Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2004, 250 pagina 41 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2004, 250 pagina 41 | Besluiten van algemene strekking |
Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 december 2004, Directie Werk en Bijstand, nr. W&B/URP/04/84801, houdende vaststelling van de Regeling financiering en administratieve uitvoeringsvoorschriften WWIK
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Na overleg met de Staatssecretaris van Cultuur;
Gelet op de artikelen 4, tweede lid, aanhef en onderdeel i, 8, aanhef en onderdeel c, 11, derde lid, 19, vierde lid, 46, tweede lid, 47, tweede lid, 48, derde lid, 49, derde lid, 50, vierde lid, 51, derde lid en 52, tweede lid, van de Wet werk en inkomen kunstenaars;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b. WIK: Wet inkomensvoorziening kunstenaars;
c. WWIK: de Wet werk en inkomen kunstenaars;
d. uitkeringskosten: de kosten van uitkeringen, bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel a, van de WWIK;
e. uitvoeringskosten: de uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel b, van de WWIK onderscheidenlijk artikel 51, eerste lid, van de WWIK;
f. de ten laste van de gemeente gebleven kosten: de in een kalenderjaar door het college verleende uitkering, bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel a, van de WWIK, verminderd met alle ontvangsten van het college in dat jaar in verband met de verlening van uitkeringen op grond van de WWIK;
g. tekortkoming: het door het college niet hebben voldaan aan de bij of krachtens de WWIK gestelde regels;
h. financieel beslag: het verschil tussen het bedrag van de uitkeringskosten bij een onjuiste wetsuitvoering en dat bij een juiste wetsuitvoering;
i. financiële fouten: tekortkomingen waarbij met zekerheid kan worden vastgesteld dat de uitkering onrechtmatig is verstrekt of is teruggevorderd zonder inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen;
j. financiële onzekerheden: tekortkomingen waarbij niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de uitkering rechtmatig is verstrekt of is teruggevorderd zonder inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.
Onderzoeken terzake van uitkeringen
1. Het college verricht het onderzoek, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de WWIK, naar de omstandigheden, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdelen a en c, van de WWIK, en het onderzoek, bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WWIK, binnen twaalf maanden:
a. na de datum waarop de uitkering is ingegaan;
b. na de datum waarop het laatst verrichte onderzoek, bedoeld in artikel 11, tweede lid, naar de omstandigheden, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdelen a en c, en artikel 19, derde lid, van de WWIK, is afgesloten.
2. Het college neemt binnen acht weken na de datum van het onderzoek, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de WWIK, het besluit tot beëindiging van de uitkering.
3. De beëindiging van de uitkering, bedoeld in artikel 11, derde lid, van de WWIK, vindt plaats met ingang van de dag volgend op het besluit tot beëindiging van de uitkering, bedoeld in het tweede lid.
Vergoeding van uitvoeringskosten
1. Terzake van de uitvoeringskosten vergoedt het Rijk over een kalenderjaar aan het college € 1.194,– per kunstenaar aan wie door het college op 31 december van dat kalenderjaar uitkering ingevolge de WWIK is verleend.
2. Terzake van de uitvoeringskosten vergoedt het Rijk over een kalenderjaar aan de adviserende instelling € 586,– per kunstenaar ten aanzien van wie in het kalenderjaar op verzoek van het college advies is uitgebracht.
3. De minister herziet de bedragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, jaarlijks voor zover de door het kabinet toegekende loon- prijscompensatie daartoe aanleiding geeft.
Verslag over de uitvoering, accountantsverklaring en oordeel raad
1. Het verslag over de uitvoering, de verklaring van de accountant en het oordeel van de gemeenteraad, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de WWIK, worden uiterlijk op 20 september van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben door de minister ontvangen.
2. Het verslag over de uitvoering wordt ingericht overeenkomstig het model van bijlage 1 bij deze regeling.
3. De verklaring van de accountant wordt ingericht overeenkomstig het model van bijlage 2 bij deze regeling. Het onderzoek dat resulteert in de verklaring wordt uitgevoerd overeenkomstig het als bijlage 3 bij deze regeling opgenomen controle- en rapportageprotocol.
4. Indien het verslag en de daarop betrekking hebbende verklaring niet op de in het eerste lid genoemde datum zijn ontvangen, kan de minister met ingang van de elfde maand van het lopende vergoedingsjaar de betaling van de maandvoorschotten, bedoeld in artikel 6,vierde lid, opschorten.
Wijze en tijdstip van declareren door het college en bevoorschotting door het Rijk
1. Het college dient voorafgaand aan het verslag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, een voorlopige opgave in van de door het college gemaakte kosten, bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de WWIK.
2. De voorlopige kostenopgave, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk op 28 februari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door de minister ontvangen.
3. De voorlopige kostenopgave wordt ingericht overeenkomstig het model van bijlage 4 bij deze regeling.
4. Op basis van de voorlopige kostenopgave vindt een voorlopige verrekening plaats met het verleende voorschot, bedoeld in artikel 6.
5. Indien de voorlopige kostenopgave niet op de in het tweede lid genoemde datum is ontvangen, kan de minister met ingang van de vierde maand van het lopende vergoedingsjaar de betaling van de maandvoorschotten, bedoeld in artikel 6, vierde lid, opschorten.
1. De minister stelt uiterlijk 1 december van een kalenderjaar een voorschot voor het gehele kalenderjaar vast ten behoeve van:
a. de uitkeringskosten in het daaropvolgende kalenderjaar;
b. de door het college te maken uitvoeringskosten in het daaropvolgende kalenderjaar;
c. de door het college in het jaar 2005 te maken kosten bij de omzetting in een uitkering om niet op grond van de WIK van de geldleningen die voor 1 januari 2005 op grond van de WIK zijn verstrekt.
2. Het voorschot voor het gehele kalenderjaar, bedoeld in eerste lid, onderdeel a, wordt voor het kalenderjaar 2005 bepaald op het aantal personen aan wie door het college op 30 september 2004 uitkering op grond van de WIK is verleend, vermenigvuldigd met het geraamde gemiddelde bedrag van de WWIK-uitkering in het jaar 2005.
3. Het voorschot voor het gehele kalenderjaar bedoeld in eerste lid, onderdeel b, wordt voor het kalenderjaar 2005 bepaald op het aantal personen aan wie door het college op 30 september 2004 uitkering ingevolge de WIK is verleend, vermenigvuldigd met het in artikel 3, eerste lid, bedoelde bedrag.
4. Het jaarvoorschot bedoeld in eerste lid, onderdeel c, wordt voor het kalenderjaar 2005 bepaald op het aantal personen aan wie door het college op 30 september 2004 uitkering ingevolge de WIK is verleend, vermenigvuldigd met het geraamde gemiddelde bedrag van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, in het jaar 2005.
5. Iedere kalendermaand wordt op of omstreeks de vijftiende dag van die kalendermaand een twaalfde deel van het voor het betreffende kalenderjaar vastgestelde jaarvoorschot betaalbaar gesteld.
Berekening financieel beslag van tekortkomingen
Financieel beslag tekortkomingen
1. Het financieel beslag van tekortkomingen in de uitvoering van de WWIK door het college wordt bepaald op het totaal van de financiële fouten en financiële onzekerheden.
2. Het financieel beslag van financiële onzekerheden wordt bepaald op:
a. 0,5% van de ten laste van het college gebleven kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, indien in 15% of meer van het bestand van in een kalenderjaar verrichtte onderzoeken sprake is van een onvolledig onderzoek als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de WWIK.
b. 0,5% van de ten laste van het college gebleven kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, indien in 15% of meer van het bestand van in een kalenderjaar te verrichten onderzoeken sprake is van een niet-tijdig onderzoek als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de WWIK;
3. Bij samenloop van tekortkomingen als bedoeld in het tweede lid worden de afzonderlijk berekende financiële uitkomsten bij elkaar opgeteld.
Wijze en tijdstip van declareren door de adviserende instelling en bevoorschotting door het Rijk
Kostenopgave adviserende instelling
1. De adviserende instelling declareert de uitvoeringskosten over een kalenderjaar bij het Rijk door middel van een kostenopgave.
2. De kostenopgave en de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de WWIK, worden uiterlijk op 1 juli van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop deze betrekking hebben door de minister ontvangen.
3. De kostenopgave wordt ingericht overeenkomstig het model van bijlage 5 bij deze regeling.
4. De verklaring van de accountant wordt ingericht overeenkomstig het model van bijlage 6 bij deze regeling. Het onderzoek dat resulteert in de verklaring wordt uitgevoerd overeenkomstig het als bijlage 7 bij deze regeling opgenomen controle- en rapportageprotocol.
5. Indien de kostenopgave en de daarop betrekking hebbende verklaring niet op de in het tweede lid genoemde datum zijn ontvangen, kan de minister met ingang van de achtste maand van het lopende vergoedingsjaar de betaling van de maandvoorschotten opschorten.
Voorlopige kostenopgave adviserende instelling
1. De adviserende instelling dient voorafgaand aan de kostenopgave, bedoeld in artikel 8, eerste lid, een voorlopige kostenopgave in.
2. De voorlopige kostenopgave, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk op 28 februari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft door de minister ontvangen.
3. De voorlopige kostenopgave wordt ingericht overeenkomstig het model van bijlage 8 bij deze regeling.
4. Op basis van de voorlopige kostenopgave vindt een voorlopige verrekening plaats met het verleende voorschot, bedoeld in artikel 10, tweede lid.
5. Indien de voorlopige kostenopgave niet op de in het tweede lid genoemde datum is ontvangen, kan de minister met ingang van de vierde maand van het lopende vergoedingsjaar de betaling van de maandvoorschotten, bedoeld in artikel 10, vierde lid, opschorten.
Voorschot adviserende instelling
1. De adviserende instelling dient uiterlijk op 1 september van het kalenderjaar een gespecificeerde kostenopgave in van het in het daaropvolgende kalenderjaar te verwachten aantal uit te brengen adviezen en van de kosten daarvan.
2. De minister stelt uiterlijk 1 oktober van het kalenderjaar een voorschot voor het gehele kalenderjaar vast ten behoeve van de uitvoeringskosten van de adviserende instelling in het daaropvolgende kalenderjaar, waarbij de in het eerste lid bedoelde opgave wordt betrokken.
3. Het voorschot, bedoeld in het tweede lid, wordt voor de helft als budget toegekend.
4. Iedere kalendermaand wordt op of omstreeks de vijftiende dag van deze kalendermaand een twaalfde deel van het voor het betreffende kalenderjaar vastgestelde voorschot, bedoeld in het tweede lid, betaalbaar gesteld.
Regeling Wet inkomensvoorziening kunstenaars
De Regeling Wet inkomensvoorziening kunstenaars1 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1 wordt de zinsnede ‘artikel 4, aanhef en onder c, van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars’ vervangen door: artikel 8, aanhef en onder c, van de Wet werk en inkomen kunstenaars.
Artikel 2 komt te luiden:
Uitsluitend op verzoek van de adviserende instelling, bedoeld in artikel 35, van de Wet werk en inkomen kunstenaars, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap buitenlandse opleidingen aanwijzen als vergelijkbare opleidingen als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder c, van de Wet werk en inkomen kunstenaars.
In artikel 3 wordt de zinsnede ‘De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen’ vervangen door: De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Deze regeling berust mede op artikel 8, aanhef en onderdeel c, van de Wet werk en inkomen kunstenaars.
Na artikel 4 worden een artikel ingevoegd, luidende:
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Wet werk en inkomen kunstenaars.
Regeling statistiek WWB, IOAW en IOAZ 2005
De Regeling statistiek WWB, IOAW en IOAZ 20052 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel e wordt verletterd tot f.
2. Na onderdeel d wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. WWIK: Wet werk en inkomen kunstenaars;.
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1a. Wijziging wettelijke grondslag
Deze regeling berust mede op artikel 47, tweede lid, van de Wet werk en inkomen kunstenaars.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede ‘in bijlagen 1, 2 en 3 bij deze regeling opgenomen model, onderscheiden naar de WWB, de IOAW en de IOAZ’ wordt vervangen door: in bijlagen 1, 2, 3 en 3a bij deze regeling opgenomen model, onderscheiden naar de WWB, de IOAW, de IOAZ en de WWIK.
2. Bijlage 3a wordt ingericht overeenkomstig het bij deze regeling opgenomen model.
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede ‘de WWB, IOAW en IOAZ’ wordt vervangen door: de WWB, de IOAW, de IOAZ en de WWIK.
2. Bijlage 4 wordt vervangen door de het model van bijlage 4 dat wordt ingericht overeenkomstig het bij deze regeling opgenomen model.
Artikel 10 komt te luiden:
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling statistiek WWB, IOAW, IOAZ en WWIK.
Regeling inkomenstoets vervoersvoorzieningen REA
In artikel 1, onderdeel d, van de Regeling inkomenstoets vervoersvoorzieningen REA3 wordt de zinsnede ‘de Wet inkomensvoorziening kunstenaars’ vervangen door: de Wet werk en inkomen kunstenaars.
In artikel 7.5, derde lid, van de Regeling SUWI4 wordt de zinsnede ‘de Wet inkomensvoorziening kunstenaars’ vervangen door: de Wet werk en inkomen kunstenaars.
Tijdelijke stimuleringsregeling Hoogwaardige Handhaving
De Tijdelijke stimuleringsregeling Hoogwaardige Handhaving5 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel d wordt vervangen door:
d. WWIK: Wet werk en inkomen kunstenaars;
2. In onderdeel e wordt de zinsnede ‘en de Wik’ vervangen door: en de WWIK.
In artikel 9 wordt ‘en de Wik’ vervangen door: en de WWIK.
Tijdelijke stimuleringsregeling intensivering opsporing en controle Abw
De Tijdelijke stimuleringsregeling intensivering opsporing en controle Abw6 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt de zinsnede ‘de Wet inkomensvoorziening kunstenaars’ vervangen door: de Wet werk en inkomen kunstenaars.
2.In onderdeel f wordt de zinsnede ‘de Wet inkomensvoorziening kunstenaars’ vervangen door: de Wet werk en inkomen kunstenaars.
3.In onderdeel h wordt de zinsnede ‘de Wet inkomensvoorziening kunstenaars’ vervangen door: de Wet werk en inkomen kunstenaars.
In artikel 6, vierde lid, wordt de zinsnede ‘artikel 4, eerste lid, van de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Wik’ vervangen door: artikel 4, eerste lid, van de Regeling financiering en administratieve uitvoeringsvoorschriften WWIK.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling financiering en administratieve uitvoeringsvoorschriften WWIK.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De bij deze regeling behorende bijlagen worden uiterlijk 15 januari 2005 ter inzage gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te ’s-Gravenhage.
Den Haag, 17 december 2004.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. van Hoof.
Evenals dat het geval was in de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Wik, dat nadere regels stelde bij of krachtens de Wet inkomensvoorziening kunstenaars, worden in de onderhavige Regeling financiering en administratieve uitvoeringsvoorschriften WWIK nadere regels gesteld bij of krachtens de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) met betrekking tot:
– de termijn waarbinnen diverse (her)onderzoeken door het college moeten zijn afgerond;
– de inrichting van het verslag over de uitvoering door het college, de accountantsverklaring en het tijdstip waarop deze verklaringen, alsmede het oordeel van de gemeenteraad, door de minister moet zijn ontvangen.
– de vergoeding van uitvoerings- en uitkeringskosten alsmede de wijze en het tijdstip van declareren door de gemeente
– de verlening van voorschotten aan gemeenten;
– de wijze van berekening van het financieel beslag van tekortkomingen in de uitvoering;
– de vergoeding van uitvoeringskosten aan de adviserende instelling;
– de verlening van voorschotten aan de adviserende instelling.
Deze regels zijn gebaseerd op de artikelen 4, tweede lid, aanhef en onderdeel i, 8, aanhef en onderdeel c, 11, derde lid, 19, vierde lid, 46, tweede lid, 47, tweede lid, 48, derde lid, 49, derde lid, 50, vierde lid, 51, derde lid en 52, tweede lid, van de WWIK.
Daarnaast worden in deze regeling wijzigingen van andere regelingen opgenomen die het gevolg zijn van de inwerkingtreding van de WWIK.
Voor de vaststelling van de nadere regels omtrent het verslag over de uitvoering en de wijze en het tijdstip van declareren, is waar mogelijk en voorzover mogelijk aansluiting gezocht bij de regels die hiervoor bij of krachtens de WWB zijn gesteld. Afwijkingen van de bij of krachtens de WWB gestelde regels zijn het rechtstreeks gevolg van de verschillende financieringswijzen van beide wetten.
Opgemerkt wordt nog dat met het oog op derapportage en vermindering van de administratieve lasten voor (centrum)gemeenten het systeem van kwartaaldeclaraties, zoals dat gold onder de WIK, wordt afgeschaft. In de plaats van de vier kwartaaldeclaraties komt er één voorlopige kostenopgave, ingericht als jaardeclaratie.
Op grond van artikel 11, tweede lid, van de WWIK heeft de minister de bevoegdheid regels te stellen omtrent de regelmaat waarmee het college het heronderzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b of c, van voornoemd artikel, dient te verrichten. Met dit artikel 2 wordt aan die bevoegdheid invulling gegeven. De rechtmatigheid en de beroepsmatigheid moeten iedere 12 kalendermaanden worden getoetst, blijkens het eerste lid. Met het oog op de administratieve verwerking van de verschillende heronderzoeken – de onderzoeken naar de rechtmatigheid, de beroepsmatigheid en de progressieve inkomenseis – wordt in het tweede lid opgenomen dat het college uiterlijk binnen 8 weken na de datum waarop het onderzoek moet worden verricht een besluit tot beëindiging van de uitkering moet nemen. Ook als het onderzoek niet leidt tot beëindiging van de uitkering zal het betreffende onderzoek binnen acht weken na de datum waarop het moet worden verricht, moeten zijn afgerond. Het is in de regel immers niet op voorhand duidelijk of het onderzoek wel of niet zal leiden tot beëindiging van het recht op uitkering.
In het derde lid is opgenomen dat, in het geval het college naar aanleiding van het onderzoek naar de progressieve inkomenseis en naar de beroepsmatigheid van de kunstenaar de uitkering beëindigt op grond van artikel 11, derde lid, van de WWIK, de beëindiging plaatsvindt met ingang van de dag volgend op de dag waarin het college het besluit tot beëindiging van de uitkering neemt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid bij de gemeentelijke uitvoering bevorderd, zonder dat de uitkering onverschuldigd wordt doorbetaald. Door in deze gevallen geen terugwerkende kracht aan de beëindiging van de uitkering te verbinden, wordt tevens voorkomen dat de belanghebbende wordt geconfronteerd met terugvordering van uitkering over een periode waarin hij niet over voldoende middelen beschikte om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Bij de beëindiging op grond van de rechtmatigheidseis geldt deze uitzondering niet, gelet op de artikelen 25, 26 en 29 van de WWIK.
De vergoeding van uitvoeringskosten van het Rijk aan de centrumgemeenten is opgenomen in het eerste lid van dit artikel en is afhankelijk gesteld van het aantal uitkeringsgerechtigde kunstenaars per 31 december van het verantwoordingsjaar. Hierbij gaat het om kunstenaars die per 31 december in het bestand van WWIK-uitkeringsgerechtigden zijn opgenomen. Deze systematiek is gelijk aan die van de WIK.
In het tweede lid is de vergoeding van uitvoeringskosten aan de adviserende instelling nader geregeld. Terzake van de uitvoeringskosten is de vergoeding aan de adviserende instelling vanaf het kalenderjaar 2005 bepaald op een vast tarief per advies dat op verzoek van het college is uitgebracht. Dit tarief geldt als het financiële kader waarbinnen de adviserende instelling de activiteiten eigenstandig kan organiseren. Het tarief wordt jaarlijks met de door het kabinet toegekende loon- en prijscompensatie aangepast.
In het derde lid wordt de bijstellingssystematiek wegens loon- en prijscompensatie nader aangegeven.
Artikel 4 Verslag over de uitvoering
In dit artikel is invulling gegeven aan artikel 46, tweede lid, van de WWIK. De nadere regels hebben betrekking op het verslag over de uitvoering, de accountantsverklaring en het onderzoek dat – overeenkomstig het controle- en rapportageprotocol – resulteert in deze verklaring.
Het college verantwoordt zich jaarlijks achteraf aan de minister van SZW over de uitvoering van de WWIK volgens een door hem vastgesteld model verslag over de uitvoering. Het college dient het verslag over een kalenderjaar uiterlijk op 20 september van het daaropvolgende kalenderjaar in bij de minister. Het verslag bestaat uit drie onderdelen:
1. de verantwoording over de rechtmatige uitvoering;
2. de kostenopgave, bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de WWIK;
3. beleidsmatige informatie.
In de toelichting bij het verslag over de uitvoering wordt nader aangegeven over welke rechtmatigheidsonderdelen het college zich moet verantwoorden en op welke wijze. In het verlengde hiervan vervult deze toelichting ook een belangrijke rol voor de accountantscontrole en de accountantsverklaring.
Het onderzoek en de accountantsverklaring moeten plaatsvinden met inachtneming van het bij het model van de verklaring behorende controle- en rapportageprotocol. In het protocol worden de opzet en reikwijdte van de door de accountant uit te voeren controle aangegeven.
Het college is verantwoordelijk voor een juiste, tijdige en volledige aanlevering van het verslag over de uitvoering en de op dit verslag betrekking hebbende accountantsverklaring en -rapportage. Het college voorziet het verslag van het oordeel van de gemeenteraad (van de centrumgemeente) over de uitvoering van de WWIK.
Indien het verslag over de uitvoering en de daarop betrekking hebbende accountantsverklaring niet, niet tijdig of niet volledig zijn ontvangen, kan de minister op grond van het vierde lid de betaling van de maandvoorschotten van het lopende vergoedingsjaar opschorten. De opschorting wordt beëindigd zodra het verslag en de verklaring zijn ontvangen. Op dat moment wordt de betaling van de maandvoorschotten hervat en worden teruggevorderde maandvoorschotten nabetaald.
Artikel 5 Voorlopige kostenopgave
Met het oog op derapportage en vermindering van de administratieve lasten voor gemeenten is het systeem van kwartaaldeclaraties, zoals dat gold onder de WIK, afgeschaft. In de plaats van de vier kwartaaldeclaraties komt één voorlopige kostenopgave, ingericht als jaardeclaratie. Het college dient de voorlopige kostenopgave over een kalenderjaar uiterlijk op 28 februari van het daaropvolgende kalenderjaar in bij de minister. De gevraagde financiële informatie betreft de voorlopige stand van zaken, zoals deze op het moment van opstellen van de voorlopige kostenopgave bekend is. Gezien het voorlopige karakter van de informatie is geen accountantsverklaring vereist.
Nieuw is ook dat op grond van het vierde lid de voorlopige kostenopgave wordt gebruikt voor een voorlopige verrekening van de uitkeringskosten en de uitvoeringskosten met het daarvoor verleende voorschot voor het kalenderjaar waarop de kostenopgave betrekking heeft. De introductie van deze voorlopige verrekening houdt verband met de afschaffing van het systeem van kwartaaldeclaraties en de gewijzigde bevoorschottingssystematiek. Deze voorlopige verrekening loopt vooruit op de vaststelling, bedoeld in artikel 50, van de WWIK. Bij de voorlopige verrekening wordt daarom nog geen rekening gehouden met de eventuele onrechtmatigheid van de uitgaven.
Indien de voorlopige kostenopgave niet, niet tijdig of niet volledig is ontvangen, kan de minister op grond van het vijfde lid de betaling van de maandvoorschotten van het lopende vergoedingsjaar opschorten. De opschorting wordt beëindigd zodra de voorlopige kostenopgave is ontvangen. Op dat moment wordt de betaling van de maandvoorschotten hervat en worden teruggevorderde maandvoorschotten nabetaald.
Om afschaffing van het systeem van kwartaaldeclaraties mogelijk te maken, is de bevoorschottingssystematiek, zoals deze gold onder de WIK, gewijzigd. De verlening van voorschotten op de rijksvergoeding verloopt met ingang van 2005 op basis van een geraamd jaarvoorschot. Dit jaarvoorschot wordt berekend op basis van de laatst bekende realisaties per gemeente en de gemiddelde hoogte van de uitkeringskosten en de vastgestelde hoogte van de uitvoeringskosten. Hiermee is de administratief-complexe wijze van bevoorschotting en afrekening op basis van kwartaaldeclaraties komen te vervallen. Tevens wordt zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de ontwikkelingen van de normbedragen en van het aantal uitkeringsgerechtigden.
Artikel 7 Financieel beslag tekortkomingen
In dit artikel is invulling gegeven aan artikel 50, vierde lid, van de WWIK, en worden nadere regels gesteld ten aanzien van de wijze van berekening van financieel beslag van de tekortkomingen in de uitvoering van de WWIK. Het financieel beslag van tekortkomingen in de uitvoering wordt bepaald op het totaal van de financiële fouten en financiële onzekerheden. Bij financiële fouten gaat het om tekortkomingen, waarbij met zekerheid kan worden vastgesteld dat de uitkering onrechtmatig is verstrekt (of is teruggevorderd zonder inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen). Het financieel beslag van deze financiële fouten laat zich direct kwantificeren. Bij financiële onzekerheden gaat het om tekortkomingen, waarbij niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de uitkering rechtmatig is verstrekt. Het financieel beslag van deze onzekerheden laat zich niet direct kwantificeren, en wordt daarom berekend met toepassing van de in artikel 7, tweede lid, opgenomen forfaitaire percentages. De forfaitaire percentages worden toegepast op de totale financiële omvang van de door het college gedeclareerde uitkeringskosten.
In het derde lid is vastgelegd dat, bij samenloop van tekortkomingen betreffende de volledigheid van de onderzoeksverplichting en de tijdigheid van de onderzoeksverplichting, de afzonderlijk berekende financiële uitkomsten bij elkaar worden opgeteld.
Artikel 8 Kostenopgave adviserende instelling
In dit artikel is invulling gegeven aan artikel 51, derde lid, van de WWIK. De nadere regels hebben betrekking op de kostenopgave, de accountantsverklaring en het onderzoek dat – overeenkomstig het controle- en rapportageprotocol – resulteert in deze verklaring.
Het bestuur van de adviserende instelling verantwoordt zich jaarlijks achteraf aan de minister van SZW over de uitvoering van de WWIK volgens een door hem vastgesteld model kostenopgave. Het bestuur van de adviserende instelling dient de kostenopgave over een kalenderjaar uiterlijk op 1 juli van het daaropvolgende kalenderjaar in bij de minister.
Het onderzoek en de accountantsverklaring moeten plaatsvinden met inachtneming van het bij het model van de verklaring behorende controle- en rapportageprotocol. In het protocol worden de opzet en reikwijdte van de door de accountant uit te voeren controle aangegeven.
Het bestuur van de adviserende instelling is verantwoordelijk voor een juiste, tijdige en volledige aanlevering van de kostenopgave en de op deze kostenopgave betrekking hebbende accountantsverklaring en -rapportage.
Indien de kostenopgave en de daarop betrekking hebbende accountantsverklaring niet, niet tijdig of niet volledig zijn ontvangen, kan de minister op grond van het vijfde lid de betaling van de maandvoorschotten van het lopende vergoedingsjaar opschorten. De opschorting wordt beëindigd zodra de kostenopgave en de verklaring zijn ontvangen. Op dat moment wordt de betaling van de maandvoorschotten hervat en worden teruggevorderde maandvoorschotten nabetaald.
Artikel 9 Voorlopige kostenopgave adviserende instelling
Met het oog op derapportage en vermindering van de administratieve lasten is ook voor de adviserende instelling het systeem van kwartaaldeclaraties, zoals dat gold onder de WIK, afgeschaft. In de plaats van de vier kwartaaldeclaraties komt één voorlopige kostenopgave, ingericht als jaardeclaratie. Het bestuur van de adviserende instelling dient de voorlopige kostenopgave over een kalenderjaar uiterlijk op 28 februari van het daaropvolgende kalenderjaar in bij de minister. De gevraagde financiële informatie betreft de voorlopige stand van zaken, zoals deze op het moment van opstellen van de voorlopige kostenopgave bekend is. Gezien het voorlopige karakter van de informatie is geen accountantsverklaring vereist.
Nieuw is ook dat op grond van het vierde lid de voorlopige kostenopgave wordt gebruikt voor een voorlopige verrekening van de uitvoeringskosten met het daarvoor verleende voorschot voor het kalenderjaar waarop de kostenopgave betrekking heeft. De introductie van deze voorlopige verrekening houdt verband met de afschaffing van het systeem van kwartaaldeclaraties en de gewijzigde bevoorschottingssystematiek. Deze voorlopige verrekening loopt vooruit op de vaststelling bedoeld in artikel 53 van de WWIK. Bij de voorlopige verrekening wordt daarom nog geen rekening gehouden met de eventuele onrechtmatigheid van de uitgaven.
Indien de voorlopige kostenopgave niet, niet tijdig of niet volledig is ontvangen, kan de minister op grond van het vijfde lid de betaling van de maandvoorschotten van het lopende vergoedingsjaar opschorten. De opschorting wordt beëindigd zodra de voorlopige kostenopgave is ontvangen. Op dat moment wordt de betaling van de maandvoorschotten hervat en worden teruggevorderde maandvoorschotten nabetaald.
Artikel 10 Voorschot adviserende instelling
De minister stelt jaarlijks uiterlijk op 1 oktober een jaarvoorschot vast ten behoeve van de uitvoeringskosten van de adviserende instelling in het daaropvolgende jaar. Bij de bepaling van de omvang van het jaarvoorschot wordt rekening gehouden met het door de adviserende instelling verwachte aantal uit te brengen adviezen en de daarmee gemoeide uitvoeringskosten.
Het jaarvoorschot wordt maandelijks in twaalf gelijke delen uitbetaald. Vanwege risicobegrenzing voor de adviserende instelling wordt de helft van het jaarvoorschot toegekend als budget. Dit betekent dat bij vaststelling bedoeld in artikel 53 van de WWIK, de omvang van de vergoeding voor de uitvoeringskosten minimaal de helft van het jaarvoorschot zal bedragen.
Artikel 11 tot en met 16 Wijziging andere regelingen
De aanpassingen van andere ministeriële regelingen zijn technisch van aard, met uitzondering van de Regeling statistiek WWB, IOAW en IOAZ 2005. Dat betekent aanpassing van de verwijzingen in de ministeriële regelingen naar de juiste artikelen in de WWIK en de juiste citeertitel.
De Regeling statistiek WWB, IOAW en IOAZ 2005 wordt vanaf de inwerkingtreding van de WWIK ook van toepassing op de WWIK. Met onderhavige aanpassing van de Regeling statistiek WWB, IOAW en IOAZ 2005 wordt deze regeling aangepast met betrekking tot de inlichtingen die de minister nodig heeft voor het toezicht, de informatievoorziening en de beleidsvorming in het kader van de WWIK.
De wijzigingen hebben verder betrekking op de volgende ministeriële regelingen:
• Regeling Wet inkomensvoorziening kunstenaars (van OCW);
• Regeling inkomenstoets vervoersvoorzieningen REA;
• Regeling SUWI;
• Tijdelijke stimuleringsregeling Hoogwaardige Handhaving, en
• Tijdelijke stimuleringsregeling intensivering opsporing en controle Abw.
Deze regeling treedt gelijktijdig met de WWIK en het Uitvoeringsbesluit WWIK met ingang van 1 januari 2005 in werking. De bijlagen horende bij de regeling worden uiterlijk 15 januari 2005 ter inzage gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tevens zullen deze bijlagen worden verstuurd naar alle centrumgemeenten en de adviserende instelling.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H.A.L. van Hoof
Stcrt. 1999, 247.
Stcrt. 2003, 203; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 september 2004 (Stcrt. 180).
Stcrt. 1998, 161; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 25 november 2003 (Stcrt. 244).
Stcrt. 2001, 2002/2; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 9 juli 2004 (Stcrt. 137).
Stcrt. 2003, 20; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 18 augustus 2004 (Stcrt.159).
Stcrt. 2003, 83; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling 11 december 2003 (Stcrt. 246).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2004-250-p41-SC68102.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.