Regeling eisen keuringsinstanties Spoorwegwet

Regeling houdende nadere eisen aan keuringsinstanties als bedoeld in artikel 93 van de Spoorwegwet (Regeling eisen keuringsinstanties Spoorwegwet)

15 december 2004

Nr. HDJZ/S&W/2004-2988

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op het Besluit nr. 93/465/EEG van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (PbEG L 220), artikel 93, tweede lid, van de Spoorwegwet en artikel 30, derde lid, van het Besluit spoorweginfrastructuur;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Spoorwegwet;

b. instantie: instantie als bedoeld in artikel 93 van de wet.

Artikel 2

De instantie legt, onverminderd artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, bij de aanvraag voor een aanwijzing als bedoeld in artikel 93 van de wet, een volledig ingevuld aanvraagformulier overeenkomstig de bijlage van deze regeling over.

Artikel 3

De instantie en het met de keuringen belaste personeel daarvan die blijkens een of meer geldige documenten voldoen aan de Europese normen van de EN 45000-serie, voldoen aan de eisen van bijlage VII van de richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG.

Artikel 4

De instantie beschikt over een kwaliteitsbeheersysteem, dat omvat:

a. een keuringsbeleid dat door het hoofd van de instantie is goedgekeurd en waarvan het met de keuringen belaste personeel op de hoogte is gesteld;

b. een regeling van beschikbaarheid van documentatie betreffende internationale en nationale regelingen op het gebied van keuring van spoorweginfrastructuur, spoorvoertuigen en onderdelen daarvan;

c. procedures om te voldoen aan bestaande, nieuwe en gewijzigde technische normen als vastgelegd in internationale en nationale regelingen op het gebied van keuring van spoorweginfrastructuur, spoorvoertuigen en onderdelen daarvan;

d. programma's voor de opleiding van het met de keuringen belaste personeel en systemen om ervoor te zorgen dat dit personeel terzake kundig blijft en dat taken dienovereenkomstig worden uitgevoerd;

e. procedures om de kwaliteit voor uitbestede werkzaamheden inzake de beoordeling van de overeenstemming op grond van artikel 93, eerste lid, onderdelen a en b van de wet te waarborgen;

f. procedures om de onafhankelijkheid van de instantie, van de directie daarvan en van het met de keuringen belaste personeel te waarborgen;

g. procedures om te waarborgen dat het met de keuringen belaste personeel geheimhouding betracht van hetgeen het bij de uitoefening van die keuringen, verneemt;

h. regelingen voor het verschaffen van voldoende informatie binnen de instantie en voor afstemming van het keuringsbeleid met andere instanties belast met keuringen;

i. voorzieningen voor periodieke interne controles met betrekking tot het kwaliteitsbeheersysteem.

Artikel 5

Het is de instantie verboden haar werkzaamheden inzake de beoordeling van de overeenstemming op grond van artikel 93, eerste lid, onderdelen a en b van de wet uit te besteden aan ondernemingen, die:

a. niet voldoen aan de Europese normen van de EN 45000-serie;

b. deze werkzaamheden aan derden uitbesteden.

Artikel 6

1. De instantie voert een deugdelijke registratie terzake van:

a. de door haar uitbestede werkzaamheden inzake de beoordeling van de overeenstemming op grond van artikel 93, eerste lid, onderdelen a en b van de wet;

b. de ondernemingen waaraan de werkzaamheden zijn uitbesteed;

c. de wijze waarop zij heeft geverifieerd dat de ondernemingen voldoen aan de Europese normen van de EN 45000-serie en dat deze ondernemingen de werkzaamheden niet aan derden uitbesteden.

2. De instantie zendt jaarlijks voor 1 maart aan de Minister een overzicht van de gegevens bedoeld in het eerste lid die betrekking hebben op het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 7

De instantie zendt aan de Minister afschrift van:

a. afgegeven documenten als bedoeld in artikel 93, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van de wet;

b. besluiten tot weigering van afgifte van documenten als bedoeld in artikel 93, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van de wet;

c. ontvangen bezwaar- en beroepschriften;

d. besluiten op bezwaarschriften en door de instantie ter zake opgestelde verweerschriften;

e. verzoekschriften en schriftelijke toelichtingen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, respectievelijk 18, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;

f. schriftelijke verzoeken om informatie en schriftelijke beslissingen daarop als bedoeld in artikel 3, eerste lid, respectievelijk 5, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur.

Artikel 8

De instantie brengt jaarlijks voor 1 maart schriftelijk verslag uit aan de Minister over de door haar in het voorgaande kalenderjaar verrichte werkzaamheden.

Artikel 9

De instantie voert ten minste eenmaal in de vijf jaar een activiteit zoals genoemd in artikel 93, eerste lid, van de wet uit.

Artikel 10

De instantie doet binnen een maand nadat zich wijzigingen hebben voorgedaan in de gegevens die vermeld waren bij de aanvraag bedoeld in artikel 2, mededeling daarvan aan de Minister.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 93 van de Spoorwegwet in werking treedt.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling eisen keuringsinstanties Spoorwegwet.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage, die ter inzage wordt gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Toelichting

Algemeen

De voorliggende regeling geeft uitvoering aan het tweede lid van artikel 93 van de Spoorwegwet, welk artikel de aanwijzing regelt van instanties die belast zijn met de keuring van spoorweginfrastructuur en van rollend materieel en onderdelen van beide. Ingevolge dit tweede lid kunnen aan keuringsinstanties bij ministeriële regeling nadere eisen worden gesteld naast de minimumeisen welke reeds gelden op grond van bijlagen VII van de richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG. Deze bijlagen hebben met name betrekking op de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en de deskundigheid van de directie en van het met keuringen belaste personeel van de keuringsinstanties alsmede op de verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid en op de geheimhoudingsplicht.

Daarnaast geeft de regeling op een aantal nog aan te duiden punten uitvoering aan het Besluit nr. 93/465/EEG van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (PbEG L 220).

De keuringsinstanties, ook wel notified bodies of kortweg Nobo’s genoemd, zijn ingesteld bij eerdergenoemde richtlijnen. Omdat ook het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) en de Nederlandse nationale regels voor de spoorwegen keuringen van spoorweginfrastructuur en rollend materieel door onafhankelijke instanties eisen, zijn deze keuringen ook opgedragen aan de keuringsinstanties.

Op de aangewezen instanties, aangewezen volgens deze regeling, is het Nederlands recht van toepassing.

De Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de aanwijzing van de keuringsinstanties. Ten einde te kunnen beoordelen of de aanvrager van een aanwijzing als keuringsinstantie voldoet aan de minimale eisen gesteld in voornoemde bijlagen VII van de richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG en aan de nadere eisen vastgesteld bij de voorliggende regeling, dient de aanvrager een volledig ingevuld formulier over te leggen bij zijn aanvraag. Het model van dit formulier is opgenomen in de bijlage van deze regeling. Daarnaast worden onderzoeken bij de aanvrager uitgevoerd.

De verantwoordelijkheid van de minister houdt niet op bij de aanwijzing. Genoemde richtlijnen schrijven voor, dat de lidstaat een aanwijzing moet intrekken indien de keuringsinstantie niet meer voldoet aan de minimale eisen uit voornoemde bijlagen VII. Voorts bepaalt artikel 93, zesde lid, van de Spoorwegwet dat de minister de aanwijzing kan intrekken indien de keuringsinstantie niet langer voldoet aan bijlage VI van voornoemde richtlijnen of aan de nadere eisen uit de voorliggende regeling. Deze verplichting en deze bevoegdheid vereisen dat de minister bij voortduring toezicht doet houden op het blijven voldoen door de keuringsinstanties aan de gestelde eisen.

Artikelen

Artikel 2

Bij dit artikel wordt de verplichting opgelegd om bij de aanvraag voor een aanwijzing tot keuringsinstantie het hiervoor onder Algemeen vermelde, volledig ingevulde, aanvraagformulier over te leggen. Dit voorschrift laat onverlet de verplichting die de aanvrager van een beschikking op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft om medewerking te verlenen aan het onderzoek dat de minister naar aanleiding van de aanvraag verricht. Zo dient de aanvrager gegevens en bescheiden te verschaffen die relevant zijn voor de beslissing op zijn aanvraag (artikel 4:2 Awb).

Artikel 3

Deze bepaling vloeit voort uit beide eerdergenoemde richtlijnen (artikelen 20, tweede lid) en Besluit nr. 93/465/EEG (bijlage, I, onderdeel A, sub m). Deze internationale regelingen bepalen – verkort weergegeven – dat (kandidaat) keuringsinstanties die voldoen aan de geharmoniseerde normen van de EN 45000-serie, geacht worden te voldoen aan de eisen van bijlage VII van deze richtlijnen.

Artikel 4

Zoals hiervoor onder Algemeen aangegeven, zullen keuringsinstanties aan een aantal eisen moeten voldoen om als zodanig aangewezen te kunnen worden. Ten einde dit voldoen op een efficiënte wijze te kunnen verifiëren, zodanig dat dit voor de betreffende onderneming zo beperkt mogelijke administratieve lasten met zich brengt, wordt aan de keuringsinstantie voorgeschreven dat zij dient te beschikken over een kwaliteitsbeheersysteem, waarvan in dit artikel de elementen zijn opgenomen. Ten aanzien van het element vermeld in onderdeel e zij opgemerkt, dat deze eis voortvloeit uit het Besluit nr. 93/465/EEG (bijlage, I, onderdeel A, sub l).

Artikelen 5 en 6

Voormeld Besluit nr. 93/465/EEG (bijlage, I, onderdeel A, sub l) laat de uitbesteding van werkzaamheden met betrekking tot de beoordeling van de overeenstemming toe onder voorwaarde, dat de onderneming die deze werkzaamheden uitvoert, voldoet aan de Europese normen van de EN 45000-serie en dat de uitbestedende instantie bekwaam is om de daadwerkelijke verantwoordelijkheid voor de uitbestede werkzaamheden te dragen. De uitbestedende instantie zal in het kader van haar kwaliteitsbeheersysteem moeten aantonen op welke wijze zij hierin voorziet. Het Besluit verplicht de lidstaat tot een doelmatige controle op de naleving van dit voorschrift. Om die reden wordt het bij artikel 5 aan de keuringsinstantie verboden om die werkzaamheden uit te besteden aan ondernemingen die niet aan die normen voldoen. Voorts wordt in artikel 6 de verplichting opgelegd om een register bij te houden met vermelding van de uitbesteding van deze werkzaamheden, van de ondernemingen aan wie is uitbesteed en van de wijze, waarop de keuringsinstantie heeft geverifieerd dat die ondernemingen voldeden aan voornoemde Europese normen en om dit register jaarlijks aan de minister toe te zenden.

Om de doelmatigheid van de controle te waarborgen is het de keuringsinstantie verboden om uit te besteden aan ondernemingen die de werkzaamheden zelf weer uitbesteden en moet de keuringsinstantie in het register tevens vermelden op welke wijze zij heeft geverifieerd dat de ondernemingen de werkzaamheden niet ook uitbesteden.

Artikelen 7 en 8

Om het de Minister van Verkeer en Waterstaat mogelijk te maken zijn onder Algemeen vermelde verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuringsinstanties daadwerkelijk te kunnen uitoefenen, wordt bij deze artikelen aan de keuringsinstantie opgedragen om afschriften van bepaalde documenten aan de minister toe te zenden en om de minister jaarlijks schriftelijk verslag uit te brengen over de door haar verrichte werkzaamheden. Aldus kan de minister zich een beeld vormen van de werkzaamheden van deze instanties en van de eventuele reacties daarop vanuit de maatschappij.

Naast de hier bedoelde verplichtingen is de keuringsinstantie op grond van het Besluit spoorweginfrastructuur (artikelen 10 en 18) en het Besluit keuring spoorvoertuigen (artikelen 19 en 30) opgedragen afschriften van het van iedere keuring samengestelde technische dossier aan de Minister van Verkeer en Waterstaat te zenden en om gegevens met betrekking tot verrichte keuringen en afgegeven, ingetrokken en geweigerde certificaten te registreren en te bewaren.

Slotformulier

In het slotformulier van de regeling is bepaald dat de bijlage bij de regeling bekend wordt gemaakt door terinzagelegging. Deze terinzagelegging vindt plaats in de bibliotheek van de Hoofddirectie Juridische Zaken van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, thans gevestigd aan de Koningskade te Den Haag en bij de Divisie Rail van de Inspectie van Verkeer en Waterstaat, gevestigd aan de St. Jacobsstraat 16, te Utrecht.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

Naar boven