Wijziging Regeling keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen en Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting

Regeling houdende wijziging van de Regeling keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen in verband met de invoering van een nieuwe aanvraagprocedure om aangewezen te worden als keuringsinstantie en de vermindering van administratieve lasten, alsmede wijziging van de Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting in verband met de vermindering van administratieve lasten.

6 december 2004

Nr. HDJZ/SCH/2004-2937

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 8, tweede lid, en 10 van de Wet pleziervaartuigen, onderscheidenlijk op de artikelen 4, derde lid, 13, tweede lid, en 28 van de Wet scheepsuitrusting;

Besluit:

Artikel I

De Regeling keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen wordt als volgt gewijzigd:

De paragrafen 1 tot en met 5 komen te luiden:

§ 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. modules A bis, optie 1, B, D, E, F, G en H: de overeenstemmingsbeoordelingsmodules A bis, optie 1, B, D, E, F, G en H bedoeld in bijlagen VI, VII, IX, XVI, X, XI en XII van de richtlijn;

b. NEN-EN 45001, NEN-EN 45004, NEN-EN 45011 of NEN-EN 45012: de met de desbetreffende aanduiding overeenkomende norm, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut te Delft;

c. Raad: de Stichting Raad voor Accreditatie, gevestigd te Utrecht.

§ 2

Aanvragen

Artikel 2

1. Een aanvraag om te worden aangewezen als keuringsinstantie op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet pleziervaartuigen vermeldt voor welke van de in artikel 1, onderdeel a, genoemde modules en voor welke van de in artikel 1, eerste lid, van de richtlijn genoemde producten de aanwijzing wordt gevraagd.

2. Aanwijzing kan uitsluitend worden gevraagd voor alle keuringstaken uit een bepaalde module.

Artikel 3

1. Een aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens en bescheiden:

a. een uittreksel van het ter zake van de aanvrager in het handelsregister ingeschrevene;

b. afschriften van polissen van tegen wettelijke aansprakelijkheid afgesloten verzekeringen;

c. indien de aanvrager geaccrediteerd is door de Raad: het certificaat van accreditatie, alsmede een schriftelijke verklaring waarin de aanvrager de Raad machtigt om alle door de Minister van Verkeer en Waterstaat gewenste gegevens en inlichtingen met betrekking tot zijn accreditatie te verstrekken;

d. indien de aanvrager niet geaccrediteerd is door de Raad: een door de Raad opgesteld beoordelingsrapport dat de uitkomsten bevat van een door de Raad met inachtneming van de artikelen 4 en 4a verricht onderzoek naar het vermogen van de aanvrager om de taken te verrichten waarvoor aanwijzing is gevraagd.

2. Een niet door de Raad geaccrediteerde aanvrager verschaft de Raad alle gegevens en bescheiden die de Raad voor het opstellen van het in het eerste lid, onderdeel d, genoemde beoordelingsrapport nodig heeft.

§ 3

Beoordelingscriteria

Artikel 3a

1. Een aan te wijzen keuringsinstantie is als in Nederland gevestigd bedrijf of als in Nederland gevestigde nevenvestiging van een buitenlands bedrijf ingeschreven in het handelsregister.

2. De aan te wijzen keuringsinstantie heeft een verzekering afgesloten tegen wettelijke aansprakelijkheid waarvan de verzekerde som ten minste € 2.268.901 per gebeurtenis bedraagt.

Artikel 4

1. Een aan te wijzen keuringsinstantie voldoet aan de criteria opgenomen in bijlage XIV van de richtlijn.

2. Een instantie die aangewezen wenst te worden voor module A bis, optie 1 beschikt over voldoende kennis van scheepsbouw op HBO-niveau.

3. Een instantie die aangewezen wenst te worden voor de modules B, D, E, F, G en H beschikt over voldoende kennis van scheepsbouw en werktuigbouw op HBO-niveau en kennis van elektrotechniek op MBO-niveau is.

4. De kennisniveaus, bedoeld in het tweede en derde lid, kunnen ook aanwezig zijn in de vorm van een gelijkwaardige combinatie van opleiding en ervaring.

Artikel 4a

Een aan te wijzen keuringsinstantie voldoet met het oog op de te verrichten taken aan de beoordelingscriteria van:

a. voor modules A bis, optie 1, en F: NEN-EN 45001, NEN-EN 45004 of NEN-EN 45011;

b. voor modules B en G: NEN-EN 45004 of NEN-EN 45011;

c. voor modules D, E en H: NEN-EN 45012.

Artikel 4b

Een aan te wijzen keuringsinstantie wordt vermoed te voldoen aan de artikelen 4 en 4a, indien zij voor de taken waarvoor aanwijzing wordt gevraagd is geaccrediteerd door de Raad.

§ 4

Toezicht

Artikel 5

Een keuringsinstantie verstrekt de Minister van Verkeer en Waterstaat jaarlijks voor 1 maart een schriftelijke rapportage over de in het voorgaande kalenderjaar door haar uitgevoerde keuringen en procedures van overeenstemmingsbeoordeling in het kader van de Wet pleziervaartuigen.

Artikel 6

De keuringsinstantie stelt de Minister van Verkeer en Waterstaat onverwijld in kennis van:

a. wijzigingen van het ter zake van de keuringsinstantie in het handelsregister ingeschrevene, met betrekking tot haar naam en adresgegevens;

b. indien zij voor de taken waarvoor zij is aangewezen, door de Raad is geaccrediteerd: wijziging, schorsing of beëindiging van haar accreditatie;

c. indien zij niet over een accreditatie als bedoeld in onderdeel b beschikt: wijzigingen in de organisatie, de bedrijfsinterne procedures of de personele bezetting van de keuringsinstantie, voorzover die wijzigingen relevant zijn voor de wijze waarop of de mate waarin de keuringsinstantie voldoet aan de artikelen 4 en 4a.

Artikel 7

1. Een keuringsinstantie die niet over een accreditatie als bedoeld in artikel 6, onderdeel b, beschikt, wordt jaarlijks onderworpen aan een controleonderzoek en vierjaarlijks aan een hernieuwd onderzoek, uit te voeren door de Raad, die over de uitkomsten van het onderzoek rapporteert aan de Minister van Verkeer en Waterstaat.

2. Bij een controleonderzoek wordt globaal getoetst of de keuringsinstantie nog steeds voldoet aan de artikelen 3a tot en met 4a. Bij een hernieuwd onderzoek vindt een volledige herbeoordeling plaats van het vermogen van de keuringsinstantie om, gelet op haar organisatie, personeel en materieel, de taken te verrichten waarvoor zij is aangewezen.

3. De periode tussen het onderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, en het eerstvolgende controleonderzoek of tussen twee onderzoeken als bedoeld in het eerste lid bedraagt ten minste acht en ten hoogste zestien maanden. Indien bij twee opeenvolgende onderzoeken als bedoeld in het eerste lid geen non-conformiteiten zijn geconstateerd en de keuringsinstantie tevens naar behoren heeft voldaan aan de artikelen 5 en 6, wordt de keuringsinstantie in afwijking van het eerste lid uiterlijk vierentwintig maanden na het vorige onderzoek onderworpen aan het eerstvolgende onderzoek.

4. Bij samenloop van een hernieuwd onderzoek met een controleonderzoek treedt het hernieuwde onderzoek in de plaats van dat controleonderzoek.

§ 5

Kosten

Artikel 8

Een door de Raad onderzochte aanvrager, onderscheidenlijk een door de Raad onderzochte keuringsinstantie, vergoedt de Raad de in rekening gebrachte kosten.

Artikel II

De Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

1. Een aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens en bescheiden:

a. een uittreksel van het ter zake van de aanvrager in het handelsregister ingeschrevene;

b. afschriften van polissen van tegen wettelijke aansprakelijkheid afgesloten verzekeringen;

c. indien de aanvrager geaccrediteerd is door de Raad: het certificaat van accreditatie, alsmede een schriftelijke verklaring waarin de aanvrager de Raad machtigt om alle door de Minister van Verkeer en Waterstaat gewenste gegevens en inlichtingen met betrekking tot zijn accreditatie te verstrekken;

d. indien de aanvrager niet geaccrediteerd is door de Raad: een door de Raad opgesteld beoordelingsrapport dat de uitkomsten bevat van een door de Raad met inachtneming van de artikelen 5 en 6 verricht onderzoek naar het vermogen van de aanvrager om de taken te verrichten waarvoor aanwijzing is gevraagd.

2. Een niet door de Raad geaccrediteerde aanvrager verschaft de Raad alle gegevens en bescheiden die de Raad voor het opstellen van het in het eerste lid, onderdeel d, genoemde beoordelingsrapport nodig heeft.

3. Een door de Raad voor de Accreditatie onderzochte aanvrager vergoedt de Raad de aan dat onderzoek verbonden kosten.

B

De artikelen 4, 10 en 11 vervallen.

C

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Een keuringsinstantie verstrekt de Minister van Verkeer en Waterstaat jaarlijks voor 1 maart een schriftelijke rapportage over de in het voorgaande kalenderjaar door haar uitgevoerde keuringen en procedures van overeenstemmingsbeoordeling in het kader van de Wet scheepsuitrusting.

D

De aanhef en onderdeel a van artikel 13 komen te luiden:

De keuringsinstantie stelt de Minister van Verkeer en Waterstaat onverwijld in kennis van:

a. wijzigingen van het ter zake van de keuringsinstantie in het handelsregister ingeschrevene, met betrekking tot haar naam en adresgegevens;

E

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a. in het eerste lid wordt ‘het Ministerie van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: de Minister van verkeer en Waterstaat;

b. in het tweede lid wordt ‘artikelen 5 en 6’ vervangen door: artikelen 5, 6 en 8;

c. in het derde lid wordt ‘artikel 3, eerste lid, onderdeel h’ vervangen door: artikel 3, eerste lid, onderdeel d.

Artikel III

Indien het bij koninklijke boodschap van 28 juni 2004 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet pleziervaartuigen in verband met de invoering van uitlaat- en geluidsemissienormen voor pleziervaartuigen en uitbreiding van de werkingssfeer van die wet tot voortstuwingsmotoren van pleziervaartuigen en waterscooters (Kamerstukken II 2003–2004, 29 669, nr. 2) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt deze regeling op hetzelfde tijdstip in werking.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Toelichting

Algemeen

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van zowel de Regeling keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen als de Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting. De eerstgenoemde regeling wordt uitgebreid met een alternatieve procedure voor de beoordeling of een bedrijf kan worden aangewezen als keuringsinstantie op grond van de Wet pleziervaartuigen. Verder worden in beide regelingen een aantal informatieverplichtingen voor keuringsinstanties geschrapt ter vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Door de onderhavige wijziging van de Regeling keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen zal het mogelijk zijn om langs twee verschillende wegen in aanmerking te komen om als keuringsinstantie te worden aangewezen. Een aankomende keuringsinstantie kan zowel de weg volgen van een met goed gevolg doorlopen zogenoemde ‘beoordeling’ door de Raad voor de Accreditatie (RvA) als die van het sluiten van een accreditatieovereenkomst met de RvA. Voorheen was het slechts mogelijk om te worden aangewezen als keuringsinstantie als de aanvrager beschikte over een door de RvA verleende accreditatie. Ingevolge de in januari 2000 tussen de Staat der Nederlanden en de RvA gesloten overeenkomst ‘betreffende de afstemming van werkzaamheden bij de beoordeling van in het kader van wettelijke regelingen aan te wijzen conformiteitsbeoordelingsinstellingen’ kan een aankomende keuringsinstantie kiezen welke procedure zij wenst te volgen bij de aanvraag om als keuringsinstantie te worden aangewezen.

Bij de beoordelingsprocedure zonder accreditatie gelden zwaardere eisen met betrekking tot de bij de aanvraag te verstrekken gegevens en vindt, na de aanwijzing als keuringsinstantie, periodiek een onderzoek plaats om vast te stellen of de keuringsinstantie in kwestie nog aan de gestelde eisen voldoet. De reden voor deze op het eerste gezicht strengere behandeling van niet-geaccrediteerde bedrijven is dat geaccrediteerde bedrijven voor het verkrijgen van de accreditatie al een vergelijkbare toets door de RvA hebben moeten ondergaan, waarna zij onder voortdurend toezicht van de RvA blijven. Geaccrediteerde bedrijven worden vermoed reeds te voldoen aan de belangrijkste beoordelingscriteria voor aanwijzing tot keuringsinstantie, terwijl dat van niet-geaccrediteerde bedrijven nog moet blijken uit de beoordelingsprocedure.

Om te voorkomen dat de beoordelingen van geaccrediteerde en niet-geaccrediteerde bedrijven teveel uiteen gaan lopen, alsook vanwege de ruime ervaring en deskundigheid met dit soort procedures, wordt de beoordeling van niet-geaccrediteerde bedrijven eveneens verricht door de RvA.

Door de onderhavige wijziging sluit het regime van de Regeling keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen nauw aan bij dat van de Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting. Dat ligt ook voor de hand aangezien beide regelingen dienen ter implementatie van zogenoemde Europese ‘Nieuwe aanpak’-richtlijnen, die een kenmerkende opzet hebben in het hanteren van geharmoniseerde Europese normen en het gebruik van aangewezen keuringsinstanties voor de beoordeling van conformiteit van handelsproducten aan die normen.

In het kader van het streven naar reductie van administratieve lasten zijn zowel de Regeling keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen als de Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting kritisch bezien op onnodig belastende informatieverplichtingen voor het bedrijfsleven. Daaruit kwam naar voren dat met name een aantal rapportageverplichtingen weinig informatie toevoegt ten behoeve van het toezicht op het functioneren van de keuringsinstanties. Een verklaring hiervoor is te vinden in het feit dat ten tijde van de totstandkoming van deze regelingen nog geen ervaring bestond met het toezicht op deze keuringsinstanties. Derhalve voorzien deze regelingen uit voorzorg in zeer uitgebreide rapportageverplichtingen. Inmiddels heeft de praktijk uitgewezen dat adequaat toezicht ook zonder deze gedetailleerde voorschriften goed realiseerbaar is. Aangezien deze voorschriften ook niet voortvloeien uit de aan deze regelingen ten grondslag liggende wetten zijn deze geschrapt.

Verder is in het kader van het streven naar vermindering van regeldruk bezien waar in de regelingen mogelijk sprake is van overlap. Dat bleek het geval te zijn bij de eisen ten aanzien van uitbesteding van activiteiten door de keuringsinstanties aan anderen. Deze eisen zijn namelijk ook al opgenomen in de NEN-EN 45000-normen waaraan keuringsinstanties moeten voldoen En konden derhalve worden geschrapt.

Administratieve lasten

Het schrappen van informatieverplichtingen voor keuringsinstanties in de beide regelingen geeft de volgende reductie van administratieve lasten te zien. Bij de berekening daarvan is uitgegaan van de gegevens die verwerkt zijn in de nulmeting van de administratieve lasten van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat per 31 december 2003.

De lastenvermindering op jaarbasis ingevolge de wijziging van de Regeling keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen bedraagt, uitgaande van de normbedragen (P) en de gehanteerde vermenigvuldigingsfactor (Q) van 4:

a. een halvering van archiveringskosten door het schrappen van de voorgeschreven wijze van archiveren. De archiveringskosten bedragen: € 81.680 (P) x 4 (Q) = € 326.722. Deze lastenvermindering is derhalve € 163.361;

b. de kosten die verbonden waren aan de geschrapte financiële rapportageplicht. Deze kosten bedroegen: € 3630 (P) x 4 (Q) = € 14520;

De lastenvermindering op jaarbasis ingevolge de wijziging van de Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting bedraagt, uitgaande van de normbedragen (P) en de gehanteerde vermenigvuldigingsfactor (Q) van 5:

a. een halvering van de jaarlijkse kosten die verbonden zijn aan de kwartaalrapportages in verband met de vervanging daarvan door een jaarlijkse rapportage. De jaarlijkse kosten van de kwartaalrapportages bedragen: € 908 (P) x 5 (Q) = € 4540. Deze lastenvermindering is derhalve € 2270;

b. de kosten die verbonden waren aan de 10 jaar durende bewaarplicht voor archiefstukken, die nu niet meer uit de regeling voortvloeit. Deze kosten bedroegen: € 283 (P) x 5 (Q) = € 1418;

c. de kosten die verbonden waren aan de registratieverplichtingen bij uitbesteding van werk, die nu niet meer uit de regeling voortvloeien. Deze kosten bedroegen: € 340 (P) x 5 (Q) = € 1700;

d. een halvering van rapportagekosten door minder uitgebreide eisen aan de rapportage. De rapportagekosten bedragen: € 453 (P) x 5 (Q) = € 2265. Deze lastenvermindering is derhalve € 1133.

De totale reductie van administratieve lasten als gevolg van de onderhavige regeling bedraagt op jaarbasis € 184.402.

Artikelsgewijs

Artikel I

§ 1. Begripsbepalingen

Aangezien het aantal definities in artikel 1 is uitgebreid van 1 tot 3 is dit opschrift van ‘Definitie’ gewijzigd in ‘Begripsbepalingen’.

Artikel 1

Ter verbetering van de leesbaarheid van de beoordelingscriteria zijn de nadere omschrijvingen van de overeenstemmingsbeoordelingsmodules en de NEN-EN 45000-normen verplaatst naar het begrippenkader in dit artikel.

§ 2. Aanvragen

Aangezien de wijziging van paragraaf 2 hoofdzakelijk ziet op de toevoeging van een alternatieve aanvraagprocedure voor de aanwijzing tot keuringsinstantie en deze paragraaf nu geheel is gewijd aan de aanvraagvoorschriften is het opschrift ervan gewijzigd van ‘Aanwijzing’ in ‘Aanvragen’.

Artikel 2

Ter verbetering van de leesbaarheid is de opsomming van bijlagen van de richtlijn nu vervangen door een compactere formulering.

Artikel 3

Artikel 3 schrijft voor zowel geaccrediteerde als niet-geaccrediteerde bedrijven voor welke gegevens bij een aanvraag voor aanwijzing tot keuringsinstantie dienen te worden overgelegd.

Geaccrediteerde bedrijven dienen hun aanvraag te doen vergezellen van de in onderdelen a en b genoemde gegevens, het certificaat van accreditatie en een schriftelijke machtiging aan de RvA om de Minister van Verkeer en Waterstaat desgevraagd alle gewenste informatie met betrekking tot zijn accreditatie te verstrekken. Een door de RvA opgesteld beoordelingsrapport is in dit geval niet nodig omdat de accreditatie voldoende waarborgen biedt dat het bedrijf voldoet aan de beoordelingscriteria genoemd in de artikelen 4 en 4a. Wel moeten bij de aanvraag de in de onderdelen a en b genoemde gegevens, te weten een uittreksel uit het handelsregister en een afschrift van de aanwezige polissen van WA-verzekeringen, worden overgelegd aangezien daaraan niet of niet als zodanig wordt getoetst in het kader van de accreditatie, maar ingevolge de beoordelingscriteria in artikel 3a van de onderhavige regeling wel eisen worden gesteld. De in onderdeel c genoemde machtiging ontslaat de RvA van eventuele geheimhoudingsverplichtingen die informatieverstrekking met betrekking tot een geaccrediteerde keuringsinstantie in de weg kunnen staan. De Minister van Verkeer en Waterstaat is met de RvA overeengekomen dat het te allen tijde informatie over die keuringsinstanties kan opvragen.

Niet-geaccrediteerde bedrijven dienen de in onderdelen a en b genoemde gegevens, alsmede een, in onderdeel d genoemd, door de RvA opgesteld beoordelingsrapport bij de aanvraag te voegen.

Het tweede lid verplicht de aanvrager een volledige, dat wil zeggen een van alle relevante informatie voorziene, aanvraag te doen.

§ 3. Beoordelingscriteria

Ter bevordering van de overzichtelijkheid en de toegankelijkheid van de regeling zijn de criteria voor de beoordeling van aanvragen voor de aanwijzing tot keuringsinstantie, in een aparte paragraaf ondergebracht. Deze criteria zijn van toepassing bij de beoordeling van aanvragen afkomstig van niet-geaccrediteerde bedrijven. Inhoudelijk zijn dit grotendeels dezelfde beoordelingscriteria die voorheen in artikel 4 van de regeling waren opgenomen en voortkomen uit bijlage XIV van richtlijn nr. 94/25/EG.

Artikel 3a

Nieuw is de bepaling in het eerste lid dat een keuringsinstantie moet zijn ingeschreven in het handelsregister. Deze vestigingseis voor keuringsinstanties was voorheen niet expliciet opgenomen en komt voort uit besluit nr. 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming. Daarin is onder andere gesteld dat de lidstaten op eigen verantwoordelijkheid de onder hun jurisdictie vallende (keurings)instanties dienen aan te melden. Buitenlandse bedrijven zijn niet uitgesloten van aanwijzing tot keuringsinstantie op grond van de Wet pleziervaartuigen mits deze een in het Nederlandse handelsregister ingeschreven nevenvestiging hebben.

Artikelen 4 en 4a

Inhoudelijk zijn deze beoordelingscriteria niet veranderd ten opzichte van het oude artikel 4. Ter bevordering van de overzichtelijkheid is de redactie enigszins gewijzigd, mede in verband met het verplaatsen van de nadere omschrijving van de NEN-EN 45000-normen naar de begripsbepalingen in paragraaf 1.

Artikel 4b

Dit artikel vormt het complement van artikel 3, onderdeel c, dat uitgaat van het vermoeden dat een geaccrediteerd bedrijf voldoet aan de beoordelingscriteria van de artikelen 4 en 4a. Dit vermoeden van conformiteit is in lijn met het eerder genoemde besluit nr. 93/465/EEG waarin wordt gesteld dat aangemelde instanties die een erkenningsattest kunnen overleggen worden geacht aan de eisen voor aanwijzing te voldoen.

§ 4. Toezicht

Artikel 5

In het kader van het streven naar reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven zijn de toezichtsbepalingen kritisch bezien op hun noodzakelijkheid, alsmede op mogelijke overlap met de voorschriften ten aanzien van keuringsinstanties die uit hoofde van de normenbladen van de NEN-EN 45000-serie gelden. Dit heeft er toe geleid dat de jaarlijkse rapportageplicht van de keuringsinstanties kon worden beperkt tot een rapportage over de in het voorgaande jaar door de keuringsinstantie verrichte keuringen en overeenstemmingsbeoordelingen.

De verplichting voor de keuringsinstanties tot het jaarlijks indienen van een financieel verslag bij de Minister van Verkeer en Waterstaat (voorheen geregeld in artikel 6, onderdeel c) is geschrapt. Bij nadere beschouwing voegde deze verplichting in de praktijk weinig informatie toe ten behoeve van het toezicht op het functioneren van de keuringsinstanties. Aangezien deze bepaling ook niet voortvloeide uit de Wet pleziervaartuigen kon hij derhalve worden gemist.

Ook is de voorgeschreven wijze van archiveren voor keuringsinstanties (voorheen geregeld in artikel 6, onderdeel a) geschrapt. De bewaarplicht vloeit namelijk al voort uit de hiervoor genoemde normenbladen. Bovendien past het niet meer in de huidige opvattingen dat de overheid ook voorschrijft op welke wijze hieraan uitvoering wordt gegeven.

Verder is de uitgebreidheid van de rapportage kritisch bezien en zijn een aantal specifieke onderdelen van de rapportage geschrapt, zoals een overzicht van ingediende bezwaren en ingestelde beroepen, opgedane ervaringen bij uitgevoerde keuringen, een weergave van de betrokkenheid van derden en van gebleken knelpunten in de praktijk. De ervaring heeft geleerd dat dringende informatie over dit soort zaken zijn weg doorgaans rechtstreeks naar de Inspectie Verkeer en Waterstaat vindt.

Tot slot is de meldplicht voor bepaalde wijzigingen die het voldoen aan de beoordelingscriteria door keuringsinstanties kunnen beïnvloeden, verplaatst naar artikel 6 van de regeling.

Artikel 6

Dit artikel betreft de verplichting van de keuringsinstantie om wijzigingen die van invloed kunnen zijn op het voldoen aan de beoordelingscriteria onverwijld te melden aan de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Onderdeel a ziet op wijzigingen die de aanwijzing als keuringsinstantie raken, zoals bijvoorbeeld een naamsverandering. Het is in het belang van de keuringsinstantie dit soort veranderingen meteen door te geven omdat daarmee ook de geldigheid van de aanmelding als keuringsinstantie bij de Europese Commissie is gemoeid.

Omdat geaccrediteerde keuringsinstanties reeds onder voortdurend toezicht van de RvA staan, zijn deze, ingevolge onderdeel b slechts verplicht om de Minister van Verkeer en Waterstaat onverwijld in kennis te stellen van wijzigingen in hun accreditatiestatus. Zolang daarin geen verandering is gekomen, kan ervan worden uitgegaan dat eventuele wijzigingen in de organisatie, procedures of personele samenstellingen van de keuringsinstantie – wijzigingen die de keuringsinstantie op grond van de met de RvA gesloten accreditatieovereenkomst aan de RvA dient te melden – geen consequenties hebben voor het voldoen aan de beoordelingscriteria.

Voor niet-geaccrediteerde keuringsinstanties kan niet op het voortdurende toezicht van de RvA worden teruggevallen. Niet-geaccrediteerde keuringsinstanties zijn daarom ingevolge onderdeel c verplicht om alle in het licht van de artikelen 4 en 4a relevante wijzigingen te melden.

Artikel 7

Dit artikel regelt de periodieke onderzoeken waaraan niet-geaccrediteerde keuringsinstanties worden onderworpen om na te gaan of deze aan de relevante beoordelingscriteria blijven voldoen. Deze onderzoeken komen grotendeels overeen met de onderzoeken waaraan geaccrediteerde keuringsinstanties, in het kader van hun met de RvA gesloten accreditatieovereenkomst, worden onderworpen en worden eveneens door de RvA verricht. Het betreft een jaarlijks globaal controleonderzoek en een vierjaarlijkse volledige herbeoordeling (hernieuwd onderzoek) of de keuringsinstantie, gelet op haar organisatie, personeel en materieel, de taken waarvoor zij is aangewezen kan verrichten. Op één punt wijkt het onderzoeksregime voor niet-geaccrediteerde keuringsinstanties af van dat voor geaccrediteerde keuringsinstanties. Om de eigen verantwoordelijkheid van keuringsinstanties te stimuleren is in het derde lid bepaald dat een keuringsinstantie ten aanzien waarvan bij twee opeenvolgende onderzoeken geen non-conformiteiten zijn geconstateerd, en die bovendien naar behoren aan haar rapportage- en meldingsverplichtingen uit de artikelen 5 en 6 heeft voldaan, het eerstvolgende onderzoek pas na verloop van twee jaren behoeft te ondergaan.

Ten aanzien van de periode waarbinnen de controle- of hernieuwde onderzoeken moeten plaatsvinden is enige flexibiliteit ingebouwd. Het derde lid biedt de keuringsinstantie de ruimte om een onderzoek met een aantal maanden te vervroegen of uit te stellen, zodat zij het bijvoorbeeld kan laten samenvallen met een onderzoek zij in het kader van een andere regeling dient te ondergaan.

§ 5. Kosten

Artikel 8

Dit artikel regelt de vergoeding van de onderzoekskosten aan de RvA.

Artikel II

A

Ter vermindering van de administratieve lastendruk zijn de oude artikelen 3 en 4 versoberd en samengevoegd. Het oude artikel 3 bevatte een gedetailleerde opsomming van gegevens en bescheiden die een aanvraag van een niet-geaccrediteerd bedrijf om te worden aangewezen als keuringsinstantie dienden te vergezellen. Dit uitgebreide eisenpakket is niet noodzakelijk gebleken nu de beoordeling van niet-geaccrediteerde evenals die van geaccrediteerde bedrijven door de RvA geschiedt en volstaan kan worden met de verplichting dat de aanvrager de RvA van alle gewenste gegevens voorziet.

Aangezien de aanvraagprocedures van de Regeling Wet scheepsuitrusting en de Regeling Wet pleziervaartuigen in beide regelingen in een gelijkluidend artikel 3 geregeld zijn, wordt hier volledigheidshalve tevens verwezen naar de toelichting op artikel 3 van de Regeling Wet pleziervaartuigen hierboven.

B

Artikel 4 is geschrapt nu dit is geïntegreerd met artikel 3.

Artikel 10 is geschrapt in het kader van het streven van de regering naar vermindering van het aantal regels. Dit was mogelijk omdat het onderwerp van dat artikel, te weten de uitbesteding van activiteiten door keuringsinstanties aan anderen, ook wordt geregeld in de relevante normenbladen van de NEN-EN 45000-serie waar de keuringsinstanties aan moeten voldoen. Met name in de meest toepasselijke normenbladen, te weten NEN-EN 45004 en 45011, worden bij uitbesteding van activiteiten aan anderen gelijke eisen aan keuringsinstanties gesteld als voorheen in artikel 10 waren opgenomen.

Artikel 11 is geschrapt omdat de hierin geregelde archiveringsplicht voor keuringsinstanties ook al voortvloeit uit de toepasselijke normenbladen van de NEN-EN 45000-serie en de voorgeschreven bewaartijd van 10 jaar ook niet wordt voorgeschreven door de Wet scheepsuitrusting of de daaraan ten grondslag liggende richtlijn nr. 96/98/EG.

C

De rapportageverplichting voor keuringsinstanties in artikel 12 is in het kader van de vermindering van administratieve lasten kritisch bezien. De voorheen vereiste driemaandelijkse rapportage van verrichte onderzoeken en beoordelingen aan de Minister van Verkeer en Waterstaat bleek in de praktijk niet noodzakelijk gezien het beperkte aantal dat daarvan op jaarbasis plaatsvindt. In plaats daarvan wordt nu jaarlijks gerapporteerd. Aangezien voor de wijziging van artikel 12 dezelfde overwegingen van toepassing zijn als voor de vereenvoudiging van artikel 5 van de Regeling keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen zijn deze artikelen gelijkluidend. Volledigheidshalve wordt tevens verwezen naar de bovenstaande toelichting op dat artikel.

D

De nadere clausulering van artikel 13, onderdeel a, geeft aan dat een keuringsinstantie niet bij iedere wijziging van haar inschrijving in het handelsregister een aangepast uittreksel hoeft in te dienen. Dat is slechts nodig bij wijzigingen die aanleiding kunnen geven tot aanpassing van de aanwijzingsbeschikking van de betreffende keuringsinstantie en eventueel de aanmelding daarvan bij de Europese Commissie, zoals een naamsverandering. Het is in het belang van de keuringsinstantie dat deze een dergelijke wijziging onverwijld en correct doorgeeft.

E

In het eerste lid wordt het bestuursorgaan nu juister aangeduid, evenals dit elders in de regeling is aangepast.

De wijziging van het tweede lid van artikel 14 betekent dat voortaan bij een jaarlijks controleonderzoek door de RvA ook naar de verzekeringseis ten aanzien van de keuringsinstantie moet worden gekeken, zoals ook het geval is in de Regeling keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen.

De verwijzing in het derde lid van artikel 14 is gewijzigd in verband met verlettering binnen artikel 3, eerste lid.

Artikel III

De onderhavige wijzigingsregeling dient gelijktijdig in werking te treden met het hier genoemde wetsvoorstel aangezien de gewijzigde Regeling keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen in artikel 2, eerste lid, mede verwijst naar het ingevolge dat wetsvoorstel aan te passen artikel 8, eerste lid, van de Wet pleziervaartuigen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

Naar boven