Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit elektriciteitsproductie 2006 (periode 1 juli tot en met 31 december)

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 20 december 2004, nr. WJZ 4081859, houdende vaststelling van de vaste bedragen per kWh ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor de periode 1 juli tot en met 31 december 2006 (Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit elektriciteitsproductie 2006 (periode 1 juli tot en met 31 december))

De Minister van Economische Zaken,

Handelend na overleg met de Staatssecretaris van Financiën en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 72p, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit:

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. zuivere biomassa: producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw – met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen –, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken die geheel biologisch afbreekbaar zijn, alsmede industrieel en huishoudelijk afval dat geheel biologisch afbreekbaar is;

b. niet-zuivere biomassa: biomassa, niet zijnde zuivere biomassa;

c. afvalverbrandingsinstallatie: de productie-installatie waarin al dan niet de opgewekte warmte wordt teruggewonnen en die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is voor:

1°. de verbranding door oxidatie van afvalstoffen;

2°. een andere thermische behandeling van afvalstoffen dan bedoeld onder 1° ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand, of

3°. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling van afvalstoffen;

d. productie-installatie voor de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie op zee: een productie-installatie waarin elektriciteit wordt opgewekt met behulp van windenergie, die is opgericht in de territoriale zee of in de exclusieve economische zone;

e. productie-installatie voor de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie op land: een productie-installatie waarin elektriciteit wordt opgewekt met behulp van windenergie, niet zijnde een productie-installatie als bedoeld in onderdeel d.

2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw – met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen –, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede industrieel en huishoudelijk afval met een aandeel onvermijdbare kunststoffen en ander materiaal van langcyclisch organische oorsprong van ten hoogste drie massaprocent per partij geacht geheel biologisch afbreekbaar te zijn.

Artikel 2

Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie met een nominaal elektrisch vermogen van ten hoogste 50 MW, niet zijnde een afvalverbrandingsinstallatie, bedraagt bij subsidieverlening in de periode 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006:

a. indien zuivere biomassa, met uitzondering van stortgas en biogas uit afvalwater- en rioolwaterzuiveringsinstallaties, wordt omgezet in elektriciteit € 0,097 per kWh;

b. indien niet-zuivere biomassa wordt omgezet in elektriciteit € 0,036 per kWh.

Artikel 3

Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie met een nominaal elektrisch vermogen van meer dan 50 MW, niet zijnde een afvalverbrandingsinstallatie, bedraagt bij subsidieverlening in de periode 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006:

a. indien zuivere biomassa, met uitzondering van diermeel, stortgas en biogas uit afvalwater- en rioolwaterzuiveringsinstallaties, wordt omgezet in elektriciteit € 0,066 per kWh;

b. indien zuivere biomassa, uitsluitend bestaande uit diermeel, wordt omgezet in elektriciteit € 0,03 per kWh;

c. indien niet-zuivere biomassa, met uitzondering van diermeel, wordt omgezet in elektriciteit € 0,036 per kWh.

Artikel 4

Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit opgewekt met behulp van een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van stortgas, bedraagt bij subsidieverlening in de periode 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006 € 0,013 per kWh.

Artikel 5

1. Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van windenergie op land, bedraagt bij subsidieverlening in de periode 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006 € 0,065 per kWh.

2. Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van windenergie op zee, bedraagt bij subsidieverlening in de periode 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006 € 0,097 per kWh.

Artikel 6

Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van zonne-energie, bedraagt bij subsidieverlening in de periode 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006 € 0,097 per kWh.

Artikel 7

Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van golfenergie of van getijdenenergie, bedraagt bij subsidieverlening in de periode 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006 € 0,097 per kWh.

Artikel 8

Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van waterkracht, bedraagt bij subsidieverlening in de periode 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006 € 0,097 per kWh.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2006.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit elektriciteitsproductie 2006 (periode 1 juli tot en met 31 december).

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 december 2004.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

1. Doel en aanleiding

Met de wijziging van de Elektriciteitswet 1998 te behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie is per 1 juli 2003 in de Elektriciteitswet 1998 een voorziening getroffen voor de subsidiëring van duurzame elektriciteit, klimaatneutrale elektriciteit en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling. De subsidie wordt verstrekt voor het aantal geproduceerde en op het net of op een productie-installatie ingevoede kWh’s. Ingevolge artikel 72p, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 wordt bij ministeriële regeling jaarlijks de hoogte vastgesteld van de vaste bedragen per kWh ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie. Deze bedragen variëren per type productie-installatie en per wijze van opwekking van duurzame elektriciteit. Op 7 juli 2004 is de Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit elektriciteitsproductie 2006 in de Staatscourant gepubliceerd. In die regeling zijn de subsidiebedragen vastgesteld die van toepassing zijn indien de subsidie in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 wordt verleend. In onderhavige regeling worden de subsidiebedragen vastgesteld die van toepassing zijn indien de subsidie in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2006 wordt verleend. De subsidie wordt voor maximaal 10 jaar verleend. Gedurende de gehele toekenningduur worden de bedragen die in de onderhavige regeling zijn opgenomen, in de vorm van een voorschot uitgekeerd. Voor grootschalige zuivere biomassa ben ik voornemens een voorziening in de Elektriciteitswet 1998 op te nemen waarmee het vaste bedrag gedurende de looptijd van de subsidie wel kan worden gewijzigd. Voor een toelichting op dit punt verwijs verder ik naar paragraaf 2.3.

2. Duurzame elektriciteit

2.1. Uitgangspunten subsidiebedragen

In de artikelen 2 tot en met 8 van deze regeling zijn de subsidiebedragen voor duurzame elektriciteit opgenomen. De subsidiebedragen zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat de onrendabele top van opwekking van duurzame elektriciteit wordt weggenomen ten opzichte van conventionele (fossiele) opwekking van elektriciteit. Er zijn verschillende wijzen van opwekking van duurzame elektriciteit, met onderlinge verschillen in de onrendabele top ten opzichte van conventioneel opgewekte elektriciteit. Om de juiste subsidie voor de onrendabele top te kunnen berekenen, zijn in deze regeling verschillende categorieën productie installaties onderscheiden.

Daarnaast is rekening gehouden met de resultaten van de tussenevaluatie van de MEP, die dit jaar is afgerond en op 31 augustus jl. aan de Tweede Kamer is toegezonden (Kamerstukken II 2003–2004, 28 665, nr. 49). Deze evaluatie heeft een aantal resultaten opgeleverd die consequenties hebben voor de subsidiebedragen voor de tweede helft van 2006. De wijzigingen worden in paragraaf 2.2 nader toegelicht.

2.2 Wijze berekening onrendabele top

Voor het vaststellen van de subsidiebedragen voor de tweede helft van 2006 is gebruik gemaakt van de berekeningen van de onrendabele toppen voor de diverse categorieën productie-installaties die ECN heeft uitgevoerd (zie www.renewable-energy-policy.info). Hierbij heeft ECN rekening gehouden met de volgende elementen uit de tussenevaluatie van de MEP:

• Voor de categorie wind op land wegen – na het verstrijken van periode waarin MEP wordt ontvangen (dus na 10 jaar of na het bereiken van 18.000 vollasturen) – de inkomsten mogelijk niet meer op tegen de operationele kosten. Hierdoor is de kans reëel dat windturbines na het bereiken van de vollasturengrens, afhankelijk van de locatie, na 6 tot 10 jaar worden vervangen door nieuwe turbines. Om deze problematiek deels te ondervangen en windturbines langer in bedrijf te houden wordt de vollasturengrens met ingang van 1 juli 2006 verhoogd van 18.000 naar 20.000 vollasturen. Deze verhoging is mogelijk omdat dit aantal vollasturen voor nieuwe windturbines haalbaar is. Dit betekent dat de onrendabele top voor wind op land over 20.000 vollasturen is berekend. Deze wijziging wordt met ingang van 1 juli 2006 doorgevoerd in de Algemene uitvoeringsregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie.

• De hoogte van de MEP-subsidie voor grootschalige inzet van zuivere biomassa in biomassa-installaties > 50 MWe was in artikel III, negende lid, van de wet van 5 juni 2003 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie beperkt voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2006. Dit betekent dat met ingang van 1 juli 2006 de onrendabele top voor de inzet van zuivere biomassa over een periode van 10 jaar wordt berekend. Nadeel van een langjarig subsidiebedrag is de onzekerheid in de biomassaprijzen, die de komende jaren nog sterk kunnen fluctueren. Gevolg zal zijn dat bij lagere biomassaprijzen dan verondersteld er sprake is van overstimulering. Om dit te voorkomen ben ik voornemens om in Elektriciteitswet 1998 de mogelijkheid te creëren om gedurende de

10-jaarsperiode het subsidiebedrag neerwaarts aan te passen indien de biomassaprijzen daartoe aanleiding geven.

• Voor enkele categorieën geldt mogelijk dat de exploitatie na het verstrijken van de MEP-subsidietermijn van maximaal 10 jaar volgens de onrendabele topberekening verliesgevend is. De exploitatiekosten na het verstrijken van MEP-subsidietermijn dragen in dat geval bij aan een verhoging van de onrendabele top, terwijl het onzeker is dat de exploitatie na 10 jaar ook daadwerkelijk wordt voortgezet. Voor deze categorieën wordt de berekening van de onrendabele top gebaseerd op een economische levensduur van 10 jaar, gelijk de periode waarover deze projecten voor MEP-subsidie in aanmerking komen. Op grond hiervan is de economische levensduur van biomassa-installasties ≤ 50 MWe aangepast van 15 naar 10 jaar. Voor grootschalige inzet van zuivere biomassa is dit reeds eerder geschied. Voor andere duurzame energieopties, met name windenergie op land, is meer tijd nodig om te onderzoeken of de berekeningwijze van de onrendabele top op dezelfde wijze dient te worden aangepast.

Daarnaast voorzien ECN en KEMA in 2006 en 2007 een stijging van de elektriciteitsprijs onder meer als gevolg van stijgende brandstofkosten en van de invoering van CO2-emissiehandel. Hierdoor wordt de opbrengst van (duurzame) opgewekte elektriciteit hoger waardoor de onrendabele top daalt en daarmee, indien de onrendabele top lager is dan het maximale subsidiebedrag, ook de MEP-subsidie.

Verder worden in 2005 de vennootschapsbelasting en de energie-investeringsaftrek verlaagd. Voorts wordt de vennootschapsbelasting in 2006 en 2007 verder verlaagd naar 30,5 respectievelijk 30,0%. Deze verlagingen zijn meegenomen in de onrendabele topberekeningen en hebben een neerwaarts respectievelijk een opwaarts effect op de hoogte van de onrendabele toppen en daaruit vloeiende subsidiebedragen. Dit effect verschilt per type investering.

Rekening houdend met de voorgaande punten ontstaat onderstaand overzicht van de MEP-subsidiebedragen voor duurzame energie (bedragen in eurocenten per kWh)

 

2006 (tot 1 juli)

2006 (na 1 juli)

* Uitgezonderd stortgas en biogas uit AWZI’s en RWZI’s.

** Uitgezonderd diermeel, stortgas en biogas uit AWZI’s en RWZI’s.

*** Uitgezonderd diermeel.

RWZI’s/AWZI’s

0

0

biomassa-installaties ≤ 50 MWe:

  

• Zuivere biomassa*

9,7

9,7

• Mengstromen

2,9

3,6

biomassa-installaties > 50 MWe:

  

• Zuivere biomassa**

7,0

6,6

• Diermeel

2,1

3,0

• Mengstromen***

2,9

3,6

Stortgas

2,1

1,3

Wind op land

7,7

6,5

Wind op zee

9,7

9,7

Zon-PV, golf- en getijdenenergie

9,7

9,7

Waterkracht

9,7

9,7

Afvalverbrandingsinstallaties

2,9

Nog niet bekend

RWZI’s/AWZI’s

Voor elektriciteit opgewekt uit biogas van rioolwaterzuiveringsinstallaties en afvalwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s en AWZI’s) geldt evenals de voorgaande jaren dat elektriciteitsproductie geschiedt op rendabele wijze, dat wil zeggen dat er geen onrendabele top is. Elektriciteit die op deze wijze wordt opgewekt komt dus niet in aanmerking voor subsidie.

Stortgas

Het bedrag voor de tweede helft van 2006 en voor 2007 daalt ten opzichte van het bedrag voor de eerste helft van 2006 door enkele wijzigingen in de financieel-economische aannames. De belangrijkste daarvan is dat nu aangenomen is dat stortgas in aanmerking komt voor de energie-investeringsaftrek.

2.3 Biomassa

Voor zover productie-installaties die met behulp van biomassa elektriciteit opwekken, géén afvalverbrandingsinstallatie zijn, wordt in de eerste plaats een onderscheid gemaakt naar grootte van de productie-installatie. Artikel 2 van deze regeling ziet op productie-installaties met een nominaal elektrisch vermogen van ten hoogste 50 MW. Artikel 3 van deze regeling ziet op productie-installaties met een nominaal elektrisch vermogen van meer dan 50 MW. Op brandstofniveau wordt, voor zowel de grote als de kleine productie-installaties, een onderscheid gemaakt tussen zuivere biomassa en niet-zuivere biomassa. Ook hiervoor zijn in artikel 1 van deze regeling definities opgenomen. In de praktijk zal bij de subsidieverlening eerst worden bepaald om welk type biomassa-installatie het gaat. Vervolgens zullen voorschotten worden verstrekt op basis van de garanties van oorsprong die voor de elektriciteitsproductie uit de desbetreffende productie-installatie worden aangemaakt. Uit de garanties van oorsprong blijkt of er sprake is van zuivere of niet-zuivere biomassa. Door middel van de garanties van oorsprong wordt ook gewaarborgd dat uitsluitend subsidie wordt verstrekt aan de elektriciteit die te relateren is aan de zuivere biomassa en biologisch afbreekbare fractie van de niet-zuivere biomassa.

2.3.1 Grootschalige biomassa

De MEP subsidiebedragen voor de categorie grootschalige zuivere biomassa (meer dan 50 MWe) die zijn opgenomen in de regelingen voor 2003, 2004, 2005 en de eerste helft van 2006, gelden krachtens artikel III, negende lid, van de wet van 5 juni 2003 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie tot 1 juli 2006. De reden destijds om af te wijken van de voor andere typen productie-installaties waarmee duurzame elektriciteit wordt opgewekt geldende subsidieperiode van 10 jaar had te maken met de onzekerheid in de ontwikkeling van de biomassaprijzen. In het overgangsrecht is ook bepaald dat vanaf 1 juli 2006 als het vaste subsidietarief voor producenten die op grond van voornoemde regelingen reeds MEP-subsidie voor grootschalige zuivere biomassa ontvingen, het vaste subsidietarief dat op 1 juli 2006 wordt vastgesteld, zal gelden. In de onderhavige regeling wordt het vaste subsidietarief voor grootschalige zuivere biomassa dat geldt op 1 juli 2006 vastgesteld op € 0,064. Dit betekent dat de producenten die reeds MEP-subsidie voor grootschalige biomassa ontvingen, vanaf 1 juli 2006 € 0,064 per kWh zullen ontvangen gedurende de resterende looptijd de MEP-subsidie.

Onderhavige regeling treedt in werking op het moment dat het overgangsrecht van voornoemde wet is uitgewerkt. Dat betekent dat voor grootschalige biomassa het vaste subsidiebedrag voortaan voor een periode van maximaal 10 jaar wordt vastgesteld.

De biomassamarkt is echter nog onvoldoende liquide waardoor grote schommelingen in de prijs van biomassa kunnen optreden. De consequentie daarvan is dat wanneer de biomassaprijzen lager worden dan bij de berekening werd verondersteld, het subsidiebedrag in feite te hoog is en er sprake zal zijn van overstimulering. Daarom ben ik voornemens in de Elektriciteitswet 1998 de mogelijkheid te creëren om lopende de 10-jaarsperiode het vaste subsidiebedrag neerwaarts aan te passen indien de ontwikkeling van de biomassaprijzen daartoe aanleiding geeft. Hiervoor zal een voorziening worden opgenomen met daarin criteria en voorwaarden op basis waarvan het subsidiebedrag kan worden aangepast.

Op het moment van vaststellen van de onderhavige regeling, waarin een subsidiebedrag voor grootschalige biomassa is opgenomen, is deze voorziening nog niet in de Elektriciteitswet 1998 opgenomen. Zodra deze voorziening in werking is getreden zal het vaste subsidiebedrag voor grootschalige biomassa zoals dat in deze regeling is opgenomen, met toepassing van die voorziening, indien de ontwikkeling van de biomassaprijzen in de toekomst daartoe aanleiding geven, kunnen worden aangepast.

Diermeel

Het verwerken van diermeel kent, vanwege de lage grondstofprijs, een lagere onrendabele top dan overige vormen van zuivere biomassa. De onrendabele top bedraagt 3 cent per kWh.

2.3.2 Kleinschalige biomassa

Voor de categorie kleinschalige zuivere biomassa geldt dat de onrendabele top hoger blijft dan het maximale subsidiebedrag. Het bedrag voor de tweede helft van 2006 blijft daarmee ongewijzigd.

Voor de categorie kleinschalige niet zuivere biomassa komt door wijzigingen in de technisch economische aannames de onrendabele top voor de tweede helft van 2006 iets hoger uit dan de eerste helft van 2006.

2.4 Verwerking van biomassa in afvalverbrandingsinstallaties

In de subsidieregelingen voor 2003, 2004, 2005 en 2006 (periode 1 januari tot en met 30 juni) zijn subsidiebedragen opgenomen voor de afvalverbrandingsinstallaties. In de onderhavige regeling is nog geen subsidiebedrag opgenomen. De reden hiervoor is dat in de tussenevaluatie naar voren is gekomen dat het systeem waarin een minimum rendement van 26% werd geëist om in aanmerking te komen voor subsidie niet flexibel genoeg is en onvoldoende rekening houdt met feitelijke situatie binnen de sector. In overleg met de sector is besloten tot aanpassing van de berekeningsmethodiek per 1 juli 2006. De nieuwe berekeningsmethodiek kenmerkt zich door de volgende elementen:

• De energieprestatie van de hele installatie moet voldoen aan een minimum niveau, conform Europese afspraken. Dit betekent in de praktijk dat sprake moet zijn van ‘huidige stand der techniek’ in Nederland.

• Voor het bepalen van de hoogte van het subsidiebedrag zijn uitsluitend de meerkosten van de energieopwekking bepalend. Kosten en opbrengsten van het afvalbedrijf blijven buiten beschouwing. Voor dit doel wordt het afvalverwerkingsbedrijf gesplitst in een afvalverwerkings- en een energieopwekkingsdeel.

• De meerkosten van de energieopwekking zullen toenemen naarmate het rendement toeneemt. Daarom is het subsidiebedrag afhankelijk gemaakt van de hoogte van het rendement. Dit leidt tot een gestaffeld MEP-tarief.

Op dit moment vindt nog overleg plaats over de exacte uitwerking van de berekeningsmethodiek. In de onderhavige regeling is daarom geen subsidietarief voor de verwerking van biomassa in afvalverbrandingsinstallaties opgenomen. Zodra de berekeningsmethodiek vaststaat en de berekeningen klaar zijn wordt het subsidietarief vastgesteld.

2.5 Wind op land

Uit de tussenevaluatie van de MEP-regeling is gebleken dat het aantal vollasturen van 18.000 ertoe kan leiden dat voor bepaalde locaties voor wind op land, de operationele inkomsten na afloop van de MEP (én na afloop van de 18.000 vollasturen) mogelijk niet opwegen tegen de operationele kosten. Hierdoor zouden windturbines na het bereiken van de 18.000 vollasturengrens, afhankelijk van de locatie na 6 tot 10 jaar, worden vervangen door nieuwe turbines. Om deze problematiek deels te ondervangen en windturbines langer in bedrijf te houden wordt de vollasturengrens voor aanvragen die worden gedaan met toepassing van het tarief dat wordt vastgesteld in de onderhavige regeling, verhoogd van 18.000 naar 20.000 vollasturen. Dit betekent dat de onrendabele top voor wind op land over 20.000 vollasturen is berekend. In de Algemene uitvoeringsregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie wordt het in artikel 12 opgenomen maximum dienovereenkomstig gewijzigd.

2.6 Administratieve lasten

In de onderhavige regeling worden alleen subsidiebedragen vastgesteld. Aan deze regeling zijn daarom geen administratieve lasten verbonden. De administratieve lasten die zijn verbonden met het aanvragen van MEP subsidie vloeien voort uit de Algemene uitvoeringsregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie. Voor het aanvragen van MEP subsidie voor duurzame elektriciteit dient een ondernemer in principe één maal een subsidieaanvraag in te dienen. Indien de aanvraag door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet wordt goedgekeurd wordt de subsidie vervolgens voor een periode van (maximaal) 10 jaar verleend. Gedurende deze periode worden maandelijks voorschotten uitbetaald. Aan het eind van de subsidieperiode dient de ondernemer een aanvraag tot vaststelling in teneinde de in de afgelopen (maximaal) 10 jaar verstrekte voorschotten te laten verrekenen in een definitieve subsidievaststelling. Beide procedures vergen gemiddeld circa 2 uur tijdsbesteding, zodat de gehele procedure bij een gemiddeld uurtarief voor de duurzame energiesector van € 50,– in totaal € 200,– kost. Daarnaast dient een ondernemer een zogenaamde garantie van oorsprong-account bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan te vragen. De voorschotverlening van de subsidie vindt plaats op grond van deze garanties van oorsprong. De aanmeldingsprocedure vindt een maal in de vijf jaar plaats en vergt gemiddeld naar schatting 3 uur tijdsbesteding. Ondernemers die een biomassa-installatie exploiteren dienen daarnaast jaarlijks een biomassaverklaring en maandelijks een rapportage bij de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet in te dienen. Dit vergt een extra tijdsbesteding van circa 3 uur per jaar. In totaal bedragen de administratieve lasten die gepaard gaan met het aanvragen van MEP subsidie dus eenmalig circa € 500,– en jaarlijks (in geval van biomassa) € 150,–.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven