Subsidieregeling aanpak urgente bedrijfslocaties

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 17 december 2004, nr. WJZ 4081091, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies ten behoeve van de aanpak van bedrijflocaties waarop ernstige criminaliteit plaatsvindt (Subsidieregeling aanpak urgente bedrijfslocaties)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3, eerste tot en met derde lid, van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. project: een samenhangend geheel van activiteiten die tot doel hebben ernstige criminaliteit op een bedrijfslocatie met een kwart in drie jaar terug te dringen, in samenwerking met de ondernemers die op de betreffende bedrijfslocatie gevestigd zijn;

b. bedrijfslocatie: een bedrijventerrein of een winkelgebied.

Artikel 2

1. De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor een project aan een gemeente.

2. De subsidie bedraagt een derde deel van de projectkosten, maar niet meer dan € 225.000.

3. Geen subsidie wordt verstrekt:

a. indien voor het project reeds subsidie is verstrekt op basis van het Besluit subsidies Topprojecten herstructurering bedrijventerreinen;

b. voor zover voor het project reeds subsidie is verstrekt;

c. indien de aanvrager vóór het indienen van de aanvraag ter zake van het project reeds verplichtingen is aangegaan;

d. voor zover blijkt dat de verstrekking van subsidie leidt tot het verlenen van staatssteun in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag.

Artikel 3

Als projectkosten worden uitsluitend de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen, gemaakte en betaalde kosten in aanmerking genomen:

a. kosten die door opdrachtnemers aan de subsidieontvanger in rekening worden gebracht;

b. kosten van materialen, aangeschafte machines en apparatuur.

Artikel 4

1. Aanvragen voor subsidie op grond van deze regeling moeten zijn ontvangen in de periode die aanvangt op de dag van inwerkingtreding van deze regeling en die eindigt op 15 februari 2005 om 12.00 uur. Bij ministeriële regeling worden de volgende perioden vastgesteld waarin aanvragen om subsidie op grond van deze regeling moeten zijn ontvangen.

2. Bij ministeriële regeling wordt een subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies in een periode als bedoeld in het eerstel id.

3. Het subsidieplafond voor het in de eerste periode van 2005 verlenen van subsidies bedraagt € 1.500.000.

§ 2

Aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel 5

1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

2. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. een projectplan;

b. een begroting voor het project;

c. een verklaring waaruit blijkt dat het project gesteund wordt door twee of meer ondernemingen die op de bedrijfslocatie gevestigd zijn;

d. andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

Artikel 6

Binnen dertien weken na de laatste dag van de bij of krachtens artikel 4, eerste lid, vastgestelde periode, geeft de minister een beschikking omtrent in die periode ontvangen aanvragen om subsidie.

Artikel 7

De minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien:

a. de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in deze regeling;

b. de bedrijfslocatie voorzien is van het Keurmerk Veilig Ondernemen;

c. niet blijkt dat op de bedrijfslocatie sprake is van ernstige criminaliteit;

d. hij de projectkosten raamt op minder dan € 25.000;

e. hij het onaannemelijk acht, dat het project binnen drie jaar kan worden voltooid;

f. gegronde vrees bestaat dat de betrokkenen het project niet kunnen financieren;

g. aannemelijk is, dat het project ook zonder subsidie zonder belangrijke vertraging zou worden uitgevoerd;

h. onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische en economische haalbaarheid van het project;

i. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om het project naar behoren uit te voeren.

Artikel 8

1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet met toepassing van artikel 7 afwijzend is beschikt, zodanig dat een project hoger gerangschikt wordt naar mate:

a. de noodzaak tot aanpak van de criminaliteit op de betreffende bedrijfslocatie groter is;

b. het meer bijdraagt aan het terugdringen van de criminaliteit;

c. het een groter draagvlak heeft bij de ondernemers die op de bedrijfslocatie gevestigd zijn, dat blijkt uit een financiële of andere bijdrage.

2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van de rangschikking.

§ 3

Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 9

De subsidie-ontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de verlening bepaalde tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project.

Artikel 10

1. De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 3 onderscheiden kostensoorten.

2. De subsidie-ontvanger voert direct nadat de subsidie is verleend een meting uit naar de ernst van de criminaliteit, die door het project wordt aangepakt.

Artikel 11

De subsidie-ontvanger brengt bij een aanvraag als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het project, met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de subsidieverlening vermelde raming van de projectkosten.

§ 4

Voorschotten

Artikel 12

1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt, kunnen op aanvraag van de subsidie-ontvanger door de minister jaarlijks voorschotten worden verstrekt.

2. Een voorschot wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde projectkosten, vermeerderd met de verwachte betalingen die voortvloeien uit de aangegane en aan te gane verplichtingen in het jaar volgend op de datum van indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag, voor zover deze kosten en betalingen nog niet eerder bij de verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen.

3. Het bedrag aan voorschotten is niet groter dan 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

4. Een voorschot wordt slechts verstrekt, indien het bedrag aan voorschot ten minste € 10.000 bedraagt.

Artikel 13

1. Een aanvraag om een voorschot wordt ingediend gelijktijdig met het uitbrengen van een verslag als bedoeld in artikel 11.

2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2 en gaat vergezeld van een verklaring dat het project is gestart.

Artikel 14

De minister kan afwijzend beschikken op een aanvraag om een voorschot, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.

§ 5

Subsidievaststelling

Artikel 15

1. De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in binnen dertien weken na het tijdstip waarop het project ingevolge artikel 9 moet zijn voltooid.

2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

3. De aanvraag gaat, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld, vergezeld van:

a. een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van het project,

b. een tweede meting, als omschreven in artikel 10, tweede lid;

c. een verklaring dat de projectkosten zijn gemaakt en betaald, alsmede bewijsstukken.

Artikel 16

De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

§ 6

Slotbepalingen

Artikel 17

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 18

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling aanpak urgente bedrijfslocaties.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Economische Zaken, Bezuidenhoutseweg 30, te Den Haag.

Den Haag, 17 december 2004.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, C.E.G. van Gennip.

Toelichting

I. Algemeen

Veilig Ondernemen

Meer dan de helft van alle bedrijven is veelvuldig slachtoffer van criminaliteit en circa een kwart van alle bedrijven is herhaald slachtoffer van criminaliteit. Daarmee zijn bedrijven twee maal zo vaak slachtoffer van criminaliteit als burgers. Omzetderving, extra kosten voor het verplaatsen van bedrijven, problemen bij het werven van nieuw personeel, en kosten voor extra veiligheidsmaatregelen kunnen onevenredig hoog op lopen. Als gevolg daarvan kunnen ondernemerszin en het ondernemingsklimaat worden aangetast.

Een onveilig ondernemingsklimaat heeft daarnaast ook invloed op de directe omgeving van de betrokken ondernemingen. Bedrijven zijn immers een belangrijke schakel van de veiligheidsketen van elke gemeente en buurt. Als deze gedwongen door criminaliteit uit een buurt vertrekken, nemen in de regel ook de leefbaarheid, de werkgelegenheid en de sociale controle af. Gekoppeld hieraan neemt de kans op verpaupering en criminaliteit toe.

De overheid en het bedrijfsleven zijn het er over eens dat het zo niet langer kan. Daarom werd er in januari 2004 het Actieplan Veilig Ondernemen ondertekend. Het Actieplan Veilig Ondernemen heeft als doel een reductie van de criminaliteit tegen het bedrijfsleven met minimaal 20% in 2008. Met deze doelstelling sluit het aan op de Kabinetsnota ‘Naar een Veiligere Samenleving’.

Aanpak van urgente bedrijvenlocaties

De Aanpak Urgente Bedrijvenlocaties is een van de projecten van het Actieplan Veilig Ondernemen en heeft ten doel een aantal urgente bedrijvenlocaties aan te pakken waarbij per locatie de aanwezige criminaliteit binnen drie jaar wordt teruggedrongen met een kwart.

Deze aanpak richt zich op bedrijvenlocaties en winkelcentra waar de onveiligheid een acute bedreiging vormt voor betrokkenen en waar een snelle en kordate aanpak noodzakelijk is. Dit project richt zich daarmee, in tegenstelling tot het Keurmerk Veilig Ondernemen, alleen op urgente locaties.

De aanpak van urgente locaties draait om de snelheid waarmee het probleem wordt aangepakt, de maatwerkaanpak en de korte termijn waarop wordt getracht resultaten te bereiken. Vanuit de kant van de overheid kunnen financiële middelen, politieke aandacht en ondersteuning worden gegeven waardoor een dynamiek kan worden bereikt waardoor het op korte termijn mogelijk is afspraken te maken en het probleem aan te pakken. Het oppakken van onorthodoxe maatregelen als preventief fouilleren horen hierbij tot de mogelijkheden.

Per bedrijvenlocatie wordt door de lokale overheid, de ondernemers en de politie een effectieve aanpak ontwikkeld.

In het kader van deze regeling wordt deze samenwerking gestimuleerd. Indien er samenwerking tussen ondernemingen en gemeenten is, kan de gemeente subsidie aanvragen voor advieskosten – bijvoorbeeld voor de bekostiging van een projectleider – en kosten voor materialen, die een bijdrage leveren aan het reduceren van de criminaliteit. Te denken valt aan investering in camera’s, particuliere beveiliging, hekwerken en extra inzet van de politie. Bij succesvolle toepassing, zal vervolgens een KVO-aanpak structureel voor verbetering kunnen zorgen.

Toets Europese steunkader

Een notificatie bij de Europese Commissie van dit besluit op grond van artikel 88, derde lid, van het EG Verdrag kan achterwege blijven, omdat in dit besluit geen sprake zal zijn van het verlenen van staatssteun. De subsidie wordt namelijk uitsluitend verstrekt aan gemeenten en niet aan ondernemingen.

Voorts is bij het verlenen van deze subsidies aan decentrale overheden op voorhand niet bekend of er uiteindelijk een voordeel wordt toegekend aan een onderneming dat onder de regels over staatssteun valt. Daarom zal de betreffende decentrale overheid de afweging wel of geen staatssteun, wel of niet aanmelden steeds zelf moeten maken. Dit is in overeenstemming met het gegeven dat decentrale overheden zelfstandig verantwoordelijk zijn voor naleving van art. 87 en 88 EG.

Bij de afweging van wel of geen staatssteun, al dan niet aanmelden die de betreffende decentrale overheid moet maken heeft BZK een coördinerende rol. In de Staatscourant van 29 september 2003, nr. 187, p. 16 zijn door het ministerie van EZ de ‘Interdepartementale afspraken inzake steunzaken’ beschreven. In onderdeel 1 wordt de verantwoordelijkheid voor de naleving van de bepalingen van het EG-Verdrag inzake staatssteun door de lidstaat beschreven. De eigen verantwoordelijkheid van centrale overheid en decentrale overheden, zbo’s en pbo’s geldt voor alle aspecten van steunmaatregelen. Voor vragen van decentrale overheden is bij BZK het Coördinatiepunt Staatssteun opgericht. Algemene informatie over staatssteun is voorts te vinden op www.europadecentraal.nl.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

Op grond van deze regeling kan subsidie worden verstrekt voor projecten, bestaande uit een samenhangend geheel van activiteiten, die tot doel hebben ernstige criminaliteit terug te dringen. Het doel van deze projecten is om in korte tijd de criminaliteit substantieel, dat wil zeggen met vijfentwintig procent, terug te dringen. Daarvoor is samenwerking tussen bedrijfsleven op de betreffende bedrijfslocatie en de gemeentelijke overheid van groot belang. Deze regeling subsidieert projecten die op basis van dit soort samenwerking tot stand gekomen zijn.

Een voorwaarde die hierbij van belang is, is dat de mate waarin de criminaliteit voorkomt, ernstig moet zijn. Wat ernstig is, verschilt van locatie tot locatie. Zo kunnen op een locatie inbraken ’s nachts veelvuldig voorkomen, terwijl op een andere locatie sprake kan zijn van berovingen bij klaarlichte dag. Om deze reden kan geen harde definitie worden gegeven van ‘ernstig’. Het is daarom van belang dat de gemeente aantoont dat er van een ernstige situatie sprake is en wat die behelst. Vervolgens is het aan de gemeente om met behulp van zowel kwantitatieve als kwalitatieve indicatoren deze claim te onderbouwen. Primair gelden daarbij de harde aangiftecijfers van geweldsincidenten en bedreigingen, diefstallen en inbraken, en vandalisme. Om de effecten van verschillen in omvang van de diverse locaties te neutraliseren zullen deze cijfers gewogen worden op basis van het aantal werkzame personen.

Naast een oordeel op basis van deze ‘harde’ gegevens, wordt de ernst van de situatie vastgesteld met behulp van ‘zachte’ gegevens zoals eerdere acties om de veiligheid op de locatie te verbeteren, onderzoeksrapporten, correspondentie tussen ondernemers en gemeente, wijkveiligheidsplannen, verslagen van besprekingen in (deel)gemeenteraden en media-aandacht.

Artikel 2

Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 7 en artikel 8, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Centraal in de criteria staat, dat het moet gaan om een project in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van artikel 1 opgenomen elementen.

Het tweede lid geeft aan hoeveel subsidie voor het project wordt verleend. De subsidie bedraagt ten hoogste een derde van de projectkosten die voor subsidie in aanmerking komen. Dat zijn kosten die ten laste komen van de gemeente. Omdat de subsidie een derde deel van de projectkosten bedraagt, moet twee derde van de projectkosten uit andere bronnen worden verkregen. Dat kan zijn uit andere subsidies of uit de algemene middelen van de gemeente.

In het derde lid wordt aangegeven wanneer geen subsidie wordt verstrekt. Het woord verstrekken omvat zowel verlenen als vaststellen. Het is dus mogelijk dat na verlening van deze subsidie een van de genoemde situaties zich voordoet. In dat geval wordt de subsidie lager of zelfs op nihil vastgesteld.

Onderdeel a heeft ten doel om samenloop met subsidies uit het Besluit subsidies Topprojecten herstructurering bedrijventerreinen te voorkomen.

Aan onderdeel b ligt de gedachte ten grondslag dat weliswaar meerdere subsidiebronnen kunnen worden ingezet om een project te financieren – denk bijvoorbeeld aan middelen die in het kader van het grote steden beleid zijn toegekend. Er mogen dus subsidies worden ingezet om daarmee het tweederde deel van de projectkosten te financieren die niet op grond van deze regeling worden gesubsidieerd.

Aan onderdeel c van het derde lid ligt de gedachte ten grondslag, dat alleen subsidie gegeven moet worden voor projecten waarvan mag worden aangenomen dat zij zonder subsidie niet tot stand zullen komen. Dat is niet het geval indien een aanvrager reeds vóór de aanvraag verplichtingen is aangegaan ter zake van de uitvoering van het project. Dit sluit niet uit, dat de aanvrager kosten mag maken of verplichtingen mag aangaan ter voorbereiding van het project. Het betekent ook niet, dat een aanvrager met de daadwerkelijke aanschaf van materiaal moet wachten, totdat hij een beslissing op zijn aanvraag verkregen heeft. Als hij het risico van het niet krijgen van een positieve beschikking wil nemen, mag hij, na het indienen van de aanvraag, verplichtingen aangaan. De regeling geeft hem echter ook de mogelijkheid om eerst zekerheid omtrent de subsidieverlening te verkrijgen, voordat hij dergelijke verplichtingen aangaat.

Op grond van onderhavige regeling zal geen subsidie worden verstrekt die staatssteun vormt in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag. Op grond van dat artikel 87 EG jo. artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag mag geen steun verleend worden, tenzij dit tijdig bij de Europese Commissie aangemeld wordt. De subsidie op grond van dit besluit wordt uitsluitend verstrekt aan overheden, en uitsluitend ten behoeve van openbare infrastructuur. Indien de Minister van Economische Zaken meent dat de ondersteuning van een project in de zin van deze regeling toch elementen van ongeoorloofde staatssteun zal (kunnen gaan) bevatten, zal op grond van onderdeel d geen subsidie worden verstrekt.

Artikel 3

In dit artikel is een omschrijving van de projectkosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 2. Daarnaast is deze omschrijving van belang voor de toepassing van de artikelen 10 en artikel 15.

In het kader van deze subsidieregeling worden twee soorten kosten gesubsidieerd. In de eerste plaats kunnen dit kosten zijn die in opdracht van de gemeente gemaakt worden. Hierbij kan gedacht worden aan kosten voor een projectleider. Ten overvloede wordt hierbij opgemerkt, dat loonkosten voor ambtenaren, die bij de gemeente in dienst zijn, niet voor subsidiëring in aanmerking komen. In de tweede plaats komen kosten die gemaakt worden voor investeringen in materialen, aangeschafte machines en apparatuur in aanmerking voor subsidie. Daarbij kan gedacht worden aan camera’s of hekwerken.

Voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd wordt geen subsidie verleend. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijven deze kosten bij de subsidievaststelling buiten beschouwing. Dit artikel kan een rol spelen bij constructies waarbij aan de subsidie-ontvanger door een onderneming onevenredige kosten in rekening worden gebracht.

Artikel 4

De subsidie wordt verdeeld met behulp van een tender. Dat betekent dat gedurende korte tijd aanvragen kunnen worden ingediend en dat deze aanvragen niet alleen op zichzelf beoordeeld worden, maar dat er tevens een onderlinge rangschikking wordt aangebracht. Subsidietoekenning vindt vervolgens plaats op basis van deze rangschikking, totdat het beschikbare subsidiebedrag is uitgeput. De aanvragen zullen daarbij worden beoordeeld met de criteria die zijn vastgelegd in artikel 8.

Artikel 5

De in het eerste lid bedoelde aanvraagformulieren zijn, net als het voorschotformulier in artikel 14, tweede lid, en het vaststellingsformulier in artikel 16, tweede lid, verkrijgbaar bij het Ministerie van Economische Zaken, Dienst Communicatie, Bezuidenhoutseweg 30, te Den Haag.

In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Hieronder valt in ieder geval een projectplan. Op basis daarvan wordt het project beoordeeld. Het is van groot belang dat uit het projectplan blijkt dat het project goed is doordacht en uitgewerkt. Dit komt onder meer tot uitdrukking in een heldere projectdoelstelling, een omschrijving van de verwachte technische knelpunten en risico’s, de voorgestelde aanpak, de fasering van het ontwikkelingsproject, de expertise van de projectbemanning en een duidelijke omschrijving van de noodzakelijke randvoorwaarden voor en de uiteindelijke perspectieven van het project. Bij het projectplan hoort een begroting, waaruit ook blijkt op welke wijze het gedeelte van de kosten, die niet door de subsidie wordt gedekt, worden gefinancierd.

Bijzonder voor deze regeling is dat een zogeheten ‘verklaring van draagvlak’ overlegd moet worden: dat is een verklaring waaruit blijkt dat het project door de relevante ondernemers op de bedrijfslocatie ondersteund wordt. Deze verklaring is vormvrij en kan bijvoorbeeld bestaan uit een lijst met handtekeningen of een financiële bijdrage van enkele van de bedrijven op de bedrijfslocatie. Essentieel hiervoor is, dat de verklaring aansluit bij de projectdefinitie en de criteria van artikelen 7 en 8.

Artikel 6

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).

Artikel 7

In dit artikel zijn de afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend moeten worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, of op grond van artikel 4:35 van de Awb.

In de eerste plaats zal een aanvraag op grond van artikel 7 worden afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van deze regeling. De belangrijkste daarvan zijn in dit verband de artikelen 1 en 2.

Bedrijvenlocaties die reeds in het bezit zijn van een Keurmerk Veilig Ondernemen zijn op grond van onderdeel b uitgesloten van deze subsidie. Terreinen die voor een zodanig keurmerk in aanmerking komen, zijn al zodanig veilig of kunnen dat op afzienbare termijn, zonder extra inspanningen worden, dat zij buiten het bestek van deze regeling vallen hiervoor is dat deze terreinen al verder in het traject zitten dan de terreinen die EZ met deze regeling voor ogen heeft. Wel is is het denkbaar dat na afloop een terrein dat op grond van dit besluit subsidie heeft gekregen, een zodanig keurmerk krijgt. Hiermee kan worden voorkomen dat een terrein dat met behulp van deze regeling aangepakt is, weer wegglijdt.

Op grond van onderdeel c wordt een aanvraag afgewezen indien een aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt, dat op het terrein sprake is van ernstige criminaliteit.

Onderdeel d stelt een minimumbedrag aan projectkosten vast, opdat de uitvoering van de regeling niet te zeer belast wordt met aanvragen voor al te kleine projecten.

Artikel 8

De minister zal, beginnend met de aanvraag die het hoogst wordt gerangschikt, subsidies verlenen totdat het plafond is bereikt. Hij wijst aanvragen af voor zover het subsidieplafond door het totaal van hoger gerangschikte aanvragen is bereikt, dan wel door verlening van de gevraagde subsidie zou worden overschreden. Indien een aanvraag is afgewezen als gevolg van een te lage rangschikking ten opzichte van het subsidieplafond, kan de aanvraag bij een volgende gelegenheid opnieuw in de beoordeling worden betrokken. Daartoe is wel vereist dat de aanvraag, eventueel verbeterd, opnieuw wordt ingediend.

De minister neemt hierbij drie criteria in acht. Deze criteria zijn kwalitatief: de beoordeling geschiedt in onderlinge samenhang met elkaar en in vergelijking met projecten onderling.

In de eerste plaats komt een project eerder voor subsidie in aanmerking, indien de noodzaak tot de aanpak van de problemen groter is. Dit blijkt uit de probleemstelling die in het projectplan wordt omschreven, die natuurlijk – op de wijze als omschreven in de toelichting op het eerste artikel – dient te worden aangetoond.

In de tweede plaats is het van belang dat het project bijdraagt aan de vermindering van de criminaliteit. In artikel 1 wordt uitgegaan van een vermindering van de criminaliteit met een kwart. Maar een project komt eerder voor subsidie in aanmerking indien aannemelijk is dat de criminaliteit met een hoger percentage wordt teruggedrongen of, op een locatie waar de situatie dringender is, de terugdringing substantiëler is.

Ten slotte is van belang, dat er een groot draagvlak voor het project is, omdat een gezamenlijke inspanning een kritische succesfactor is voor de slagingskans voor het gdringen van de criminaliteit. Met draagvlak wordt gedoeld op de mate waarin de partijen die geraakt worden door de onveiligheidsproblematiek, zich achter de aanpak scharen. Ook de wijze van medewerking speelt een rol, waarbij medefinanciering zwaarder telt dan bijvoorbeeld het ondertekenen van alleen een intentieverklaring.

Artikel 9

Dit artikel en de daarop volgende artikelen bevatten bepalingen omtrent de verplichtingen voor de subsidie-ontvanger.

Artikel 9 vormt, tezamen met artikel 2, de kern van de onderhavige regeling. De projecten moeten ook daadwerkelijk worden uitgevoerd binnen de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde periode. Daarbij wordt uitgegaan van de maximum periode, welke reeds in artikel 7, onder e, is vermeld. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die binnen een redelijke periode bijdragen aan de doelstellingen van deze regeling. In gevallen waarin verzocht wordt om ontheffing voor het vertragen of stopzetten van het project zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de verzoeker als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de betrokkene zelf.

De in artikel 11 opgenomen verplichting om aan de minister verslag uit te brengen omtrent de toepassing van de resultaten van het project is ingegeven door de gedachte dat op die wijze inzicht verworven kan worden in de doeltreffendheid en de effecten van de subsidies in de praktijk, hetgeen van belang kan zijn voor het uitvoering geven aan de verslagverplichting, opgenomen in artikel 5 van de Kaderwet EZ-subsidies.

Artikel 10

Het tweede lid legt de subsidie-ontvanger de verplichting op de ernst van de criminaliteit te meten, direct na de subsidieverlening. Op grond van artikel 15, derde lid, onder b, wordt deze meting herhaald alvorens een aanvraag tot vaststelling wordt gedaan. Op deze wijze kan de effectiviteit van het project worden gemeten. De Minister van Economische Zaken geeft een handreiking voor deze nulmeting.

Artikel 12

Dit artikel voorziet in de behoefte aan voorschotten op de subsidie. Een voorschot kan op grond van artikel 12, eerste lid, éénmaal per jaar worden verstrekt, met dien verstande dat een minimum van € 10.000 geldt.

In het eerste lid is bepaald dat een voorschot wordt verstrekt op een subsidie terzake waarvan een verleningsbeschikking geldt. Dat impliceert dat, zolang aan een verlening een opschortende voorwaarde verbonden is, geen voorschotten worden verstrekt.

De bepaling in het tweede lid, dat een voorschot wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde kosten impliceert, dat per voorschot de gemaakte en betaalde kosten worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gevormd wordt door het maximale subsidiebedrag en de noemer door het bedrag van de raming van de projectkosten. Beide bedragen worden bij de subsidieverlening vermeld.

Artikel 15

De in dit artikel opgenomen verplichtingen zijn noodzakelijk om tot een tijdige en deugdelijke vaststelling van het bedrag van de subsidie te kunnen komen.

Het formulier waarmee de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend, is zodanig ingericht, dat de subsidie-ontvanger met het invullen van het formulier kan voldoen aan de ingevolge artikel 4:45 van de Awb op hem rustende verplichtingen om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden en om rekening en verantwoording af te leggen omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. In het aanvraagformulier is vermeld op welke onderwerpen in een eindverslag als bedoeld in het derde lid dient te worden ingegaan.

De vaststelling van het subsidiebedrag is geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. Dit artikel regelt slechts de termijn waarbinnen het besluit ter zake genomen wordt. Als het besluit niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).

Ingevolge artikel 4:44, derde lid, van de Awb kan, indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet is ingediend binnen de in artikel 15, eerste lid, bedoelde termijn, de minister de subsidie-ontvanger een termijn stellen waarbinnen de aanvraag alsnog moet worden ingediend. In verband daarmee wordt in dit artikel niet verwezen naar de in artikel 21 bedoelde termijn, maar wordt gesproken over ‘de voor het indienen ervan geldende termijn’.

De hoofdregel van artikel 4:46 van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. Daarbij moeten, nu daarbij niet het bedrag van de subsidie wordt vermeld, de wel in de verleningsbeschikking vermelde wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld in aanmerking worden genomen.

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:

a. indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b. indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

c. indien de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

d. indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C.E.G. van Gennip

Naar boven