als een aanvraag tot verlening van een visvergunning.

3. De ondernemer van een vissersvaartuig ten aanzien waarvan een visvergunning is verleend, of diens gemachtigde heeft de visvergunning aan boord van het vissersvaartuig aanwezig.

C

Na artikel 2 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 2a

1. Een visvergunning wordt verleend indien:

a. het vissersvaartuig stond ingeschreven in het visserijregister of dient ter vervanging van een of meer vissersvaartuigen die stonden ingeschreven in het visserijregister;

b. de oorspronkelijke registratie na 1 januari 2003 is doorgehaald op grond van artikel 8, onderdeel a, van het Registratiebesluit;

c. er minder dan zes jaar is verstreken vanaf het moment van doorhaling van die registratie;

d. wordt voldaan aan artikel 6, vierde lid, van het Registratiebesluit;

e. het motorvermogen en de tonnage van dat vissersvaartuig niet meer bedraagt dan voor de doorhaling van de inschrijving, en

f. het vissersvaartuig behoort tot hetzelfde segment als voor het moment van doorhaling, respectievelijk behoort tot hetzelfde segment als het vissersvaartuig dat wordt vervangen.

2. In afwijking van het eerste lid wordt een visvergunning verleend voor een vissersvaartuig waarvan het motorvermogen of de tonnage is toegenomen, indien ten aanzien van het vissersvaartuig reeds een visvergunning was verleend wat betreft het oorspronkelijke motorvermogen of de oorspronkelijke tonnage, en de aanvrager van de visvergunning kan aantonen dat:

a. de omvang van de toename van het motorvermogen of de tonnage, overeenkomt met het motorvermogen of de tonnage, of een deel daarvan, van een vissersvaartuig waarvan de registratie na 1 januari 2003 is doorgehaald op grond van artikel 8, onderdeel a, van het Registratiebesluit en er minder dan zes jaar is verstreken vanaf het moment van doorhaling van die registratie, en

b. hij kan beschikken over de in het visserijregister als gevolg van de doorhaling van de registratie, bedoeld in onderdeel a, vrijgekomen capaciteit.

3. In afwijking van het eerste lid wordt een visvergunning voor een vissersvaartuig verleend indien:

a. het vaartuig wordt ingezet voor de kweek of de teelt van aquatische organismen op percelen, of

b. met het vaartuig met de mosselkor op mosselpercelen wordt gevist en op basis van een vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Beschikking visserij, visserijzone zeegebied en kustwateren slechts incidenteel wordt gevist op mosselzaad buiten de percelen en het vaartuig niet is uitgerust voor het gebruik van andere vistuigen dan de mosselkor.

4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid kan de minister besluiten geen visvergunning te verlenen indien hij dit noodzakelijk acht voor de nakoming van de verplichtingen zoals opgenomen in artikel 12 van verordening nr. 2371/2002 en in verordening nr. 1438/2003.

D

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

1. De minister trekt de visvergunning in indien:

a. het vissersvaartuig niet meer is geregistreerd in het visserijregister, of

b. de visserijactiviteiten van een vissersvaartuig definitief worden beëindigd als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (PbEG L 337), en ten aanzien van de beëindiging door de minister of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verleend.

2. Een visvergunning wordt geschorst in de situatie, bedoeld in onderdeel 9b van bijlage V van verordening (EG) nr. 2287/2003 van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2003 tot vaststelling, voor 2004, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PbEU L 344).

3. De minister kan de visvergunning schorsen of intrekken indien met het vissersvaartuig de visserij is uitgeoefend in strijd met artikel 5 van deze regeling, met de artikelen 2 tot en met 4 en 10 tot met 10b van de Regeling technische maatregelen 2000 of met de artikelen 2 tot en met 4 van de Regeling contingentering zeevis. De minister stelt de criteria vast die worden gehanteerd bij het schorsen of intrekken van de visvergunning.

4. Het is verboden de visserij uit te oefenen, vis te vangen, aan boord te hebben, over te laden op een ander vissersvaartuig of aan te landen met een vissersvaartuig waarvan de visvergunning is geschorst of ingetrokken.

E

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Voor zover een vissersvaartuig is aangemeld bij divisie Scheepvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat zoals vereist krachtens artikel 20, tweede lid, van het Vissersvaartuigenbesluit, heeft de ondernemer van een vissersvaartuig of diens gemachtigde de desbetreffende aanmelding en het zegelplan aan boord van het vissersvaartuig.

2. In het tweede lid wordt ‘het bij dat vaartuig behorende afnameprotocol en zegelplan’ vervangen door: de in het eerste lid bedoelde aanmelding of het bij dat vaartuig behorende zegelplan.

F

In artikel 6, eerste, derde en vierde lid, wordt ‘afnameprotocol’ telkens vervangen door: de in artikel 4, eerste lid, bedoelde aanmelding.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
overeenkomstig het door de minister genomen besluit:de Directeur-Generaal,
A. Oostra.

Toelichting

In het voorjaar van 2004 is tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en vertegenwoordigers van de visserijsector een intentieverklaring opgesteld en ondertekend met als hoofddoel te komen tot een duurzame kottervisserij (Kamerstukken II, 2003/2004, 29 200, XIV, nr. 82). Afgesproken is onder meer dat het co-management – de zogenoemde Biesheuvelgroepen – dat thans al geldt voor het quotumbeheer, zal worden uitgebreid tot de voorschriften op het gebied van motorvermogen. Een en ander is nader uitgewerkt in de zogenoemde werkgroep motorvermogen die is ingesteld door de Stuurgroep Nijpels onder leiding de heer E.H.T.M. Nijpels. Deze stuurgroep, waarin vertegenwoordigers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en vertegenwoordigers uit de visserijsector zitting hebben, heeft bezien of en in hoeverre er aanleiding is de bestaande afspraken binnen het Biesheuvelstelsel herijken. In het kader van voornoemde uitwerking is gebleken dat de definitie van het begrip ‘motorvermogen’ diende te worden aangepast op een ondergeschikt onderdeel. Artikel 1, onderdeel f, van de Regeling visvergunning is gelet daarop gewijzigd (artikel I, onderdeel A). Voorts werd vereist dat aan boord van een vissersvaartuig naast het zegelplan een zogenoemd afnameprotocol aanwezig diende te zijn. Het afnameprotocol bestaat uit een vijftal documenten, waaronder de zogenoemde aanmelding voortstuwingsinstallatie voor Nederlandse vissersvaartuigen. Gebleken is dat het voor een goede controle afdoende is dat laatstgenoemde aanmelding aan boord aanwezig is. De Regeling visvergunning is overeenkomstig aangepast (artikel I, onderdelen E en F).

Met ingang van 1 januari 2004 is de Regeling visvergunning in werking getreden. Bekeken is hoe de systematiek van het verlenen, schorsen en intrekken van de visvergunning in 2004 heeft gefunctioneerd. Een en ander is aanleiding geweest om de systematiek op een aantal onderdelen aan te passen en in voorkomend geval meer in overeenstemming te brengen met de EU-regelgeving op dit gebied (artikel I, onderdelen B tot en met D).

De systematiek ten aanzien van de verlening van de visvergunning was dat een aanvraag tot inschrijving van een vissersvaartuig in het visserijregister werd beschouwd als een aanvraag tot verlening van een visvergunning. In de praktijk komt het echter voor dat een gewijzigde visvergunning wordt aangevraagd zonder dat sprake is van een (hernieuwde) inschrijving van een vaartuig in het visserijregister, zoals bij de hermotorisering of de verbouwing van een vissersvaartuig. Gelet daarop is artikel 2 van de Regeling visvergunning aangepast. In het aangepaste artikel 2 zijn thans de algemene regels betreffende de visvergunning opgenomen. Ter voorkoming van een toename van de administratieve lasten blijft de aanvraag tot inschrijving van een vissersvaartuig in voorkomend geval worden beschouwd als een aanvraag tot verlening van een visvergunning en hoeft derhalve geen afzonderlijk aanvraag daartoe worden ingediend. In het nieuwe artikel 2a van de Regeling visvergunning is vervolgens opgenomen in welke gevallen de visvergunning wordt verleend. Daarbij is ten opzichte van het oude artikel 2 van de Regeling visvergunning aanvullend een bepaling opgenomen waarin de voorwaarden zijn opgenomen voor de verlening van een visvergunning in het geval het motorvermogen of tonnage en daarmee de capaciteit van het vaartuig is toegenomen. In een dergelijk geval geldt bij de verlening van een visvergunning eveneens het zgn. entry-exit-regime zoals opgenomen in artikel 13 van verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (Pb EG L 358). Dit betekent dat de aanvrager van de visvergunning moet aantonen dat op een eerder moment – maar in ieder geval na 1 januari 2003 – een ander vissersvaartuig is uitgeschreven uit het register met een capaciteit die ten minste overeenkomt met de verhoging van de capaciteit van zijn vaartuig. Bovendien mag de reserveringstermijn die voor dat andere vaartuig geldt, niet zijn verstreken. Voorts moet de aanvrager aantonen – voor zover het uitgeschreven vissersvaartuig niet zijn eigendom is – dat hij gerechtigd is om de (gereserveerde) capaciteit van dat andere vissersvaartuig in het visserijregister in te nemen. Dit kan hij bijvoorbeeld aantonen door een verklaring van de oorspronkelijke rechthebbende te overleggen.

Er gold een reserveringstermijn van zes weken voor het geval dat een vaartuig werd uitgeschreven in verband met de wisseling van de eigenaar van een vaartuig en een reserveringstermijn van vier jaar indien een vaartuig werd uitgeschreven met het oogmerk het vaartuig te vervangen door een ander (nieuw) vaartuig. In de praktijk doen zich echter situaties voor waarin het onduidelijk is welke termijn van toepassing is. Gelet daarop en uit oogpunt van vereenvoudiging geldt na onderhavige wijziging van de Regeling visvergunning voor beide gevallen een zelfde reserveringstermijn. Naar aanleiding van het advies van het Productschap Vis is deze termijn vastgesteld op zes jaar. Het Productschap had een termijn van acht jaar bepleit om ondernemers gelegenheid te geven een weloverwogen beslissing te nemen over het al dan niet vervangen van een vaartuig of over en eventuele bedrijfsbeëindiging. Voor een dergelijke afweging wordt een termijn van zes jaar echter afdoende geacht. Naar aanleiding van het advies van het Productschap Vis wordt voorts opgemerkt dat bij de beoordeling of wordt voldaan aan artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van de Regeling visvergunning zal worden uitgegaan van de nieuwe segmentsindeling die eveneens met ingang van 1 januari 2005 in werking treedt (regeling van 13 december 2004, Stcrt. 246). Dit betekent dat – indien een vaartuig dat op het moment van uitschrijving behoorde tot een van de segmenten 4J1 tot en met 4J5 en dat opnieuw wordt ingeschreven – er op de afgegeven visvergunning het segment MFL1 wordt vermeld. Een vissersvaartuig dat tot een van de segmenten 4J1 tot en met 4J5 behoorde, kan voorts worden vervangen door een vaartuig dat behoort tot het segment MFL1. Voor het segment MFL2 geldt dezelfde systematiek.

Met ingang van 1 januari 2003 geldt ingevolge artikel 12 van voornoemde verordening nr. 2371/2002 voor de vloten van de lidstaten een referentieniveau, uitgedrukt in BT en kW, dat niet mag worden overschreden. Bij verordening (EG) nr. 1438/2003 van de Commissie van 12 augustus 2003 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van het gemeenschappelijk vlootbeleid als omschreven in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad (PbEU L 204), zijn deze referentieniveaus vastgesteld. In die verordening nr. 1438/2003 zijn voorts bepalingen opgenomen hoe het referentieniveau bij wijzigende omstandigheden moet worden berekend, bijvoorbeeld in het geval er vaartuigen aan de vloot worden onttrokken als gevolg van gesubsidieerde sanering. Om aan de communautaire verplichtingen die voortvloeien uit bovengenoemde verordeningen te kunnen voldoen, kan het noodzakelijk zijn een visvergunning te weigeren. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan de situatie dat het referentieniveau dat voor Nederland is vastgesteld wordt verlaagd. In het nieuwe artikel 2a, vierde lid, van de Regeling visvergunning is daarvoor een voorziening opgenomen.

In het gewijzigde artikel 3 van de Regeling visvergunning zijn vervolgens de gevallen opgenomen waarin de visvergunning wordt geschorst of ingetrokken, dan wel kan worden geschorst of ingetrokken.

Bij definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten van een vaartuig, dat wil zeggen sanering, met overheidssteun moet ingevolge verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (PbEG L 337) de visvergunning van het desbetreffende vaartuig worden ingetrokken. In geval van sanering van de vloot met overheidssteun werd voorheen bij elke afzonderlijke saneringsronde in de desbetreffende nationale subsidieregeling geregeld dat de ontvanger van de subsidie onder meer de visvergunning die betrekking had op het te saneren vaartuig diende in te leveren. In artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling visvergunning is thans een structurele voorziening getroffen. Het artikelonderdeel heeft slechts betrekking op een sanering ten aanzien waarvan overheidssteun is verleend. Hieronder valt tevens de situatie dat de steun rechtstreeks door de Europese Commissie aan een ondernemer wordt verleend.

In de hierboven genoemde intentieverklaring is – naast het verbreden van het co-management – afgesproken dat de overheid de mogelijkheden zou onderzoeken om via publieke weg het nalevingsniveau van de visserijregelgeving te verbeteren. Uit een eerste onderzoek is gebleken dat een van de publiekrechtelijke instrumenten die daarvoor zouden kunnen worden ingezet de visvergunning is. Door het schorsen of intrekken van een visvergunning kan snel en adequaat gereageerd worden op een overtreding. Gelet daarop wordt het mogelijk om in geval van (herhaalde) overtreding van een aantal belangrijke voorschriften uit de visserijregelgeving de visvergunning te schorsen of in te trekken. De genoemde voorschriften zijn de voorschriften die betrekking hebben op het motorvermogen, netvoorzieningen, de aanwezigheid van satellietvolgapparatuur en de aan de vissers toegekende contingenten. Daartoe is in artikel 3, derde lid, van de Regeling visvergunning een kapstokbepaling opgenomen. De verdere uitwerking van het voorgaande, waaronder het vaststellen van de onderwerpen waarop het instrument daadwerkelijk zal worden ingezet en van de criteria die bij het schorsen en intrekken van de visvergunning worden gehanteerd, zal in overleg met de sector plaatsvinden in 2005. Bij de uitwerking zullen de ontwikkelingen op Europees niveau op het gebied van administratieve sancties – zoals het schorsen of intrekken van een speciaal visdocument – worden betrokken. Naar aanleiding van het advies van het Productschap Vis wordt opgemerkt dat het artikel niet zal worden toegepast totdat voornoemde uitwerking heeft plaatsgevonden.

Administratieve lasten

Uit artikel 2a, tweede lid, van de Regeling visvergunning volgen nieuwe informatieverplichtingen. De aanvrager van een visvergunning voor een vaartuig waarvan het motorvermogen of tonnage is verhoogd moet aantonen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vergunningverlening. Het opstellen van de aanvraag en het verzorgen van eventuele bijgevoegde bescheiden neemt naar inschatting een half uur in beslag. Dit brengt een administratieve last met zich mee van € 15 per aanvraag. Jaarlijks worden gemiddeld 100 van deze verzoeken gedaan. De verhoging van de administratieve lasten ingevolge de onderhavige regeling komt daarmee op € 1500 jaarlijks.

Overigens leidt de vervanging van het afnameprotocol door de aanmelding – een vereenvoudiging van de eisen – tot een lichte verlaging van de administratieve lasten die echter niet te kwantificeren is.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

overeenkomstig het door de minister genomen besluit:de Directeur-Generaal,

A. Oostra

  • 1

    Stcrt. 2003, 252; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 13 december 2004 (Stcrt. 246).

Naar boven