Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2005

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 december 2004, nr. SAS 2004128479, Directoraat Generaal Milieubeheer, Directie Stoffen, Afvalstoffen en Straling, houdende regels met betrekking tot subsidies aan gemeenten om hen te stimuleren tot het verminderen van milieudruk door het bevorderen van preventie en scheiding van huishoudelijke afvalstoffen, het optimaliseren van vergunningverlening en handhaving met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing, en het verminderen van zwerfafval 2005 (Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2005)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer en artikel 13, eerste lid, van het Besluit milieusubsidies;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. samenwerkingsverband: verband van twee of meer Nederlandse gemeenten die aan de hand van een regeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, dan wel van een schriftelijke verklaring, kunnen aantonen dat zij samenwerken bij het uitvoeren van projecten als bedoeld onder h, i, k, l, of r;

b. afvalpreventie: het voorkomen of beperken van het ontstaan van afvalstoffen of het verminderen van de milieuschadelijkheid daarvan door interne nuttige toepassing of reductie aan de bron;

c. afvalscheiding: het scheiden en gescheiden houden van afvalstoffen en het gescheiden afgeven daarvan;

d. energiebesparing: het verbeteren van de energie-efficiency door het treffen van maatregelen binnen een inrichting;

e. sorteeranalyse: sorteeranalyse die is of wordt uitgevoerd overeenkomstig ‘Sorteeranalyses Handreiking voor gemeenten’ (SenterNovem, AOO 2003-15);

f. nulmeting huishoudelijke afvalstoffen: inventarisatie van gegevens over afvalscheiding en afvalpreventie, voorzover het huishoudelijke afvalstoffen betreft, volgens de opgave in bijlage I bij deze regeling;

g. plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen: beschrijving van feitelijk voorgenomen activiteiten met betrekking tot huishoudelijke afvalstoffen ter bereiking van de in artikel 2, onder a, beschreven doelen, waarin in elk geval de volgende onderdelen zijn uitgewerkt en opgenomen:

1°. activiteiten, gericht op het optimaliseren van voorzieningen en werkprocessen ten behoeve van afvalscheiding, en die in elk geval betrekking hebben op twee huishoudelijke afvalstoffen, waarvan één afvalstof groente-, fruit- en tuinafval, papier en karton of grove huishoudelijke afvalstoffen betreft;

2°. activiteiten, gericht op het optimaliseren van afvalpreventie;

3°. communicatie-activiteiten met burgers ten behoeve van afvalscheiding en afvalpreventie;

4°. monitoring;

h. basisproject huishoudelijke afvalstoffen: samenhangend geheel van activiteiten, inhoudende het uitvoeren van een nulmeting huishoudelijke afvalstoffen en, gebaseerd op de resultaten daarvan, het opstellen van een plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen;

i. plusproject huishoudelijke afvalstoffen: samenhangend geheel van activiteiten, inhoudende het uitvoeren van een plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen;

j. beleidsplan inrichtingen: beschrijving van voorgenomen activiteiten ter bereiking van het in artikel 2, onder b, beschreven doel, waarin in elk geval de volgende onderdelen zijn uitgewerkt en opgenomen:

1°. de samenstelling van het gemeentelijk inrichtingenbestand;

2°. het bestaande niveau van de vergunningverlening en de handhaving en de aanwezige kennis en vaardigheden met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing;

3°. maatregelen, gericht op het verhogen van het in onderdeel 2° bedoelde niveau om voor de vergunningverlening en de handhaving met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing een adequaat niveau te bereiken;

4°. monitoring;

k. uitvoeringsproject inrichtingen: samenhangend geheel van activiteiten, gericht op:

1°. de verbetering van de vergunningverlening of de handhaving op het gebied van afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing, of

2°. de stimulering van categorieën van inrichtingen tot het nemen van maatregelen op het gebied van afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing, waarbij de wijze en het tijdstip waarop vergunningverlening of handhaving plaatsvindt, is aangegeven;

l. combinatieproject inrichtingen: project waarin activiteiten, gericht op het verkrijgen van specifieke kennis en vaardigheden op het gebied van de vergunningverlening en de handhaving met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing en een uitvoeringsproject inrichtingen zijn samengevoegd;

m. project ‘Professionalisering van de handhaving’: project, gericht op een kwaliteitsverbetering van het proces van de milieuhandhaving, waarover bestuurlijke afspraken zijn gemaakt tussen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overlegorgaan en de Unie van Waterschappen op 28 januari 2002;

n. kwaliteitscriterium: kwaliteitscriterium als bedoeld in het document “Kwaliteitscriteria ‘Doe je voordeel met het oordeel’” dat op 1 november 2002 door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overlegorgaan en de Unie van Waterschappen is vastgesteld in het kader van het project ‘Professionalisering van de handhaving’;

o. handhavingsuitvoeringsprogramma: handhavingsuitvoeringsprogramma als bedoeld in kwaliteitscriterium 3.1;

p. nulmeting zwerfafval: inventarisatie van gegevens over zwerfafval, volgens de opgave in bijlage II bij deze regeling;

q. plan van aanpak zwerfafval: beschrijving van feitelijk voorgenomen activiteiten om het ontstaan van zwerfafval te voorkomen en de aanwezigheid daarvan zoveel mogelijk te verminderen en die is opgesteld volgens de opgave in bijlage III bij deze regeling;

r. basisproject zwerfafval: samenhangend geheel van activiteiten, inhoudende het uitvoeren van een nulmeting zwerfafval en, gebaseerd op de resultaten daarvan, het opstellen en vaststellen van een plan van aanpak zwerfafval;

s. plusproject zwerfafval handhaving: samenhangend geheel van activiteiten, gericht op de voorbereiding en uitvoering van de handhaving ten aanzien van zwerfafval, waarbij de wijze en het tijdstip waarop de handhaving plaatsvindt, is aangegeven;

t. plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte: samenhangend geheel van activiteiten, gericht op de voorbereiding en uitvoering van plaatsing van afvalbakken in de openbare ruimte van gemeenten conform de leidraad ‘Afvalbakken in de openbare ruimte’;

u. leidraad ‘Afvalbakken in de openbare ruimte’: leidraad ‘Afvalbakken in de openbare ruimte’, opgesteld door de Stichting Nederland Schoon, CROW en de NVRD, uitgave januari 2005;

v. groep: economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:

1°. een natuurlijke persoon of rechtspersoon die direct of indirect:

– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan rechtspersonen of vennootschappen,

– volledig aansprakelijk vennoot is van rechtspersonen of vennootschappen, of

– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

2°. rechtspersonen of vennootschappen;

w. inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer.

2. Deze regeling is van toepassing op de volgende huishoudelijke afvalstoffen: groente-, fruit- en tuinafval, papier en karton, glas, textiel, wit- en bruingoed, klein chemisch afval en grove huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 2

Doel

Op grond van deze regeling wordt subsidie verleend aan gemeenten of samenwerkingsverbanden voor:

a. het voorbereiden en nemen van maatregelen om het niveau van afvalpreventie en afvalscheiding, voorzover het huishoudelijke afvalstoffen betreft, te verhogen en daarmee de milieudruk, veroorzaakt door het verwijderen van deze afvalstoffen, te verminderen;

b. het optimaliseren van de vergunningverlening of de handhaving met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing om daarmee de milieudruk, veroorzaakt door te verwijderen afvalstoffen en het energieverbruik binnen inrichtingen, te verminderen;

c. het voorbereiden, vaststellen en uitvoeren van maatregelen om het ontstaan van zwerfafval te voorkomen en de aanwezigheid daarvan zo veel mogelijk te verminderen.

Artikel 3

Voorwaarden

1. Een basisproject huishoudelijke afvalstoffen kan voor subsidie in aanmerking komen, indien:

a. aan de aanvragende gemeente of ten minste één van de gemeenten die betrokken zijn bij het aanvragende samenwerkingsverband nog niet eerder subsidie is verstrekt voor een basisproject huishoudelijke afvalstoffen,

b. het betrekking heeft op het grondgebied of een deel daarvan van de aanvragende gemeente of het grondgebied of een deel daarvan van de gemeenten die betrokken zijn bij het samenwerkingsverband,

c. de start van het project plaatsvindt uiterlijk drie maanden na de datum van de verlening van de subsidie, en

d. de duur van het project, gerekend vanaf de datum van de verlening van subsidie, niet meer dan twee jaar bedraagt.

2. Bij de aanvraag tot subsidieverlening voor een plusproject huishoudelijke afvalstoffen worden de volgende gegevens verstrekt:

a. de resultaten van een nulmeting huishoudelijke afvalstoffen, welke niet ouder zijn dan drie jaar, en

b. het plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen waarop het plusproject huishoudelijke afvalstoffen betrekking heeft.

3. Een plusproject huishoudelijke afvalstoffen kan slechts voor subsidie in aanmerking komen, indien:

a. aan de aanvragende gemeente of ten minste één van de gemeenten die betrokken zijn bij het aanvragende samenwerkingsverband nog geen tweemaal subsidie is verstrekt voor een plusproject huishoudelijke afvalstoffen,

b. de voorgenomen activiteiten in het plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen nieuw en additioneel zijn ten opzichte van de huidige situatie,

c. het betrekking heeft op het grondgebied of een deel daarvan van de aanvragende gemeente of het grondgebied of een deel daarvan van de gemeenten die betrokken zijn bij het samenwerkingsverband,

d. in het project is voorzien in een sorteeranalyse die wordt uitgevoerd aan het einde van het project,

e. de start van het project plaatsvindt uiterlijk drie maanden na de datum van de verlening van de subsidie, en

f. de duur van het project, gerekend vanaf de datum van de verlening van de subsidie, niet meer dan drie jaar bedraagt.

4. Een aanvraag tot subsidieverlening voor een tweede plusproject huishoudelijke afvalstoffen kan slechts worden ingediend indien het eerste plusproject huishoudelijke afvalstoffen inhoudelijk is afgerond.

5. In het kalenderjaar 2005 wordt per gemeente voor slechts één plusproject huishoudelijke afvalstoffen subsidie verstrekt.

6. Bij de aanvraag tot subsidieverlening voor een uitvoeringsproject inrichtingen worden de volgende gegevens verstrekt:

a. een beleidsplan inrichtingen;

b. de categorieën van inrichtingen waarop het project betrekking heeft;

c. gegevens over de wijze waarop monitoring plaatsvindt van de resultaten van de uitgevoerde projecten, en

d. indien de gemeente of het samenwerkingsverband in aanmerking wil komen voor het van toepassing zijnde subsidiepercentage, genoemd in artikel 7, vierde lid, tweede volzin: de vigerende handhavingsuitvoeringsprogramma’s, dan wel bij het ontbreken daarvan, de gegevens, bedoeld in kwaliteitscriterium 1.2 (Prioriteitenstelling en meetbare doelstellingen), waaruit blijkt dat bij de handhaving door de betrokken gemeente of gemeenten voldoende aandacht wordt besteed aan de in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer genoemde aspecten van de bescherming van het milieu.

7. Een uitvoeringsproject inrichtingen kan slechts voor subsidie in aanmerking komen, indien:

a. de start van het project plaatsvindt uiterlijk drie maanden na de datum van de verlening van de subsidie, en

b. de duur van het project, gerekend vanaf de datum van verlening van subsidie, niet meer dan twee jaar bedraagt.

8. Bij de aanvraag tot subsidieverlening voor een combinatieproject inrichtingen worden verstrekt:

a. de gegevens, bedoeld in het zesde lid, onderdelen a, b en c,

b. gegevens over de wijze en het tijdstip waarop te verkrijgen kennis en vaardigheden worden toegepast bij de vergunningverlening of de handhaving met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing, en

c. indien de gemeente of het samenwerkingsverband in aanmerking wil komen voor het van toepassing zijnde subsidiepercentage, genoemd in artikel 7, vijfde lid, tweede volzin:

de vigerende handhavingsuitvoeringsprogramma’s, dan wel bij het ontbreken daarvan, de gegevens als bedoeld in kwaliteitscriterium 1.2 (Prioriteitenstelling en meetbare doelstellingen) waaruit blijkt dat voldoende aandacht zal worden besteed aan de in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer genoemde aspecten van de bescherming van het milieu.

9. Een combinatieproject inrichtingen kan slechts voor subsidie in aanmerking komen, indien wordt voldaan aan het zevende lid.

10. Een basisproject zwerfafval kan slechts voor subsidie in aanmerking komen, indien:

a. aan de aanvragende gemeente of ten minste één van de gemeenten die betrokken zijn bij het aanvragende samenwerkingsverband nog niet eerder subsidie is verstrekt voor een basisproject zwerfafval of een zwerfafvalproject als bedoeld in de Subsidieregeling Aanpak Milieudrukvermindering 2004,

b. het betrekking heeft op het grondgebied of een deel daarvan van de aanvragende gemeente of het grondgebied of een deel daarvan van de gemeenten die betrokken zijn bij het samenwerkingsverband,

c. de start van het project plaatsvindt uiterlijk drie maanden na de datum van de verlening van subsidie, en

d. de duur van het project, gerekend vanaf de datum van de verlening van de subsidie, niet meer dan negen maanden bedraagt.

11. Bij de aanvraag tot subsidieverlening voor een plusproject zwerfafval handhaving worden verstrekt:

a. de resultaten van een nulmeting zwerfafval, welke niet ouder zijn dan één jaar,

b. het plan van aanpak zwerfafval waarop het plusproject zwerfafval handhaving betrekking heeft, en

c. een overzicht met voorgenomen handhavingsactiviteiten.

12. Een plusproject zwerfafval handhaving kan slechts voor subsidie in aanmerking komen, indien:

a. aan de aanvragende gemeente of ten minste één van de gemeenten die betrokken zijn bij het aanvragende samenwerkingsverband nog niet eerder subsidie is verstrekt voor een plusproject zwerfafval handhaving,

b. de voorgenomen activiteiten op het gebied van de handhaving in het plan van aanpak zwerfafval additioneel zijn ten opzichte van de huidige situatie,

c. het betrekking heeft op het grondgebied of een deel daarvan van de aanvragende gemeente of het grondgebied of een deel daarvan van de gemeenten die betrokken zijn bij het samenwerkingsverband,

d. in het project is voorzien in een evaluatie die wordt uitgevoerd aan het einde van het project,

e. de start van het project plaatsvindt uiterlijk drie maanden na de datum van de verlening van de subsidie, en

f. de duur van het project, gerekend vanaf de datum van de verlening van de subsidie, niet meer dan negen maanden bedraagt.

13. Bij de aanvraag tot subsidieverlening voor een plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte worden verstrekt:

a. de resultaten van een nulmeting zwerfafval, welke niet ouder zijn dan één jaar, en

b. het plan van aanpak zwerfafval waarop het plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte betrekking heeft.

14. Een plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte kan slechts voor subsidie in aanmerking komen, indien:

a. aan de aanvragende gemeente of ten minste één van de gemeenten die betrokken zijn bij het aanvragende samenwerkingsverband nog niet eerder subsidie is verstrekt voor een plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte,

b. de leidraad ‘Afvalbakken in de openbare ruimte’ wordt gebruikt bij de uitvoering van de activiteiten met betrekking tot de plaatsing van afvalbakken in de openbare ruimte,

c. de voorgenomen activiteiten op het gebied van de plaatsing van afvalbakken in de openbare ruimte in het plan van aanpak zwerfafval nieuw en additioneel zijn ten opzichte van de huidige situatie,

d. het betrekking heeft op het grondgebied of een deel daarvan van de aanvragende gemeente of het grondgebied of een deel daarvan van de gemeenten die betrokken zijn bij het samenwerkingsverband,

e. in het project is voorzien in een evaluatie die wordt uitgevoerd aan het einde van het project,

f. de start van het project plaatsvindt uiterlijk drie maanden na de datum van de verlening van de subsidie, en

g. de duur van het project, gerekend vanaf de datum van de verlening van de subsidie, niet meer dan één jaar bedraagt.

Artikel 4

Beoordelingscriteria

1. Bij een beoordeling van aanvragen tot subsidieverlening worden de volgende aspecten bezien:

a. of en in welke mate het project bijdraagt aan de in artikel 2 genoemde doelstellingen;

b. de kosten van het project in relatie tot de kwaliteit, de beoogde resultaten ervan en de wijze van monitoring;

c. of de resultaten van het project structurele invloed zullen hebben op de uitvoering van het gemeentelijk beleid.

2. Naast de aspecten, bedoeld in het eerste lid, wordt een plusproject huishoudelijke afvalstoffen beoordeeld op de volgende aspecten:

a. de volledigheid en actualiteit van de gegevens over afvalscheiding en afvalpreventie, voorzover het huishoudelijke afvalstoffen betreft, waarop het plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen is gebaseerd;

b. de wijze waarop de activiteiten in het plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen aansluiten op de gegevens over afvalscheiding en afvalpreventie, voorzover het huishoudelijke afvalstoffen betreft.

3. Naast de aspecten, bedoeld in het eerste lid, wordt een uitvoerings- of combinatieproject inrichtingen beoordeeld op de volgende aspecten:

a. de inhoud van het beleidsplan inrichtingen en de wijze waarop het uit te voeren project daarbinnen is verankerd;

b. indien de gemeente of het samenwerkingsverband in aanmerking wenst te komen voor de subsidiepercentages, genoemd in artikel 7, vierde lid, tweede volzin, respectievelijk artikel 7, vijfde lid, tweede volzin: de mate waarin aandacht wordt besteed aan de in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer genoemde aspecten van de bescherming van het milieu, op basis van de vigerende handhavingsuitvoeringsprogramma’s, dan wel bij het ontbreken daarvan, de gegevens als bedoeld in kwaliteitscriterium 1.2 (Prioriteitenstelling en meetbare doelstellingen).

4. Naast de aspecten, bedoeld in het eerste lid, wordt een combinatieproject inrichtingen beoordeeld op de volgende aspecten:

a. de aspecten, bedoeld in het derde lid;

b. de mate waarin en het niveau waarop specifieke kennis en vaardigheden op het gebied van vergunningverlening of handhaving met betrekking tot afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing worden verkregen.

5. Naast de aspecten, bedoeld in het eerste lid, wordt een plusproject zwerfafval handhaving beoordeeld op de volgende aspecten:

a. de volledigheid en actualiteit van de gegevens over zwerfafval, waarop het plan van aanpak zwerfafval is gebaseerd;

b. de wijze waarop de activiteiten over de handhaving in het plan van aanpak zwerfafval aansluiten op de gegevens over zwerfafval.

6. Naast de aspecten, bedoeld in het eerste lid, wordt een plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte beoordeeld op de volgende aspecten:

a. de volledigheid en actualiteit van de gegevens over zwerfafval, waarop het plan van aanpak zwerfafval is gebaseerd;

b. de wijze waarop de activiteiten over plaatsing van afvalbakken in de openbare ruimte in het plan van aanpak zwerfafval aansluiten op de gegevens over zwerfafval, bedoeld onder a.

Artikel 5

Afwijzingsgronden

Een aanvraag tot subsidieverlening wordt afgewezen indien:

a. niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3;

b. op grond van de aspecten, genoemd in artikel 4, wordt vastgesteld dat het project een te geringe of onevenwichtige bijdrage levert aan de in artikel 2 genoemde doelstellingen;

c. van een project als bedoeld in artikel 1, onder k of l, de subsidiabele kosten lager zijn dan € 19.000,–.

Artikel 6

Subsidiabele kosten

1. Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen:

a. de volgende noodzakelijke, rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de aanvrager tot subsidieverlening gemaakte en betaalde kosten:

1°. loonkosten van het bij de uitvoering van het project direct betrokken personeel, berekend op basis van een totaalbedrag van € 34,– per uur verrichte arbeid;

2°. aan derden verschuldigde kosten terzake van door hen verleende diensten en terzake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede terzake van de bescherming van die rechten, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep, en

3°. een opslag voor algemene kosten, groot 40% van de loonkosten, bedoeld in onderdeel a, onder 1°;

b. de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen, exclusief winstopslagen binnen een groep.

2. Kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieaanvrager de omzetbelasting niet kan verrekenen.

3. Kosten die zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening en kosten die voortvloeien uit verplichtingen die zijn aangegaan vóór de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend. De eerste volzin geldt niet voor de kosten van sorteeranalyses die uitgevoerd zijn na 1 januari 2004 en onderdeel uitmaken van een aanvraag tot subsidieverlening voor een basisproject huishoudelijke afvalstoffen.

4. Niet subsidiabel zijn de kosten voor de aanschaf en afschrijving van:

a. inzamelmiddelen voor huishoudelijke afvalstoffen;

b. inzamelvoertuigen voor huishoudelijk afvalstoffen en zwerfafval;

c. registratiesystemen voor huishoudelijke afvalstoffen en zwerfafval;

d. middelen voor directe toepassing binnen inrichtingen;

e. niet project-gebonden automatiserings- en registratiesystemen voor inrichtingen.

5. Niet subsidiabel zijn de kosten van deelname aan een van rijkswege opgezet kennistraject dat betrekking heeft op onderwerpen als bedoeld in artikel 2, onderdeel b.

Artikel 7

Hoogte van de subsidie

1. De subsidie voor een basisproject huishoudelijke afvalstoffen bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum bedrag van € 1,– per inwoner van het gebied waarop het project betrekking heeft.

2. Indien de subsidie, berekend voor een project als bedoeld in het eerste lid, minder dan € 15.000,– bedraagt, en de nulmeting huishoudelijke afvalstoffen betrekking heeft op alle in bijlage I bij deze regeling genoemde onderdelen, bedraagt de subsidie 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,–.

3. De subsidie voor een plusproject huishoudelijke afvalstoffen bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum bedrag van € 2,– per inwoner van het gebied waarop het project betrekking heeft.

4. De subsidie voor een uitvoeringsproject inrichtingen bedraagt 30% of, ingeval van een samenwerkingsverband, 40% van de subsidiabele kosten, met een maximum bedrag van € 120.000,–. De subsidie bedraagt 50%, of ingeval van een samenwerkingsverband, 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 200.000,–, indien voldoende aandacht wordt besteed aan de in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer genoemde aspecten van de bescherming van het milieu. als bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel b.

5. De subsidie voor een combinatieproject inrichtingen bedraagt 20% of, ingeval van een samenwerkingsverband, 30% van de subsidiabele kosten, met een maximum bedrag van € 100.000,–. De subsidie bedraagt 40%, of ingeval van een samenwerkingsverband, 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 200.000,–, indien voldoende aandacht wordt besteed aan de in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer genoemde aspecten van de bescherming van het milieu, als bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel b.

6. Het totaal van de te verlenen subsidie voor projecten als bedoeld in artikel 1, onder k of l, aan een samenwerkingsverband dan wel aan een gemeente of een samenwerkingsverband waarvan de betrokken gemeente deel uitmaakt, bedraagt in 2005 ten hoogste € 300.000,–.

7. De subsidie voor een basisproject zwerfafval bedraagt voor een gemeente, behorend tot:

a. stedelijkheidklasse 1 of 2: 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,–;

b. stedelijkheidklasse 3: 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,–;

c. stedelijkheidklasse 4 of 5: 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5000,–.

8. De subsidie voor een basisproject zwerfafval voor een samenwerkingsverband is per deelnemende gemeente gelijk aan de subsidie die aan deze gemeente krachtens het zevende lid zou worden verleend.

9. De subsidie voor een plusproject zwerfafval handhaving bedraagt voor een gemeente, behorend tot:

a. stedelijkheidklasse 1 of 2: 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,–;

b. stedelijkheidklasse 3: 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,–;

c. stedelijkheidklasse 4 of 5: 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5000,–.

10. De subsidie voor een plusproject zwerfafval handhaving voor een samenwerkingsverband is per deelnemende gemeente gelijk aan de subsidie die aan deze gemeente krachtens het negende lid zou worden verleend.

11. De subsidie voor een plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte bedraagt voor een gemeente, behorend tot:

a. stedelijkheidklasse 1 of 2: 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 22.500,–;

b. stedelijkheidklasse 3: 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,–;

c. stedelijkheidklasse 4 of 5: 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 7.500,–.

12. De subsidie voor een plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte voor een samenwerkingsverband is per deelnemende gemeente gelijk aan de subsidie die aan deze gemeente ingevolge het elfde lid zou worden verleend.

Artikel 8

Verplichtingen van de subsidieontvanger

1. De subsidieontvanger is verplicht:

a. het geactualiseerde overzicht van activiteiten als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit milieusubsidies elke zes maanden aan SenterNovem te verstrekken op grond van een door SenterNovem vastgesteld model;

b. tot een jaar na de inhoudelijke afronding van een project medewerking te verlenen aan activiteiten met het oog op het evalueren van resultaten of het uitwisselen van kennis en ervaringen die zijn verkregen door het project.

2. Het eerste lid onderdeel a is niet van toepassing op de ontvanger van subsidie voor een:

a. basisproject zwerfafval;

b. plusproject zwerfafval handhaving;

c. plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte.

Artikel 9

Subsidieplafond

1. Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2005 bedraagt € 5.676.000,–.

2. Van het bedrag, genoemd in het eerste lid, is voor de periode tot 1 juli 2005 beschikbaar voor:

a. basisprojecten huishoudelijke afvalstoffen: € 150.000,–;

b. plusprojecten huishoudelijke afvalstoffen € 2.188.000,–;

c. uitvoeringsprojecten inrichtingen en combinatieprojecten inrichtingen: tezamen € 2.338.000,–.

3. Van het bedrag, genoemd in het eerste lid, is voor de periode tot 16 september 2005 beschikbaar voor basisprojecten zwerfafval, plusprojecten zwerfafval handhaving en plusprojecten zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte: tezamen € 1.000.000,–.

4. Van het bedrag, genoemd in het derde lid, is voor de periode tot 1 augustus 2005 beschikbaar voor:

a. basisprojecten zwerfafval: € 500.000,–;

b. plusprojecten zwerfafval handhaving: € 200.000,–;

c. plusprojecten zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte: € 300.000,–.

Artikel 10

Aanvraag tot subsidieverlening en subsidievaststelling

1. Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project als bedoeld in artikel 1, onder h, i, k, of l, wordt ingediend door een Nederlandse gemeente dan wel een stadsdeel van een zodanige gemeente dat bevoegd is tot het zelfstandig voeren van beleid met betrekking tot onderwerpen als bedoeld in deze regeling, of een samenwerkingsverband.

2. Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project als bedoeld in artikel 1, onder r, s of t, wordt ingediend door een Nederlandse gemeente of een samenwerkingsverband.

3. Een aanvraag tot subsidieverlening of tot subsidievaststelling wordt ingediend bij SenterNovem, met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier.

4. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend vóór 1 oktober 2005.

5. Bij de subsidieverlening wordt beslist in volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat, wanneer de aanvrager tot subsidieverlening krachtens artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

Artikel 11

Voorschotten

Voorschotten worden maximaal twee maal per jaar verstrekt op basis van een actueel halfjaarlijks overzicht van activiteiten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en de in de aanvraag voor de subsidieverlening vermelde liquiditeitsbehoefte.

Artikel 12

1. De Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2004 wordt ingetrokken.

2. De in het eerste lid genoemde regeling, zoals ze luidde voor het tijdstip waarop deze regeling in werking is getreden, blijft van toepassing op subsidies voor projecten die voor dat tijdstip op grond van die regeling zijn aangevraagd.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 3 januari 2005.

Artikel 14

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Bijlage I

Specificatie van de onderdelen van een nulmeting huishoudelijke afvalstoffen

Onderdeel

Subonderdelen of methode

Gemeentelijk beleid

Vastgestelde uitgangspunten

 

Geïmplementeerd beleid

Inzamel- en verwerkingstraject per huishoudelijke afvalstof

Inzamelmiddel

 

Inzamellocatie (dichtheid)

 

Inzamelvoertuig + bemensing

 

Inzamelfrequentie

 

Inzamelmoment (dag/tijdstip)

 

Aanbiedings- en acceptatie-eisen

 

Locatie van verwerking

Inzamelrespons per huishoudelijke afvalstof

Ingezamelde hoeveelheid per huishoudelijke afvalstof

 

Samenstelling van de te verwijderen huishoudelijke afvalstoffen, als resultaat van een sorteeranalyse

 

Totaal vrijkomende hoeveelheid per huishoudelijke afvalstof en gescheiden ingezameld deel (inzamelrespons)

Inzamel- en verwerkingskosten en opbrengsten per huishoudelijke afvalstof

Inzamelkosten per huishoudelijke afvalstof

 

Transportkosten

 

Overslagkosten

 

Verwerkingskosten c.q. opbrengsten

 

Overige kosten

Flankerende maatregelen

Motiverende maatregelen voor burgers

 

Communicatie-inspanning voor burgers

 

Tarievenstructuur

 

Regelgeving afvalscheiding

 

Controle/handhaving afvalscheiding

Achtergrondkenmerken

Bebouwingstype, tuingrootte, bevolkingssamenstelling op basis van nationaliteit, gezinssamenstelling

Kennis, houding, gedrag, behoeften en suggesties van burgers met betrekking tot afvalscheiding en afvalpreventie

Bewonersonderzoek, gebaseerd op in elk geval een representatieve schriftelijke of telefonische enquête

Bijlage II

Specificatie van de onderdelen van een nulmeting zwerfafval

Onderdelen

Subonderdeel of methode

Gemeentelijk beleid en organisatie

Uitgangspunten, doelstellingen en ambitieniveau

 

Geïmplementeerd beleid

 

Huidige organisatie, verantwoordelijkheden en coördinatie

Huidige aanpak inzake voorzieningen, beheer, communicatie, handhaving en monitoring

Voorzieningen in en beheer van de openbare ruimte

 

Werkprocessen

 

Communicatie en educatie

 

Regelgeving, controle en handhaving

Monitoring

Kostenoverzicht inclusief kosten van derden

Kosten beheer van de openbare ruimte

 

Kosten seizoensgebonden en incidentele activiteiten

 

Kosten voorzieningen in de openbare ruimte

 

Kosten communicatie

 

Kosten regelgeving en handhaving

Inventarisatie per type gebied

Mate en aard van de vervuiling per gebied, vastgelegd in een eenduidige norm

Inventarisatie waardering en suggesties burgers en bedrijven

Peiling onder burgers en bedrijven

 

Klachtenregistratie

Bijlage III

Specificatie van de onderdelen van een plan van aanpak zwerfafval

Onderdeel

Subonderdelen of methode

Analyse

Bronnen en oorzaken

 

Doelgroepen en aandachtsgebieden

 

Verbeterpunten in de aanpak

Beleid

Uitgangspunten

Ambitieniveau en doelstellingen

Uitvoeringsplan

Strategie en activiteiten met betrekking tot:

• Organisatie

• Optimalisatie van voorzieningen en werkprocessen

• Verbetering communicatie met burgers en bedrijven

• Handhaving

• Monitoring

 

Planning

 

Begrote kosten

 

Samenwerking met derden

 

Wijze en tijdstip van het meten van effecten van uitgevoerde activiteiten

Toelichting

§ 1. Algemeen

Als gevolg van de economische groei, is de druk op het milieu in de afgelopen jaren toegenomen. Het aanbod aan afvalstoffen waarvoor geen verbrandingscapaciteit bestaat, is nog steeds aanzienlijk en leidt tot het storten van een forse hoeveelheid afvalstoffen. Preventie en scheiding, zowel van huishoudelijke als van bedrijfsafvalstoffen, zijn de primaire aangrijpingspunten om het aanbod aan te verwijderen afvalstoffen (verbranden of storten) terug te dringen. In het Landelijk Afvalbeheerplan 2002–2012 is het daarvoor uit te voeren beleid weergegeven. Ook het energieverbruik en de daarmee samenhangende druk op het milieu vertonen een sterke stijging. Het is daarom van belang energie zo efficiënt mogelijk te gebruiken. De aanwezigheid van zwerfafval is voor vrijwel iedereen een grote bron van ergernis en staat daarom hoog op de politieke agenda. Om een impuls te geven aan het voorkomen en verminderen van deze afvalstoffen heeft SenterNovem (voorheen AOO)1 voorgesteld het onderwerp zwerfafval onderdeel te laten zijn van deze regeling en daarmee gemeenten ook voor dit onderwerp te ondersteunen. Ter uitvoering van het Convenant Verpakkingen III, het deelconvenant zwerfafval (www.vrom.nl of www.svm-pact.nl) heeft namens de zijde van het bedrijfsleven de Stichting Nederland Schoon (Nederland Schoon) aangegeven zich hierbij te willen aansluiten.Voor 2005 is voor het onderwerp huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen/energiebesparing in totaal € 5.676.000,– beschikbaar. In afwijking tot voorgaande jaren is in 2005 hiervan € 150.000,– beschikbaar voor basisprojecten huishoudelijke afvalstoffen.Voor zwerfafval is een bedrag van € 1.000.000,– beschikbaar, waar de Nederland Schoon eenzelfde bedrag aan toevoegt. Dit bedrag maakt geen onderdeel uit van de regeling, maar van een tussen SenterNovem en Nederland Schoon gesloten overeenkomst. Voor gemeenten is voor genoemde onderwerpen derhalve in totaal € 6.676.000,– beschikbaar. Voor huishoudelijke afvalstoffen is de ondersteuning bedoeld om maatregelen voor te bereiden en te nemen om het niveau van afvalscheiding en afvalpreventie door burgers te verhogen. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan het verlagen van de milieudruk, veroorzaakt door het verwijderen (verbranden of storten) van huishoudelijke afvalstoffen. Met betrekking tot inrichtingen is de ondersteuning bedoeld voor het reguleren, daaronder begrepen het stimuleren, van afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan een vermindering van milieudruk, veroorzaakt door bedrijfsmatige activiteiten. Voor zwerfafval is de ondersteuning bedoeld voor het opstellen en het bestuurlijk vaststellen van een plan van aanpak en de uitvoering van activiteiten op het gebied van het plaatsen van afvalbakken in de openbare ruimte en handhaving. Dit moet leiden tot het voorkomen of verminderen van zwerfafval.

De Subsidieregeling aanpak milieudrukvermindering 2005 (SAM 2005) betreft een voortzetting van de regelingen van 2001, 2002, 2003 en 2004. In paragraaf 2 wordt ingegaan op de achtergrond en de inhoud van de regeling. Paragraaf 3 betreft een toelichting per artikel op de verschillende soorten subsidiabele projecten en de procedure voor een aanvraag tot subsidieverlening.

De belangrijkste wijzigingen voor 2005 ten opzichte van de regeling voor 2004 zijn de volgende.

Aanvragen voor een beleidsproject inrichtingen kunnen in 2005 niet meer worden ingediend. Er is vier jaar lang de gelegenheid geweest om beleid en uitvoeringsplannen hiervoor te formuleren. Het accent in 2005 ligt op het uitvoeren. De afgelopen vier jaar hebben overheden tijd en geld gestopt in kennisvermeerdering en het leren van vaardigheden.

In 2005 zal dan ook voor combinatieproject inrichtingen een lager subsidiepercentage gelden dan voor uitvoeringsprojecten. Daarnaast wordt voor de uitvoering een koppeling gemaakt met het project ‘Professionalisering van de handhaving’. Dit is gedaan omdat de verruimde reikwijdte (de in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer genoemde aspecten van de bescherming van het milieu) inmiddels niet meer slechts projectmatig, maar structureel bij de handhaving dient te worden betrokken.

Aanvragen voor een basisproject huishoudelijke afvalstoffen kunnen in 2005 voor de laatste keer worden ingediend. In 2005 is nog maximaal € 150.000,– beschikbaar voor basisprojecten huishoudelijke afvalstoffen. Dit is bedoeld voor gemeenten die nog geen basisproject hebben uitgevoerd. Er is eind 2005 dan vijf jaar lang de gelegenheid geboden om beleid en uitvoeringsplannen voor dit onderwerp te formuleren.

Bij het opstellen van een plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen moet een keuze worden gemaakt uit groente-, fruit en tuinafval, papier en karton of grove huishoudelijke afvalstoffen. Daarmee heeft het plan in elk geval betrekking op een van de afvalstoffen die in de regel het grootste aandeel heeft in de te verwijderen afvalstoffen. De gemeente heeft hiermee de mogelijkheid om af te wegen met welke afvalstof tegen wat voor inspanning de grootste reductie kan worden verkregen.

Subsidie voor een plusproject huishoudelijke afvalstoffen kan ten hoogste twee maal worden toegekend.

In tegenstelling tot voorgaande jaren is het niet meer mogelijk om loonkosten volgens de standaardberekeningsmethode (het brutoloon volgens de kolommen 3 en 4 van de loonstaat van de betrokken medewerkers, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige betrekking, gedeeld door 1600 uur) op te voeren. Er wordt gerekend met een totaalbedrag van € 34 per uur verrichte arbeid (gemiddeld tarief, bepaald via steekproef).

Verder is het zo dat voorschotten voortaan maximaal twee maal per jaar worden uitgekeerd, in april en oktober. Deze zijn gekoppeld aan een actueel halfjaarlijks overzicht van activiteiten (artikel 8, eerste lid, onder a).

In 2005 wordt de naam ‘zwerfafvalproject’ vervangen voor ‘basisproject zwerfafval’. In 2005 zal voor deze projecten een lager subsidiepercentage gelden dan in 2004. De subsidie voor basisprojecten zwerfafval bedraagt in 2005 maximaal 80% van de kosten. Het maximum bedrag is afhankelijk van de stedelijkheidklasse van de gemeente. Daarnaast zijn in 2005 projecten gericht op uitvoering van activiteiten gericht op het voorkomen of verminderen van zwerfafval toegevoegd. Het betreft het plusproject zwerfafval handhaving en het plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte. De projecten zijn toegevoegd om activiteiten op het gebied van handhaving en het plaatsen van afvalbakken in de openbare ruimte ten aanzien van zwerfafval te stimuleren. De subsidie voor deze projecten bedraagt in 2005 maximaal 50% van de kosten.

Bij een aanvraag tot subsidieverlening moeten de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk 15 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieusubsidies in acht worden genomen. Op grond van deze wet en dat besluit is een aantal bepalingen rechtstreeks van toepassing op de aanvrager dan wel de verkrijger van subsidie. Dit geldt onder meer ingeval van cumulatie van subsidies, de wijze waarop gemeenten hun administratie moeten inrichten en de voorwaarden waaraan een aanvraag tot subsidievaststelling moet voldoen. SenterNovem is belast met de uitvoering van de regeling.

§ 2. Verband met onderliggende programma’s en het Convenant Verpakkingen III

Huishoudelijke afvalstoffen

Het Afval Overleg Orgaan (AOO) heeft op 25 januari 2001 het ‘Stimuleringsprogramma afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijk afval’ vastgesteld. Het programma wordt beheerd door SenterNovem en wordt door middel van het vaststellen van een jaarprogramma elk jaar geactualiseerd. Een belangrijk onderdeel van het programma is de onderhavige regeling, die beoogt gemeenten en samenwerkingsverbanden financieel te ondersteunen bij het bevorderen van afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijke afvalstoffen voor de componenten groente-, fruit- en tuinafval, papier en karton, glas, textiel, wit- en bruingoed, klein chemisch afval en grove huishoudelijke afvalstoffen. De ondersteuning vindt plaats door het beschikbaar stellen van subsidie voor uit te voeren basis- of plusprojecten huishoudelijke afvalstoffen.

Afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing binnen inrichtingen

In oktober 2001 is het programma ‘Met preventie naar duurzaam ondernemen, een programma voor en door overheden 2001–2005’ vastgesteld. Hoofddoelstelling van dit programma is het verminderen van milieudruk, veroorzaakt door bedrijfsmatige activiteiten. Het programma kent twee programmadoelstellingen die strekken tot het op een adequaat niveau brengen van vergunningverlening en handhaving.Voor vergunningen luidt de doelstelling: ‘In 2005 zijn preventiemaatregelen in daarvoor in aanmerking komende Wm-vergunningen op de juiste wijze opgenomen en wordt hier tevens op gehandhaafd’. Voor inrichtingen die vallen onder algemene regels luidt de doelstelling: ‘In 2005 handhaven de gemeenten op effectieve wijze in algemene maatregelen van bestuur benoemde onderwerpen van preventie (artikel 8.40 amvb’s)’.

Voor een toelichting op deze doelstellingen en de betekenis van een term als ‘de juiste wijze’ heeft InfoMil een praktijkblad uitgebracht (PDO06-01 Met preventie naar duurzaam ondernemen; Verruimde reikwijdte Wm in vergunningverlening en handhaving). De onderhavige regeling maakt deel uit van genoemd programma en vormt een belangrijk middel om de regulerende doelstellingen daarvan tot uitvoering te brengen. Overigens hebben nog niet alle gemeenten deze doelstellingen gehaald. Dat is dan ook de reden dat uitvoerings- en combinatieprojecten inrichtingen ook in 2005 nog kunnen worden aangevraagd.

Convenant Verpakkingen III

Het Convenant Verpakkingen III bevat een deelconvenant zwerfafval. Dit deelconvenant kent doelstellingen over de mate waarin de hoeveelheid zwerfafval moet worden verminderd. Ter uitvoering rust op de betrokken partijen (bedrijfsleven, rijksoverheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) een aantal verplichtingen, waarbij onder meer is voorzien in samenwerking. Het bevorderen van gemeentelijke plannen van aanpak voor zwerfafval en de uitvoering daarvan op het gebied van handhaving en het plaatsen van afvalbakken in de openbare ruimte is daar een exponent van.

§ 3. Artikelsgewijs

Artikel 1 en bijlagen II en III (Definities)

In artikel 1, eerste lid, onder b, is aangegeven dat onder afvalpreventie onder meer is begrepen ‘interne nuttige toepassing’. Daarmee wordt bedoeld het toepassen van afvalstoffen binnen het huishouden of binnen de inrichting waar zij zijn ontstaan. In het tweede lid zijn de huishoudelijke afvalstoffen benoemd waar de regeling betrekking op heeft. Een daarvan is grove huishoudelijke afvalstoffen. Daaronder worden verstaan grove delen van huishoudelijke afvalstoffen zoals groot wit- en bruingoed (koelkasten, tv’s), meubilair, grof tuinafval en ‘huishoudelijk’ bouw- en sloopafval. Door grove huishoudelijke afvalstoffen terecht te laten komen in een tweedehands circuit dan wel deze te selecteren voor vormen van nuttige toepassing, wordt een bijdrage geleverd aan het verminderen van de hoeveelheid te verwijderen afvalstoffen.

In onderdeel g, de aanhef, is aangegeven dat een plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen betrekking moet hebben op feitelijk voorgenomen activiteiten. Uit de beschrijving van activiteiten moet blijken wat er wordt ondernomen, wie het uitvoert, wanneer en tegen welke kosten dat zal geschieden. Deze eisen gelden voor zowel een plan van aanpak dat behoort bij een basisproject als bij een plusproject huishoudelijke afvalstoffen.

Onder zwerfafval wordt volgens de Van Dale verstaan: zwerfafval, zwerfvuil (het), rondslingerend afval van particuliere herkomst, achteloos weggegooide verpakkingen, e.d.. In artikel 1 is zwerfafval niet gedefinieerd, met het oog op de uitvoering van deze regeling kan worden volstaan met een verwijzing naar het spraakgebruik.

Artikel 1, eerste lid, onder m, vermeldt het project ‘Professionalisering van de handhaving’. In het kader van dat project hebben de genoemde instanties afgesproken dat zij op 1 januari 2005 voldoen aan de overeengekomen kwaliteitscriteria, als vermeld onder n. Deze kwaliteitscriteria zijn te vinden op www.lim-info.nl onder ‘Professionalisering’ en vervolgens onder ‘Criteria’. Deze criteria worden waarschijnlijk begin 2005 opgenomen in een amvb.

Artikel 3, eerste lid (Voorwaarden basisproject huishoudelijke afvalstoffen)

Gemeenten die nader inzicht wensen in hun huidige situatie en de mogelijkheden die er zijn om afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijke afvalstoffen te verbeteren, kunnen een aanvraag tot subsidieverlening indienen voor een basisproject. Onderdeel a van het eerste lid bepaalt dat voor het uitvoeren van een basisproject huishoudelijke afvalstoffen maar éénmaal subsidie kan worden verstrekt. Een basisproject is immers bedoeld als een voorbereidende actie om de hoeveelheid te verwijderen afvalstoffen daadwerkelijk terug te dringen. Met aan deze regeling voorafgaande regelingen worden bedoeld de Subsidieregelingen aanpak milieudrukvermindering 2001, 2002, 2003 en 2004. De uitvoering van een basisproject start met een nulmeting huishoudelijke afvalstoffen, waarmee op gestructureerde wijze informatie wordt vergaard. In bijlage I bij deze regeling zijn de elementen van deze meting beschreven. Voor het onderdeel ‘inzamel- en verwerkingskosten en opbrengsten per afvalstof’ geldt dat indien deze gegevens nog niet per afvalstof kunnen worden gespecificeerd omdat de wijze van registratie daar nog niet in voorziet, volstaan kan worden met de gegevens zoals deze wel geregistreerd worden. Een registratie per afvalstof dient dan een aandachtspunt te zijn in het onderdeel ‘monitoring’ van het hierna te noemen plan van aanpak. Indien onderdelen van een nulmeting recent zijn uitgevoerd en goed bruikbaar zijn, is het niet nodig deze opnieuw uit te voeren. Voor het in kaart brengen van afvalscheidingsresultaten, kosten en dienstverlening worden gemeenten geadviseerd gebruik te maken van de digitale invulmodules van de gemeentelijke benchmark afvalscheiding (www.uitvoeringafvalbeheer.nl). Om gemeenten te ondersteunen met het uitvoeren van het in bijlage I genoemde bewonersonderzoek heeft het AOO de ‘Handreiking bewonersonderzoek’ uitgebracht.

Aan de hand van de nulmeting huishoudelijke afvalstoffen dient vervolgens een plan van aanpak te worden opgesteld, gericht op het optimaliseren van afvalscheiding en afvalpreventie van huishoudelijke afvalstoffen zoals opgesomd in artikel 1, lid 1, tweede lid. De uitwerking van het plan kan per afvalstof verschillend zijn. Dat hangt af van het niveau waarop afvalscheiding van een desbetreffende afvalstof zich bevindt en de mogelijkheden om daar verbetering in aan te brengen. Het plan dient ten minste betrekking te hebben op twee van de in het tweede lid genoemde afvalstoffen, waaronder een van de volgende afvalstoffen: groente-, fruit- en tuinafval, papier en karton of grove huishoudelijke afvalstoffen. Het plan voor deze ‘in elk geval twee afvalstoffen’ dient substantieel van inhoud te zijn. De reden hiervan is dat het plan in elk geval betrekking heeft op de afvalstof die zich in de regel het beste leent om de totale hoeveelheid restafval terug te dringen. Een goede indicatie hiervoor vormen de resultaten van sorteeranalyses en inzamelgegevens, zoals voorgeschreven bij het uitvoeren van een nulmeting huishoudelijke afvalstoffen. Daarnaast dient in een plan van aanpak een uitwerking te zijn gegeven van de communicatie-activiteiten met de burgers en aan de wijze van het regelmatig volgen en administreren van gegevens (monitoring).

Belangrijk is dat de monitoring zich in elk geval richt op de onderdelen van de nulmeting.

De verplichte eindrapportage kan in de vorm van een afvalstoffenplan of anderszins geschieden. Zij dient echter minimaal de resultaten van alle onderdelen van een nulmeting en een plan van aanpak te bevatten. Meer informatie over nulmeting en planvorming is te vinden in de Leidraad GIHA. Voor de hier genoemde publicaties wordt verwezen naar www.uitvoeringafvalbeheer.nl.

Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid (Voorwaarden plusproject huishoudelijke afvalstoffen)

Gemeenten, die al een goed inzicht hebben in hun huidige situatie en willen overgaan tot het uitvoeren van activiteiten voor een verdergaande optimalisatie van gescheiden inzameling en preventie, kunnen subsidie aanvragen voor een daarop gericht plusproject. Om daarvoor in aanmerking te komen, dient een aanvragende gemeente of samenwerkingsverband te beschikken over een plan van aanpak.

Het dient gebaseerd te zijn op informatie over de situatie in het betreffende gebied, in elk geval de informatie die is verkregen uit een nulmeting huishoudelijke afvalstoffen. Ook dient in het plan aandacht besteed te zijn aan de onderdelen zoals die genoemd zijn in ‘plan van aanpak huishoudelijke afvalstoffen’. Voorop staat dat een kenbare bijdrage wordt geleverd aan het terugdringen van de hoeveelheid te verwijderen afvalstoffen. De hiervoor gegeven toelichting voor een basisproject huishoudelijke afvalstoffen is hier van toepassing.

Als bijzondere voorwaarde voor een plusproject geldt dat wordt voorzien in een sorteeranalyse aan het einde van het project. Om het succes van de maatregelen te evalueren en te delen met anderen wordt geadviseerd deel te nemen aan de gemeentelijke benchmark afvalscheiding (www.uitvoeringafvalbeheer.nl). Dit instrument biedt steeds meer gemeentes de gelegenheid inzicht te krijgen in hun situatie in vergelijking met andere gemeentes. Met de sorteeranalyse en benchmark wordt inzicht verkregen in de effecten van de uitgevoerde maatregelen per gemeente en gemeentes onderling. Hiermee is tevens aangegeven dat monitoring van resultaten van groot belang wordt geacht.

De activiteiten van een plusproject moeten nieuw en additioneel zijn ten opzichte van wat er plaatsvindt in de bestaande situatie. Er moet sprake zijn van een wezenlijke verandering en geen sprake zijn van een voortzetting van reeds ingevoerde maatregelen.

In het tweede lid, onder a, is bepaald dat de resultaten van een nulmeting huishoudelijke afvalstoffen niet ouder mogen zijn dan drie jaar. Het derde lid, onder a, beperkt het aantal keren dat subsidie voor een plusproject kan worden toegekend tot twee. Na uitvoering van tweemaal een plusproject wordt verondersteld dat een gemeente de zaak zodanig op orde heeft dat financiële ondersteuning op grond van deze regeling niet meer nodig is.

Artikelen 1, onder k, en 3, zesde en zevende lid (Voorwaarden uitvoeringsprojecten inrichtingen)

Met het ondersteunen van uitvoeringsprojecten wordt beoogd dat gemeenten feitelijk aan de slag gaan met regulering van afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing, zowel bij vergunningplichtige bedrijven als bij bedrijven die onder art. 8.40 amvb’s vallen. De praktijk laat zien dat het simpelweg overgaan tot regulering (vergunningverlening of handhaving) niet altijd effectief is. Daarom kan ook subsidie worden verleend voor het stimuleren van genoemde onderwerpen bij categorieën van inrichtingen, waarbij wel een vereiste is dat de wijze en het tijdstip van vergunningverlening of handhaving is aangegeven. Met het oog op een doelmatige uitvoering van een project ligt het voor de hand dat zonodig wordt overlegd met ander betrokken bevoegd gezag, bijvoorbeeld het waterschap.

Voor de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een hoger subsidiepercentage wordt verwezen naar hetgeen hierna wordt vermeld bij de beoordelingscriteria (artikel 4).

Artikelen 1, onder l, en 3, achtste en negende lid (Voorwaarden combinatieprojecten inrichtingen)

Een combinatieproject strekt ertoe dat het opdoen van kennis en vaardigheden tegelijk plaatsvindt met het toepassen daarvan in de praktijk. Het verdiepen van de kennis van vergunningverleners en handhavers omtrent afvalpreventie/scheiding en energiebesparing, het vergroten van hun vaardigheden bij bedrijfsbezoek en het toepassen van deze kennis en vaardigheden bij vergunningverlening of handhaving is dan één activiteit.

Voor de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een hoger subsidiepercentage wordt verwezen naar hetgeen hierna wordt vermeld bij de beoordelingscriteria (artikel 4).

Artikel 3, tiende lid (Voorwaarden basisproject zwerfafval)

Gemeenten die nader inzicht wensen in hun huidige situatie en de mogelijkheden die er zijn om zwerfafval te voorkomen of te verminderen, kunnen een aanvraag tot subsidieverlening indienen voor een basisproject. Onderdeel a van het eerste lid bepaalt dat voor het uitvoeren van een basisproject zwerfafval maar éénmaal subsidie kan worden verstrekt. Het project dient immers tot het vaststellen van een plan, waarmee gedurende langere tijd op een structurele wijze het voorkomen en verminderen van zwerfafval moet gaan plaatsvinden. Een basisproject zwerfafval start met het doen van een nulmeting zwerfafval, op te stellen aan de hand van bijlage II. Op grond daarvan moet aan de hand van het bepaalde in onderdeel q en bijlage III een plan van aanpak zwerfafval worden opgesteld en bestuurlijk worden vastgesteld. De elementen die in elk geval bij de nulmeting zwerfafval en het plan van aanpak zwerfafval moeten worden beschreven en uitgewerkt, zijn opgenomen in deze bijlagen. De daarin genoemde onderdelen zijn merendeels ontleend aan de door het AOO uitgebrachte handreiking ‘Aanpak zwerfafval; Een schone taak voor gemeenten’ (Afval Overleg Orgaan, AOO 2003-20). Deze handreiking vormt dan ook een belangrijk hulpmiddel bij zowel het uitvoeren van de nulmeting zwerfafval als het opstellen van het plan van aanpak zwerfafval. Voor het vaststellen van de mate en aard van de vervuiling per gebied is van belang de gezamenlijke publicatie van de Stichting CROW en Nederland Schoon, genaamd ‘Afrekenen met zwerfafval; Een werkmethode om zwerfafval te meten en aan te pakken’ (www.crow.nl). Bij het in kaart brengen van de nulsituatie ten aanzien van de samenhang tussen beleid, organisatie en uitvoering wordt geadviseerd om de Quick-scan gemeentelijke zwerfafvalaanpak van SenterNovem te gebruiken. Dit instrument biedt gemeenten de gelegenheid snel inzicht te krijgen in verbeterstrategieën op dat vlak.

Aan de hand van de onderdelen uit de bijlagen moet een feitelijke uitwerking van de stand van zaken en de voorgenomen activiteiten worden gegeven.

Voorzover gemeenten bij verordening regels inzake zwerfafval willen stellen, biedt artikel 10.25 van de Wet milieubeheer daarvoor de basis. In de model-afvalstoffenverordening vindt u hoe dit vertaald kan worden in de afvalstoffenverordening (paragraaf 5). Voor meer informatie over het onderwerp zwerfafval kunnen de sites en publicaties van het ministerie van VROM, SenterNovem en Nederland Schoon worden geraadpleegd (www.vrom.nl/zwerfafval, www.uitvoeringafvalbeheer.nl, www.nederlandschoon.nl).

Een basisproject zwerfafval kan betrekking hebben op het geheel of een deel van het grondgebied van de gemeente of het samenwerkingsverband. In de regel ligt het voor de hand dat de nulmeting zwerfafval betrekking heeft op het gehele grondgebied, tenzij op voorhand al vaststaat dat bepaalde gebieden als bijvoorbeeld een industrieterrein geen aandacht behoeven. Bij het vaststellen van het plan van aanpak zwerfafval zal uit de benoemde doelgroepen en aandachtsgebieden, in de handreiking van SenterNovem aangeduid als hotspots, blijken waar de activiteiten zich op zullen concentreren. Na toekenning van de subsidie (subsidieverlening) dient binnen drie maanden met het project te worden gestart en negen maanden na toekenning te zijn afgerond. Hoe eerder een gemeente start na de toekenning, des te meer tijd men heeft voor bestuurlijke vaststelling die, zie bijlage III, ook het vastleggen van elementen van uitvoering bevat.

Artikel 3, elfde en twaalfde lid (Voorwaarden plusproject zwerfafval handhaving)

Gemeenten, die al een goed inzicht hebben in hun huidige situatie en willen overgaan tot het uitvoeren van activiteiten op het gebied van handhaving ten aanzien van zwerfafval, kunnen subsidie aanvragen voor een plusproject. Onderdeel a van het twaalfde lid bepaalt dat voor het uitvoeren van een plusproject zwerfafval handhaving éénmaal subsidie kan worden verstrekt. Om daarvoor in aanmerking te komen, dient een aanvragende gemeente of samenwerkingsverband te beschikken over een plan van aanpak. Hierin is aangegeven hoe handhaving onderdeel uitmaakt van de brede zwerfafvalaanpak en wat het naar verwachting bijdraagt aan een schonere leefomgeving. Het plan van aanpak dient gebaseerd te zijn op informatie over de situatie in het betreffende gebied, in elk geval de informatie die is verkregen uit een nulmeting zwerfafval. In het elfde lid, onder a, is bepaald dat de resultaten van een nulmeting zwerfafval niet ouder mogen zijn dan één jaar. Het plan van aanpak bevat een onderbouwing van de gekozen handhavingsstrategie.

In het elfde lid onder c is opgenomen dat daarnaast een overzicht met voorgenomen activiteiten bij de aanvraag verstrekt dient te worden. De activiteiten dienen betrekking te hebben op preventieve en repressieve activiteiten. Inzet van handhavingsuren voor de aanpak van zwerfafval (bijzondere opsporingsambtenaren of bijvoorbeeld de inzet van derden, zoals de politie of het OM) en preventieve activiteiten, voorafgaand aan de repressieve handhaving, zijn subsidiabel. Het overzicht dient per activiteit de volgende elementen te bevatten: doelgroep, locatie, planning, begroting en de samenwerking met andere instanties die betrokken zijn bij handhaving. Als bijzondere voorwaarde voor een plusproject zwerfafval handhaving geldt dat wordt voorzien in een evaluatie aan het einde van het project. Hierin dienen minimaal de verrichte inspanningen en het effect daarvan afgezet te worden tegen de resultaten van de nulmeting op het gebied van handhaving. De activiteiten van een plusproject moeten additioneel zijn ten opzichte van wat er plaatsvindt in de bestaande situatie. Er moet sprake zijn van een wezenlijke verandering en geen sprake zijn van een voortzetting van reeds ingevoerde maatregelen. Het project dient binnen drie maanden na toekenning van de subsidie te worden gestart en negen maanden na toekenning te zijn afgerond. Bij het uitwerken van een handhavingsproject kan gebruik gemaakt worden van de ‘Handreiking Aanpak zwerfafval: een schone taak voor gemeenten’' van het AOO (AOO 2003-20).

Artikel 3, dertiende en veertiende lid (Voorwaarden plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte)

Gemeenten, die al een goed inzicht hebben in hun huidige situatie en willen overgaan tot het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het plaatsen van afvalbakken in de openbare ruimte ten aanzien van zwerfafval, kunnen subsidie aanvragen voor een plusproject. Onderdeel a van het veertiende lid bepaalt dat voor het uitvoeren van een plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte éénmaal subsidie kan worden verstrekt. Om daarvoor in aanmerking te komen, dient een aanvragende gemeente of samenwerkingsverband te beschikken over een plan van aanpak. Het plan van aanpak dient gebaseerd te zijn op informatie over de situatie in het betreffende gebied, in elk geval de informatie die is verkregen uit een nulmeting zwerfafval. In het elfde lid, onder a, is bepaald dat de resultaten van een nulmeting zwerfafval niet ouder mogen zijn dan één jaar.

In het plan dient onderbouwd aangegeven te zijn dat activiteiten gericht op het plaatsen van afvalbakken in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Bij de voorbereiding en de daadwerkelijke uitvoering dient gebruikt te worden gemaakt van de leidraad ‘Afvalbakken in de openbare ruimte’. Hierin zijn richtlijnen opgenomen ten aanzien van vormgeving, plaatsing, lediging en onderhoud van de afvalbakken in de openbare ruimte. Het betreft dan vooral de aanschaf en plaatsing van de daadwerkelijke bakken. Ook communicatie over de plaatsing van afvalbakken in de openbare ruimte kan als onderdeel van het project worden opgenomen. Als bijzondere voorwaarde voor een plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte geldt dat wordt voorzien in een evaluatie aan het einde van het project. Hierin dienen minimaal de verrichte inspanningen en het effect daarvan afgezet te worden tegen de resultaten van de nulmeting. De activiteiten van een plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte moeten nieuw en additioneel zijn ten opzichte van wat er plaatsvindt in de bestaande situatie. Er moet sprake zijn van een wezenlijke verandering en geen sprake zijn van een voortzetting van reeds ingevoerde maatregelen. Na toekenning van de subsidie (subsidieverlening) dient binnen drie maanden met het project te worden gestart en één jaar na toekenning te zijn afgerond.

Artikel 4 (Beoordelingscriteria)

Een aanvraag wordt altijd beoordeeld op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder a, b en c. Naast een beoordeling over het bijdragen aan de doelstellingen van de regeling en de kosten in relatie tot de kwaliteit, de resultaten en de wijze van monitoring, moeten de resultaten van een project ook van structurele invloed zijn op de uitvoering van het gemeentelijk milieubeleid. Met ‘kwaliteit’ wordt onder meer bedoeld de aanwezigheid van een projectorganisatie, de verdeling van verantwoordelijkheden en de wijze waarop de uitvoering is gewaarborgd. Zie bijvoorbeeld stap 1 van de door SenterNovem uitgebrachte handreiking voor zwerfafval, waarin deze elementen aan de orde komen. Een basisproject zwerfafval wordt dus mede beoordeeld op de aanwezigheid van een projectorganisatie. Voor plusprojecten huishoudelijke afvalstoffen bevat het tweede lid specifieke aspecten waarop wordt beoordeeld. Het betreft de volledigheid en de actualiteit van de overgelegde gegevens over de situatie in het betreffende gebied en de wijze waarop de voorgenomen maatregelen daarop aansluiten. Belangrijk daarbij is dat het plan van aanpak aansluit op de knelpunten en de kansen zoals die zijn gesignaleerd. Voor projecten die betrekking hebben op inrichtingen, bevat het derde lid de nadere aspecten waarop wordt beoordeeld. Zo zullen uitvoerings- of combinatieprojecten inrichtingen moeten passen binnen het door de gemeente overgelegde beleidsplan inrichtingen.

Een aanvrager die kan aantonen dat in voldoende mate aandacht wordt besteed aan de toepassing van de verruimde reikwijdte komt voor een hoger subsidiepercentage in aanmerking. Dit wordt bij de aanvraag beoordeeld en kan blijken uit de aanwezigheid van een handhavingsuitvoeringsprogramma waarin opgenomen is dat toepassing van de verruimde reikwijdte zal plaatsvinden of door de opname van een toepassing van de verruimde reikwijdte bij de uitwerking van kwaliteitscriterium 1.2 waar de prioriteitstelling en meetbare doelstellingen zijn geformuleerd. Voor de inhoud van deze begrippen wordt verwezen naar artikel 1, onderdelen m, n, en o. Een aanvrager dient reeds een beleidsplan over te leggen waarin onder andere wordt aangegeven hoe de verruimde reikwijdte zal worden toegepast binnen vergunningverlening en handhaving. Een logische vervolgstap is dan ook dat de toepassing van de verruimde reikwijdte opgenomen wordt in het project ‘Professionalisering van de handhaving’. Hiermee wordt tevens bereikt dat sprake is van borging in de organisatie.

Om dit te stimuleren is een hoger subsidiepercentage van toepassing, als daaraan in voldoende mate wordt voldaan. Bij de beoordeling of een aanvrager hieraan voldoet, zal met name aandacht worden gegeven aan de structurele opname van de verruimde reikwijdte bij de handhaving in de praktijk.

Voor plusprojecten zwerfafval handhaving bevat het tweede lid specifieke aspecten waarop wordt beoordeeld. Het betreft de volledigheid en de actualiteit van de overgelegde gegevens over de situatie in het betreffende gebied en de wijze waarop de voorgenomen maatregelen daarop aansluiten. Belangrijk daarbij is dat het plan van aanpak aansluit op de knelpunten en de kansen zoals die zijn gesignaleerd. Voor plusprojecten zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte geldt hetzelfde als voor plusprojecten zwerfafval handhaving.

Artikel 5 (Afwijzingsgronden)

In onderdeel b is aangegeven dat de bijdrage van een project aan de doelstelling van de regeling niet te gering of onevenwichtig moet zijn. Een voorbeeld hiervan is het aantal of soort categorieën van inrichtingen die een gemeente opvoert voor een uitvoeringsproject inrichtingen. Indien het inrichtingen betreft die in de desbetreffende gemeente van geringe omvang zijn of voor te behalen milieuwinst weinig of niet relevant zijn, draagt een desbetreffend project te weinig bij aan de doelstelling van de regeling.

Onderdeel c heeft betrekking op een minimum aan subsidiabele kosten. Uit te voeren projecten moeten namelijk een substantiële bijdrage leveren aan een te verbeteren situatie.

Artikel 6 (Subsidiabele kosten)

Subsidiabel zijn loonkosten van eigen, direct betrokken personeel (inclusief sociale lasten en pensioenvoorzieningen), kosten van derden en aanschafkosten van in het project te verbruiken materialen en hulpmiddelen. Hierbij geldt een strikte relatie tussen het doel van deze regeling en de subsidiabele kosten. Een aanvragende gemeente of samenwerkingsverband dient een bedrag van € 34,– per uur verrichte arbeid als loonkosten op te voeren. Dit bedrag is het (geïndexeerde) gemiddelde van de uurtarieven die zijn opgevoerd voor projecten die vielen onder de voorgaande regelingen.

Subsidie kan worden toegekend voor subsidiabele kosten die gemaakt worden vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Uitzondering hierop vormen de kosten voor sorteeranalyses voor basisprojecten huishoudelijk afval die zijn uitgevoerd vóór indiening, maar na 1 januari 2004. Van subsidiëring zijn uitgezonderd de kosten voor aanschaf en afschrijving van inzamelmiddelen voor huishoudelijke afvalstoffen en registratiesystemen, voor huishoudelijke afvalstoffen en zwerfafval en inzamelvoertuigen voor huishoudelijke afvalstoffen en zwerfafval. De aanschaf en plaatsing van afvalbakken in de openbare ruimte voor zwerfafval zijn dus wel subsidiabel in een betreffend plusproject.

Ingeval een aanvraag betrekking heeft op projecten voor inrichtingen, de kosten voor niet-projectgebonden automatisering en registratiesystemen. Tevens is bij deze projecten uitgezonderd de aanschaf en afschrijving van middelen die bij de inrichtingen zelf worden toegepast, zoals inzamelmiddelen en energiezuinige lampen. Ook aanpassingen van apparatuur om bijvoorbeeld besparingen te realiseren, zijn niet subsidiabel. Het vijfde lid heeft betrekking op het door InfoMil opgezette kennistraject over onderwerpen waar deze regeling betrekking op heeft. Het ligt niet in de rede dat deelname aan dat traject ook op grond van deze regeling zou worden gesubsidieerd.

Artikel 7, eerste tot en met derde lid (Hoogte van de subsidie huishoudelijk afval)

Voor beide typen projecten zijn de subsidiabele kosten gerelateerd aan het inwoneraantal van de aanvragende gemeente. Bepalend daarvoor is het aantal inwoners op 1 januari 2005.

Om gemeenten met een beperkt aantal inwoners te stimuleren tot het uitvoeren van een basisproject kan ingevolge het tweede lid van de standaard berekeningswijze worden afgeweken.

Artikel 7, vierde tot en met zesde lid (Hoogte van de subsidie met betrekking tot inrichtingen)

Indien een project wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, wordt extra subsidie toegekend. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat daar een meerwaarde aan wordt toegekend. Op grond van het zesde lid is het totaal van toe te kennen subsidiebedragen gelimiteerd. Daarmee wordt voorkomen dat een beperkt aantal aanvragers een onevenredig beslag op de beschikbare subsidiegelden zouden kunnen leggen. De limiet geldt zowel voor een samenwerkingsverband als voor individuele gemeenten. In dat laatste geval wordt aan een gemeente ook dat deel aan subsidie toegerekend dat zij heeft verkregen door onderdeel uit te maken van een project van een samenwerkingsverband. Ingeval sprake is van stadsdelen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, worden eventueel aan stadsdelen toebedeelde subsidies gerekend tot de gemeente waartoe zij behoren. Derhalve geldt ook in die gevallen de genoemde limiet.

Voor de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een hoger subsidiepercentage wordt verwezen naar hetgeen hierboven is vermeld bij de beoordelingscriteria (artikel 4).

Artikel 7, zevende tot en met twaalfde lid (Hoogte van de subsidie met betrekking tot zwerfafval)

Zoals in paragraaf 1 is aangegeven, draagt Nederland Schoon bij met € 1.000.000,–. In de tussen SenterNovem en Nederland Schoon gesloten overeenkomst is vastgelegd dat bij subsidieverlening door SenterNovem het op grond van deze regeling toe te kennen bedrag wordt verdubbeld ten laste van genoemd bedrag.

De totale bijdrage voor gemeenten voor een basisproject zwerfafval behorend tot stedelijkheidklasse 1 en 2 bedraagt daarmee € 30.000,–, voor gemeenten behorend tot klasse 3 € 20.000,– en voor gemeenten behorend tot klasse 4 of 5 € 10.000,–. Ingeval gemeenten samenwerken in een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, is de subsidie per in dat verband deelnemende gemeente gelijk aan het bedrag dat die gemeente op grond van het zevende lid zou hebben verkregen.

De totale bijdrage voor gemeenten voor een plusproject zwerfafval handhaving behorend tot stedelijkheidklasse 1 en 2 bedraagt daarmee € 30.000,–, voor gemeenten behorend tot klasse 3 € 20.000,– en voor gemeenten behorend tot klasse 4 of 5 € 10.000,–. Ingeval gemeenten samenwerken in een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, is de subsidie per in dat verband deelnemende gemeente gelijk aan het bedrag dat die gemeente op grond van het negende lid zou hebben verkregen.

De totale bijdrage voor gemeenten voor een plusproject zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte behorend tot stedelijkheidklasse 1 en 2 bedraagt daarmee € 45.000,–, voor gemeenten behorend tot klasse 3 € 30.000,– en voor gemeenten behorend tot klasse 4 of 5 € 15.000,–. Ingeval gemeenten samenwerken in een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, is de subsidie per in dat verband deelnemende gemeente gelijk aan het bedrag dat die gemeente op grond van het elfde lid zou hebben verkregen.

De hoogte van subsidie hangt dus af van de stedelijkheidklasse waar een gemeente toebehoort. De ervaring leert dat de aanwezigheid van zwerfafval in belangrijke mate gerelateerd is aan de bebouwingsdichtheid. Om die reden is ervoor gekozen om stedelijkheidklasse als verdeelsleutel te hanteren. Het Centraal Bureau voor de Statistiek deelt gemeenten in deze klassen in aan de hand van het aantal adressen per vierkante kilometer. Het aantal inwoners in een gemeente heeft dus geen relatie met de stedelijkheidklasse waar zij toebehoort. In onderstaande tabel is de indeling in klassen weergegeven. Op www.cbs.nl of www.uitvoeringafvalbeheer.nl kan een gemeente nazien in welke klasse zij valt.

CBS-indeling in Stedelijkheidklassen:

Stedelijkheidklasse 1:

zeer stedelijk gebied met meer dan 2500 omgevingsadressen per km2

Stedelijkheidklasse 2:

sterk stedelijk gebied met 1500–2500 omgevingsadressen per km2

Stedelijkheidklasse 3:

matig stedelijk gebied met 1500–1000 omgevingsadressen per km2

Stedelijkheidklasse 4:

weinig stedelijk gebied met 500–1000 omgevingsadressen per km2

Stedelijkheidklasse 5:

niet stedelijk gebied met minder dan 500 omgevingsadressen per km2

Artikel 8 (Verplichtingen van de subsidieontvanger)

Elke zes maanden moet worden gerapporteerd aan de hand van een door SenterNovem vastgesteld model. Daarmee wordt bereikt dat op eenduidige wijze wordt gerapporteerd over de voortgang en de resultaten van projecten. Zeker bij projecten met een lange looptijd zal aan de hand van deze rapportages worden bezien of opgedane ervaringen tussentijds reeds kunnen worden benut. Indien door de aanvrager geen voorschot gevraagd wordt, kan voor de tussentijdse voortgangsrapportage worden volstaan met een inhoudelijke rapportage.

In het eerste lid, onder b, is bepaald dat gemeenten altijd een jaar, maar langer mag ook, moeten meewerken aan aldaar omschreven activiteiten. Gemeenten kunnen daartoe, afhankelijk van het type project, benaderd worden door SenterNovem of InfoMil. Met het oog op de korte doorlooptijd van de projecten gericht op zwerfafval is bepaald dat van de ontvanger van subsidie geen voortgangsrapportage zal worden gevraagd.

Artikel 10 (Aanvragen)

In afwijking van het eerste lid van artikel 10, is in het tweede lid bepaald dat basisprojecten zwerfafval, plusprojecten zwerfafval handhaving en plusprojecten zwerfafval afvalbakken in de openbare ruimte niet kunnen worden ingediend door een stadsdeel als bedoeld in het eerste lid. Hiermee wordt ongelijke behandeling van gemeenten die wel en gemeenten die niet dit type stadsdelen kennen, voorkomen. De uitvoering van deze regeling zal worden gemandateerd aan SenterNovem. Aanvragen kunnen worden ingediend vóór 1 oktober 2005. Zij worden behandeld in volgorde van binnenkomst. Bij elke aanvraag tot subsidieverlening geldt dat SenterNovem extern advies kan inwinnen.

Artikel 11 (Voorschotten)

Voorschotten worden maximaal twee maal per jaar uitgekeerd, in principe in april en oktober. Deze zijn gekoppeld aan een actueel halfjaarlijks overzicht van activiteiten (artikel 8, eerste lid, onder a). De bevoorschotting gebeurt op basis van het ingediende liquiditeitsoverzicht (een overzicht van de gewenste tijdstippen en hoogtes van voorschotten). SenterNovem kan hiervan afwijken, indien de rapportage of de voortgang daartoe aanleiding geeft.

De tekst van het programma en het aanvraagformulier zijn verkrijgbaar bij:

SenterNovem, Duurzaam Afvalbeheer

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

tel. 030–23 93 493

fax 030–23 16 491

of via www.SenterNovem.nl

Voor vragen: helpdesk 030–23 93 533

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven