Regeling pleegzorg

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 december 2004, nr. DJB/JZ-2540277, houdende regels ten aanzien van het pleegcontract, aan pleegouders te stellen eisen en vaststelling van de pleegvergoeding (Regeling pleegzorg)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie,

Gelet op de artikelen 22 en 23 van de Wet op de jeugdzorg;

Besluiten:

Paragraaf 1

Algemene bepaling

Artikel 1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de jeugdzorg;

b. een aanbieder van pleegzorg: een zorgaanbieder die jeugdzorg, in de vorm van verblijf bij een pleegouder, verleent en die daarvoor van de provincie subsidie ontvangt;

c. pleegkind: een jeugdige die een aanspraak heeft op verblijf bij een pleegouder op grond van de wet en die deze aanspraak bij een aanbieder van pleegzorg tot gelding heeft gebracht.

Paragraaf 2

Eisen met betrekking tot pleegouders

Artikel 2

1. De pleegouder, dan wel één der pleegouders, heeft tenminste de leeftijd van eenentwintig jaren bereikt. Een pleegouder is niet tevens degene, die door de desbetreffende zorgaanbieder van pleegzorg is belast met de begeleiding van pleegouder(s).

2. Een pleegouder en alle personen van 12 jaar en ouder die als inwonenden op het adres van de pleegouder staan ingeschreven, beschikken over een verklaring van geen bezwaar die voor de aanvang van de opvoeding en verzorging van een pleegkind is afgegeven door de raad voor de kinderbescherming, waaruit blijkt dat er geen sprake is van bezwarende feiten en omstandigheden voor het verzorgen en opvoeden van een pleegkind. De verklaring is vereist voorafgaand aan de plaatsing van een eerste pleegkind, bij de komst van nieuwe inwonenden en indien de pleegouder gedurende twee jaren geen pleegouder is geweest.

3. Een pleegouder biedt ondersteuning bij de uitvoering van het hulpverleningsplan en aanvaardt, tenzij het betreft een pleegouder als bedoeld in artikel 3, tweede lid, de begeleiding door de aanbieder van pleegzorg.

4. Een pleegouder biedt slechts verzorging en opvoeding aan een pleegkind, indien de betrokken aanbieder of aanbieders van pleegzorg hebben vastgesteld dat de pleegouder, gelet op zijn opvoedingsmogelijkheden, de leeftijd en de problemen van het pleegkind, de samenstelling van het pleeggezin en de verwachte duur, geschikt is voor de verzorging en opvoeding van dat pleegkind.

5. In afwijking van het tweede en vierde lid, biedt een pleegouder die een pleegkind verzorgt en opvoedt op het moment dat een aanspraak van het pleegkind op verblijf bij een pleegouder tot gelding wordt gebracht bij een aanbieder van pleegzorg, slechts verzorging en opvoeding aan het pleegkind, als de betrokken aanbieder van pleegzorg heeft vastgesteld dat het verblijf bij die pleegouder niet schadelijk is voor de ontwikkeling van het pleegkind. In dergelijke gevallen voldoet de pleegouder aan het tweede en vierde lid, binnen dertien weken nadat de aanspraak tot gelding is gebracht.

6. Het eerste tot en met vijfde lid, zijn niet van toepassing op een pleegouder die als enige de voogdij heeft gekregen over een pleegkind dat hij op het moment dat hij tot voogd werd benoemd op basis van een pleegcontract als bedoeld in artikel 22 van de wet verzorgde en opvoedde.

Paragraaf 3

Eisen aan het pleegcontract

Artikel 3

1. Het pleegcontract, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet, voldoet aan de eisen, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

2. Het pleegcontract, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet, voldoet, in afwijking van het eerste lid, voor een pleegouder als bedoeld in artikel 2, zesde lid, aan de eisen, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

3. Het pleegcontract voor een pleegouder als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, voldoet, in afwijking van het eerste lid, voor de termijn, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, aan de eisen opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

Paragraaf 4

Pleegvergoedingen

Artikel 4

Het basisbedrag van de vergoeding voor de verzorging en opvoeding van een pleegkind is het in de bij deze regeling behorende bijlage 4 opgenomen bedrag.

Artikel 5

1. Het basisbedrag wordt vermeerderd met een toeslag van ten hoogste € 2,27 per pleegkind per dag voor de door de pleegouder ten behoeve van een pleegkind, noodzakelijk gemaakte kosten, waarvan wordt aangetoond dat zij niet uit het basisbedrag kunnen worden voldaan en waarvoor geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt, telkens wanneer zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoet:

a. indien het een pleegkind betreft dat aanspraak heeft op verblijf bij een pleegouder op grond van artikel 14 van het Besluit indicatie jeugdzorg en de pleegouder in verband hiermee extra kosten moet maken;

b. indien door de pleegouder aan drie of meer pleegkinderen verzorging en opvoeding wordt geboden in het kader van de wet, vanaf het derde en volgende pleegkind;

c. door de pleegouder verzorging en opvoeding wordt geboden aan een pleegkind met een geestelijke of lichamelijke handicap die noodzaakt tot het maken van extra kosten.

2. Ten behoeve van een pleegkind, wordt naast het basisbedrag een vergoeding verleend voor de betaalde premie voor een ziektekostenverzekering ten behoeve van het pleegkind tot ten hoogste € 45,38 per maand, tenzij het een pleegkind betreft dat:

a. (mede)verzekerd is op grond van de Ziekenfondswet;

b. (mede)verzekerd is op basis van een particuliere verzekering bij de natuurlijke ouder(s);

c. 18 jaar of ouder is en in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Wet op de studiefinanciering;

d. door een ander dan de pleegouder verzekerd is terzake van ziektekosten.

Artikel 6

1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 4, wordt verstrekt voor elke maand of dag waarover de pleegouder verzorging en opvoeding aan het pleegkind biedt. De dag van aankomst wordt daarbij wel en de dag van vertrek wordt daarbij niet meegerekend.

2. Indien het pleegkind als gevolg van bijzondere omstandigheden tijdelijk niet bij de pleegouder verblijft, kan in afwijking van het eerste lid, een vergoeding worden verleend, zolang het pleegkind aanspraak heeft op verblijf bij een pleegouder. In afwijking van artikel 4, worden alsdan de door de pleegouder werkelijk gemaakte kosten vergoed tot ten hoogste het basisbedrag.

3. De toeslag, bedoeld in artikel 5, wordt verstrekt voor elke maand of dag waarin de noodzaak tot het maken van extra kosten bestaat.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2005. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 december 2004, treedt zij in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van die Staatscourant en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling pleegzorg.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C.I.J.M. Ross-van Dorp.De Minister van Justitie, J.P.H. Donner.

Bijlage 1

Eisen aan het pleegcontract bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling pleegzorg

1. Een pleegcontract heeft slechts betrekking op één pleegkind.

2. Het pleegcontract vermeldt de datum waarop de opvoeding en verzorging van het pleegkind aanvangt.

3. Het pleegcontract wordt, onverminderd punt 4, aangegaan voor ten hoogste de termijn gedurende welke de aanspraak op verblijf bij een pleegouder ingevolge het indicatiebesluit geldt.

Het contract wordt automatisch verlengd indien in aansluiting op die aanspraak een aanspraak op verblijf bij een pleegouder bestaat en wel voor de termijn gedurende welke deze aanspraak geldt.

4. Het pleegcontract kan door de aanbieder van pleegzorg slechts eenzijdig tussentijds worden beëindigd als het belang van het pleegkind dit vergt. Een dergelijke tussentijdse beëindiging vindt niet plaats dan nadat hierover overleg is gevoerd met de pleegouder. Indien de aanbieder ernstige vermoedens heeft dat de pleegouder het pleegkind opvoedt in strijd met het hulpverleningsplan of dat verblijf bij de pleegouder schadelijk is voor de ontwikkeling van het pleegkind, kan hij de overeenkomst onverwijld eenzijdig beëindigen.

5. Het pleegcontract kan door de pleegouder slechts eenzijdig tussentijds worden beëindigd als de aanbieder van pleegzorg nalatig is in de uitvoering van deze overeenkomst. Een dergelijke tussentijdse beëindiging vindt niet plaats dan nadat de pleegouder zijn bezwaren betreffende de uitvoering van het pleegcontract door de aanbieder schriftelijk aan de aanbieder kenbaar maakt en de aanbieder de uitvoering niet binnen drie weken verbetert. Eenzijdige beëindiging geschiedt niet dan nadat de aanbieder gedurende één week in de gelegenheid is gesteld te zorgen voor een vervangend verblijf voor het pleegkind.

6. Het pleegcontract bevat de bepaling dat de pleegouder verzorging en opvoeding biedt met inachtneming van het voor het pleegkind vastgestelde hulpverleningsplan.

7. Het pleegcontract bevat de aard en de omvang van de door de aanbieder van pleegzorg te verlenen begeleiding.

8. Het pleegcontract bevat in voorkomende gevallen een regeling omtrent de van de pleegouders vereiste medewerking bij de uitvoering van de regeling die bestaat omtrent de omgang met de ouders en eventuele andere verwanten van het pleegkind, waarbij de aanbieder van pleegzorg verplicht is de privacy van het pleeggezin zo veel als mogelijk te beschermen.

9. Het pleegcontract regelt dat de aanbieder van pleegzorg de pleegouder op de hoogte stelt van alles wat voor een verantwoorde opvoeding en verzorging van het pleegkind van belang is en dat de aanbieder en de pleegouder elkaar op de hoogte houden van voorvallen of ontwikkelingen die van invloed zijn op of te maken hebben met de opvoeding en verzorging van het pleegkind.

10. Het pleegcontract bevat de bepaling dat de aanbieder van pleegzorg zich verbindt klachten van de pleegouder over gedragingen van hemzelf of van voor hem werkzame personen te behandelen overeenkomstig de klachtenregeling, bedoeld in Hoofdstuk XII van de wet.

11. Het pleegcontract bevat een regeling van de informatie die de pleegouder moet verschaffen in verband met de vaststelling van de pleegvergoeding.

12. De aanbieder en de pleegouder betrekken het pleegkind overeenkomstig zijn beoordelingsvermogen bij voor hem belangrijke aangelegenheden en beslissingen.

Bijlage 2

Eisen aan het pleegcontract bedoeld in artikel 3, tweede lid

1. Een pleegcontract heeft slechts betrekking op één pleegkind.

2. Het pleegcontract vangt aan op het moment dat de pleegouder de voogdij over het pleegkind heeft gekregen en het pleegkind binnen zijn gezin verzorgt en opvoedt.

3. Het pleegcontract eindigt wanneer de pleegouder-voogd ophoudt het pleegkind in zijn gezin op te voeden en te verzorgen, het pleegkind meerderjarig wordt of de voogdij van de pleegouder-voogd anderszins eindigt.

4. Het pleegcontract bevat de bepaling dat de aanbieder zich verbindt klachten van de pleegouder-voogd over gedragingen van hemzelf of van voor hem werkzame personen te behandelen overeenkomstig de klachtenregeling, bedoeld in Hoofdstuk XII van de wet.

5. Het pleegcontract bevat een regeling van de informatie die de pleegouder moet verschaffen in verband met de vaststelling van de pleegvergoeding.

Bijlage 3

Eisen aan het pleegcontract bedoeld in artikel 3, derde lid

1. Een pleegcontract heeft slechts betrekking op één pleegkind.

2. Het pleegcontract vermeldt de datum waarop de opvoeding en verzorging van het pleegkind op grond van een aanspraak op verblijf bij een pleegouder aanvangt.

3. Het pleegcontract wordt, onverminderd punt 4, aangegaan voor een periode die eindigt op het moment dat de onderzoeken, bedoeld in artikel 2, tweede en vijfde lid, zijn afgerond, doch voor ten hoogste dertien weken, gerekend vanaf de dag, bedoeld onder 2.

4. Het pleegcontract eindigt zodra de aanbieder het verblijf van het pleegkind bij de pleegouder in het kader van een aanspraak op grond van de wet beëindigt omdat de aanbieder van pleegzorg het verblijf van het pleegkind bij de pleegouder schadelijk acht voor de ontwikkeling van het pleegkind.

5. Het pleegcontract regelt dat de pleegouder meewerkt aan de onderzoeken, bedoeld in artikel 2, tweede en vijfde lid.

6. Het pleegcontract bevat de aard en de omvang van de door de aanbieder te verlenen begeleiding.

7. Het pleegcontract bevat in voorkomende gevallen een regeling omtrent de van de pleegouders vereiste medewerking bij de uitvoering van de regeling die bestaat omtrent de omgang met de ouders en eventuele andere verwanten van het pleegkind, waarbij de aanbieder verplicht is de privacy van het pleeggezin zo veel als mogelijk te beschermen.

8. Het pleegcontract bevat een regeling van de informatie die de pleegouder moet verschaffen in verband met de vaststelling van de pleegvergoeding.

9. De aanbieder en de pleegouder betrekken het pleegkind overeenkomstig zijn beoordelingsvermogen bij voor hem belangrijke aangelegenheden en beslissingen.

10. Het pleegcontract bevat de bepaling dat de aanbieder van pleegzorg zich verbindt klachten van de pleegouder over gedragingen van hemzelf of van voor hem werkzame personen te behandelen overeenkomstig de klachtenregeling, bedoeld in Hoofdstuk XII van de wet.

Bijlage 4

Basisbedragen van de pleegvergoeding

Leeftijdscategorie

Bedrag per maand/per dag (in euro)

0 t/m 8 jaar

€ 427/14,05

9 t/m 11 jaar

€ 431/14,19

12 t/m 15 jaar

€ 471/15,49

16 t/m 17 jaar

€ 523/17,20

18 en ouder

€ 528/17,37

Toelichting

Algemeen

Artikel 22 van de Wet op de jeugdzorg (hierna ook: de wet) bepaalt dat bij regeling van de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie eisen kunnen worden gesteld aan pleegouders. Artikel 23 van de wet verplicht deze ministers een basisbedrag vast te stellen als vergoeding in de kosten van verzorging en opvoeding van een pleegkind en regels te stellen omtrent de toeslagen die op dit basisbedrag kunnen worden verleend en kortingen die daarop kunnen worden toegepast. De onderhavige regeling strekt ter uitvoering van genoemde artikelen.

De inhoud is voor een belangrijk deel ontleend aan de Regeling vergoeding pleeggezinnen en het Besluit model pleegcontract, die thans niet meer werken omdat aan die regelingen door de intrekking van de Wet op de jeugdhulpverlening de basis is komen te vervallen.

Bureaucratie/Administratieve lasten

Bij de totstandkoming van de ministeriële regeling is rekening gehouden met het kabinetsstreven om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te verminderen. In deze regeling wordt als bedrijfsleven aangemerkt de voorzieningen voor pleegzorg. Het betreft landelijk een groep van 28 (regionale) instellingen.

De invoering van de ministeriële regeling pleegzorg heeft een jaarlijkse lastenverlichting voor de voorziening voor pleegzorg ten opzichte van de Wet op de jeugdhulpverlening van € 86.250,–. Deze lastenverlichting is het gevolg van de wijziging van de regeling ten aanzien van de pleegcontracten, in die zin dat geen modelpleegcontract meer wordt voorgeschreven, maar slechts de onderwerpen worden genoemd die in het pleegcontract moeten worden geregeld. Ten aanzien van een beperkt aantal onderwerpen wordt nog eisen met betrekking tot de inhoud gesteld. Dit is gebeurd op verzoek van de aanbieders die het model als te knellend hebben ervaren.

De tweede lastenverlichting betreft de inkomsten die pleegouders ontvangen in verband met de verzorging en opvoeding van het pleegkind. Deze inkomsten zullen niet meer op de pleegvergoeding in mindering worden gebracht. Hierdoor zijn voor de voorzieningen voor pleegzorg de administratieve lasten waarmee de uitvoering van dit onderdeel van de regeling gepaard ging, komen te vervallen. Omdat de korting al sinds enkele jaren in de praktijk niet meer werd toegepast, is er slechts sprake van een formele verlaging en kan de verlaging kwantitatief niet meer in beeld worden gebracht.

De ministeriële regeling is ter beoordeling aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten voorgelegd. Het College heeft besloten de regeling niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De definitie van pleegkind is opgenomen om duidelijk te maken dat het in het kader van deze regeling slechts gaat om die pleegkinderen die ingevolge de wet een aanspraak hebben op verblijf bij een pleegouder. De omschrijving sluit aan bij de omschrijving van het begrip pleegouder in de wet. De overige in dit artikel opgenomen begrippen spreken voor zich.

Artikel 2

Eerste lid

Dit artikel bevat de eisen die aan pleegouders worden gesteld. Het eerste lid stelt als eis dat de pleegouder of ten minste één van de pleegouders eenentwintig jaar of ouder is. Het zijn van pleegouder brengt een opvoedkundige relatie mee tussen pleegouder en pleegkind. De pleegouder zal over voldoende levenswijsheid moeten beschikken om de zware opvoedingsrelatie, waarvan bij pleegzorg in het kader van jeugdzorg veelal sprake is, gestalte te kunnen geven. Enig leeftijdsverschil is daarvoor in ieder geval nodig. In verband met de functie die de begeleider jegens het pleegkind en zijn ouders vervult, is het ongewenst dat de begeleider zelf optreedt als pleegouder in een pleegsituatie waarbij hij zelf of een van zijn collega’s van de aanbieder van pleegzorg waar hij werkzaam is, de begeleider zou zijn.

Tweede lid

Als onderdeel van zorgvuldige toetsing van de geschiktheid van een (aspirant) pleegouder, kan een verklaring van geen bezwaar van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad), die inhoudt dat er geen sprake is van bezwarende feiten of omstandigheden voor het verzorgen en opvoeden van een pleegkind, niet worden gemist. Gekozen is voor een verklaring van de raad in verband met de bij de raad aanwezige deskundigheid. Aan de directeur of ressortdirecteur van de raad kunnen op grond van artikel 9 van de Wet justitiële gegevens en op grond van artikel 17, eerste lid onder c van het Besluit justitiële gegevens, justitiële gegevens worden verstrekt indien een zwaarwegend algemeen belang dat vordert en voorzover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn taak. Bij voorkeur geschiedt dat met toestemming van de (aspirant) pleegouders of anders met medeweten van hen. Indien de raad op grond van de voor hem beschikbare informatie tot het oordeel mocht komen, dat een verklaring van geen bezwaar niet moet worden afgegeven, kan de (aspirant)pleegouder tegen dit besluit bezwaar aantekenen.

Een verklaring voor een pleegouder en de inwonenden is vereist voorafgaand aan de plaatsing van een eerste pleegkind, en voor nieuwe inwonenden, voorafgaand aan het tijdstip waarop zij inwonend worden. Indien een pleegouder gedurende twee jaar geen pleegouder is geweest is een nieuwe verklaring vereist.

De eis dat er een verklaring moet zijn, geldt voor de pleegouder, maar heeft als consequentie dat een aanbieder een pleegkind niet kan onderbrengen bij een pleegouder voor wie de raad voor de kinderbescherming geen verklaring afgeeft.

Derde lid

Gelet op de vaak zware opvoedingstaak is het van groot belang dat de pleegouder goed wordt begeleid door de aanbieder van pleegzorg. Daarom bepaalt het derde lid dat de pleegouder de begeleiding van de aanbieder van pleegzorg moet aanvaarden.

Vierde lid

Ook de eisen die in dit artikellid zijn opgenomen hebben betrekking op pleegouders, maar brengen een verantwoordelijkheid mee voor de aanbieder van pleegzorg. De beoordeling van de geschiktheid in al zijn aspecten is namelijk een verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder bij wie de aanspraak op verblijf bij een pleegouder tot gelding wordt gebracht. De aanbieder van pleegzorg moet niet alleen bezien of pleegouders voldoen aan de bij deze regeling gestelde formele eisen, maar ook, en dat is nog belangrijker, bezien of hij de pleegouder in staat acht de opvoeding en verzorging van een bepaald pleegkind op zich te nemen. Het vierde lid geeft een opsomming van de criteria die gelden voor de vaststelling van de geschiktheid van een persoon als pleegouder voor een bepaald pleegkind. Deze regeling vervangt de drie tenzij-regeling van artikel 19, tweede lid, van het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening, die inhoudt dat een pleegouder gelijktijdig niet meer dan drie pleegkinderen mag verzorgen en opvoeden, tenzij aannemelijk is gemaakt dat dit verantwoord is. De praktijk heeft uitgewezen dat het aantal van drie arbitrair is. Waar het om gaat is dat bij iedere plaatsing van een pleegkind zorgvuldig wordt beoordeeld of deze pleegouder de opvoedingsmogelijkheden heeft om dit pleegkind te verzorgen en op te voeden. Het gaat er met andere woorden om dat de voorziening voor pleegzorg zorgvuldig vaststelt dat de pleegouder geschikt is voor de verzorging en opvoeding van dit specifieke pleegkind, alvorens tot plaatsing over te gaan. De pleegouder moet bij plaatsing in staat worden geacht in te spelen op de specifieke opvoedingsbehoefte van het pleegkind. Verder moet om de geschiktheid als pleegouder vast te stellen, worden beoordeeld of het kind past binnen het pleeggezin. Daarbij speelt de samenstelling van het pleeggezin, waaronder het aantal eigen kinderen en pleegkinderen en hun problematiek, een belangrijke rol.

Het kan zijn dat verschillende aanbieders van pleegzorg pleegkinderen bij één pleegouder onderbrengen. Of een pleegouder aan de in het onderhavige lid gestelde voorwaarde voldoet, is dan ter beoordeling aan alle betrokken pleegzorgaanbieders gezamenlijk.

Vijfde lid

Het komt voor dat kinderen die om welke reden dan ook, niet door de ouders kunnen worden verzorgd, in een ander gezin worden opgevangen, zonder dat sprake is van verblijf bij een pleegouder waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet. Het gaat dan vaak om vrienden of familie, die belangeloos een kind in hun gezin opnemen en het daar als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden. Daarmee wordt het kind een pleegkind, maar is geen sprake van aanspraak op verblijf bij een pleegouder ingevolge de wet. Als de reden van het verblijf bij een pleegouder gelegen is in opgroei- of opvoedingsproblemen ontstaat regelmatig de vraag naar jeugdzorg in de vorm van verblijf bij een pleegouder. Als het bureau jeugdzorg tot de conclusie komt dat een jeugdige in verband met opgroei- of opvoedingsproblemen is aangewezen op verblijf bij een pleegouder zal het een daartoe strekkend indicatiebesluit nemen. De aanspraak op verblijf bij een pleegouder kan tot gelding worden gebracht bij een zorgaanbieder die voor het bieden van verblijf bij een pleegouder van de provincie subsidie ontvangt. Deze aanbieder zal voor het kind een pleegouder moeten zoeken, die beschikt over een verklaring van de raad voor de kinderbescherming en van wie met toepassing van het vierde lid is vastgesteld dat hij een geschikte pleegouder is. Omdat het in het belang van het kind is dat het in het gezin kan blijven waar het al een tijd verblijft, behoeft nog niet direct een verklaring aanwezig te zijn en behoeft nog niet grondig bekeken te zijn of de pleegouder geschikt is. Daarvoor zijn dertien weken beschikbaar. Wel moet de zorgaanbieder zich er van vergewissen dat verblijf in het gezin van de pleegouder, hoe kort ook, niet schadelijk is voor de ontwikkeling van het pleegkind. Dit om te voorkomen dat zich in dit opzicht ongewenste situaties voordoen.

Artikel 3

Eerste lid

Artikel 22 van de wet bepaalt dat de verzorging en opvoeding van een jeugdige door een pleegouder dient te geschieden op basis van een pleegcontract dat voldoet aan door de betrokken ministers te stellen eisen. Dit artikel ziet op een schriftelijk vast te leggen contract dat de wederzijdse verplichtingen van de aanbieder van pleegzorg enerzijds en van de pleegouder anderzijds regelt. Zoals hiervoor al is gesteld is geen sprake meer van een voorgeschreven modelcontract, maar van het voorschrijven van te regelen onderwerpen. Ten aanzien van een beperkt aantal onderwerpen worden inhoudelijke eisen gesteld.

De bij de regeling behorende bijlagen 1, 2 en 3 bevatten de eisen.

Met de gestelde eisen wordt beoogd te garanderen dat de relatie tussen de contractpartijen op een aantal belangrijke punten wordt vastgelegd en wel op een wijze die een verantwoorde hulpverlening aan het betrokken pleegkind waarborgt en die de kans op teleurstellingen over de pleegsituatie zo veel als mogelijk beperkt.

Opgemerkt zij dat de aanbieder van pleegzorg en niet een pleegouder jegens (stief)ouder(s) verantwoordelijk is voor de verzorging en opvoeding van het pleegkind. De daadwerkelijke uitvoering daarvan geschiedt op basis van het pleegcontract door de pleegouder.

Bijlage 1

De bijlagen bevatten elk eisen aan een pleegcontract. De eisen opgenomen in bijlage 1 hebben betrekking op een pleegsituatie, waarbij de ouders het ouderlijk gezag hebben of de voogdij over het pleegkind is opgedragen aan een stichting die een bureau jeugdzorg in stand houdt. Ten aanzien van de onderscheiden onderdelen van de bijlage het volgende:

Ad 6: In dit onderdeel van het contract wordt de verbinding gelegd tussen de opvoeding en verzorging door de pleegouder en de specifieke problemen van het pleegkind, door de bepaling dat het hulpverleningsplan bij de verzorging en opvoeding in acht genomen moet worden.

Ad 7: Dit onderdeel hangt samen met de verplichting van de aanbieder de pleegouder de noodzakelijke begeleiding te bieden. Het hulpverleningsplan en de behoefte van de pleegouder zijn daarbij richtinggevend. De verplichting van de kant van de pleegouder jegens de aanbieder de nodige begeleiding te accepteren behoeft niet in het pleegcontract opgenomen te worden, omdat deze reeds in de regeling zelf is verankerd.

Ad 8: Een uitgangspunt van de jeugdzorg is het behoud van of het herstel van de relatie met de ouders, ook als de hulpverlening niet gericht is op het weer door de ouders zelf laten verzorgen en opvoeden van het kind. In verband hiermee zal vaak sprake zijn van een bezoekregeling met de ouders en eventuele andere verwanten van het pleegkind, tenzij dit kennelijk schadelijk is voor het pleegkind. Het pleegcontract moet in verband hiermee bepalen dat de pleegouder aan de uitvoering van een dergelijke regeling moet meewerken.

Ad 9: Voor een goede verzorging en opvoeding van een pleegkind zal een pleegouder moeten beschikken over alle daarvoor van belang zijnde informatie. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om die problemen van het kind die van invloed zijn op zijn gedrag en bijvoorbeeld verband kunnen houden met de omgangs- of bezoekregeling aan de ouders of eventuele andere verwanten van het pleegkind. Omdat de informatieverstrekking een inbreuk kan betekenen op de privacy van derden, moet bij het verstrekken van informatie altijd zorgvuldig het belang van de informatievoorziening voor de opvoeding en verzorging afgewogen worden tegen het recht op privacy.

Ad 10: Omdat de pleegouder geen cliënt is van de aanbieder van pleegzorg voor wie hij op basis van een pleegcontract een pleegkind verzorgt en opvoedt, is de klachtregeling van hoofdstuk XII van de wet niet van toepassing in deze relatie. Gezien de afhankelijke positie van de pleegouder is het wel van belang dat hij kan klagen over gedragingen van de zorgaanbieder of diens medewerkers. In verband hiermee zal de aanbieder zich contractueel moeten verbinden de klachtenregeling waarin de wet voorziet ook toe te passen in de relatie van hem met de pleegouder.

Ad 11: Bij de informatie die de pleegouder moet verschaffen kan gedacht worden aan gegevens omtrent de ziektekostenverzekering of het voortijdig vertrek van het pleegkind.

Tweede lid

Deze bepaling en bijlage 2 hebben betrekking op een pleegouder, die als enige de voogdij heeft gekregen over een pleegkind dat hij op het moment dat hij tot voogd werd benoemd op basis van een pleegcontract als bedoeld in artikel 22 van de wet verzorgde en opvoedde (de zogenaamde pleegouder-voogd). De voogdij over een kind wiens ouders uit het ouderlijk gezag zijn ontzet of ontheven, wordt in het algemeen opgedragen aan een stichting die een bureau jeugdzorg in stand houdt. Deze kinderen worden door het bureau jeugdzorg geïndiceerd voor verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder of bij een pleegouder.

Als een kind al geruime tijd bij eenzelfde pleegouder verblijft, blijkt vaak de behoefte bij pleegouders te ontstaan om ook het gezag (de voogdij) over het kind te krijgen. Bedacht moet worden dat de pleegouder-voogd, tenzij het gaat om pleegouders die de gezamenlijke voogdij hebben ingevolge artikel 282 Boek 1 BW, niet onderhoudsplichtig is (artikel 336 Boek 1 BW).

Regelingen die de pleegouder-voogd in staat zouden kunnen stellen om het pleegkind te verzorgen stonden aanvankelijk voor deze pleegouders niet open of leverden een ontoereikende vergoeding op. De onderhavige bepaling, die ook al voorkwam in het besluit dat op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening de model pleegcontracten vaststelde, biedt een oplossing voor dit probleem. Het verblijf bij een pleegouder-voogd wordt namelijk niet anders benaderd dan verblijf bij een pleegouder terwijl de voogdij berust bij een stichting die een bureau jeugdzorg in stand houdt. Er is immers alleen sprake van een verandering in de persoon van de voogd. Het pleegkind kan nog steeds niet door de ouders zelf worden opgevoed en moet in verband daarmee elders worden verzorgd en opgevoed, in dit geval bij pleegouder(s). Het blijft dus gaan om pleegzorg in het kader van de Wet op de jeugdzorg.

Doordat de pleegouder-voogd het gezag krijgt, hoeven bepaalde zaken niet meer in het contract te worden opgenomen, zoals in het bijzonder de begeleiding van de pleegouder door de aanbieder van pleegzorg. Er blijft slechts een zeer beperkte relatie met de aanbieder van pleegzorg bestaan. De enige verantwoordelijkheid van de aanbieder is het verstrekken van pleegvergoedingen op basis van de onderhavige regeling. Ook blijft de aanbieder van pleegzorg bepalen óf en wélke toeslagen gelden. Omdat het contract eindigt als het pleegkind niet meer in het gezin van de pleegouder wordt opgevoed zal de aanbieder moeten kunnen controleren of het kind daadwerkelijk in het gezin van de pleegouder-voogd wordt verzorgd en opgevoed.

Wanneer de voogdij over het pleegkind overgaat op een pleegouder, die daarmee pleegouder-voogd wordt, stopt de begeleiding door de aanbieder van pleegzorg, omdat daaraan niet meer per definitie behoefte bestaat. Als een pleegouder-voogd problemen heeft met de opvoeding zal hij, net als ouders een beroep kunnen doen op de jeugdzorg. Als sprake is van ernstige opgroei en opvoedingsproblemen kan de pleegouder-voogd aanspraak maken op jeugdzorg ingevolge de wet. Daarvoor is uiteraard een indicatiebesluit van het bureau jeugdzorg nodig.

De onderhavige bepaling ziet dan ook slechts op een schriftelijk vast te leggen contract dat de verplichting van de aanbieder van pleegzorg regelt tot verlening van een vergoeding voor de verzorging en opvoeding van een pleegkind aan de pleegouder-voogd, en de verplichting van de pleegouder-voogd tot het binnen zijn gezin verzorgen en opvoeden van het pleegkind. Daarnaast wordt de aanvang en de duur van het contract geregeld.

Een aantal onderdelen van het model pleegcontract voor pleegouders (zoals omgang van het kind met de ouders) is niet opgenomen in het model contract voor de pleegouder-voogd, omdat de pleegouder-voogd het gezag over de minderjarige heeft en sommige onderdelen reeds volgen uit de bepalingen van het BW die op deze gezagsrelatie van toepassing zijn.

Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat alle bepalingen met betrekking tot de pleegvergoeding onverkort voor de pleegouder-voogd gelden. Dit houdt onder meer in dat toeslagen kunnen worden verleend op het basisbedrag.

Bijlage 2

Ten aanzien van de onderscheiden onderdelen van het pleegcontract dat geldt wanneer sprake is van een pleegouder-voogd, het volgende:

Ad 2:Er is sprake van een doorlopende pleegsituatie aangezien het pleegkind reeds bij de pleegouder die voogd is geworden verbleef. De datum dat de pleegouder de voogdij over het pleegkind heeft gekregen is de datum waarop het contract aanvangt.

Ad 3: De voogdij eindigt op de dag waarop het pleegkind meerderjarig wordt, de beschikking waarbij de voogd is ontslagen of ontzet, waarbij het gezag over de onder zijn voogdij staande minderjarige weer aan een of beide ouders is opgedragen of waarbij de voogdij overeenkomstig artikel 299a of 302, vierde lid, van Boek 1 BW aan een andere voogd is opgedragen in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 281 Boek 1 BW).

Ad 4:Bij de informatie die de pleegouder moet verschaffen kan gedacht worden aan gegevens omtrent de ziektekostenverzekering of het voortijdig vertrek van het pleegkind.

Derde lid

Het derde lid en bijlage 3 hebben betrekking op pleegouders die een pleegkind al verzorgen en opvoeden op het moment dat door het bureau jeugdzorg wordt vastgesteld dat het kind een aanspraak heeft op verblijf bij een pleegouder. In een dergelijk geval, waarvoor de vervallen Regeling pleegzorg geen voorziening kende, kan de aanbieder van pleegzorg bij wie de aanspraak tot gelding wordt gebracht het kind bij die pleegouder laten verblijven in afwachting van een definitieve plaatsing bij die of een andere pleegouder. Daarvan zal binnen dertien weken sprake moeten zijn. In dergelijke gevallen gaat het derhalve om een tijdelijke situatie, die een sterk vereenvoudigd contract rechtvaardigt.

Artikel 4

In dit artikel zijn regels gesteld omtrent de door aanbieders van pleegzorg aan pleegouders te verlenen vergoeding voor de verzorging en opvoeding van een pleegkind in het kader van de Wet op de jeugdzorg. Van verzorging en opvoeding in de zin van de Wet op de jeugdzorg is slechts sprake als het bureau jeugdzorg een jeugdige heeft geïndiceerd voor de aanspraak verblijf bij een pleegouder en de aanspraak tot gelding is gebracht bij een daartoe door de betrokken provincie gesubsidieerde aanbieder van pleegzorg. De regeling heeft derhalve niet betrekking op pleegsituaties waarin een jeugdige om een andere reden bij een pleegouder verblijft. Te denken valt aan de situatie waarin de ouders in het buitenland verblijven en de kinderen om hier te lande een schoolopleiding te kunnen volgen in een ander gezin verblijven.

Voor de goede orde merken wij op dat beslissingen over de toekenning van een pleegvergoeding aan een pleegouder(-⁠voogd) besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht zijn. Hierop zijn de daarvoor geldende rechtsregels van toepassing, zodat de pleegouder(voogd) zich bij geschillen hieromtrent kan wenden tot de bestuursrechter.

Mits de financiën dat toelaten, zullen de basisbedragen ieder jaar worden verhoogd met het procentuele verschil tussen de consumentenprijsindex ‘Alle huishoudens’ over de oktobermaanden van twee opeenvolgende jaren, zoals deze gepubliceerd zijn in het Statistisch bulletin van het Centraal Bureau van de Statistiek.

De hoogte van het basisbedrag is neergelegd in bijlage 4. Ingevolge artikel 23 van de wet heeft de pleegouder waar een pleegkind wordt verzorgd en opgevoed, recht op een basisbedrag als vergoeding voor de kosten. Dit basisbedrag is een genormeerde onkostenvergoeding ten behoeve van de opvoeding en verzorging van het pleegkind. Deze onkostenvergoeding varieert met de leeftijd van het pleegkind.

In het genormeerde bedrag zijn opgenomen de kosten die normaliter gemoeid zijn met onder meer voeding, kosten van inrichting, verwarming e.d., lichamelijke verzorging, bewassing, zak- en kleedgeld, deelname aan maatschappelijke activiteiten zoals sport en andere ontspanning, reiskosten (bijvoorbeeld voor school of weekendbezoek aan de ouders), kleine onderwijskosten (zoals kosten voor pennen, agenda, schriften enz.), ziektekosten zoals eigen bijdrage en kosten voor een WA-premie indien het pleegkind op de WA-polis van de pleegouders staat (beide laatste punten in geval van vrijwillige pleegzorg).

Voor onderwijskosten van pleegkinderen zijn de met het gezag belaste ouders verantwoordelijk. Ouders evenals voogden kunnen, indien nodig, een beroep doen op de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Op grond van laatstgenoemde regeling kunnen zij een tegemoetkoming aanvragen voor o.a. de kosten van lesgeld, boeken en leermiddelen. Voor 18-jarigen en ouder worden deze onderwijskosten bestreden uit het vrij gelaten deel van de basisbeurs.

In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat, wanneer het gaat om pleegzorg, behalve in geval van voogdij, de ouders als onderhoudsplichtigen aangesproken kunnen worden voor kosten die niet uit pleegvergoeding kunnen worden betaald. Indien de voogdij berust bij een stichting die een bureau jeugdzorg in stand houdt, dan draagt deze er als voogd zorg voor dat onderwijs wordt gevolgd en bekostigd overeenkomstig de daarvoor gestelde regels.

Dit betekent dat ook als sprake is van een éénpleegouder-voogd deze voor de vergoeding van dergelijke kosten desgewenst zelf aanspraak moet maken op de daarvoor bestemde voorliggende voorzieningen.

Artikel 5

Eerste lid

Het basisbedrag kan verhoogd worden met een toeslag in verband met extra te maken kosten en met een vergoeding voor de betaalde premie voor een ziektekostenverzekering. Het eerste lid heeft betrekking op de toeslag.

In een drietal situaties is voor een door de aanbieder van pleegzorg aan te geven periode een toeslag van maximaal € 2,27 per pleegkind per dag op het basisbedrag mogelijk. In alle gevallen geldt dat aangetoond moet worden dat de onkosten niet uit het basisbedrag kunnen worden bestreden. Het moet daarbij bovendien gaan om noodzakelijke kosten waarvoor geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verkregen. Kosten die samenhangen met de hoogte van de levensstandaard van het pleegkind of de pleegouder kunnen niet als noodzakelijke kosten worden aangemerkt.

Indien een pleegkind in verband met een crisissituatie bij een pleegouder verblijft (onder a), kan worden gedacht aan (extra) kosten van woninginrichting of kleding. Van een crisissituatie is sprake zolang het pleegkind een aanspraak heeft op verblijf bij een pleegouder in een situatie die onmiddellijk verlening van zorg nodig maakt, maar een indicatiebesluit niet kan worden afgewacht. Het bureau jeugdzorg beoordeelt de noodzaak. Een aanspraak op jeugdzorg in spoedeisende situaties bestaat slechts gedurende vier weken, zodat de toeslag slechts gedurende vier weken kan worden verleend.

In het onder b genoemde geval gaat het om de situatie waarin drie of meer pleegkinderen tegelijk bij een pleegouder verblijven. Verblijven er drie of meer pleegkinderen bij eenzelfde pleegouder dan kunnen zich onkosten voordoen die niet in het basisbedrag zijn verwerkt. Deze extra onkosten komen voor vergoeding in aanmerking. Te denken valt aan extra kosten van woninginrichting of kosten van noodzakelijke huishoudelijke hulp.

Ook voor opvoeding en verzorging van pleegkinderen met een geestelijke of lichamelijke handicap kunnen de noodzakelijke kosten aantoonbaar hoger uitvallen dan het basisbedrag van de vergoeding. In de regel zullen deze onkosten bestreden kunnen worden uit andere regelingen. Slechts waar op dergelijke regelingen geen of onvoldoende beroep kan worden gedaan, is aanvullende bekostiging overeenkomstig dit besluit mogelijk (onder c).

De toeslag van € 2,27 per kind per dag, kan slechts eenmaal worden verleend, ongeacht of er van één dan wel van meerdere van de drie genoemde situaties sprake is. Er is dus geen cumulatie van toeslagen mogelijk. In verband hiermee spreekt de aanhef van het eerste lid van: “indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen”.

Tweede lid

In het tweede lid is geregeld onder welke condities recht bestaat op de vergoeding van de premie voor een ziektekostenverzekering. Voor de verzekering van een pleegkind tegen ziektekosten is regel dat gebruik wordt gemaakt van de Ziekenfondswet (ZFW) om het pleegkind als hoofdverzekerde of als medeverzekerde bij ouders, pleegouders of pleegouder-voogd te verzekeren. Voorzover het pleegkind niet door zijn ouders verzekerd is tegen ziektekosten, kan bij het ontbreken van een mogelijkheid een beroep te doen op de ZFW, aan de pleegouder de betaalde premie van een ziektekostenvergoeding vergoed worden. Het pleegkind kan dan als medeverzekerde bij de pleegouder of als hoofdverzekerde volgens de Standaardpakketpolis verzekerd worden. Gedurende de plaatsing kan een maandelijkse vergoeding van maximaal € 45,38 worden verkregen.

Voor pleegkinderen van 18 jaar en ouder, die een uitkering ontvangen ingevolge de Wet op de studiefinanciering wordt geen vergoeding voor premie naast het basisbedrag beschikbaar gesteld. De kosten van een verzekering zijn in de studiefinanciering begrepen.

Van een vergoeding voor een ziektekostenverzekering is evenmin sprake als het pleegkind door een derde is verzekerd. Te denken valt aan (gezins)voogdijpupillen, die door de stichting zijn verzekerd bij een zorgverzekeraar.

Het basisbedrag en de toeslag zijn onkostenvergoedingen en blijven bij een beoordeling van inkomsten van de pleegouders, bijvoorbeeld in het kader van loon- of inkomstenbelasting, van huursubsidie of van aanvraag van bijstand, buiten beschouwing.

Artikel 6

Eerste lid

Het basisbedrag wordt verstrekt over de periode dat het pleegkind daadwerkelijk door de pleegouder wordt verzorgd en opgevoed, maar nooit eerder dan vanaf het moment dat de aanspraak op verblijf bij een pleegouder, bij een aanbieder van pleegzorg tot gelding is gebracht en nooit langer dan de periode gedurende welke aanspraak op dit verblijf bestaat.

Tweede lid

Afwezigheid in verband met een gebruikelijke vakantiebesteding heeft geen invloed op het verlenen van een pleegvergoeding met dien verstande dat de kosten van de vakantiebesteding bestreden worden uit de pleegvergoeding. Bij langdurige afwezigheid bijvoorbeeld voor ziekenhuisopname zal het bureau jeugdzorg moeten afwegen of de aanspraak op verblijf bij de pleegouder nog wel moet worden voorgezet. Van voortzetting kan sprake zijn als het pleegkind, bij verblijf in het ziekenhuis, toch nog verzorging door de pleegouder nodig heeft, bijvoorbeeld in de vorm van frequent bezoek. In een dergelijk geval kan het onjuist zijn de pleegvergoeding volledig te beëindigen. In het tweede lid is geregeld dat in dergelijk gevallen toch recht op enige vergoeding bestaat. Daarbij wordt niet (zonder meer) het basisbedrag toegekend doch een vergoeding van de werkelijke kosten die verband houden met de kosten die de pleegouder redelijkerwijs nog moet maken, tot een maximum van het basisbedrag. Welke kosten redelijkerwijs nog gemaakt moeten worden is ter beoordeling van de aanbieder van pleegzorg.

Derde lid

De toeslag wordt verstrekt over de periode dat de noodzaak van de extra kosten in de pleegsituatie voortduurt. Uiteraard geldt ook hier dat de extra kosten niet eerder worden vergoed dan vanaf het moment dat de indicatie is gesteld en nooit langer dan de periode gedurende welke een aanspraak op verblijf bij een pleegouder bestaat. De aanbieder van pleegzorg beoordeelt de duur van de noodzaak en de hoogte van de toeslag.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C.I.J.M. Ross-van Dorp

De Minister van Justitie,

J.P.H. Donner

Naar boven