Rijkssubsidieregeling jeugdzorg

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 december 2004, nr. DJB/JZ-2540276, houdende regels met betrekking tot het verlenen van subsidies op het terrein van de jeugdzorg met betrekking tot de steunfunctie, experimenten en het stimuleren van nieuw beleid (Rijkssubsidieregeling jeugdzorg)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie,

Gelet op artikel 38, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg;

Besluiten:

Hoofdstuk 1

Algemene bepaling

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de jeugdzorg;

b. instelling: een privaatrechtelijke rechtspersoon, die subsidie aanvraagt of waaraan subsidie wordt verstrekt op grond van artikel 38, eerste lid, van de wet;

c. uitkering: een subsidie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de wet aan een provincie;

d. project: een activiteit op het terrein van de jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet met een incidenteel karakter;

e. instellingssubsidie: een subsidie aan een instelling in de kosten van haar structurele activiteiten of een gedeelte daarvan;

f. projectsubsidie: een subsidie aan een instelling in de kosten van een project.

Hoofdstuk 2

Subsidiëring door het Rijk van instellingen

Paragraaf 1

Algemeen

Artikel 2

Een subsidie wordt slechts verleend ten behoeve van de uitvoering van de steunfunctie en experimenten die van landelijke betekenis zijn. Een subsidie ten behoeve van het stimuleren van nieuw beleid wordt slechts verleend voor het stimuleren van landelijk beleid.

Artikel 3

1. De subsidie aan een instelling ten behoeve van de uitvoering van een steunfunctie kan bestaan uit een instellingssubsidie of een projectsubsidie.

2. De subsidie aan een instelling ten behoeve van de uitvoering van een experiment of ten behoeve van het stimuleren van nieuw beleid bestaat uit een projectsubsidie.

Paragraaf 2

Instellingssubsidies

Artikel 4

Een instellingssubsidie bestaat uit een bedrag voor overeenkomstig een door de Ministers goedgekeurd activiteitenplan uitgevoerde activiteiten.

Artikel 5

1. Een instellingssubsidie wordt bij de Ministers aangevraagd uiterlijk dertien weken voor de aanvang van het desbetreffende subsidiejaar, door indiening bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De aanvraag wordt onderbouwd met een activiteitenplan en een begroting van baten en lasten en gaat vergezeld van een liquiditeitsprognose. De liquiditeitsprognose kan achterwege blijven als de liquiditeitsbehoefte regelmatig is gespreid over het jaar; in de aanvraag wordt dit uitdrukkelijk vermeld.

2. In het activiteitenplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt de doelstelling van de activiteiten aangegeven, de wijze waarop zij zullen worden uitgevoerd en de doelgroep waarvoor zij zijn bestemd.

3. De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van de activiteiten, waarvoor subsidie wordt gevraagd. De begroting gaat uit van het prijspeil en het niveau van de kosten van arbeidsvoorwaarden op 1 januari van het jaar van indiening van de aanvraag. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting. Indien de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is, bevat de begroting tevens zowel de baten en lasten van de rechtspersoon als geheel als de baten en lasten van elk te onderscheiden onderdeel.

4. De liquiditeitsprognose geeft gemotiveerd inzicht in het verloop van de liquiditeitsbehoefte van de activiteiten per kalenderkwartaal.

5. De ministers kunnen ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 6

1. Bij de aanvraag van een instellingssubsidie worden tevens overgelegd:

a. een afschrift van de oprichtingsakte of de statuten,

b. een afschrift waaruit de inschrijving in het geldende openbare register blijkt,

c. een volledig overzicht van de financiële toestand van de rechtspersoon op het tijdstip van de aanvraag en

d. indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan die op grond van de statuten bevoegd zijn de rechtspersoon te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die persoon of personen is ondertekend.

2. Overlegging van de afschriften, bedoeld in het eerste lid, kan achterwege blijven indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat deze gegevens aan de Ministers bekend zijn. In de aanvraag wordt daarvan mededeling gedaan.

3. Voor zover de aanvrager voor de begrote bedragen tevens een subsidie of financiële bijdrage heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen of organisaties, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

Paragraaf 3

Projectsubsidies

Artikel 7

1. De Ministers kunnen voor projectsubsidies subsidieplafonds vaststellen. Bij de vaststelling kan, in afwijking van artikel 9, eerste lid, worden bepaald dat, met het oog op de onderlinge afweging van de aanvragen, de aanvragen voor een daarbij te bepalen datum moet zijn ingediend.

2. Bij de verdeling van het beschikbare bedrag geven de Ministers voorrang aan die aanvragen waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting van meer belang is voor het beleid en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

3. De ministers kunnen projectsubsidies verlenen die zich uitstrekken over meer dan één kalenderjaar

Artikel 8

Een projectsubsidie bestaat uit het verschil tussen de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende werkelijke lasten, voor zover opgenomen in een door de Ministers goedgekeurde begroting, en de met die activiteiten samenhangende baten. De subsidie bedraagt niet meer dan een door de Ministers vast te stellen maximum.

Artikel 9

1. Een projectsubsidie wordt bij de Ministers aangevraagd uiterlijk dertien weken voor de aanvang van het project door indiening bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De aanvraag wordt onderbouwd met een projectplan en een begroting van baten en lasten en gaat vergezeld van een liquiditeitsprognose. De liquiditeitsprognose kan achterwege blijven als de liquiditeitsbehoefte regelmatig is gespreid over het jaar; in de aanvraag wordt dit uitdrukkelijk vermeld.

2. In het projectplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt de doelstelling van de activiteiten aangegeven en de wijze waarop zij zullen worden uitgevoerd.

3. De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van het project. De begroting gaat uit van het prijspeil en het niveau van de kosten van arbeidsvoorwaarden op 1 januari van het jaar van indiening van de aanvraag. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting. Indien de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is, bevat de begroting tevens zowel de baten en lasten van de rechtspersoon als geheel als de baten en lasten van elk te onderscheiden onderdeel.

4. De liquiditeitsprognose geeft gemotiveerd inzicht in het verloop van de liquiditeitsbehoefte van de activiteiten per maand. De liquiditeitsprognose kan achterwege blijven als de liquiditeitsbehoefte regelmatig gespreid is over de duur van het project.

5. In afwijking van het tweede lid kunnen de Ministers bepalen dat aanvragen voor projecten op bepaalde terreinen vóór een of meer door hem vastgestelde data worden ingediend.

6. De Ministers kunnen ontheffing verlenen van de in het eerste lid bedoelde aanvraagtermijn.

Artikel 10

1. Op een projectsubsidie is artikel 6, eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

2. De ministers kunnen een aanvrager verplichten tot het overleggen van een volledig overzicht van de financiële toestand van de rechtspersoon op het tijdstip van de aanvraag

Paragraaf 4

Subsidieverlening en bevoorschotting

Artikel 11

De Ministers geven een beschikking op een aanvraag binnen dertien weken na de ontvangst van de aanvraag, tenzij met het oog op de onderlinge afweging van de aanvragen wordt beslist op een bepaalde datum.

Artikel 12

1. Nadat een subsidieaanvraag is ingediend, kunnen de Ministers voorschotten verlenen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ingediende liquiditeitprognose.

2. Indien de Ministers een subsidieaanvraag die te laat is ingediend desondanks in behandeling nemen, kunnen zij het verlenen van voorschotten evenredig later doen plaatsvinden.

Artikel 13

In een beschikking waarbij een meerjarig subsidie wordt verleend, wordt vermeld welk bedrag elk jaar van de betrokken periode als voorschot zal worden verstrekt.

Artikel 14

1. Bij de verlening van een subsidie kunnen de Ministers bepalen dat het subsidiebedrag wordt bijgesteld in verband met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarde.

2. Met het oog op de toepassing van het eerste lid kunnen de Ministers bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil onderscheidenlijk van de kosten van arbeidsvoorwaarden.

3. Indien een subsidie met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.

Paragraaf 5

Verplichtingen van de instelling

Artikel 15

De instelling zorgt ervoor dat:

a. de doeleinden, gesteld in het activiteitenplan of het projectplan, op doelmatige wijze worden nagestreefd;

b. de werkzaamheden op een zodanige wijze worden geregeld dat een goed beleid en beheer worden gevoerd;

c. de subsidie op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verleend.

Artikel 16

De instelling zorgt er voorts voor dat:

a. de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd;

b. de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de instelling;

c. van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken aanwezig zijn, waaruit de aard en de omvang van de geleverde goederen of van de verrichte diensten duidelijk blijken.

Artikel 17

1. Bij instellingen die een instellingssubsidie ontvangen, is het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar.

2. De Ministers kunnen vrijstelling of ontheffing verlenen van het eerste lid.

Artikel 18

De instelling doet zo spoedig mogelijk schriftelijke mededeling aan de Ministers van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overlegd.

Artikel 19

1. De instelling die een instellingssubsidie ontvangt, verzekert haar roerende en onroerende zaken op afdoende wijze tegen het risico van diefstal en brand alsmede tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid tegenover derden.

2. De instelling die een instellingssubsidie ontvangt, verzekert voor vrijwilligers die werkzaamheden verrichten in het kader van de gesubsidieerde activiteiten, hun wettelijke aansprakelijkheid.

3. De Ministers kunnen op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid.

4. De Ministers kunnen het eerste of tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaren op de ontvanger van een projectsubsidie.

Artikel 20

1. De instelling stelt na afloop van de periode of het project waarvoor subsidie is verleend een verslag van activiteiten vast.

2. Het verslag van de activiteiten geeft een duidelijk inzicht in de aard en de omvang van de activiteiten. De verrichte activiteiten worden vergeleken met de voorgenomen activiteiten die in het ingediende activiteitenplan tot uitdrukking zijn gebracht. Tevens vermeldt het verslag in hoeverre de nagestreefde doelstelling is bereikt.

Artikel 21

1. Indien een gesubsidieerde activiteit leidt tot een publicatie kunnen de Ministers bepalen dat de instelling er zorg voor draagt dat bij de publicatie wordt aangegeven wie de uitvoerder en subsidiënt van het project zijn geweest.

2. Indien een subsidie gericht is of mede gericht is op de totstandkoming van een werk als bedoeld in artikel 10, onder 1°, van de Auteurswet 1912, draagt de instelling er zorg voor auteursrechthebbende te zijn terzake van dat werk.

3. De instelling vrijwaart de Staat der Nederlanden voor aanspraken van derden ter zake van alle schade die zij lijden ten gevolge van de door of vanwege de instelling verrichte publicaties.

Artikel 22

1. De Ministers kunnen bepalen dat de instelling in de gevallen genoemd in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, aan hen een door hen te bepalen vergoeding voor vermogensvorming is verschuldigd.

2. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dan in het geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken, wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de instelling wordt ontvangen. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door één of drie onafhankelijke deskundigen.

3. Toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de activiteiten van de instelling, na toestemming van de Ministers, door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa tegen boekwaarde aan die andere rechtspersoon in eigendom zijn overgedragen.

Artikel 23

1. De vergoeding die een instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling ter beschikking gestelde goederen, is niet hoger dan het bedrag dat op grond van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de ontvangen investeringssubsidies en bestemmingsgiften berekend wordt, rekening houdend met de geldende afschrijvingspercentages.

2. De vergoeding die een instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling geleverde diensten, is, indien het diensten betreft die in het algemeen door soortgelijke instellingen in eigen beheer worden verricht, niet hoger dan het bedrag dat gelijk is aan de kosten die de instelling zou hebben gehad bij het verrichten van de diensten in eigen beheer.

3. De vergoeding die een instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling geleverde diensten, anders dan bedoeld in het tweede lid, is niet hoger dan het bedrag dat voor het doen verrichten van dergelijke diensten door andere organisaties gebruikelijk kan worden geacht.

Artikel 24

De instelling die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die tenminste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn; de Ministers kunnen ook andere gevallen aanwijzen waarin de bepaling niet geldt.

Artikel 25

1. De instelling verstrekt aan de door de Ministers aangewezen ambtenaren of andere personen op hun verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak. De bescheiden worden op één adres getoond en de inlichtingen, op verzoek, schriftelijk verstrekt. Indien de instelling slechts kan voldoen aan deze verplichting door inbreuk te maken op het recht van enig persoon op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, verstrekt de instelling de verlangde gegevens op zodanige wijze dat deze niet tot personen herleidbaar zijn.

2. Ook anderszins wordt zoveel mogelijk medewerking verleend teneinde de door de Ministers aangewezen ambtenaren of andere personen in staat te stellen hun taak op een juiste wijze te vervullen.

3. De instelling werkt mee aan door of namens de Ministers ingestelde onderzoeken die erop zijn gericht de Ministers inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten.

Paragraaf 6

De aanvraag tot subsidievaststelling

Artikel 26

1. Binnen vier maanden na afloop van de periode of het project waarvoor subsidie is verleend, dient de instelling een aanvraag in voor de subsidievaststelling bij de Ministers door indiening bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

2. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. het verslag, bedoeld in artikel 20, eerste lid;

b. een subsidiedeclaratie;

c. de jaarrekening(en).

3. Indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen gaat de aanvraag bovendien vergezeld van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.

4. Een subsidiedeclaratie kan achterwege blijven indien de daarmee te verstrekken informatie reeds in de in te zenden jaarrekening is opgenomen.

5. Een jaarrekening behoeft niet te worden ingezonden als het gaat om een projectsubsidie of een subsidie aan een publiekrechtelijke rechtspersoon.

6. De Ministers kunnen vrijstelling of ontheffing verlenen van de in het eerste lid, genoemde termijn.

Artikel 27

De subsidiedeclaratie geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de aanwending en de besteding van de subsidie door de instelling en geeft de nodige informatie om de subsidie vast te stellen. De subsidiedeclaratie sluit aan op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting. Belangrijke verschillen tussen declaratie en begroting worden toegelicht. In de subsidiedeclaratie van instellingssubsidies wordt de aansluiting tussen de subsidiedeclaratie en de jaarrekening(en) toegelicht.

Artikel 28

1. De afdelingen 2 tot en met 8 van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing op de jaarrekening, met dien verstande dat de winst- en verliesrekening vervangen wordt door een exploitatierekening; op deze rekening zijn de bepalingen omtrent de winst- en verliesrekening zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing. Bepalingen omtrent winst en verlies zijn van overeenkomstige toepassing op het exploitatiesaldo.

2. De grondslag voor de waardering van activa en passiva is de verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de ontvangen investeringssubsidies en bestemmingsgiften.

3. De Ministers kunnen bepalen dat bepalingen van de in het eerste lid bedoelde Titel of onderdelen daarvan niet van toepassing zijn op bepaalde instellingen of categorieën van instellingen.

Artikel 29

1. De jaarrekening of de subsidiedeclaratie wordt onderzocht door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De accountant onderzoekt of de jaarrekening of de subsidiedeclaratie voldoet aan het bij of krachtens de wet gestelde en of het verslag, bedoeld in artikel 20, eerste lid, voor zover hij het verslag kan beoordelen, met het financiële verslag verenigbaar is. Het onderzoek vindt plaats met inachtneming van het protocol dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

2. De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het financiële verslag. De verklaring wordt opgesteld overeenkomstig het in de bij deze regeling behorende bijlage 1 opgenomen model en gaat vergezeld van een rapport van bevindingen omtrent het financiële beheer en een rapportage omtrent de naleving van de wettelijke voorschriften.

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de voor het boekjaar begrote exploitatielasten van de instelling minder bedragen dan € 250.000 en de som van de op grond van dit besluit toegezegde subsidies met betrekking tot dat jaar minder bedraagt dan € 125.000.

Paragraaf 7

De vaststelling en betaling van de subsidie

Artikel 30

Binnen zes maanden na de ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 26, geven de Ministers een beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Hoofdstuk 3

De uitkering

Paragraaf 1

Algemeen

Artikel 31

1. Een uitkering wordt slechts verleend ten behoeve van projecten van landelijke betekenis op het terrein van de steunfunctie of met betrekking tot experimenten. De uitkering ten behoeve van het stimuleren van nieuw beleid wordt slechts verleend voor het stimuleren van landelijk beleid.

2. De uitkering bestaat uit een projectuitkering.

Artikel 32

1. De Ministers kunnen voor projectuitkeringen subsidieplafonds vaststellen. Bij deze vaststelling kan, in afwijking van artikel 34, eerste lid, worden bepaald dat, met het oog op de onderlinge afweging van de aanvragen, de aanvragen voor een daarbij te bepalen datum moeten zijn ingediend.

2. Bij de verdeling van het beschikbare bedrag geven de Ministers voorrang aan die aanvragen waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting van meer belang is voor het beleid en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de uitkering.

3. De ministers kunnen projectuitkeringen verlenen die zich uitstrekken over meer dan één kalenderjaar

Artikel 33

Een projectuitkering bestaat uit het verschil tussen de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende werkelijke lasten, voor zover opgenomen in een door de Ministers goedgekeurde begroting, en de met die activiteiten samenhangende baten. De uitkering bedraagt niet meer dan een door de Ministers vast te stellen maximum.

Artikel 34

1. Een projectuitkering wordt bij de Ministers aangevraagd uiterlijk dertien weken voor de aanvang van het project door indiening bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De aanvraag wordt onderbouwd met een projectplan en een begroting.

2. In het projectplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt de doelstelling van de activiteiten aangegeven en de wijze waarop zij zullen worden uitgevoerd.

3. De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van het project. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting. Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en het niveau van de kosten van arbeidsvoorwaarden op 1 januari van het jaar van indiening van de aanvraag.

Paragraaf 2

Verlening van de uitkering en bevoorschotting

Artikel 35

De Ministers geven een beschikking op een aanvraag binnen dertien weken na de ontvangst van de aanvraag, tenzij met het oog op de onderlinge afweging van de aanvragen wordt beslist op een bepaalde datum.

Artikel 36

1. Nadat een aanvraag om een uitkering is ingediend, kunnen de Ministers voorschotten verlenen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ingediende liquiditeitprognose.

2. Indien de Ministers een aanvraag die te laat is ingediend desondanks in behandeling nemen, kunnen zij het verlenen van voorschotten evenredig later doen plaatsvinden.

Artikel 37

In een beschikking waarbij een meerjarige uitkering wordt verleend, wordt vermeld welk bedrag elk jaar van de betrokken periode als voorschot zal worden verstrekt.

Artikel 38

1. Bij de verlening van een uitkering kunnen de Ministers bepalen dat het bedrag van de uitkering wordt bijgesteld in verband met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarde.

2. Met het oog op de toepassing van het eerste lid kunnen de Ministers bij de verlening van de uitkering tevens bepalen welk deel van de uitkering in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil onderscheidenlijk van de kosten van arbeidsvoorwaarden.

3. Indien een uitkering met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.

Paragraaf 3

Verplichtingen van de provincie

Artikel 39

De provincie zorgt ervoor dat:

a. de doeleinden, gesteld in het projectplan, op doelmatige wijze worden nagestreefd;

b. de werkzaamheden op een zodanige wijze worden geregeld dat een goed beleid en beheer worden gevoerd;

c. de uitkering op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verleend.

Artikel 40

De provincie doet zo spoedig mogelijk schriftelijke mededeling aan de Ministers van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overlegd.

Artikel 41

1. De provincie stelt na afloop van het project waarvoor de uitkering is verleend een verslag van activiteiten vast.

2. Het verslag van de activiteiten geeft een duidelijk inzicht in de aard en de omvang van de activiteiten. De verrichte activiteiten worden vergeleken met de voorgenomen activiteiten die in het ingediende activiteitenplan tot uitdrukking zijn gebracht. Tevens vermeldt het verslag in hoeverre de nagestreefde doelstelling is bereikt.

Artikel 42

1. De provincie verstrekt aan de door de Ministers aangewezen ambtenaren of andere personen op diens verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak. De bescheiden worden op één adres getoond en de inlichtingen, op verzoek, schriftelijk verstrekt. Indien de provincie slechts kan voldoen aan deze verplichting door inbreuk te maken op het recht van enig persoon op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, verstrekt de provincie de verlangde gegevens op zodanige wijze dat deze niet tot personen herleidbaar zijn.

2. Ook anderszins wordt zoveel mogelijk medewerking verleend teneinde de door de Ministers aangewezen ambtenaren of andere personen in staat te stellen hun taak op een juiste wijze te vervullen.

Paragraaf 4

De aanvraag tot vaststelling van de uitkering

Artikel 43

1. Binnen vier maanden na afloop van het project waarvoor de uitkering is verleend, dient de provincie een aanvraag in voor de vaststelling van de uitkering bij de Ministers door indiening bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

2. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. het verslag, bedoeld in artikel 39, eerste lid;

b. een subsidiedeclaratie;

c. een verklaring van Gedeputeerde Staten waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, zijn uitgevoerd. De verklaring wordt ingericht overeenkomstig het format dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

3. De Ministers kunnen vrijstelling of ontheffing verlenen van de in het eerste lid, genoemde termijn.

Artikel 44

De subsidiedeclaratie geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de aanwending en de besteding van de uitkering door de provincie en geeft de nodige informatie om de uitkering vast te stellen. De subsidiedeclaratie sluit aan op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting. Belangrijke verschillen tussen declaratie en begroting worden toegelicht.

Paragraaf 5

De vaststelling van de uitkering

Artikel 45

Binnen zes maanden na de ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 43, geven de Ministers een beschikking tot vaststelling van de uitkering.

Hoofdstuk 4

Slotbepalingen

Artikel 46

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2005. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 december 2004, treedt zij in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van die Staatscourant en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

Artikel 47

Deze regeling wordt aangehaald als: Rijkssubsidieregeling jeugdzorg

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C.I.J.M. Ross-Van Dorp.De Minister van Justitie, J.P.H. Donner.

Bijlage 1

Controleprotocol voor de accountantscontrole

1. Algemeen

Waar in dit protocol wordt gesproken van instelling wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder b van de Rijkssubsidie regeling jeugdzorg

De jaarrekening van de instelling vormt het object van controle. In de jaarrekening zijn alle subsidies, die uit hoofde van de Wet op de jeugdzorg (hierna ook: de wet) zijn verstrekt, en alle kosten, die met de gesubsidieerde activiteiten zijn gemoeid, verantwoord.

De accountant besteedt bij zijn controle specifieke aandacht aan de rechtmatigheid van de verantwoorde subsidiebaten en dat de activiteiten die in de jaarrekening zijn verantwoord daadwerkelijk zijn uitgevoerd.

2. Rechtmatigheid

De rechtmatigheid wordt benaderd vanuit de uitgangspunten, dat de accountant:

a. vaststelt dat de instelling heeft gehandeld overeenkomstig de wet en de daarop berustende bepalingen en de bij de subsidieverlening gestelde voorwaarden;

b. zich niet richt op de inhoudelijk-beleidsmatige voortgang of resultaten van een gesubsidieerde activiteit of een gesubsidieerd project, doch zich uitsluitend richt op de beheersmaatregelen die de instelling rond de inhoudelijke en procesmatige voortgang van de activiteit of het project in opzet en werking heeft getroffen. Onder beheersmaatregelen worden in dit verband mede het opstellen en handhaven van kwaliteitseisen verstaan;

c. vaststelt dat de instelling, in het licht van de beschikking waarbij de subsidie werd verleend voldoende beheersmaatregelen in opzet en werking heeft getroffen.

3. Toleranties

Inzake de controle op de rechtmatigheid van de besteding van subsidiemiddelen dient, gerelateerd aan het bedrag op jaarbasis van de provinciale subsidie met betrekking tot een zorgaanbieder voor de uitvoering van jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet op de jeugdzorg en voor een stichting voor de uitvoering van de wettelijke taken, een tolerantie te worden gehanteerd van:

1% bij subsidies van > € 250.000 op jaarbasis;

3% bij subsidies van > € 50.000 doch < € 250.000 op jaarbasis;

5% bij subsidies van < € 50.000 op jaarbasis.

4. Oordeelsvorming

Uit de controlebevindingen kan blijken dat bij een bepaalde subsidie materiële tekortkomingen zijn geconstateerd maar dat die tekortkomingen voor het algehele beeld van de jaarrekening niet materieel zijn. De strekking van de accountantsverklaring bij de jaarrekening is dan een goedkeurende, doch de constatering dient in het rapport van bevindingen te worden gerapporteerd.

5. Speciale aandachtspunten

De jaarrekening wordt gecontroleerd met de (normale) aandacht, die van de accountant wordt verlangd bij het verrichten van werkzaamheden uit hoofde van een controle van de jaarrekening, gericht op het afgeven van een goedkeurende verklaring bij die jaarrekening.

Bijzondere aandacht wordt verlangd in die zin dat de accountant werkzaamheden uitvoert die het mogelijk maken in zijn verklaring te bevestigen dat voor alle relevante, verantwoorde subsidiestromen de bepalingen bij of krachtens de wet en de bepalingen van de provinciale subsidieverordening zijn nageleefd.

6. Rapportage

De accountant geeft bij de jaarrekening van een instelling de als annex van deze bijlage opgenomen verklaring af, tenzij hij de inhoud daarvan op basis van zijn bevindingen niet voor zijn rekening kan nemen.

7. Rapport van bevindingen

Indien de accountant heeft moeten vaststellen dat de vereiste accountantsverklaring niet kan worden gehanteerd licht hij in een rapport van bevindingen toe op grond van welke controle-uitkomsten hij dit heeft vastgesteld. In ieder geval worden alle bevindingen gemeld, die de in dit protocol gestelde tolerantie overschrijden. Daarnaast worden beleidsaangelegenheden gemeld die de rechtmatigheid van de subsidie-aanwending aantasten. De bevindingen en opmerkingen met betrekking tot de rechtmatigheid van subsidies worden zo goed als mogelijk gespecificeerd.

In het rapport van bevindingen wordt de volgende indeling gehanteerd:

a. knelpunten in de opzet of in de werking van administratieve organisatie, waardoor de facto onzekerheden bestaan rond de juistheid van de verantwoorde subsidie;

b. knelpunten in de overige administratieve organisatie en interne controle, geclusterd naar knelpunten die leiden tot onzekerheden:

1°. over de juistheid of rechtmatigheid van verantwoorde kosten;

2°. over de volledigheid van verantwoorde opbrengsten;

3°. op andere punten van materiële omvang;

c. overige knelpunten, waarop de accountant de aandacht wil vestigen.

Het rapport van bevindingen wordt door de accountant uitgebracht aan directie en bestuur van de instelling.

8. Review

De accountant richt het controledossier zodanig in dat het de mogelijkheid biedt voor uitvoeren van een review op zijn werkzaamheden. In alle gevallen zal uit het dossier van de accountant expliciet het naleven van dit protocol moeten blijken.

Annex bij het controleprotocol voor de accountantscontrole

Model accountantsverklaring

Opdracht

Wij hebben de jaarrekening JAARTAL van NAAM ORGANISATIE te PLAATSNAAM gecontroleerd.

Werkzaamheden

Bij onze controle hebben wij nagegaan of de jaarrekening voldoet aan de volgende eisen:

a. de jaarrekening geeft getrouw zowel de baten als lasten over JAARTAL als de activa en passiva per DATUM, weer en

b.  de in de jaarrekening opgenomen baten en lasten, alsmede de balansmutaties zijn tot stand gekomen in overeenstemming met de van toepassing zijnde wettelijke regelingen.

Tevens hebben wij nagegaan of de jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met artikel 27 van de Rijkssubsidieregeling jeugdzorg.

Onze controle is verricht overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten en in overeenstemming met bijlage 1, behorend bij de Rijkssubsidieregeling jeugdzorg. Onze controle is ingevolge de in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen zodanig gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid bestaat dat de jaarrekening geen onjuistheden van materieel belang bevat. De controle omvatte onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de bedragen en toelichtingen in de jaarrekening. Tevens omvatte de controle een beoordeling van de grondslagen voor financiële verslaggeving die bij het opmaken van de jaarrekening zijn toegepast en van belangrijke schattingen die het bevoegd gezag van de instelling heeft gemaakt, alsmede een algehele evaluatie van het beeld van de jaarrekening.

Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

Oordeel

Wij zijn van oordeel dat de jaarrekening van NAAM ORGANISATIE voldoet aan de hierboven omschreven eisen.

Tevens delen wij mede dat het bij de Rijkssubsidieregeling jeugdzorg bepaalde omtrent de subsidieverstrekking is nageleefd.

Toelichting

Hoofdstuk I. Algemeen

Paragraaf 1. Algemeen

Op grond van artikel 38 van de Wet op de jeugdzorg (hierna ook: de wet) zijn de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie gemachtigd aan een provincie of een privaatrechtelijke rechtspersoon subsidies te verstrekken voor de uitvoering van een experiment of van de steunfunctie, dan wel ten behoeve van het stimuleren van nieuw beleid.

Op grond van artikel 39, tweede lid, van de wet dienen met betrekking tot deze subsidies bij ministeriële regeling regels te worden gesteld.

De onderhavige regeling strekt ter uitvoering van dit artikellid.

De systematiek van de regeling sluit aan bij die van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid.

In de regeling wordt onderscheid gemaakt tussen de subsidiëring van privaatrechtelijke rechtspersonen en van provincies. De regeling spreekt in het eerste geval van subsidiëring van instellingen en in het tweede geval van een uitkering.

Paragraaf 2. Subsidiëring van instellingen

Aan instellingen kan zowel subsidie worden verleend voor de uitvoering van de steunfunctie als voor een experiment en voor het stimuleren van nieuw beleid. Als het gaat om de uitvoering van een steunfunctie kan een subsidie aan een instelling bestaan uit een instellingssubsidie of een projectsubsidie. Voor de uitvoering van een experiment of het stimuleren van nieuw beleid kan alleen een projectsubsidie worden verleend. Beide subsidievormen zijn in de regeling uitgewerkt.

Paragraaf 3. Uitkeringen

Uitkeringen, waaronder worden verstaan subsidies aan provincies, worden alleen verleend voor experimenten en voor het stimuleren van nieuw beleid. Uit de uitkering bureau jeugdzorg en de uitkering zorgaanbod kunnen de provincies al subsidies voor de steunfunctie, voor experimenten en voor het stimuleren van nieuw beleid subsidiëren. In verband hiermee wordt geen uitkering op grond van de onderhavige regeling verstrekt voor het verlenen van instellingssubsidies door de provincie. Voor structurele subsidies zijn de eerdergenoemde uitkeringen bestemd. De uitkeringen zijn uitsluitend bedoeld voor projecten die van landelijke betekenis zijn.

Hoofdstuk II. Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat de omschrijving van een aantal begrippen die nog niet in de wet zijn gedefinieerd.

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat van subsidiëring door het Rijk alleen sprake kan zijn als het gaat om activiteiten die van landelijke betekenis zijn.

Artikel 3

Dit artikel regelt de mogelijke subsidievormen en de gevallen waarin de onderscheiden vormen gehanteerd worden. Bij instellingssubsidie gaat het om de ondersteuning van instellingen die voor (een deel van) hun structurele activiteiten subsidie krijgen. Vaak zal het daarbij gaan om subsidiëring in aansluitende perioden. Bij projectsubsidies gaat het om incidentele projecten. Bij projectsubsidies is de informatie die wordt gevraagd, toegespitst op het te subsidiëren project; bij instellingssubsidies is naast informatie over de te subsidiëren activiteiten ook informatie over het reilen en zeilen van de instelling nodig. Dat verklaart de verschillen tussen enerzijds de artikelen 5 en 6, en anderzijds de artikelen 9 en 10.

Artikel 4

Dit artikel bevat de subsidiegrondslag van een instellingssubsidie, te weten een bedrag voor die activiteiten die op basis van een door de betrokken ministers goedgekeurd plan zijn uitgevoerd. Omdat pas na afloop van het subsidiejaar kan worden vastgesteld welke van de voorgenomen activiteiten ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd, leidt deze subsidiegrondslag er toe dat sprake is van een subsidieverlening, het verlenen van voorschotten en een subsidievaststelling.

Artikel 5

De bepaling dat de aanvraag uiterlijk dertien weken voor het begin van een kalenderjaar moet worden ingediend komt overeen met artikel 4:20 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna ook: Awb). De eis dat de aanvraag vergezeld gaat van een activiteitenplan en een begroting komt overeen met artikel 4:62 van de Awb. Aanvragen worden bij de betrokken ministers ingediend, door toezending ervan aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Aanvragen worden ingediend door het orgaan van de instelling dat daartoe op grond van de statuten bevoegd is (meestal is dit het bestuur).

Het tweede lid geeft aanwijzingen voor de inhoud van het activiteitenplan. Het vereiste dat moet worden weergegeven op welke wijze de activiteiten worden uitgevoerd, betekent niet dat het activiteitenplan een volledig inzicht moet geven van de interne bedrijfsvoering.

Het derde lid bepaalt dat de begroting inzicht moet geven in de baten en lasten van de activiteiten. Onder baten vallen bijvoorbeeld, schenkingen, legaten en andere financiële bijdragen, waaronder subsidies.

Het vijfde lid biedt de mogelijkheid ontheffing te verlenen van de termijn van dertien weken.

Artikel 6

Het eerste lid, onder c, schrijft voor dat een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling wordt verstrekt. Hiermee wordt beoogd de subsidieverlener in staat te stellen, te beoordelen of een instelling bedrijfseconomisch gezond is. Het overzicht kan gegeven worden door inzending van de balans over het afgelopen jaar, zonodig aangevuld met ontwikkelingen die sindsdien hebben plaatsgevonden. Dit is een toepassing van het algemene beginsel dat bij het informeren van de subsidiegever niet steeds nieuwe stukken geproduceerd behoeven te worden.

Ten aanzien van het eerste lid, onder d, merken wij het volgende op.

In de statuten van een privaatrechtelijke instelling staat reeds vermeld welke personen bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen. Deze personen zijn bevoegd subsidieaanvragen te ondertekenen. Omdat de statuten ingevolge onderdeel a van het eerste lid moeten worden overgelegd, is het duidelijk of de aanvraag door de bevoegde personen is ondertekend. Het komt echter voor dat de aanvraag niet door de in de statuten bedoelde personen is ondertekend, maar door een persoon of personen die daartoe van de statutair bevoegden een volmacht hebben gekregen. In een dergelijk geval moet de bevoegdheid blijken uit het overleggen van die volmacht.

Het derde lid is ontleend aan artikel 4:65 van de Awb, welk artikel niet automatisch geldt. De bedoeling is ongewenste cumulatie van subsidies te voorkomen en subsidiegevers in staat te stellen hun besluitvorming onderling af te stemmen. Het artikellid werkt aldus aanvullend op de uit artikel 5, derde lid, voortvloeiende verplichting om in de begroting andere inkomsten te vermelden.

Artikel 7

Het eerste lid bevat de wettelijke grondslag die artikel 4:25 van de Awb eist voor de vaststelling van een subsidieplafond.

Het tweede lid bevat de verdelingsmaatstaf voor dat subsidieplafond.

Het is de bedoeling dat projectsubsidies kunnen worden verstrekt die zich uitstrekken over meer dan één kalenderjaar. Het derde lid maakt meerjarige projectsubsidies mogelijk.

Artikel 8

Dit artikel bevat de subsidiegrondslag voor projectsubsidies. Het gaat altijd om het verschil tussen de lasten die met de gesubsidieerde activiteiten samenhangen en de baten die de activiteiten opbrengen, mits zij voorkomen in de goedgekeurde begroting. Dit alles tot een door de ministers vast te stellen maximum.

Artikelen 9 en 10

Deze artikelen regelen de aanvraag van een projectsubsidie en de stukken die bij de aanvraag moeten worden overgelegd. De aanvraag moet aan dezelfde eisen voldoen als een aanvraag voor een instellingssubsidie, zij het dat geen mededeling behoeft te worden gedaan van subsidieaanvragen bij anderen.

Artikel 11

De hoofdregel is dat op een subsidieaanvraag, het gaat daarbij ook om het aanvragen van een uitkering, wordt beslist binnen dertien weken. Op deze regel wordt een uitzondering gemaakt voor de gevallen waarin sprake is van een tender. Dan moet immers op één tijdstip worden beslist nadat een onderlinge weging van de diverse projecten heeft plaatsgevonden.

Artikel 14

Dit artikel biedt de mogelijkheid om subsidies, waaronder uitkeringen, te verhogen of te verlagen in verband met de ontwikkelingen van het prijspeil of de arbeidsvoorwaarden. De in de begroting van de instelling of de provincie opgenomen bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil en het niveau van de loonkosten in het jaar van indiening.

Omdat het zowel kan gaan om bijstellingen in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, als in verband met de ontwikkeling in de loonkosten, welke ontwikkelingen niet gelijk behoeven te zijn, kan het nodig zijn het verleende subsidiebedrag te splitsen in twee componenten. Het tweede lid maakt deze splitsing mogelijk.

Artikel 15

Dit artikel beoogt een doelmatige besteding van de subsidiegelden te bereiken.

Artikel 16

Dit artikel bevat de eisen ten aanzien van de administratie van de instelling. Zij beogen te bewerkstelligen dat de administratie een goed inzicht geeft in het financiële reilen en zeilen van de instelling.

Artikel 17

Het is gebruikelijk dat het boekjaar van een gesubsidieerde instelling samen valt met een kalenderjaar. Dit is dan ook de eis in het eerste lid. Het kan echter wenselijk zijn daarop in individuele gevallen een uitzondering te maken. Het tweede lid opent daartoe de mogelijkheid.

Artikel 18

Zodra zich na het indienen van de aanvraag en na een beslissing op de aanvraag omstandigheden voordoen die, als zij eerder bekend zouden zijn geweest, tot een andere beslissing geleid zouden hebben, moeten deze zo spoedig mogelijk aan de ministers bekend worden gemaakt. Een evident voorbeeld van zo’n omstandigheid is een faillissement van de instelling.

Artikel 19

De norm ten aanzien van de af te sluiten verzekeringen is dat deze afdoende dient te zijn. Voor gebouwen betekent dit een verzekering tegen herbouwwaarde.

Van de verzekeringsplicht kan ontheffing worden verleend. Dit kan bijvoorbeeld als de instelling kan aantonen dat de kosten van een verzekering niet in verhouding staan tot het met de subsidiëring gemoeide belang.

Artikel 20

Het in het eerste lid geregelde verslag is een belangrijke informatiebron bij de beoordeling of de activiteiten zijn uitgevoerd overeenkomstig de subsidievoorschriften. Bij een meerjarige subsidie, waarvan ingevolge artikel 6, derde lid, sprake kan zijn, zal het verslag na afloop van de subsidieperiode worden vastgesteld.

Artikel 21

Met name bij projectsubsidies kan het voorkomen dat de subsidie betrekking heeft op een publicatie bijvoorbeeld van een brochure. Indien de instelling de totstandkoming van een publicatie uitbesteedt aan een derde (bijvoorbeeld aan een onderzoeksbureau) zal het auteursrecht op de publicatie veelal in handen zijn van die derde. Om te voorkomen dat er problemen ontstaan omdat die derde een beroep doet op zijn auteursrecht, is het voorschrift van het tweede lid opgenomen. Het verplicht de instelling bij de derde uitdrukkelijk overeen te komen dat het auteursrecht bij de opdrachtgever (de instelling) komt te berusten.

Artikel 22

De onderhavige bepaling is een standaardbepaling bij subsidiëring door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Indien eigendommen, verworven met subsidie aan de gesubsidieerde doelstelling worden onttrokken of wanneer de subsidiëring wordt beëindigd en dergelijke, zal een evenredig deel van het vermogen dat met subsidie is opgebouwd weer terug dienen te vloeien naar de subsidieverlener. In de bepaling is het woord “vergoeding” gebruikt en niet bijvoorbeeld teruggave van subsidie, om aan te geven dat de vermogensvermeerdering niet gelijk hoeft te zijn aan het subsidiebedrag, maar ook hoger kan zijn, bijvoorbeeld als sprake is van waardevermeerdering, zoals bij onroerend goed het geval kan zijn.

Artikel 23

Dit artikel regelt de relatie van een gesubsidieerde instelling met de zgn. steunstichtingen. Op zich is er geen bezwaar tegen het bestaan van dergelijke instellingen. Wel wordt het bezwaarlijk als zij worden gebruikt om subsidiegelden aan de controle door de subsidieverlener te onttrekken of de subsidiebehoefte te vergroten. Daarom is enerzijds geregeld welke prijs een gesubsidieerde instelling aan een steuninstelling mag betalen voor de levering van goederen en diensten en anderzijds welke prijs de gesubsidieerde instelling aan een steuninstelling moet vragen voor door haar aan die instelling geleverde goederen of diensten. Het gaat er in beide gevallen om dat de reële prijs wordt betaald of in rekening wordt gebracht.

Artikel 24

Ook dit artikel beoogt handelingen van gesubsidieerde instellingen die kunnen leiden tot het weglekken van subsidiegelden, te voorkomen. In verband hiermee is bepaald dat voor het verlenen van diensten of het verstrekken van goederen een kostendekkende vergoeding in rekening moet worden gebracht. Het begrip kostendekkend impliceert dat niet alleen de directe kosten, maar ook een deel van de overhead in rekening moet worden gebracht. De regeling geldt uiteraard niet voor derden voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

Artikel 25

Dit artikel verplicht de instellingen alle informatie die de subsidieverlener nodig heeft om zijn taak goed te kunnen uitoefenen, te verstrekken en mee te werken aan door of namens de ministers ingestelde onderzoeken.

Artikel 26

Dit artikel maakt duidelijk dat het de verantwoordelijkheid van de instelling is een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen. De stukken die daarbij moeten worden meegezonden zijn bij alle vormen van subsidie dezelfde. Dat wil niet zeggen dat ze ook in alle gevallen dezelfde “waarde” hebben. Zo wordt bij een outputsubsidie de hoogte van de subsidie volledig bepaald door het aantal geproduceerde eenheden output en het normbedrag. In dat geval biedt het jaarverslag niet de basis voor de subsidie, maar wel het inzicht hoe de kosten van de werkzaamheden zijn opgebouwd, en daarmee gegevens voor de vaststelling van het normbedrag in de toekomst. Bij een exploitatiesubsidie is dat anders. Daar biedt met name de jaarrekening de nodige gegevens voor de subsidievaststelling.

Artikel 27

Dit artikel regelt de eisen die aan een subsidiedeclaratie worden gesteld. De subsidiedeclaratie zal de informatie moeten bevatten die nodig is voor het vaststellen van de subsidie. Het referentiekader is de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting.

Artikel 28

Het eerste lid stelt eisen aan de inrichting van de jaarrekening. Deze zal moeten voldoen aan de eisen die het Burgerlijk Wetboek stelt.

Het tweede lid bevat een bepaling over de wijze waarop de activa en passiva moeten worden gewaardeerd.

Het derde lid maakt het maken van een uitzondering op de eis van het eerste lid mogelijk.

Artikel 29

Het eerste lid eist dat de jaarrekening of subsidiedeclaratie wordt onderzocht door een accountant, die onderzoekt of de jaarrekening of subsidiedeclaratie voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens de wet worden gesteld. In de bij de regeling behorende bijlage 1, is het protocol opgenomen, dat nader regelt waarop de accountant zijn aandacht in het bijzonder moet richten. Indien aan alle wettelijke eisen is voldaan, zal de accountant een verklaring afgeven, zonder welke geen subsidie wordt verleend. De eis van een accountantsverklaring geldt niet als het gaat om instellingen of projecten met lage exploitatielasten of een lage subsidie, omdat de eis dan te hoge lasten met zich mee brengt

Artikel 31 e.v.

Hoofdstuk 4 heeft betrekking op uitkeringen aan provincies die zij krijgen om de steunfunctie, experimenten of het stimuleren van nieuw beleid op het terrein van de jeugdzorg te kunnen subsidiëren. Het zal bij gaan om activiteiten die door het Rijk van belang worden geacht. Zij zullen daarom van landelijke betekenis moeten zijn. Omdat het gaat om subsidies aan openbare lichamen zijn de daaraan te stellen voorwaarden iets anders dan die gelden bij de subsidiëring van privaatrechtelijke rechtspersonen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C.I.J.M. Ross-van Dorp

De Minister van Justitie,

J.P.H. Donner

Naar boven