Regeling spoorwegpersoneel

Regeling ter uitvoering van de artikelen 21, 26, 27 en 39 van het Besluit spoorwegpersoneel (Regeling spoorwegpersoneel)

15 december 2004

Nr. HDJZ/S&W/2004-3008

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 21, 26, 27 en 39 van het Besluit spoorwegpersoneel;

Besluit:

§ 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: Besluit spoorwegpersoneel;

b. keuring: medische keuring of psychologische keuring als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het Besluit spoorwegpersoneel;

c. keuringsinstituut: een door de minister aangewezen keuringsinstituut, als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van het Besluit spoorwegpersoneel;

d. arts-deskundige: een door de minister aangewezen gespecialiseerde arts;

e. praktijkprogramma: programma, als bedoeld in artikel 21 van het Besluit spoorwegpersoneel.

§ 2

Keuringsprocedure

Artikel 2

Voorafgaand aan de keuring controleert de keuringsarts:

a. de identiteit van de keurling aan de hand van een geldig identiteitsbewijs;

b. indien het niet de eerste keuring betreft: de voorafgaande verklaring van medische geschiktheid of psychologische geschiktheid van de keurling.

Artikel 3

1. De medische keuring vindt plaats met inachtneming van de eisen, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

2. Indien de keurling in geringe mate niet aan één of meerdere van de bij deze regeling vastgestelde medische eisen voldoet, kan de keurling desondanks ten aanzien van de betreffende eis of eisen zonder voorwaarden of beperkingen worden goedgekeurd, indien:

a. de keuringsarts vaststelt dat de keuringseis waaraan niet wordt voldaan voldoende wordt gecompenseerd;

b. een veilige uitvoering van de functie hierdoor niet wordt belemmerd; en

c. een arts-deskundige aan de keuringsarts schriftelijk heeft geadviseerd om de keurling ten aanzien van deze keuringseis goed te keuren.

3. Het keuringsinstituut stelt de minister op een niet tot de persoon herleidbare wijze in kennis van elke toepassing van het tweede lid.

Artikel 4

De psychologische keuring vindt plaats met inachtneming van de eisen, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

Artikel 5

1. Voorwaarden met betrekking tot de medische dan wel psychologische geschiktheid, bedoeld in artikel 29, derde lid, van het Besluit spoorwegpersoneel, kunnen functioneel of beheersmatig van aard zijn.

2. Beheersmatige voorwaarden hebben betrekking op:

a. het beperken van de normale geldigheidsduur van de keuringsuitslag;

b. het voorschrijven van een tussentijdse beoordeling;

c. het melden van vermoede of gebleken negatieve veranderingen;

d. andere geschikte conditiebeheersende maatregelen en voorwaarden; ten aanzien van de omstandigheid welke tot de voorwaarde aanleiding gaf.

3. Functionele voorwaarden kunnen betrekking hebben op:

a. de plaatsen en tijden waarop de taak mag worden uitgeoefend;

b. de wijze waarop en de middelen waarmee de taak mag worden uitgeoefend;

c. het gebruik van hulpmiddelen;

d. de aanwezigheid van andere personen en de kwalificaties waaraan die moeten voldoen; en

e. andere voorzieningen voor de wijze van taakuitvoering.

Artikel 6

1. Wanneer de afgifte van een verklaring van medische geschiktheid of psychologische geschiktheid wordt geweigerd, deelt de keuringsarts dit aan de keurling mede onder vermelding van de reden(en) tot afkeuring.

2. De keuringsarts deelt tevens mede dat de keurling het recht heeft zich te laten herkeuren door het door de minister aangewezen herkeuringsinstituut.

Artikel 7

1. Een herkeuring wordt door de keurling aangevraagd bij het keuringsinstituut dat de keuring in eerste aanleg heeft verricht.

2. Indien een keurling een herkeuring aanvraagt naar aanleiding van een keuringsuitslag waarover door de keuringsarts geen advies is gevraagd aan een arts-deskundige, vraagt de keuringsarts aan de arts-deskundige alsnog advies.

3. Indien het advies van de arts-deskundige voor de keuringsarts geen aanleiding geeft de keuringsuitslag te herzien, zendt het keuringsinstituut de keuringsuitslag naar het door de minister aangewezen herkeuringsinstituut.

4. De uitslag van de herkeuring komt in de plaats van de uitslag van de keuring in eerste aanleg.

5. Het instituut dat de herkeuring verricht, zendt een afschrift van de uitslag aan het keuringsinstituut dat de aanvraag voor herkeuring heeft ingediend.

Artikel 8

1. Het keuringsinstituut bewaart de op een keuring betrekking hebbende documenten ten minste 6 jaar.

2. Het keuringsinstituut geeft deze documenten uitsluitend door aan een opvolgende keuringsorganisatie met de voorafgaande schriftelijke toestemming van de keurling.

Artikel 9

1. Indien de keurling ten tijde van de keuring ongeschikt is vanwege een tijdelijke medische of psychologische conditie die in verband staat met de keuringseisen en die conditie na het doorlopen van een voor die conditie normaal herstelproces niet meer aanwezig is en er geen andere redenen zijn om betrokkene ook nadien ongeschikt te beoordelen wordt aan de uitslag ‘geschikt’ de woorden ‘na herstel’ toegevoegd.

Deze vermelding is niet nodig als het een conditie betreft die niet rechtstreeks verband houdt met de keuringseisen en de geschiktheid voor de taak, en de conditie naar zijn aard tijdelijk en voorbijgaand is.

2. Indien de keurling ten tijde van de keuring ongeschikt is vanwege een tijdelijke medische of psychologische conditie en niet voorzienbaar is of de geschiktheid na het herstelproces weer terugkeert wordt als keuringsuitslag vermeld ‘ongeschikt – herbeoordeling na herstel’.

Artikel 10

1. Van de bij deze regeling vastgestelde medische eisen kan door de minister ontheffing worden verleend indien daarmee een veilige uitoefening van de functie niet in gevaar komt.

2. De ontheffing wordt aangevraagd door de keuringsarts en gaat vergezeld van een advies van de arts-deskundige.

3. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

4. Indien ontheffing is verleend, wordt dit op de verklaring van medische geschiktheid vermeld.

Artikel 11

De minister kan richtlijnen geven omtrent de toepassing van de artikelen 3 en 4 van deze regeling.

§ 3

Praktijkprogramma machinisten

Artikel 12

1. Een machinist in opleiding volgt een praktijkprogramma onder begeleiding van een mentor-machinist.

2. Een mentor-machinist is een machinist die:

a. bevoegd is tot uitoefening van de veiligheidsfunctie van machinist met volledige of beperkte bevoegdheid, als bedoeld in artikel 4 van het Besluit;

b. ten minste twee jaar praktijkervaring heeft met de taak waarvoor hij een machinist in opleiding praktijkinstructies geeft;

c. vaktheoretische kennis heeft;

d. didactisch geschoold is voor het geven van praktijkinstructie;

e. volgens een instructieplan begrijpelijk en adequaat praktijkinstructie kan verzorgen;

f. in staat is vorderingen te beoordelen en daarover te rapporteren.

3. Een machinist in opleiding krijgt in het praktijkprogramma instructies van ten minste twee mentor-machinisten. De koppeling aan een mentor-machinist vindt zoveel mogelijk aaneengesloten plaats voor perioden van ten minste vijf dagen.

4. Een praktijkprogramma kan tevens plaatsvinden onder begeleiding van een vakinhoudelijk leidinggevende, als bedoeld in artikel 38 van het Besluit, of een instructeur voor wie het opleiden van machinisten de hoofdtaak is.

Artikel 13

1. De machinist in opleiding kan deelnemen aan het praktijkprogramma indien hij het spoorvoertuig in de praktijk kan bedienen en voldoende kennis heeft van de verkeersvoorschriften.

2. Het praktijkprogramma wordt gehouden op de emplacementen en trajecten waar de machinist in opleiding in de eerste zestig dagen nadat hij voor zijn examen is geslaagd zal gaan rijden. Hij berijdt elk van deze trajecten en emplacementen ten minste eenmaal per dag in beide richtingen.

3. De gezamenlijke lengte van de te berijden trajecten bedraagt ten hoogste 250 kilometer.

4. Het praktijkprogramma wordt ingericht volgens een instructieplan, dat erop is gericht om de machinist in opleiding zoveel mogelijk te confronteren met in de normale treindienst weinig voorkomende handelingen, werkwijzen en voorvallen.

Artikel 14

1. De duur van het praktijkprogramma van de machinist beperkte bevoegdheid kan worden verkort tot 20 dagen als hij:

a. dienst doet met slechts één materieeltype; of

b. ten minste één jaar ervaring heeft in een andere veiligheidsfunctie in het vervoerproces op de plaats waar hij dienst gaat doen; of

c. dienst doet op een lokatie zonder doorgaand treinverkeer.

2. De duur van het praktijkprogramma voor de machinist volledige bevoegdheid kan worden verkort tot 20 dagen als de machinist ten minste één jaar heeft dienstgedaan als machinist beperkte bevoegdheid.

3. De duur van het praktijkprogramma voor de machinist volledige bevoegdheid kan voorts worden verkort tot 20 dagen als wordt gereden:

a. in de reizigersdienst met slechts één materieeltype en maximaal acht rijtuigbakken; of

b. in de goederendienst met een enkele locomotief van één type met goederentrein; of

c. een onderhoudsvoertuig met bijbehorende wagens;

en wordt gereden vanuit een standplaats in de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland en Utrecht over trajecten van samen ten hoogste 50 km of buiten de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland en Utrecht over trajecten van samen ten hoogste 100 km.

4. De beperking tot één materieeltype tijdens het praktijkprogramma en de navolgende 60 dagen wordt verruimd tot twee materieeltypen als het praktijkprogramma met 10 dagen wordt verlengd en met beide materieeltypen ten minste 10 dagen is dienstgedaan.

5. De beperking tot één materieeltype geldt niet voor machinisten die uitsluitend rijden met onderhoudsmachines met bijbehorende wagens.

6. Als beperking in trajecten geldt voor hen, in afwijking van artikel 13 en van het eerste en derde lid dat zij:

a. trajecten waarop de eerste 60 dagen na hun examen zelfstandig gaan rijden met onbeperkte snelheid, ten minste 20 keer in beide richtingen hebben bereden;

b. andere trajecten mogen berijden als waren zij een machinist met beperkte bevoegdheid.

§ 4

Slotbepalingen

Artikel 15

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit spoorwegpersoneel in werking treedt.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling spoorwegpersoneel.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling geeft gedetailleerd invulling aan een viertal in het Besluit spoorwegpersoneel genoemde onderwerpen, te weten de keuringsprocedure, de medische en de psychologische eisen en het praktijkprogramma van machinisten in opleiding. De opgenomen bepalingen hebben betrekking op reeds bestaande werkwijzen, veelal eerder opgenomen in normbladen van de toenmalige taakorganisatie Railned. De daarin opgenomen inhoud is, waar wenselijk of nodig, aangepast aan de nieuwe structuur die wordt ingevoerd door de Spoorwegwet.

Doel regeling

Het doel van het vastleggen van de keuringsprocedure in deze regeling en de medische en psychologische eisen is het waarborgen van de belangen van de te keuren personen en het creëren van rechtszekerheid. Op deze wijze weet de keurling aan welke vereisten hij moet voldoen om een verklaring van medische en psychologische geschiktheid te kunnen verkrijgen en in welke gevallen hij afgekeurd kan worden. In het geval van afkeuring biedt deze regeling de keurling de mogelijkheid tot een onafhankelijke herkeuring.

In deze regeling zijn eisen opgenomen met betrekking tot het praktijkprogramma voor machinisten in opleiding om te waarborgen dat toekomstige machinisten een gevarieerde praktijkopleiding krijgen, waar zij op een groot aantal trajecten met verschillende spoorvoertuigen leren te rijden.

De keuringsprocedure

De keuringsprocedure bestaat uit zowel een medische als een psychologische keuring. In het Besluit spoorwegpersoneel zijn bepalingen opgenomen over de instanties die de keuringen verrichten (artikel 28), en de afgifte, inhoud en geldigheidsduur van verklaringen van medische en psychologische geschiktheid. In deze regeling wordt verder invulling gegeven aan de te volgen procedure, zowel voor keuring als herkeuring. Daarbij kan, in tegenstelling tot de keuring in eerste aanleg, de herkeuring slechts geschieden door één instituut. Dit om ‘shopping’ te voorkomen.

De keuringen worden uitgevoerd door een aantal door de minister daartoe erkende organisaties. Om een goede procedure en de belangen van de te keuren personen te waarborgen, is het gewenst enkele voorschriften voor de keuringsprocedure te geven, met inbegrip van een onafhankelijke herkeuring.

De medische en de psychologische eisen

De medische eisen in deze regeling hebben in overeenstemming met artikel 26 van het Besluit spoorwegpersoneel betrekking op het gezichtsvermogen, het gehoorvermogen, het vermogen tot reageren en handelen, geestesvermogens en het gebruik van stoffen die het gezichtsvermogen, het vermogen tot reageren en handelen en het beoordelingsvermogen kunnen beïnvloeden. De psychologische eisen hebben in overeenstemming met artikel 27 van het Besluit spoorwegpersoneel betrekking op algemeen verstandelijk vermogen, voorstellingsvermogen, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid, reactievermogen, concentratie en aandacht, emotionele stabiliteit en specifieke, aan de werksituatie verbonden aspecten. De medische en psychologische eisen kunnen verschillen afhankelijk van de veiligheidsfunctie. Op grond van deze regeling kan voor het voldoen aan de vereisten een ontheffing worden gevraagd.

De keuringsnormen in deze regeling zijn kort en bondig weergegeven. Alleen elementen van spoorwegveiligheid spelen hier een rol. Andere redenen voor het stellen van medische eisen, zoals afstemming op de arbeidssituatie, zijn niet in deze keuringsnormen in ogenschouw genomen. Met de Wet Medische Keuringen heeft een werkgever een instrument om tot een goede beoordeling te komen of een keuring op nog andere aspecten gewenst is.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Bij de definities wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds het keuringsinstituut en anderzijds de arts-deskundige. Beide worden door de minister aangewezen. Het belangrijkste verschil tussen beide is dat het keuringsinstituut de daadwerkelijke keuring doet. Dat gebeurt door een keuringsarts die bekend is met de taken van de betrokkenen binnen het spoorwegverkeer. Een keuringsarts kan echter in specifieke gevallen (bijvoorbeeld als hij overweegt een te keuren persoon onder voorwaarden of beperkingen goed te keuren) behoefte hebben aan het advies van een collega-arts, die op een bepaald terrein over specialistische kennis beschikt. Daarom wordt voorzien in de aanwijzing van enkele op het relevante terrein gespecialiseerde artsen: de arts-deskundige. Deze aanwijzing geschiedt op naam. De arts-deskundige verricht geen keuring, hij geeft de keuringsarts alleen advies. Door hun specialisatie kunnen deze artsen de keuringsarts verdergaand inzicht geven in de eisen en risico’s ten aanzien van deelname aan het spoorwegverkeer.

Artikel 3

Indien een keurling niet aan een bepaalde eis voldoet, kan hij toch worden goedgekeurd indien de keuringsarts vaststelt dat de keuringseis waaraan niet wordt voldaan, voldoende wordt gecompenseerd. Voorbeeld is het gehoorvermogen. Indien dit volgens de norm onvoldoende is, maar dit gecompenseerd wordt door ervaring in het herkennen en intuïtief beoordelen van bepaalde geluiden, kan een keurling wellicht toch worden goedgekeurd. Overigens is in zo’n geval altijd een advies van de arts-deskundige noodzakelijk en mag een veilige uitoefening van de functie niet in gevaar komen.

Artikel 7

Indien een keurling herkeuring wil aanvragen naar aanleiding van een keuringsuitslag waarover door de keuringsarts geen advies is ingewonnen bij een arts-deskundige, doet de keuringsarts dit alsnog. Doel hiervan is om het aantal bezwaren tegen de keuringsuitslagen zoveel mogelijk te beperken. Het kan immers zijn dat het advies van de arts-deskundige aanleiding is voor de keuringsarts om de keuringsuitslag te herzien, waardoor de keurling kan besluiten zijn bezwaar in te trekken.

Artikel 11

Omdat, sterker dan in het wegverkeer, sprake is van individuele beoordeling, is het niet zinvol of mogelijk om naast de keuringseisen ook hun toepassing, met inbegrip van de mogelijkheden voor taakgebonden variatie, en een toelichting daarbij, te vervatten in deze regeling. Daarom wordt voorzien in een afzonderlijke keuringsrichtlijn, waarin die toelichting en uitleg is opgenomen. De keuringsartsen kunnen deze richtlijn bij de vorming van hun oordeel toepassen. Zo zal in de richtlijnen ondermeer sturing worden gegeven aan de vrijheid die keuringsartsen hebben om in individuele gevallen een keurling onder voorwaarden of beperkingen goed te keuren.

Artikelen 12 tot en met 14

Met de artikelen 12 tot en met 14 wordt artikel 21 van het Besluit spoorwegpersoneel uitgewerkt. Geregeld wordt ondermeer aan welke vereisten een mentor-machinist moet voldoen en wat de inhoud van het praktijkprogramma van machinisten-in-opleiding inhoudt.

Slotformulier

In het slotformulier van de regeling is bepaald dat de bijlagen bij de regeling bekend worden gemaakt door terinzagelegging. Deze terinzagelegging vindt plaats in de bibliotheek van de Hoofddirectie Juridische Zaken van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, thans gevestigd aan de Koningskade 4, te Den Haag en bij de Divisie Rail van de Inspectie van Verkeer en Waterstaat, gevestigd aan de St. Jacobsstraat 16, te Utrecht.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

Naar boven