Kaderbesluit CCMS

Besluit van 9 februari 2004 houdende de algemene eisen voor de opleiding, registratie en herregistratie van medisch specialisten en voor de erkenning van opleiders, plaatsvervangend opleiders, stageopleiders en opleidingsinrichtingen

Het Centraal College Medische Specialismen,

Gelet op artikel 14, tweede lid, onder c van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en artikel 12, eerste lid, van de Regeling specialisten geneeskunst van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst;

Gezien de adviezen van het Federatiebestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, de Orde van Medisch Specialisten, de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband en de Medisch Specialisten Registratie Commissie;

Besluit:

Hoofdstuk A Algemene bepalingen

A.1. Begripsomschrijvingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. afdeling: onderdeel van een inrichting;

b. aios: arts(en) in opleiding tot (medisch) specialist;

c. algemene competentie: competentie die voor ieder specialisme van toepassing is, zoals neergelegd in artikel B.2, derde lid;

d. AVGIO-commissie: vertegenwoordiging van artsen voor verstandelijk gehandicapten in opleiding;

e. Beoordelingsstage: een stage in een opleidingsinrichting voor een arts die buiten Nederland een specialisatie met goed gevolg heeft afgerond waarbij de kennis en beroepsuitoefening getoetst wordt op gelijkwaardigheid aan het eindniveau van de Nederlandse opleiding voor het betreffende medisch specialisme;

f. bestuurlijke eenheid: eenheid die wordt gevormd doordat de instelling wordt geleid door één Raad van Bestuur, centrale directie, bestuursraad of bestuur;

g. centrale opleidingscommissie: een in iedere opleidingsinrichting aanwezig overlegorgaan ter handhaving en bevordering van een optimaal opleidingsklimaat;

h. co-assistent: de student in opleiding tot arts die het klinisch gedeelte van de opleiding volgt;

i. competentie: een getoonde bekwaamheid of gedragsrepertoire waaruit blijkt dat kennis, vaardigheden, attitude, eigenschappen en inzichten in het handelen zijn geïntegreerd;

j. CvG: de Commissie voor Geschillen;

k. dagdeel: een aaneengesloten periode overdag van vier uur;

l. deskundigheidsbevordering: het geheel van activiteiten dat er op is gericht de kwaliteit van de eigen beroepsuitoefening te handhaven op het eindniveau van de vigerende opleiding en deze te verdiepen en verbreden in afstemming op de eisen van de eigen beroepspraktijk door geaccrediteerde bij- en nascholing;

m. EER: Europees Economische Ruimte;

n. geaccrediteerde bij- en nascholing: waardering van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging van de kwaliteit en de onafhankelijkheid van bij- en nascholingsactiviteiten, die kwantitatief tot uitdrukking wordt gebracht in het aantal toe te kennen accreditatie-uren;

o. gedeelte van de opleiding: een in tijd en inhoud omschreven onderdeel van de opleiding in een medisch specialisme;

p. inrichting: een, al dan niet over meerdere locaties verspreide, bestuurlijk samenhangende instelling waar medisch specialisten werkzaam zijn en waar een of meer medisch specialismen uitgeoefend worden;

q. klinisch wetenschappelijk onderzoek: in een kliniek of onder verantwoordelijkheid van een kliniek uitgevoerd onderzoek, begeleid door een als zodanig opgeleide onderzoeker werkzaam bij een universiteit of instelling die mede het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek in haar missie heeft opgenomen;

r. kwaliteitsvisitatie: visitatie uitgevoerd door een wetenschappelijke medisch specialisten vereniging van een individuele specialist of de afdeling waar deze werkzaam is ter bevordering van de kwaliteit van de zorg;

s. mediator: persoon die het proces bij conflictbemiddeling begeleidt en als mediator geregistreerd is bij het Nederlands Mediation Instituut;

t. medisch specialisme: een deelgebied van de geneeskunde dat door het CCMS als zodanig is aangewezen;

u. medisch specialistische kennis en ervaring verkregen buiten het kader van de opleiding: kennis en ervaring in een erkend medisch specialisme, welke in Nederland na het artsexamen en buiten de opleiding tot medisch specialist in een opleidingsinrichting is verkregen;

v. onderzoeksbegeleider: begeleider van een klinisch wetenschappelijk onderzoeksproject;

w. opleider: een door de MSRC voor de opleiding erkende medisch specialist onder wiens verantwoordelijkheid de gehele opleiding of een gedeelte van de opleiding tot medisch specialist plaatsvindt;

x. opleiding: de opleiding of gedeelte van de opleiding in Nederland tot medisch specialist;

y. opleidingsgroep: het samenwerkingsverband van de medisch specialisten, inclusief de opleider en plaatsvervangend opleider, van een opleidingsinrichting betrokken bij de opleiding van het desbetreffende specialisme;

z. opleidingsinrichting: een inrichting in Nederland die door de MSRC voor het verzorgen van één of meer opleidingen tot medisch specialist is erkend en waar de gehele of een gedeelte van de opleiding plaatsvindt;

aa. opleidingsregister: een register van aios;

bb. patiëntgebonden zorg: de zorgverlening die bestaat uit de componenten klinische werkzaamheid, poliklinische werkzaamheid, consultatieve activiteiten, patiëntgebonden opleidingsactiviteiten en patiëntenbesprekingen;

cc. plaatsvervangend opleider: de opleider die als zodanig op voordracht van de opleider en de opleidingsinrichting door de MSRC is aangewezen en die voor een bepaalde periode in de rechten en plichten van de opleider kan treden;

dd. plenaire visitatiecommissie: een per specialisme door de MSRC ingestelde adviescommissie;

ee. portfolio: een verzameling van documenten waarin de verplichtingen voortvloeiende uit dit besluit en de specifieke besluiten worden bijgehouden, waaruit de voortgang van de opleiding en de zelfreflectie van de aios blijken, met ten minste de documenten ten behoeve van de beoordeling van de aios, de gehouden voordrachten en referaten, de gepubliceerde artikelen, de gevolgde cursussen en de uitgevoerde verrichtingen;

ff. Richtlijn 93/16/EEG: Richtlijn 93/16/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen d.d. 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, certificaten en andere titels, zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EEG (PbEG 1993, L 165);

gg. samengestelde opleiding: een opleiding die bestaat uit een vooropleiding in een ander medisch specialisme dan het eigenlijk gekozen medisch specialisme gevolgd door een vervolgopleiding in het eigenlijk gekozen medisch specialisme;

hh. specifiek besluit: besluit van het CCMS dat zij ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Regeling per specialisme vaststelt;

ii. stage: een gedeelte van de opleiding dat wordt gevolgd bij een opleidingsinrichting en dat in specifieke besluiten is omschreven wat betreft duur, inhoud en verplichte of facultatieve status;

jj. stage-eisen: eisen met betrekking tot de duur en de inhoud van de stage;

kk. stageopleider: de opleider die een stage als onderdeel van de opleiding in een medisch specialisme verzorgt;

ll. taaltest: de onder auspiciën van de MSRC af te nemen taaltest Nederlands, zoals beschreven in hoofdstuk D, titel II, paragraaf II-D van dit besluit;

mm. visitatie: een vorm van onderzoek naar het functioneren van de opleider, de plaatsvervangend opleider, de stageopleider, de inrichting of de opleidingsinrichting, op locatie met als doel een zo objectief mogelijk oordeel te verkrijgen of aan de eisen of verplichtingen voor erkenning is voldaan;

nn. visitatieprogramma: een onderzoek om de opleidingsinrichting of de opleider op basis van de besluiten van het CCMS te toetsen;

oo. visitatierapport: de op de daarvoor bestemde formulieren over een visitatie uitgebrachte rapportage en de eventueel daarbij gevoegde bescheiden;

pp. volledige werkweek: een volledige werkweek zoals bepaald in de CAO ziekenhuizen, de CAO GGZ en de CAO academische ziekenhuizen alsmede de Arbeidsvoorwaardenregeling Medisch Specialisten (AMS) en de Honoreringsregeling Academisch Medisch Specialisten (HAMS). Voor aios geldt de hiervoor omschreven werkweek, met daarbij opgeteld het aantal in voornoemde CAO's genoemde opleidingsuren per week (zogenaamde normatieve werkweek);

qq. vrijstelling: de ontheffing van de verplichting deel te nemen aan een gedeelte van de opleiding met als gevolg feitelijke bekorting van de opleidingsduur;

rr. waarnemer: een medisch specialist die is ingeschreven in hetzelfde register als de opleider en de opleider gedurende een bepaalde periode waarneemt.

A.2. Toepassingsbereik besluit

1. Het CCMS kan per medisch specialisme ter uitvoering van dit besluit specifieke besluiten vaststellen op de terreinen:

a. de opleiding;

b. de erkenning;

c. de (her)registratie.

2. Van dit besluit kan niet worden afgeweken in specifieke besluiten of in besluiten van de MSRC tenzij dit uitdrukkelijk in dit besluit is bepaald.

3. In specifieke besluiten kunnen de bepalingen in dit besluit worden aangevuld.

4. In beleidsregels van de MSRC kunnen de bepalingen in dit besluit nader worden ingevuld.

5. Op beslissingen van de MSRC, die niet onder de werking van de Algemene wet bestuursrecht en de Regeling vallen, is artikel 3.4., tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

A.3. Rechtsmiddelen

In elke individuele beslissing ingevolge dit besluit staat vermeld welk rechtsmiddel bij welke instantie en binnen welke termijn tegen de betreffende beslissing kan worden aangewend.

A.4. Experimenten

1. In het kader van ontwikkeling van een opleiding kan het CCMS op eigen initiatief of op verzoek van een wetenschappelijke vereniging of van de MSRC besluiten tot afwijking van dit besluit of van een specifiek besluit.

2. Bij toepassing van het eerste lid, gelden de volgende voorwaarden:

a. er is sprake van een in tijd begrensd experiment;

b. het experiment is projectmatig opgezet en kent een concreet doel alsmede een beschrijving van de wijze waarop het resultaat van het experiment getoetst wordt;

c. het experiment is door de MSRC op uitvoerbaarheid getoetst.

A.5. Medische specialismen

De volgende deelgebieden der geneeskunde worden in dit besluit als medisch specialisme aangewezen en daaraan zijn de genoemde titels verbonden:

a. anesthesiologie: anesthesioloog;

b. cardiologie: cardioloog;

c. cardio-thoracale chirurgie: cardio-thoracaal chirurg;

d. dermatologie en venerologie: dermatoloog;

e. heelkunde: chirurg;

f. interne geneeskunde: internist;

g. keel- neus- oorheelkunde: keel- neus- oorarts;

h. kindergeneeskunde: kinderarts;

i. klinische genetica: klinisch geneticus;

j. klinische geriatrie: klinisch geriater;

k. longziekten en tuberculose: longarts;

l. maag-darm-leverziekten: arts voor maag-darm-leverziekten;

m. medische microbiologie: arts-microbioloog;

n. neurochirurgie: neurochirurg;

o. neurologie: neuroloog;

p. nucleaire geneeskunde : nucleair geneeskundige;

q. oogheelkunde: oogarts;

r. orthopedie: orthopedisch chirurg;

s. pathologie: patholoog;

t. plastische chirurgie: plastisch chirurg;

u. psychiatrie: psychiater;

v. radiologie: radioloog;

w. radiotherapie: radiotherapeut;

x. reumatologie: reumatoloog;

y. revalidatiegeneeskunde: revalidatiearts;

z. urologie: uroloog.

aa. verloskunde en gynaecologie: gynaecoloog.

A.6. Gesloten registers

Van de volgende deelgebieden der geneeskunde die niet meer als specialisme zijn erkend houdt de MSRC een register, met de bijbehorende titel:

a. allergologie: allergoloog;

b. interne geneeskunde-allergologie: internist-allergoloog;

c. zenuw- en zielsziekten: zenuwarts;

d. klinische chemie: arts klinische chemie.

Hoofdstuk B: De opleiding

Titel I Opleidingseisen

Paragraaf I-A: Algemeen

B.1. Opleidingsinrichting

De opleiding wordt gevolgd bij een opleider of stageopleider in een opleidingsinrichting.

B.2. Competenties

1. De opleiding is gericht op het verwerven van door het CCMS vastgestelde algemene competenties en specialismegebonden competenties voor de opleiding in het betreffende medisch specialisme.

2. De specialismegebonden competenties zijn vastgelegd in specifieke besluiten.

3. De in het eerste lid bedoelde algemene competenties zijn de volgende:

a. ten aanzien van medisch handelen:

i. De specialist bezit adequate kennis en vaardigheid naar de stand van het vakgebied;

ii. De specialist past het diagnostisch, therapeutisch en preventief arsenaal van het vakgebied goed en waar mogelijk evidence based toe;

iii. De specialist levert effectieve en ethisch verantwoorde patiëntenzorg;

iv. De specialist vindt snel de vereiste informatie en past deze goed toe;.

b. ten aanzien van communicatie:

i. De specialist bouwt effectieve behandelrelaties met patiënten op;

ii. De specialist luistert goed en verkrijgt doelmatig relevante patiëntinformatie;

iii. De specialist bespreekt medische informatie goed met patiënten en desgewenst familie;

iv. De specialist doet adequaat mondeling en schriftelijk verslag over patiëntencasus;

c. ten aanzien van samenwerking:

i. De specialist overlegt doelmatig met collegae en andere zorgverleners;

ii. De specialist verwijst adequaat;

iii. De specialist levert effectief intercollegiaal consult;

iv. De specialist draagt bij aan effectieve interdisciplinaire samenwerking en ketenzorg;

d. ten aanzien van kennis en wetenschap:

i. De specialist beschouwt medische informatie kritisch;

ii. De specialist bevordert de verbreding van en ontwikkelt de wetenschappelijke vakkennis;

iii. De specialist ontwikkelt en onderhoudt een persoonlijk bij- en nascholingsplan;

iv. De specialist bevordert de deskundigheid van studenten, aios, collegae, patiënten en andere betrokkenen bij de gezondheidszorg;

e. ten aanzien van maatschappelijk handelen:

i. De specialist kent en herkent de determinanten van ziekte;

ii. De specialist bevordert de gezondheid van patiënten en de gemeenschap als geheel;

iii. De specialist handelt volgens de relevante wettelijke bepalingen;

iv. De specialist treedt adequaat op bij incidenten in de zorg;

f. ten aanzien van organisatie:

i. De specialist organiseert het werk naar een balans in patiëntenzorg en persoonlijke ontwikkeling;

ii. De specialist werkt effectief en doelmatig binnen een gezondheidszorgorganisatie;

iii. De specialist besteedt de beschikbare middelen voor de patiëntenzorg verantwoord;

iv. De specialist gebruikt informatietechnologie voor optimale patiëntenzorg, en voor bij- en nascholing;

g. ten aanzien van professionaliteit:

i. De specialist levert hoogstaande patiëntenzorg op integere, oprechte en betrokken wijze;

ii. De specialist vertoont adequaat persoonlijk en interpersoonlijk professioneel gedrag;

iii. De specialist kent de grenzen van de eigen competentie en handelt daar binnen;

iv. De specialist oefent de geneeskunde uit naar de gebruikelijke ethische normen van het beroep.

B.3. Duur van de opleiding

1. De duur van de opleiding wordt per medisch specialisme in een specifiek besluit vastgesteld.

2. Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald wordt de opleiding van de aios ononderbroken gevolgd en omvat een volledige werkweek.

3. De MSRC kan de duur van de opleiding, bedoeld in het eerste lid, in een individueel geval, in het kader van de eindbeoordeling, bedoeld in artikel B.9., om opleidingsinhoudelijke redenen verlengen.

B.4. Rechtspositieregeling

De aios dient voor zijn werkzaamheden tijdens de opleiding volgens de landelijk gangbare salarisnormen te worden gehonoreerd. Op hem dient tevens de rechtspositieregeling van de opleidingsinrichting van toepassing te zijn.

B.5. Plichten van de aios

1. De aios voldoet aan de volgende verplichtingen:

algemeen:

a. hij is ingeschreven als arts in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, en het opleidingsregister van de MSRC en houdt deze inschrijvingen gedurende de opleiding in stand;

b. hij deelt iedere wijziging in de door hem verstrekte gegevens, waaronder wijziging van adres en woonplaats, direct schriftelijk aan de MSRC mede;

c. hij verschaft desgevraagd de MSRC nauwkeurig en onverwijld de gegevens en bescheiden betreffende zijn opleiding die nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen;

d. hij houdt zich aan de instructieregeling die op grond van de modelinstructie, bedoeld in artikel C.12., eerste lid onder a. iv., is opgesteld door de betreffende opleidingsinrichting;

e. in het geval hij de opleiding in deeltijd volgt dan wel onderbreekt, houdt hij zich aan het bepaalde genoemd in respectievelijk artikel B.13. en B.14.

f. De aios vult jaarlijks een door de MSRC vastgesteld evaluatieformulier in en zendt dit, nadat het voor gezien is getekend door de opleider, aan de MSRC toe. Wanneer er meer dan één aios in één afdeling van de opleidingsinrichting werkzaam is wordt door hen gezamenlijk één evaluatieformulier ingevuld en aan de MSRC toegezonden.

met betrekking tot de opleiding:

g. hij is verplicht een portfolio bij te houden volgens een door het CCMS vastgesteld model;

h. hij bezoekt de wetenschappelijke vergaderingen van de betreffende wetenschappelijke medisch specialisten vereniging en woont ten minste één voor de opleiding relevant internationaal congres op het gebied van het betreffende medisch specialisme bij;

i. hij houdt tijdens de opleiding ten minste eenmaal een voordracht of presenteert een poster of publiceert ten minste één artikel in een wetenschappelijk tijdschrift of medisch vakblad of schrijft een dissertatie;

j. hij verleent desgevraagd zijn medewerking aan het geven van onderwijs aan co-assistenten, (leerling)verpleegkundigen en paramedisch personeel een en ander in overleg met de opleider;

k. hij volgt het cursorisch onderwijs dat onder auspiciën van de wetenschappelijke vereniging wordt gegeven;

l. hij volgt gedurende de opleiding de hem door de opleider en de leden van de opleidingsgroep in het belang van de opleiding en van de patiëntenzorg gegeven aanwijzingen op die relevant zijn voor de opleiding;

met betrekking tot de patiëntenzorg:

m. hij heeft een eigenstandige zorgplicht en zal tijdens de opleiding geen handelingen verrichten die buiten zijn kennis en vermogens liggen;

n. hij is zoveel mogelijk aanwezig bij klinische consulten die door andere medisch specialisten worden gegeven, voor zover het patiënten betreft die onder zijn directe verantwoordelijkheid vallen;

o. hij houdt de ziektegeschiedenissen van de door hem behandelde patiënten goed, geregeld en nauwkeurig bij en werkt de verslaggeving aan de huisartsen en andere verwijzers zorgvuldig en vlot af;

p. hij neemt deel aan patiëntenbesprekingen, klinische conferenties en refereerbijeenkomsten en in overleg met de opleider, ook aan die welke worden gehouden in een opleidingsinrichting waarmee een samenwerkingsovereenkomst bestaat;

q. hij voldoet aan het eind van de opleiding aan de algemene competenties, genoemd in artikel B.2, derde lid.;

2. De aios die buiten Nederland is opgeleid tot arts kan de opleiding eerst aanvangen nadat hij de taaltest zoals beschreven in hoofdstuk D, titel II, paragraaf II-D, met goed gevolg heeft afgelegd. De MSRC kan in bijzondere gevallen geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de taaltest.

3. Ter uitvoering van dit artikel worden in specifieke besluiten aanvullende voorschriften ten aanzien van de verplichtingen en competenties van de aios per medisch specialisme gesteld.

B.6. Geschiktheidsbeoordeling

1. Aan het eind van het eerste jaar beoordeelt de opleider of hij de aios die bij hem in opleiding is al dan niet geschikt en in staat acht de opleiding voort te zetten. Daarbij geldt dat de beoordeling:

a. plaatsvindt binnen een maand nadat de aios 12 maanden opleiding heeft gevolgd;

b. wordt gegeven gehoord de overige leden van de opleidingsgroep waar de opleider deel van uitmaakt;

c. bij een samengestelde opleiding tevens ter kennis wordt gebracht van de vervolgopleider. De eerste opleider beslist, na overleg met de vervolgopleider, over het al dan niet voortzetten van de opleiding na het eerste jaar.

2. Halverwege de opleiding beoordeelt de opleider opnieuw of hij de aios die bij hem in opleiding is al dan niet geschikt en in staat acht de opleiding voort te zetten. Daarbij geldt dat de beoordeling:

a. bij een samengestelde opleiding wordt gegeven aan het eind van het eerste jaar van de vervolgopleiding;

b. bij een vijf- of zesjarige opleiding, niet vallende onder a, wordt gegeven aan het eind van het derde opleidingsjaar;

c. bij een opleiding korter dan vijf jaar, niet vallende onder a, wordt gegeven wanneer de helft van de opleiding is gevolgd.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde beoordelingen worden gegeven, na overleg met de in artikel B.9., tweede lid bedoelde opleider.

4. De opleider zendt zijn beoordelingen door middel van een daartoe vastgesteld formulier aan de MSRC en verstrekt een afschrift van de beoordeling aan de aios.

5. In geval de opleider bij de in het eerste en tweede lid bedoelde beoordelingen te kennen heeft gegeven de aios niet geschikt en in staat te achten de opleiding voort te zetten en hem in aansluiting daaraan meedeelt hem niet verder te zullen opleiden brengt de opleider zijn beoordeling schriftelijk, met redenen omkleed en met vermelding van de datum waarop de opleiding wordt beëindigd, aan de aios ter kennis en zendt van deze kennisgeving een afschrift aan de secretaris van de MSRC. In alle gevallen heeft de opleider de opleidingsgroep geraadpleegd.

B.7. Jaarlijkse beoordeling

Behalve de beoordelingen bedoeld in artikel B.6. brengt de opleider aan het eind van elk volgend opleidingsjaar, met uitzondering van het laatste jaar, een beoordeling van de aios ter kennis van de MSRC door middel van een daartoe vastgesteld formulier en verstrekt een afschrift daarvan aan de aios.

B.8. Voortgangsgesprekken

In het eerste jaar van de opleiding als bedoeld in artikel B.6., eerste lid, vindt eenmaal per kwartaal een voortgangsgesprek plaats tussen de opleider en de aios. In het tweede jaar en in het jaar halverwege de opleiding als bedoeld in artikel B.6., tweede lid, vindt halfjaarlijks een voortgangsgesprek plaats tussen de opleider en de aios. In de jaren daarna vindt tenminste een maal per jaar een voortgangsgesprek plaats, waarbij voor het laatste jaar van de opleiding geldt dat het voortgangsgesprek ten minste drie maanden voor het einde van de opleiding wordt gehouden. De conclusies van deze gesprekken worden - voor gezien of akkoord mede ondertekend door de aios - schriftelijk vastgelegd.

De resultaten van voortgangsgesprekken worden steeds tijdig en behoorlijk toegelicht met de aios besproken.

B.9. Eindoordeel

1. Ten hoogste drie maanden voor het einde van de opleiding deelt de opleider, door middel van een daartoe door de MSRC vastgesteld formulier aan de aios en de MSRC met redenen omkleed mede of naar zijn oordeel de aios al dan niet geschikt en in staat moet worden geacht het medisch specialisme waarvoor hij is opgeleid zelfstandig en naar behoren uit te oefenen nadat de opleiding is beëindigd.

2. Het in het eerste lid bedoelde formulier wordt afgegeven door de opleider:

a. die is erkend voor het verzorgen van een opleidingsduur van tenminste twee jaar en;

b. onder wiens verantwoordelijkheid de aios het langstdurende gedeelte van zijn opleiding volgde en;

c. die door middel van het formulier, bedoeld in het eerste lid, verklaart dat het portfolio van de betreffende aios volledig en juist is.

3. De oordelend opleider bedoeld in het eerste lid, hoort de opleider die voor het laatste deel van de opleiding verantwoordelijk was, en beschikt over de beoordelingen van alle opleiders bij wie de aios een deel van de opleiding volgde. In alle gevallen heeft de opleider de opleidingsgroep geraadpleegd.

4. De MSRC stelt bij goedkeuring en bij wijziging van het opleidingsschema van de aios vast door welke bij de opleiding betrokken opleider het in het eerste lid bedoelde oordeel wordt gegeven.

B.10. Inschrijving opleidingsregister

Er is een opleidingsregister waarin de MSRC aios inschrijft.

De aios dient vóór aanvang van de opleiding bij de MSRC een aanvraag tot inschrijving in het opleidingsregister in.

De aanvraag bedoeld in het tweede lid, bevat in ieder geval de volgende elementen:

a. de naam en adres van de aios;

b. een bewijs van inschrijving in het artsregister, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG;

c. een bewijs dat de aios is toegelaten tot de opleiding;

d. opgave voor welk medisch specialisme de aios zal worden opgeleid;

e. opgave welke opleider zich bereid heeft verklaard de aios op te leiden;

f. opgave in welke opleidingsinrichting de opleiding zal plaats vinden;

g. verklaring van de aios dat voldaan is aan het in artikel B.4. bepaalde.

Naast de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, legt de aios het door de opleider, met inachtneming van de eisen in dit besluit en de specifieke besluiten, schriftelijk goedgekeurde opleidingsschema aan de MSRC ter goedkeuring voor.

Na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, zendt de MSRC de aios binnen twee weken

een formulier voor het verkrijgen van nadere gegevens.

De aios zendt het formulier, genoemd in vijfde lid, ingevuld ten hoogste één maand na aanvang van de opleiding aan de MSRC retour.

Alvorens de aanvraag tot inschrijving in het opleidingsregister in behandeling kan worden genomen, dient het door de MSRC daarvoor vastgestelde bedrag te zijn voldaan.

De MSRC deelt de aios, de opleider en de opleidingsinrichting mede met ingang van welke datum de opleiding van de aios aanvangt of is aangevangen.

De MSRC schrijft de aios, na ontvangst van de in dit artikel genoemde bescheiden en de betaling, bedoeld in het zevende lid, alsmede na goedkeuring van het opleidingsschema, bedoeld in het vierde lid, in het opleidingsregister in.

B.11. Wijzigingen

1. Wijzigingen in het opleidingsschema behoeven de instemming van de opleider en de MSRC.

2. De aios dient een voorstel tot wijziging van het opleidingsschema tezamen met een instemmingsverklaring van de opleider ten minste twee maanden voor de beoogde wijziging aan de MSRC ter goedkeuring voor te leggen.

3. De MSRC beslist binnen acht weken na ontvangst van het voorstel.

B.12. Uitschrijving opleidingsregister

De inschrijving in het opleidingsregister, bedoeld in artikel B.5., eerste lid, onder a, wordt doorgehaald zodra de aios de opleiding heeft voltooid en beschikt over een positief oordeel als bedoeld in artikel B.9., dan wel zodra de MSRC kennis neemt van tussentijdse beëindiging van de opleiding van de aios.

Paragraaf I-B: Bijzondere bepalingen

B.13. Deeltijd

1. De opleiding kan in deeltijd worden gevolgd. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

a. de aios doet een aanvraag tot het volgen van de opleiding in deeltijd aan de MSRC onder overlegging van het (aangepaste) en door de opleider goedgekeurde opleidingsschema;

b. de duur van de hele of het betreffende gedeelte van de opleiding wordt naar rato verlengd, tengevolge waarvan de momenten waarop een voortgangsgesprek of een beoordelingsgesprek plaatsvindt dienovereenkomstig worden verlegd;

c. het opleidingsschema is zodanig aangepast, dat ten volle aan alle opleidingseisen kan worden voldaan waarbij de continuïteit van de opleiding gewaarborgd is;

d. wanneer een gedeelte van de opleiding in deeltijd wordt gevolgd wordt gedurende de gehele periode van dit gedeelte hetzelfde deeltijdpercentage aangehouden;

e. de opleiding in deeltijd beslaat ten minste de helft van een volledige werkweek. Daarbij geldt dat de opleiding uitsluitend in afgeronde percentages van tientallen variërend van 50% tot 90% in deeltijd kan worden gevolgd. De frequentie van de diensten wordt naar rato aangepast.

2. Artikel B.11. is van overeenkomstige toepassing.

B.14. Onderbreking

1. De opleiding kan uitsluitend worden onderbroken bij verlof op basis van wettelijke regelingen, bij opschorting van de opleiding tengevolge van een geschil als bedoeld in titel II en het doen van klinisch wetenschappelijk onderzoek als bedoeld in titel I, paragraaf I-C.

2. Vakantie op basis van het in de betreffende arbeidsvoorwaarden geregelde aantal dagen wordt niet als onderbreking aangemerkt.

3. Voor klinisch wetenschappelijk onderzoek gelden de bepalingen in titel I, paragraaf I-C.

4. In het geval van onderbreking , bedoeld in het eerste lid, behoeft geen compensatie plaats te vinden indien de opleiding ten hoogste twintig dagdelen per opleidingsjaar wordt onderbroken.

5. In het geval van onderbreking, bedoeld in het eerste lid, vindt volledige compensatie plaats van het meerdere indien de opleiding meer dan twintig dagdelen per opleidingsjaar wordt onderbroken.

6. De aios doet van de onderbreking zo spoedig mogelijk, en in geval van zwangerschap of ouderschapsverlof voorafgaand aan de onderbreking, mededeling aan de opleider en de opleidingsinrichting.

7. Indien de opleiding gedurende één jaar of meer, al dan niet aaneengesloten is onderbroken, wordt de MSRC hiervan onverwijld op de hoogte gesteld. De MSRC kan in dat geval bepalen dat een gedeelte van de reeds gevolgde opleiding opnieuw gevolgd wordt.

8. Artikel B.11. is van overeenkomstige toepassing.

B.15. Vrijstelling

1. De aios kan worden vrijgesteld van het volgen van een of meer delen van de opleiding als hij voldoet aan de criteria bedoeld in artikel B.17.

2. De aios die meent dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling als bedoeld in het eerste lid doet daarvan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken nadat zekerheid is verkregen over de opleidingsplaats, schriftelijk mededeling aan de opleider.

B.16. Aanvraag tot vrijstelling

1. De aanvraag tot vrijstelling wordt uiterlijk vóór de aanvang van het eerste opleidingsjaar bij de MSRC ingediend.

2. De aanvraag tot vrijstelling kan zowel door de opleider en de aios gezamenlijk, als zelfstandig door de aios bij de MSRC worden ingediend.

3. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval de volgende informatie:

a. naam en adres van de aios en een bewijs van inschrijving in het artsregister als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG;

b. een nauwkeurige omschrijving van de verrichte medische werkzaamheden;

c. de naam van de opleidingsinrichting of de instelling indien er sprake is van klinisch wetenschappelijk onderzoek, en de periode gedurende welke deze werkzaamheden zijn verricht;

d. de namen en de functies van de personen onder wiens leiding en toezicht de werkzaamheden zijn verricht;

e. een schriftelijke beoordeling afgegeven door degene bij wie de werkzaamheden zijn verricht.

1. Binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, beslist de MSRC of de aanvraag in beginsel kan leiden tot vrijstelling. De beslissing wordt aan de aios gezonden, in afschrift aan de opleider.

2. Uiterlijk voor het einde van het eerste opleidingsjaar en in het geval bedoeld in artikel B.17., vierde lid, uiterlijk voor het einde van het eerste jaar van de vervolgopleiding, beoordeelt de opleider op basis van ten minste twee voortgangsgesprekken of effectuering van de vrijstelling gerechtvaardigd is. Indien dat oordeel positief uitvalt wordt het opleidingsschema definitief aangepast.

B.17. Criteria voor vrijstelling

1. Vrijstelling kan worden verkregen als er sprake is van medisch specialistische ervaring:

a. verkregen buiten het kader van de opleiding dat verband houdt met het medisch specialisme waarvoor de opleiding zal worden gevolgd. Hieronder wordt ook verstaan medisch specialistische ervaring verkregen door het verrichten van klinisch wetenschappelijk onderzoek;

b. opgedaan na het examen tot arts in een opleidingsinrichting tenzij er sprake is van klinisch wetenschappelijk onderzoek;

c. opgedaan in een periode die eindigt ten hoogste een jaar voorafgaand aan de opleiding;

d. met een duur van ten minste 12 maanden.

2. De vrijstelling bedraagt ten hoogste 12 maanden en bedraagt ten hoogste de helft van de periode waarin de kennis en ervaring zijn opgedaan. Indien de kennis en ervaring bestaan uit het verricht hebben van klinisch wetenschappelijk onderzoek bedraagt de vrijstelling zes maanden, tenzij in de opleidingseisen van het betrokken medisch specialisme door middel van een vrij jaar of anderszins bepalingen met betrekking tot een langere periode van klinisch wetenschappelijk onderzoek zijn opgenomen.

3. In het geval dat de vrijstelling wordt gevraagd voor een deel van de vooropleiding van een samengestelde opleiding wordt de vrijstelling van de opleidingsduur toegekend voor zover het betreft ervaring opgedaan in het vakgebied van de vooropleiding.

4. In het geval dat vrijstelling wordt gevraagd voor een deel van de vervolgopleiding van de samengestelde opleiding wordt de vrijstelling toegekend voor zover het betreft ervaring opgedaan in het vakgebied van de vervolgopleiding.

5. De MSRC kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het eerste lid, onder c.

6. In afwijking van het tweede lid kan volledige vrijstelling voor de vooropleiding worden verkregen, indien de vooropleiding is voltooid in het kader van de opleiding in een ander medisch specialisme met dezelfde vooropleiding.

B.18. Verlenging

1. Indien om redenen bedoeld in artikel B.3., derde lid, verlenging van de opleiding noodzakelijk wordt geacht stelt de opleider ten minste drie maanden voor het beoogde einde van de opleiding de aios hiervan in kennis.

2. De opleiding kan met ten hoogste twaalf maanden worden verlengd. Indien de opleiding in deeltijd wordt gevolgd wordt deze periode naar rato aangepast.

3. De opleider stelt een gemotiveerd voorstel tot verlenging van de opleiding op en vraagt terzake goedkeuring aan de MSRC.

4. De MSRC beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag over het voorstel.

5. Artikel B.11. is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf I-C: Opleiding en klinisch wetenschappelijk onderzoek

B.19. Combinatie opleiding en klinisch wetenschappelijk onderzoek

1. De aios heeft de mogelijkheid de opleiding tot medisch specialist onder artikel B.20. gestelde voorwaarden te combineren met het verrichten van klinisch wetenschappelijk onderzoek.

2. Indien door het combineren, bedoeld in het eerste lid, de opleiding wordt onderbroken bedoeld in artikel B.14., wordt de opleiding voltooid binnen de in artikel B.3. bedoelde opleidingsduur verlengd met de duur van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, met een maximum van drie jaar.

B.20. Randvoorwaarden

Aan het combineren van de opleiding met het klinisch wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel B.19., eerste lid, zijn de volgende voorwaarden verbonden:

a. het door de aios met de opleider en de onderzoeksbegeleider gezamenlijk opgestelde opleidingsschema is goedgekeurd door de MSRC;

b. ten minste een jaar van het klinisch wetenschappelijk onderzoek vindt plaats na aanvang van de opleiding voor het betreffende medisch specialisme en binnen de voltooiing daarvan;

c. de aios kan pas aanvangen met de combinatie van de opleiding met klinisch wetenschappelijk onderzoek indien de MSRC het opleidingsschema heeft goedgekeurd;

d. gedurende het klinisch wetenschappelijk onderzoek blijft de aios betrokken bij de opleiding.

B.21. Aanvraag voor beoordeling opleidingsschema

1. De aios dient de aanvraag om goedkeuring van het met de opleider en de onderzoeksbegeleider opgestelde opleidingsschema bij de MSRC in.

2. De MSRC neemt de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, in behandeling nadat de opleidingsinrichting de MSRC schriftelijk heeft bericht dat de aios de opleiding kan aanvangen of voortzetten.

3. De MSRC beslist binnen acht weken nadat de aanvraag is ontvangen. Een afschrift van deze beslissing wordt verzonden aan de opleider, de onderzoeksbegeleider en de opleidingsinrichting.

B.22. Overige bepalingen

1. Gedurende de periode dat de aios de opleiding tot medisch specialist volgt is hoofdstuk B, met uitzondering van artikel B.16., eerste lid en B.17., eerste lid, onder c, alsmede het betreffende specifieke besluit onverkort van toepassing op dat gedeelte van de opleiding.

2. Gedurende de periode dat de aios het klinisch wetenschappelijk onderzoek uitvoert zijn de artikelen B.13., B.14., B.5., eerste lid onder a, b, c, j en k, voorzover er sprake is van patiëntenzorg, en B.11. van overeenkomstige toepassing.

3. Het tussentijds afbreken van het klinisch wetenschappelijk onderzoek vormt geen beletsel voor het voltooien van de opleiding tot medisch specialist.

4. Bij tussentijds afbreken van het wetenschappelijk onderzoek wordt het opleidingsschema gewijzigd en is artikel B.11. van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf I-D: De stage

B.23. Stage

Voor een stage gelden de volgende eisen:

a. de duur van de stage bedraagt maximaal één jaar;

b. de aios besteedt 80% of meer van de dagtaak aan de stage;

c. de patiëntenpopulatie is specifiek voor dat gedeelte van de opleiding waarop de stage is gericht.

Paragraaf I-E: Gedeeltelijke opleiding buiten Nederland

B.24. Met voorafgaande toestemming MSRC

1. De aios die een gedeelte van de opleiding tot medisch specialist buiten Nederland wenst te volgen en die deze periode geheel of gedeeltelijk wil laten meetellen voor de in Nederland reeds gevolgde of nog te volgen opleiding, dient hiertoe vooraf de toestemming van de MSRC te verkrijgen.

2. De aios dient in het geval, bedoeld in het eerste lid, bij de MSRC een schriftelijke aanvraag in, waarin in elk geval is vermeld in welke inrichting buiten Nederland, bij welke specialist en gedurende welke periode hij zal worden opgeleid. De aios verschaft de MSRC de gegevens en bescheiden die de MSRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

3. De plenaire visitatiecommissie van de betrokken wetenschappelijke medisch specialisten vereniging en de opleider in Nederland dienen schriftelijk met de aanvraag in te stemmen.

4. Indien de MSRC de gevraagde toestemming verleent, vermeldt zij gedurende welke periode de opleiding buiten Nederland zal worden gevolgd en tevens voor welke tijdsduur deze periode als opleiding in Nederland zal worden aangemerkt.

B.25. Zonder voorafgaande toestemming MSRC

1. De aios die zonder de door de MSRC verleende toestemming, bedoeld in artikel B.24., eerste lid, buiten Nederland een gedeelte van de opleiding tot medisch specialist heeft gevolgd, kan bij de MSRC een aanvraag indienen tot vrijstelling van één of meer onderdelen van de opleiding in Nederland.

2. De aios dient daartoe voor de aanvang van de opleiding in Nederland bij de MSRC een door de opleider ondersteunde schriftelijke aanvraag in, waarin is aangegeven in welke inrichting buiten Nederland, bij welke specialist en gedurende welke periode hij is opgeleid. Een beoordeling, afgegeven door de betrokken specialist, is bijgevoegd. De aios verschaft de MSRC de gegevens en bescheiden die de MSRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

3. De MSRC neemt haar beslissing of de buiten Nederland gevolgde opleiding kan meetellen in het kader van de opleiding in Nederland niet eerder dan nadat de betrokken aios gedurende ten minste één jaar in opleiding is, gehoord de plenaire visitatiecommissie van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging en de opleider.

4. Bij de beoordeling van de aanvraag neemt de MSRC de criteria voor vrijstelling als genoemd in artikel B.17., eerste lid, onder c en d, tweede, derde en vierde lid in acht.

5. De MSRC kan in bijzondere gevallen, gehoord de plenaire visitatiecommissie van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging en de opleider, bepalen dat een langere periode dan bedoeld in het vierde lid als opleiding kan meetellen.

B.26. Laatste jaar van de opleiding

1. De aios die een gedeelte van de opleiding buiten Nederland wenst te volgen of heeft gevolgd, volgt ten minste het laatste jaar van de opleiding bij een opleider in een opleidingsinrichting in Nederland.

2. De MSRC kan van het eerste lid in bijzondere gevallen ontheffing verlenen.

Titel II: Geschillen

B.27. Commissie voor Geschillen (CvG)

1. Er is een CvG inzake opleidingsaangelegenheden. De leden van de CvG worden benoemd, geschorst en ontslagen door het overleg van voorzitters van de registratiecommissies, bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Regeling.

2. De CvG is samengesteld als volgt:

a. zes leden:

i. een lid en een plaatsvervangend lid zijn ingeschreven in één van de door de MSRC ingestelde registers voor medisch specialisten en worden bindend voorgedragen door het CCMS;

ii. een lid en een plaatsvervangend lid zijn ingeschreven in één van de door de SGRC ingestelde registers voor sociaal-geneeskundigen en worden bindend voorgedragen door het CSG;

iii. een lid en een plaatsvervangend lid zijn ingeschreven in één van de door de HVRC ingestelde registers voor huisartsen, verpleeghuisartsen en artsen voor verstandelijk gehandicapten en worden bindend voorgedragen door het CHVG;

iv. een lid is ingeschreven in een van de opleidingsregisters van de MSRC, de SGRC of de HVRC en maakt deel uit van een pool van artsen in opleiding die benoemd zijn op bindende voordracht van de LVAG, het LOSGIO, de LOVAH, de VVIO en de AVGIO-commissie. Dit lid wordt ad hoc en afhankelijk van de aard van het geschil door de voorzitter van de CvG aan de CvG toegevoegd;

v. twee leden zijn ingeschreven in één van de registers van de MSRC, de SGRC of de HVRC en maken deel uit van een pool van specialisten die benoemd zijn op bindende voordracht van de betreffende koepelorganisatie danwel beroeps- of wetenschappelijke verenigingen die een recht van voordracht hebben van leden in de registratiecommissies, genoemd in artikel 1 van de Regeling. Deze leden worden ad hoc en afhankelijk van de aard van het geschil door de voorzitter van de CvG aan de CvG toegevoegd.

b. een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter: beiden tevens gewoon lid met de hoedanigheid van meester in de rechten en in het dagelijks leven praktiserend jurist. Deze leden worden bindend voorgedragen door het overleg van voorzitters van de registratiecommissies.

3. De leden en de plaatsvervangend leden van de CvG kunnen geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een college of registratiecommissie. Evenmin kunnen zij zitting hebben in het bestuur van of werkzaam zijn bij de KNMG of één van haar beroepsverenigingen.

4. Personen die betrokken zijn bij een geschil als bedoeld in artikel B.28. of bij een partij in dat geschil, kunnen geen deel uitmaken van de CvG.

5. De algemeen directeur van de KNMG voegt aan de CvG een ambtelijk secretaris toe.

B.28. Competentie Commissie voor Geschillen

1. De CvG neemt kennis van alle geschillen met betrekking tot de naleving van dit besluit , de specifieke besluiten, de beleidsregels van de registratiecommissies, telkens inzake de vorm, de inhoud en de duur van de opleiding en geschillen verband houdend met het inschrijven van de arts in het opleidingsregister, voorzover de Algemene wet bestuursrecht of de Regeling niet van toepassing zijn.

2. Van een geschil is sprake zodra een van de betrokken partijen uitdrukkelijk schriftelijk kenbaar maakt dat er een geschil is.

3. De CvG toetst een geschil integraal.

Hoofdstuk C: De erkenning tot opleider en opleidingsinrichting

Titel I: De opleider, de plaatsvervangend opleider en de stageopleider

Paragraaf I-A: Eisen voor erkenning van de medisch specialist tot opleider

C.1. De eisen voor erkenning

De MSRC erkent een medisch specialist als opleider indien hij aan de volgende algemene eisen voldoet:

a. hij is ten minste vijf jaar voor het medische specialisme waarvoor hij als opleider erkend wil worden in het desbetreffende register van medisch specialisten ingeschreven en actief als medisch specialist werkzaam;

b. hij beschikt over didactische en pedagogische kwaliteiten;

c. hij beschikt over organisatorische kwaliteiten;

d. hij is wetenschappelijk actief en heeft wetenschappelijke interesse;

e. hij is bereid co-assistenten en aios op te leiden;

f. hij is in een voor het betreffende medisch specialisme erkende opleidingsinrichting gedurende ten minste 80% van een volledige werkweek werkzaam op een zodanige wijze dat hij zijn taak als opleider daadwerkelijk en naar behoren kan vervullen;

g. hij is lid van de betreffende wetenschappelijke specialistenvereniging;

h. hij voert gestructureerd overleg met andere relevante hulpverleners;

i. hij maakt deel uit van een groep in de inrichting werkzame medisch specialisten die voldoen aan de eisen van artikel C.2.

j. hij is op aanwijzing van de MSRC bereid aios op te leiden, die een nieuwe opleidingsplaats zoeken in het geval een aios door de CvG in het gelijk is gesteld of in de gevallen als bedoeld in artikel C.28.

C.2. Opleidingsgroep

De leden van de opleidingsgroep dienen aan de volgende eisen te voldoen:

a. algemeen:

i. de medisch specialisten die deel uitmaken van de opleidingsgroep hebben elk een gedifferentieerd activiteiten- en belangstellingsterrein binnen het vakgebied van het betreffende medische specialisme terwijl hun gezamenlijke kennis en vaardigheden elkaar aanvullen;

ii. de leden van de opleidingsgroep ondersteunen de opleiding en de aanvraag daarvoor en zijn op de hoogte van de opleidingseisen alsmede van de eindtermen van de opleiding;

b. met betrekking tot de patiëntenzorg:

i. zij stellen een generaal dagelijks rapport in en houden dit in stand;

ii. zij voldoen bij de uitoefening van het specialisme aan de kwaliteitseisen van de betreffende wetenschappelijke medisch specialisten vereniging;

c. met betrekking tot opleiding en onderwijs:

i. zij houden regelmatig stafbesprekingen, klinische conferenties en refereerbijeenkomsten waarbij in beginsel alle leden van de opleidingsgroep aanwezig zijn;

ii. zij houden in het kader van onderlinge toetsing probleemoplossende patiëntenbesprekingen.

Paragraaf I-B: Verplichtingen van de opleider

C.3. Verplichtingen opleider

De opleider heeft de volgende verplichtingen:

a. algemeen:

i. hij is lid van en geeft leiding aan de opleidingsgroep, genoemd in artikel C.2. en C.4., en ziet er op toe dat de leden van de opleidingsgroep aan hun verplichtingen voldoen;

ii. hij verstrekt de MSRC op haar verzoek te allen tijde alle gevraagde informatie over de opleiding;

iii. hij ziet er op toe dat de aios een portfolio bijhoudt en controleert dat het portfolio voldoet aan de opleidingseisen;

iv. hij meldt de MSRC de voor de opleiding of de aios relevante wijzigingen;

v. hij houdt zich aan de instructieregeling die op grond van de modelinstructie, bedoeld in artikel C.12., eerste lid onder a. iv., is opgesteld door de betreffende opleidingsinrichting;

vi. hij beoordeelt de aios conform de opleidingseisen, bedoeld in Hoofdstuk B.

b. met betrekking tot opleiding en onderwijs:

i. hij participeert desgevraagd actief in de centrale opleidingscommissie;

c. met betrekking tot bij- en nascholing:

i. hij volgt systematisch geaccrediteerde bijscholing ten behoeve van het opleiderschap;

C.4. Opleidingsgroep

De leden van de opleidingsgroep hebben de volgende verplichtingen:

a. algemeen:

i. zij zijn beschikbaar voor overleg met de aios;

ii. zij houden ten minste vier maal per jaar een vergadering van opleiders en aios uitsluitend ter bespreking van opleidingszaken;

iii. zij dragen er zorg voor dat de aios zijn verplichtingen, bedoeld in dit besluit en de specifieke besluiten, kan nakomen;

b. met betrekking tot de patiëntenzorg:

i. zij zien er op toe dat de door de aios verzorgde ziektegeschiedenissen en medische correspondentie aan door de beroepsgroep te stellen eisen voldoet en dat bij belangrijke beslissingsmomenten in de behandeling de aantekening geplaatst wordt dat in overleg met met name genoemde medisch specialisten onderscheidenlijk de opleiders tot een bepaald beleid is besloten;

ii. zij geven uitsluitend aanwijzingen die relevant zijn voor en in het belang zijn van de opleiding en van de patiëntenzorg en houden rekening met de vorderingen in de vakbekwaamheid van de aios;

iii. zij zien er regelmatig op toe dat de door de aios verrichte werkzaamheden voldoen aan de algemene competenties zoals neergelegd in artikel B.2. derde lid alsmede aan de specialismegebonden competenties, bedoeld in artikel B.2., tweede lid, en houden supervisie op de aios;

c. met betrekking tot opleiding en onderwijs:

i. zij besteden voldoende tijd aan de opleiding en nemen het daarmee samenhangende werk op zich;

ii. zij participeren actief in voor de opleiding verplichte onderwijsactiviteiten;

iii. zij dragen er zorg voor dat er tussen de aios en andere medische specialisten voldoende contact is;

d. met betrekking tot bij- en nascholing:

i. zij houden hun kennis en inzicht als medisch specialist op peil door het regelmatig deelnemen aan geaccrediteerde bij- en nascholingsactiviteiten;

e. met betrekking tot onderzoek en ontwikkeling:

i. zij bevorderen klinisch wetenschappelijk onderzoek van de leden van de opleidingsgroep en de aios, hetgeen blijkt uit publicaties en voordrachten.

Paragraaf I-C: De plaatsvervangend opleider en de waarnemer

C.5. Eisen voor erkenning van medisch specialist tot plaatsvervangend opleider

1. De MSRC erkent een medisch specialist als plaatsvervangend opleider indien hij voldoet aan de eisen, genoemd in artikel C.1. en op dezelfde afdeling, al dan niet op dezelfde locatie, werkzaam is.

2. De aanvraag tot erkenning als plaatsvervangend opleider gaat vergezeld van de schriftelijke instemming van de opleider.

3. Bij afwezigheid van de opleider treedt de plaatsvervangend opleider in de rechten en plichten van de opleider.

4. Met inachtneming van het derde lid vervalt de erkenning van de plaatsvervangend opleider per direct twee jaar na de datum waarop de plaatsvervangend opleider de taak van de opleider heeft overgenomen. In het tweede jaar van deze periode mogen geen nieuwe aios worden aangesteld.

C.6. Eisen voor aanwijzing van medisch specialist als waarnemer

1. Indien de MSRC geen plaatsvervangend opleider heeft erkend en de opleider zijn werkzaamheden als opleider gedurende een aaneengesloten periode van drie maanden niet kan of heeft kunnen verrichten, delen de opleider of de opleidingsinrichting zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand na het verstrijken van genoemde periode, schriftelijk aan de MSRC mee door wie de functie van opleider wordt waargenomen. Is de opleider hiertoe niet in staat dan zal uitsluitend de opleidingsinrichting zorg dragen voor deze berichtgeving aan de MSRC.

2. De periode van waarneming bedraagt ten hoogste zes maanden.

3. De waarnemer maakt deel uit van de opleidingsgroep.

4. De MSRC kan aan de waarneming, bedoeld in het eerste lid, voorwaarden verbinden.

5. Gedurende de periode van waarneming kunnen geen nieuwe aios worden aangesteld.

Paragraaf I-D: De stageopleider

C.7. De stageopleider

1. Ten behoeve van het verzorgen van een stage bij een opleidingsinrichting waar uitsluitend één stage kan worden gevolgd kan de MSRC een medisch specialist erkennen als stageopleider.

2. De stageopleider is verantwoordelijk voor dat gedeelte van de opleiding dat betrekking heeft op de stage die bij hem wordt gelopen.

C.8. Eisen voor erkenning van medisch specialist tot stageopleider

1. De MSRC erkent een medisch specialist als stageopleider, indien hij voldoet aan de eisen genoemd in artikel C.1., eerste lid, onder a, b, d en f, artikel C.4., artikel C.6. voor zover dit de betreffende stage betreft en hij aantoont een specifieke interesse in en kennis op het vakgebied van de betreffende stage te hebben.

2. In specifieke besluiten kunnen per medisch specialisme afwijkende eisen worden gesteld.

C.9. Verplichtingen stageopleider

1. De stageopleider heeft de volgende verplichtingen:

a. hij draagt er zorg voor dat er voor de aios voldoende tijd beschikbaar is voor theoretische verdieping van het betreffende gedeelte van de opleiding;

b. hij draagt er zorg voor dat de aios kan profiteren van de bijzondere kennis van de stafleden en van het wetenschappelijk klimaat van de afdeling van de opleidingsinrichting;

2. In specifieke besluiten kunnen per medisch specialisme afwijkende verplichtingen worden gesteld.

Titel II: De opleidingsinrichting

Paragraaf II-A: Eisen voor de erkenning van de inrichting tot opleidingsinrichting voor de totale opleiding op één locatie

C.10. Eisen voor erkenning

1. De inrichting voldoet aan de volgende eisen:

algemeen:

a. zij legt de samenwerking van medisch specialisten ten behoeve van de opleiding vast alsmede de relatie tussen de opleiders, de aios en andere bij de opleiding betrokken medisch specialisten;

b. zij beschikt over een bibliotheek waarin de belangrijkste recente boeken en periodieken op het gebied van het desbetreffende medische specialisme, de randgebieden en de basisvakken aanwezig zijn, daaronder begrepen informatie op het terrein van de medische ethiek en het gezondheidsrecht. Voorts is een handbibliotheek en een elektronisch of vergelijkbaar informatiesysteem of vergelijkbare moderne middelen tot ontsluiting van literatuur beschikbaar voor directe raadpleging;

c. zij beschikt over voldoende instrumentarium, ruimten en andere faciliteiten om een goede opleiding voor het desbetreffende medische specialisme te kunnen waarborgen;

d. zij beschikt over een pathologisch, een klinisch-chemisch en een medisch-microbiologisch laboratorium. De hoofden van deze diensten zijn bereid de aios voor te lichten over de onderzoeksmethodieken, welke ten behoeve van de patiënten worden toegepast;

e. zij draagt zorg voor deelname van de leden van de opleidingsgroep aan de kwaliteitsvisitatie van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging volgens de systematiek van die wetenschappelijke vereniging;

f. in de opleidingsinrichting voor een bepaald medisch specialisme is een opleider voor dat medisch specialisme werkzaam en is nog ten minste één medisch specialist betrokken als plaatsvervangend opleider van het zelfde medische specialisme als de opleider;

met betrekking tot opleiding en onderwijs:

g. zij stelt de opleiders in staat de medisch specialisten die betrokken zijn bij de opleiding te verplichten tot samenwerking in een opleidingsgroep;

h. indien er opleidingen voor meer dan één medisch specialismen worden gegeven is een centrale opleidingscommissie als bedoeld in artikel C.13. aanwezig;

i. zij is bereid op aanwijzing van de MSRC aios toe te laten, die een nieuwe opleidingsplaats zoeken in het geval een aios door de CvG in het gelijk is gesteld of in de gevallen als bedoeld in artikel C.28.;

j. zij is bereid co-assistenten en aios toe te laten, een en ander in overeenstemming met de opleider.

2. In specifieke besluiten kan voor medisch specialismen van het eerste lid, onder d, worden afgeweken.

3. In specifieke besluiten kan voor medisch specialismen bepaald worden dat een polikliniek aanwezig is en kan tevens bepaald worden hoe groot het minimaal aantal nieuw ingeschreven poliklinische patiënten per jaar moet zijn.

4. De MSRC kan van het eerste lid, onder f, ontheffing verlenen van de eis dat er een plaatsvervangend opleider werkzaam moet zijn, op voorwaarde dat ten minste één andere medisch specialist voor dat medisch specialisme binnen de opleidingsinrichting werkzaam is.

Paragraaf II-B: Aanvullende eisen voor de erkenning van de inrichting tot opleidingsinrichting voor de totale opleiding op meerdere locaties

C.11. Aanvullende eisen bij meerdere locaties

In aanvulling op artikel C.10. geldt voor een inrichting op meerdere locaties dat:

a. er sprake is van een bestuurlijke eenheid, waaronder alle locaties vallen;

b. de aan de opleiding deelnemende medisch specialisten één opleidingsgroep vormen en in één maatschap zijn georganiseerd dan wel een zelfde dienstverband hebben met de rechtspersoon of rechtspersonen die de bestuurlijke eenheid vormen.

Paragraaf II-C: Verplichtingen voor de opleidingsinrichting voor de totale opleiding op één locatie

C.12. Verplichtingen opleidingsinrichting

1. De opleidingsinrichting heeft de volgende verplichtingen:

a. algemeen:

i. het aantal daadwerkelijk binnen de opleidingsinrichting werkzame aios voor een medisch specialisme uitgedrukt in fte's bedraagt ten hoogste 1,5 maal het gezamenlijk aantal medisch specialisten uitgedrukt in fte's van het betreffende medische specialisme dat in de opleidingsinrichting werkzaam en daadwerkelijk bij de opleiding betrokken is;

ii. zij stelt de aios, de opleider en de opleidingsgroep in de gelegenheid de eisen en verplichtingen op grond van dit besluit en de specifieke besluiten na te komen;

iii. zij neemt jaarlijks een paragraaf op in een jaarverslag over de opleidingsactiviteiten gedurende het kalenderjaar;

iv. zij verstrekt de aios vóór aanvang van de opleiding een modelinstructie en alle relevante protocollen;

v. zij meldt de MSRC de voor de opleiding of de aios relevante wijzigingen;

vi. zij houdt zich aan de onder iv. bedoelde modelinstructie en protocollen.

b. met betrekking tot opleiding en onderwijs:

i. wanneer de functie van opleider vacant komt als bedoeld in artikel C.5., derde lid, deelt de opleidingsinrichting dit uiterlijk binnen één maand schriftelijk mede aan de MSRC, onder vermelding van de ingangsdatum van de waarneming.

2. De MSRC kan, gehoord de plenaire visitatiecommissie, voor een beperkte tijd en onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, onder a, onderdeel i.

C.13. Centrale opleidingscommissie

1. De centrale opleidingscommissie fungeert als overlegorgaan ter handhaving en bevordering van een optimaal en veilig opleidingsklimaat en heeft daartoe de volgende taken:

a. algemeen:

i. het overleggen over raakvlakken tussen de verschillende medisch specialistische opleidingen;

ii. het voorbereiden op visitaties;

iii. het bespreken van algemene belangen van de aios;

iv. het bespreken van kritiekpunten van de zijde van opleiders en aios;

v. het bemiddelen bij geschillen in gevallen als bedoeld in artikel B.28.;

vi. het jaarlijks opstellen van een jaarverslag over de opleidingsactiviteiten gedurende het kalenderjaar;

b. opleiding en onderwijs:

i. het bewaken van de kwaliteit van de in het ziekenhuis aanwezige opleidingen;

ii. het overleggen over algemene en specifieke opleidingsaangelegenheden.

2. De centrale opleidingscommissie is samengesteld uit:

a. de opleiders in het ziekenhuis of vertegenwoordigers daarvan, welke eveneens medisch specialisten zijn;

b. een lid van de directie van de opleidingsinrichting;

c. twee vertegenwoordigers van de in de opleidingsinrichting aanwezig zijnde aios;

d. een vertegenwoordiging van de niet voor de opleiding erkende medische specialismen.

3. De centrale opleidingscommissie stelt een reglement van orde vast waarin in ieder geval is geregeld dat:

a. uit haar midden een voorzitter en een secretaris worden gekozen;

b. ten minste vier maal per jaar wordt vergaderd;

c. de vergaderingen worden genotuleerd.

Paragraaf II-D: Aanvullende verplichtingen voor de opleidingsinrichting op meerdere locaties

C.14. Aanvullende verplichtingen bij meerdere locaties

1. In aanvulling op paragraaf II-C geldt voor een opleidingsinrichting op meerdere locaties dat:

a. voor iedere locatie afzonderlijk het aantal daadwerkelijk op de locatie werkzame aios voor een medisch specialisme uitgedrukt in fte's ten hoogste 1,5 maal het gezamenlijk aantal medisch specialisten uitgedrukt in fte's van het betreffende medische specialisme bedraagt dat in de betreffende locatie werkzaam en daadwerkelijk bij de opleiding betrokken is;

b. tussen de verschillende locaties een aantoonbare eenheid bestaat in de opleiding, tot uitdrukking komend in op elkaar afgestemde opleidingsdelen, gezamenlijke opleidingsmomenten en één opleider.

2. De MSRC kan voor een beperkte tijd en onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, onder a.

Paragraaf II-E: De opleidingsinrichting voor een gedeelte van de opleiding of een stage

C.15. Samenwerkingsovereenkomsten

1. Een inrichting waar een gedeelte van de opleiding of een stage in een medisch specialisme gevolgd kan worden kan uitsluitend worden erkend als opleidingsinrichting indien zij één of meer samenwerkingsovereenkomsten heeft met één of meer opleidingsinrichtingen waar de overige onderdelen van de opleiding in een medisch specialisme kunnen worden gevolgd.

2. De samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, is in overeenstemming met het Model Samenwerkingsovereenkomst zoals vastgesteld door de MSRC.

C.16. Eisen en verplichtingen voor de erkenning gedeelte opleiding

1. Naast de in artikel C.15. genoemde eis zijn voor de erkenning van de inrichting waar een gedeelte van de opleiding kan worden gevolgd, de eisen en verplichtingen genoemd in paragraaf II-A tot en met II-D van overeenkomstige toepassing.

2. Uit de erkenning blijkt duidelijk voor welke onderdelen van de opleiding en voor welke opleidingsduur de inrichting wordt erkend.

C.17. Eisen en verplichtingen voor de erkenning van een opleidinginrichting voor een stage

1. Een inrichting waar uitsluitend één stage kan worden gevolgd voldoet aan de volgende eisen:

a. de inrichting heeft één of meer samenwerkingsovereenkomsten genoemd in artikel C.15.;

b. in de inrichting een stageopleider aanwezig is;

c. naast de stageopleider altijd een medisch specialist van het betreffende specialisme aanwezig is die als waarnemer fungeert bij afwezigheid van de stageopleider;

d. de duur van de stage bedraagt ten hoogste één jaar;

e. de inrichting toont aan dat de patiëntenpopulatie specifiek is voor dat gedeelte van de opleiding waarop de stage is gericht

2. Voor een stage gelden de volgende verplichtingen:

a. er is voor de aios voldoende tijd beschikbaar voor theoretische verdieping van het betreffende onderdeel van de opleiding;

b. de aios moet kunnen profiteren van de bijzondere kennis van de stafleden en van het wetenschappelijk klimaat van de afdeling;

c. de verplichtingen bedoeld in artikel C.12. zijn van overeenkomstige toepassing.

3. De inrichting waar de stage plaatsvindt kan over meerdere locaties verspreid zijn. In dat geval zijn het eerste, tweede lid en artikel C.14. van overeenkomstige toepassing.

4. Uit de erkenning blijkt duidelijk voor welke stage en voor welke stageduur de inrichting wordt erkend.

Titel III: Procedure erkenning opleider, plaatsvervangend opleider, stageopleider en opleidingsinrichting

C.18. Aanvraag erkenning

1. De aanvraag tot erkenning tot opleider, plaatsvervangend opleider, stageopleider of opleidingsinrichting wordt door de betreffende medisch specialist respectievelijk inrichting, bij de MSRC ingediend op een door de MSRC verstrekt aanvraagformulier onder overlegging van documenten waaruit blijkt dat aan de eisen en verplichtingen van dit besluit en de specifieke besluiten wordt voldaan.

2. De aanvraag voor erkenning tot opleider, plaatsvervangend opleider of stageopleider en de aanvraag voor erkenning van de inrichting tot opleidingsinrichting worden gelijktijdig bij de MSRC ingediend, tenzij de inrichting al is erkend.

3. Tenminste drie maanden voor het verstrijken van de termijn waarvoor de erkenning is verleend wordt door de betreffende opleider, plaatsvervangend opleider, stageopleider of opleidingsinrichting een schriftelijke aanvraag voor het opnieuw verlenen van de erkenning bij de MSRC ingediend.

C.19. Visitatie

1. Alvorens een erkenning wordt verleend of opnieuw wordt verleend doet de MSRC nader onderzoek.

2. Alvorens een erkenning als opleidingsinrichting voor de eerste maal wordt verleend wordt de inrichting gevisiteerd.

3. Indien een erkenning al eerder is verleend kan de opleider, plaatsvervangend opleider of de opleidingsinrichting worden gevisiteerd.

4. Gedurende de periode van de erkenning kan de MSRC tussentijds visitaties laten uitvoeren.

5. De MSRC kan het onderzoek en de visitatie, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, zelf uitvoeren of de visitatie door een of meer visitatoren laten uitvoeren.

6. Tijdens het onderzoek of de visitatie verkrijgen de MSRC of de visitatoren inzage in alle noodzakelijke stukken voor de erkenning en hebben toegang tot de gehele inrichting. Tevens zijn de aanvragers beschikbaar voor de MSRC of de visitatiecommissie.

7. Ter uitvoering van de visitaties stelt de MSRC nadere voorschriften vast.

C.20. Beslissing tot erkenning

1. Indien niet aan de betreffende eisen voor erkenning is voldaan, kan geen erkenning worden verleend.

2. Indien niet aan de betreffende eisen en verplichtingen voor erkenning wordt voldaan wordt de erkenning niet opnieuw verleend.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid, kan de erkenning onder door de MSRC bepaalde voorwaarden opnieuw worden verleend, indien niet aan de betreffende eisen of verplichtingen voor erkenning wordt voldaan en blijkt dat de tekortkomingen incidenteel van aard of van korte duur zullen zijn.

4. De voorwaarden, bedoeld in het derde lid, zijn gericht op het herstellen van de tekortkomingen die zijn geconstateerd ten aanzien van de betreffende eisen of verplichtingen en op de wijze waarop het herstellen gedocumenteerd wordt.

5. De erkenning van de opleider, de plaatsvervangend opleider en de opleidingsinrichting geschiedt onder eensluidende voorwaarden.

6. De MSRC deelt haar beslissing, bedoeld in het eerste, tweede of het derde lid, schriftelijk mede aan de opleider, de opleidingsinrichting en de betrokken aios onder toezending van het visitatierapport.

C.21. Duur erkenning

1. Een erkenning wordt voor vijf jaar verleend.

2. De MSRC kan, gehoord de plenaire visitatiecommissie van de betrokken wetenschappelijke medisch specialisten vereniging, een medisch specialist die niet of niet volledig voldoet aan de eisen voor erkenning, als opleider, plaatsvervangend opleider of stageopleider erkennen op grond van diens bijzondere kwaliteiten.

3. In afwijking van het eerste lid kan de MSRC bij een eerste erkenning besluiten tot een erkenning voor een kortere periode dan vijf jaar.

4. In afwijking van het eerste lid kan de MSRC een erkenning opnieuw verlenen voor een kortere periode, indien niet aan de verplichtingen voor erkenning wordt voldaan en uit de bevindingen van de visitatiecommissie blijkt dat de tekortkomingen incidenteel van aard of van korte duur zullen zijn.

5. De duur van een erkenning van een opleider, plaatsvervangend opleider of stageopleider kan niet de resterende duur van een bestaande erkenning van een opleidingsinrichting, waaraan de opleider is verbonden, overstijgen.

C.22. Ingangsdatum erkenning

1. Indien een erkenning voor de eerste maal wordt verleend bepaalt de MSRC de ingangsdatum van de erkenning.

2. Indien een erkenning opnieuw wordt verleend geldt deze vanaf de einddatum van de vorige erkenning.

C.23. Eén opleidingsinrichting

1. De erkenning als opleider wordt in verband met één opleidingsinrichting gegeven. Deze opleidingsinrichting kan op verschillende locaties gehuisvest zijn.

2. In bijzondere gevallen kan de MSRC van het eerste lid ontheffing verlenen.

C.24. Alle onderdelen opleiding

1. De erkenning van een inrichting als opleidingsinrichting wordt verleend voor het volgen van alle onderdelen van de opleiding in een medisch specialisme.

2. In afwijking van het eerste lid kan een inrichting als opleidingsinrichting worden erkend voor het volgen van een gedeelte van de opleiding of een stage in een medisch specialisme

C.25. Koppeling erkenning opleider en opleidingsinrichting

1. Indien de erkenning van de opleidingsinrichting vervalt, vervalt de erkenning van de opleider, de plaatsvervangend opleider of de stageopleider voor dat medisch specialisme met ingang van dezelfde datum.

2. Zodra de opleidingsinrichting niet voldoet aan de erkenningeis, bedoeld in artikel C.10., eerste lid onder f, en niet is voorzien in waarneming als bedoeld in artikel C.6., vervalt de erkenning van de opleidingsinrichting voor dat medisch specialisme met ingang van dezelfde datum.

C.26. Tussentijdse wijziging erkenning

1. Indien de opleider, plaatsvervangend opleider, stageopleider of de opleidingsinrichting de in dit besluit en de specifieke besluiten omschreven eisen en verplichtingen niet nakomt, kan de MSRC besluiten de erkenning:

a. voor een nader te bepalen periode te schorsen;

b. tussentijds in te trekken;

c. om te zetten in een erkenning voor een kortere periode of onder door haar bepaalde voorwaarden.

2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, wordt eerst een visitatierapport opgemaakt alvorens de MSRC ter zake een beslissing neemt.

3. De MSRC deelt haar terzake genomen beslissing, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk mede aan de opleider, de opleidingsinrichting en de betrokken aios onder toezending van het visitatierapport.

4. Indien de erkenning van de opleidingsinrichting wordt geschorst of tussentijds wordt ingetrokken, kunnen vanaf dat moment geen nieuwe aios in opleiding worden genomen.

C.27. Einde van rechtswege

De erkenning van de opleider eindigt van rechtswege:

a. bij overlijden van de opleider;

b. indien de opleider ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld wegens geestelijke stoornis;

c. indien de opleider ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak al dan niet tijdelijk de bevoegdheid om zijn medisch specialisme uit te oefenen is ontnomen;

d. indien een opleider zijn taak neerlegt of zijn arbeidsovereenkomst wordt beëindigd;

e. indien de opleider of de opleidingsinrichting gedurende twee achtereenvolgende jaren geen aios meer heeft opgeleid;

f. indien geen aanvraag voor vernieuwing van een erkenning wordt aangevraagd.

C.28. Voortzetting opleiding bij einde erkenning

1. In geval de erkenning niet opnieuw is verleend, is geschorst, is geëindigd van rechtswege of is ingetrokken zal de MSRC, voor zover nodig in overleg met de betrokken aios, nader bepalen op welke wijze zij hun opleiding kunnen voortzetten.

2. De MSRC kan indien zich een situatie voordoet, bedoeld in het eerste lid, en de aios onevenredig wordt benadeeld van de voor de opleiding gestelde bepalingen ontheffing verlenen.

Hoofdstuk D: De registratie en herregistratie van medisch specialisten

Titel I Inschrijving

Paragraaf I-A: Medisch specialistenregister

D1. Inschrijving

1. Voor inschrijving in één van de registers van medisch specialisten komt in aanmerking:

a. een arts die met goed gevolg in Nederland de opleiding in een medisch specialisme heeft afgerond;

b. een arts die buiten Nederland een specialisatie heeft gevolgd en die in het bezit is van één van de in de bijlagen A, B en C van Richtlijn 93/16/EEG vermelde diploma's, certificaten of andere titels in de gespecialiseerde geneeskunde;

c. een arts die buiten Nederland een specialisatie heeft gevolgd en een verklaring van de bevoegde autoriteiten of instanties van een van de landen behorend tot de EER of de Zwitserse Bondsstaat heeft dat de diploma's, certificaten en andere titels van specialist zijn afgegeven ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan dit besluit en de specifieke besluiten en die de betrokken lidstaat gelijkstelt met de opleidingen waarvan de benaming in de bijlagen A, B en C van Richtlijn 93/16/EEG zijn opgenomen;

d. een arts die voor 1995 een specialistenopleiding in Spanje heeft voltooid en een verklaring van de bevoegde Spaanse autoriteiten heeft, waaruit blijkt dat de kennis en bekwaamheid van de betrokkenen vergelijkbaar is met die van artsen met een titel van specialist, zoals voor Spanje vermeld in de bijlagen A, B en C van Richtlijn 93/16/EEG zijn opgenomen;

e. een arts die met goed gevolg een beoordelingsstage als bedoeld in titel II, paragraaf II-C heeft afgerond;

f. een arts die met goed gevolg een individueel scholingsprogramma als bedoeld in paragraaf I-B heeft afgerond.

g. een arts die voldoet aan de eisen voor herregistratie, zoals neergelegd in titel III.

Paragraaf I-B: Inhoud individueel scholingsprogramma

D.2. Individueel scholingsprogramma

1. Er is een individueel scholingsprogramma dat tot doel heeft een arts of medisch specialist zodanig op te leiden of bij te scholen dat hij de medisch zorg in het betreffende medisch specialisme zelfstandig en op verantwoorde wijze kan uitvoeren.

2. De duur van het individueel scholingsprogramma bedraagt ten minste één en ten hoogste twee jaar indien de werkzaamheden van de betreffende arts of medisch specialist een volledige werkweek omvatten. Bij deeltijd wordt deze periode naar rato van de deeltijd aangepast.

3. Het individuele scholingsprogramma wordt gevolgd bij een opleider in een opleidingsinrichting.

D.3. Inhoud individueel scholingsprogramma

1. De opleider stelt het individueel scholingsprogramma, bedoeld in artikel D.2. op.

2. Bij het opstellen van het individueel scholingsprogramma houdt de opleider rekening met de uitgangssituatie van de betreffende arts of medisch specialist en maakt daartoe gebruik van de voor de betreffende opleiding geldende toetsmethoden.

3. Nadat de opleider het individueel scholingsprogramma heeft opgesteld vraagt hij ter zake goedkeuring aan de MSRC.

D.4. Beoordeling individueel scholingsprogramma

1. Gedurende het individueel scholingsprogramma beoordeelt de opleider iedere drie maanden de voortgang van de arts of medisch specialist.

2. De conclusies van deze beoordelingen worden - voor gezien of akkoord medeondertekend door de arts of medisch specialist - schriftelijk vastgelegd.

3. Aan het eind van het individueel scholingsprogramma beoordeelt de opleider of de betreffende arts geacht kan worden en in staat te zijn de medische zorg in het betreffende medisch specialisme zelfstandig en op verantwoorde wijze uit te voeren.

4. De opleider geeft over de beoordeling, bedoeld in het derde lid, een verklaring aan de arts of medisch specialist af voor de MSRC ten behoeve van de registratie.

Titel II: Registratie

Paragraaf II-A: Aanvraag registratie

D.5. Registratie aios tot medisch specialist

1. De arts als bedoeld in artikel D.1. eerste lid, sub a dient aan het eind van de opleiding bij de MSRC een aanvraag in tot registratie in het betreffende register van medisch specialisten. Voorts verschaft hij de MSRC de gegevens en bescheiden die de MSRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

2. Indien de aanvraag bedoeld in het eerste lid, meer dan drie maanden na het eind van de opleiding bij de MSRC wordt ingediend dient de arts aan te tonen dat hij voldoet aan de eisen voor herregistratie zoals neergelegd in titel III.

3. Bij de aanvraag tot registratie in het betreffende register van medisch specialisten overlegt de arts die gedeeltelijk buiten Nederland is opgeleid, over de betreffende periode aan de MSRC de schriftelijke bewijsstukken en verstrekt de MSRC desgevraagd alle nadere inlichtingen.

4. De MSRC schrijft de aios die aan alle eisen gesteld in dit besluit en in de specifieke besluiten voldoet en die het door de MSRC daarvoor vastgestelde bedrag heeft voldaan, alsmede voorzover de opleider een positieve beoordeling, bedoeld in artikel B.9., heeft verstrekt, op verzoek van de aios en met inachtneming van het bepaalde in de Regeling in het betreffende register van medisch specialisten in.

D.6. Registratie op basis van Richtlijn 93/16/EEG

1. Indien een arts, als bedoeld in artikel D.1., eerste lid sub b, c en d, in één van de Nederlandse registers van medisch specialisten wenst te worden geregistreerd voor hetzelfde specialisme respectievelijke een vergelijkbaar specialisme, vraagt hij dit schriftelijk aan bij de MSRC. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. een bewijs van inschrijving in het register, als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, en

b. zijn curriculum vitae, en

c. het originele specialistendiploma van de vervolgopleiding tot medisch specialist of daarmee vergelijkbare opleiding dan wel de duplicaten van deze diploma's gewaarmerkt door de bevoegde instantie die deze heeft afgegeven en indien van toepassing een verklaring als bedoeld in artikel D.1. onder c en d.

2. De MSRC schrijft de arts na ontvangst van de stukken bedoeld in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde in de Regeling in het betreffende register van medisch specialisten in.

D.7. Registratie na individueel scholingsprogramma of beoordelingsstage

1. De arts, bedoeld in artikel D.1., eerste lid sub e of sub f, wendt zich aan het eind van het individueel scholingsprogramma of de beoordelingsstage tot de MSRC voor registratie in een van de registers van medisch specialisten. Hij verschaft de MSRC de gegevens en bescheiden die de MSRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De arts overlegt:

a. een bewijs van inschrijving in het register, als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, en

b. een verklaring van de opleider dat de arts in staat is het betreffende medisch specialisme in Nederland zelfstandig en naar behoren uit te oefenen.

2. Indien de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, meer dan drie maanden na het afgeven van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder b, bij de MSRC wordt ingediend dient de arts aan te tonen dat hij voldoet aan de eisen voor herregistratie, zoals neergelegd in titel III.

3. De MSRC schrijft de arts na ontvangst van stukken bedoeld in het eerste en tweede lid en met inachtneming van het bepaalde in de Regeling in het betreffende register van medisch specialisten in.

D.8. Inschrijving korter dan 5 jaar

De MSRC kan met toepassing van artikel 29, tweede lid van de Regeling, besluiten tot inschrijving van een arts in een specialistenregister voor een periode korter dan vijf jaar. Artikel 31, vijfde lid van de Regeling is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf II-B: Individueel scholingsprogramma EER en Zwitserse Bondsstaat

D.9. Specialistendiploma EER en Zwitserse Bondsstaat

1. Voor het volgen van een individueel scholingsprogramma als neergelegd in titel I, paragraaf I-B, komt in aanmerking een onderdaan van een land behorend tot de EER of van de Zwitserse Bondsstaat die beschikt over:

a. een inschrijving als arts in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, en

b. een specialistendiploma in een vergelijkbaar specialisme als genoemd in artikel A.5. en behaald in een land behorend tot de EER of de Zwitserse Bondsstaat welk diploma in Nederland niet wordt erkend, en

c. een verklaring dat de taaltest, bedoeld in paragraaf II-D, met goed gevolg is afgelegd.

2. De betreffende arts dient daartoe tijdig voorafgaande aan het individueel scholingsprogramma bij de MSRC een aanvraag in, waarin in elk geval is aangegeven welke buitenlandse getuigschriften hij bezit, over welke beroepservaring hij beschikt en welke eventueel aanvullende opleiding en medische bij- en nascholing hij gevolgd heeft. Tevens geeft de arts aan welke opleider zich bereid heeft verklaard hem te zullen begeleiden en welke opleidinginrichting het individuele scholingsprogramma zal plaats vinden. De arts verschaft de MSRC de gegevens en bescheiden die de MSRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

3. Wanneer de MSRC van oordeel is dat is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, verzoekt de MSRC aan de opleider, bedoeld in het tweede lid, een individueel scholingsprogramma op te stellen.

4. De opleider doet na onderzoek van de inhoud en de duur van de opleiding aan de hand van de overgelegde getuigschriften en rekening houdend met de beroepservaring, de eventueel gevolgde aanvullende opleiding en medische bij- en nascholing, een voorstel voor de duur van het individueel scholingsprogramma die moet worden gevolgd, alsmede de gebieden die deze opleiding moet bestrijken.

5. Een voorstel voor een individueel scholingsprogramma dient door de MSRC te worden goedgekeurd.

6. De MSRC kan in bijzondere gevallen geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de taaltest, bedoeld in het eerste lid, onder c.

Paragraaf II-C: Beoordelingsstage

D.10. Beoordelingsstage

1. Een arts die buiten Nederland een opleiding tot medisch specialist heeft voltooid kan de MSRC verzoeken toestemming te verlenen voor het volgen van een beoordelingsstage in hetzelfde respectievelijk een vergelijkbaar specialisme, waarbij wordt beoordeeld of de kennis en kunde van de arts gelijkwaardig is aan die van in Nederland opgeleide medisch specialisten en is gebleken dat de arts in staat is het betreffende medisch specialisme in Nederland zelfstandig en naar behoren uit te oefenen.

2. Voor het volgen van een beoordelingsstage als bedoeld in het eerste lid komt in aanmerking een arts die:

a. beschikt over een bewijs van inschrijving in het register, als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, en

b. beschikt over een buitenlands medisch specialistendiploma dat gelijkwaardig wordt geacht met de opleiding in Nederland voor het desbetreffende specialisme, en

c. in de vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag in voldoende mate werkzaam is geweest op het gebied van het betreffende medisch specialisme, en

d. met goed gevolg een taaltest heeft afgelegd als bedoeld in paragraaf II-D;

e. een opleider bereid heeft gevonden hem te begeleiden in een opleidingsinrichting.

3. De MSRC kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van de taaltest als bedoeld in het tweede lid, onder d.

D.11. Aanvraag beoordelingsstage

1. De arts dient tijdig voorafgaand aan de aanvang van de beoordelingsstage bij de MSRC een aanvraag in, vergezeld met de gegevens en bescheiden als genoemd in artikel D.10., tweede lid. De arts verschaft de MSRC de gegevens en bescheiden die de MSRC voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht en waarover de arts redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

2. De beoordelingsstage kan eerst aanvangen nadat de MSRC hiervoor toestemming heeft gegeven.

D.12. Toestemming MSRC

1. In het kader van het verlenen van toestemming voor de aanvang van de beoordelingsstage gaat de MSRC na of de arts voldoet aan de in artikel D.10., tweede lid genoemde eisen.

2. Indien de MSRC tot de vaststelling komt dat de buitenlandse specialist niet voldoet aan de gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een beoordelingsstage, beoordeelt de MSRC of de arts in aanmerking komt voor het volgen van een individueel scholingprogramma. Daarbij gelden de eisen als gesteld in artikel D.9.

3. Indien de MSRC tot de vaststelling komt dat er sprake is van gelijkwaardigheid van de opleiding en op een verantwoorde wijze met de beoordelingsstage kan worden gestart, verleent de MSRC toestemming voor het volgen van de beoordelingsstage.

4. In het geval de MSRC de arts toestemming verleent de beoordelingsstage aan te vangen, bepaalt de MSRC tevens conform artikel D.14., de tijdsduur hiervan.

D.13. Ontheffing beoordelingsstage

1. De MSRC kan in bijzondere gevallen besluiten ontheffing te verlenen van de beoordelingsstage, bedoeld in artikel D.10., eerste lid.

2. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, kan worden verleend indien een arts die buiten Nederland een specialisatie heeft gevolgd en op grond van door hem verstrekte en door de MSRC geverifieerde inlichtingen over zijn opleiding en wetenschappelijke prestaties, blijkt te beschikken over bijzondere theoretische kennis en praktische bekwaamheid op het terrein van het betreffende medisch specialisme.

3. De betreffende arts kan worden ingeschreven nadat hij met goed gevolg een taaltest heeft afgelegd en is ingeschreven in het artsregister als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG, inschrijven volgens artikel 26 van de Regeling.

D.14. Duur beoordelingsstage

1. De duur van de beoordelingsstage bedraagt 6 maanden bij een volledige werkweek. Bij deeltijd wordt de duur naar rato aangepast.

2. In afwijking van het eerste lid kan de MSRC voorafgaande aan de beoordelingstage of in overleg met de opleider tussentijds bepalen dat gedurende een langere of een kortere periode een beoordelingsstage wordt gevolgd.

3. De beoordelingsstage inclusief de eventuele verlenging genoemd in het tweede lid, duurt ten hoogste 12 maanden bij een volledige werkweek. Bij deeltijd wordt de duur naar rato aangepast.

D.15. Tussentijdse beëindiging beoordelingsstage

Om zwaarwegende redenen kan de MSRC op aangeven van de opleider besluiten de stage tussentijds te beëindigen. Van zwaarwegende redenen is in ieder geval sprake indien het gelet op de risico's voor de volksgezondheid niet verantwoord is de stage voort te zetten.

D.16. Oordeel van de opleider

1. De opleider is verplicht zijn oordeel over de arts binnen de door de MSRC vastgestelde tijdsduur van de beoordelingsstage ter kennis te brengen van de MSRC, nadat hij heeft nagegaan of diens kennis en kunde gelijkwaardig is aan die van in Nederland opgeleide medisch specialisten en of de arts in staat is het betreffende medisch specialisme in Nederland zelfstandig en naar behoren uit te oefenen.

2. De opleider is verplicht de arts iedere drie maanden tussentijds te beoordelen, deze beoordelingen schriftelijk vast te leggen in door de MSRC vastgestelde formulieren en ter kennis te brengen van de MSRC en de arts.

3. Indien de opleider een positieve beoordeling afgeeft, kan de arts conform artikel. D.7. een verzoek om inschrijving in het betreffende register van medisch specialisten indienen.

4. Indien de opleider een negatieve beoordeling afgeeft, beoordeelt de MSRC op verzoek van de arts of aanleiding is voor het volgen van een individueel scholingsprogramma. Daarbij zijn de eisen, bedoeld in artikel D.9. van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf II-D: Taaltest

D.17. Taleninstituut:

1. De taaltest, bedoeld in de artikelen B.5., tweede lid, D.9., eerste lid, onder c, en D.10., tweede lid, onder d, wordt afgenomen door een door de MSRC erkend taleninstituut.

2. De kandidaat voor de taaltest legitimeert zich aan het begin van de taaltest met zijn paspoort.

D.18. Inhoud Taaltest:

De taaltest bestaat uit de volgende onderdelen:

1. Toetsing van de algemene spreekvaardigheid, teneinde na te gaan of de kandidaat zich in begrijpelijk Nederlands kan uitdrukken.

2. Toetsing van de specifieke luistervaardigheid.

3. Toetsing van de specifieke schrijfvaardigheid.

4. Toetsing van de algemene luistervaardigheid.

5. Schriftelijke toetsing van de grammatica en woordkennis.

6. Nadat de resultaten van de onder 1 tot en met 5 genoemde delen van de test zijn beoordeeld, vindt een gesprek plaats tussen de kandidaat en het taleninstituut, waarna de uitslag van de test aan de kandidaat wordt medegedeeld.

D.19. Uitslag Taaltest:

1. Het taleninstituut stelt de MSRC schriftelijk van het resultaat op de hoogte. In twijfelgevallen kan de beslissing aan de MSRC worden overgelaten.

2. Indien de kandidaat zonder tijdige kennisgeving aan de MSRC niet op de in de uitnodiging voor de taaltest afgesproken tijd verschijnt, wordt hij geacht een onvoldoende resultaat te hebben behaald.

3. De kandidaat wordt binnen een tijdsbestek van een jaar ten hoogste twee herkansingsmogelijkheden geboden.

Titel III Herregistratie

D.20. Eisen herregistratie

1. De MSRC herregistreert een medisch specialist in een specialistenregister als bedoeld in artikel 26 van de Regeling, als de medisch specialist in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de expiratie van de vigerende registratie heeft voldaan aan de volgende eisen:

a. hij heeft zijn medisch specialisme regelmatig uitgeoefend;

b. hij heeft in voldoende mate deelgenomen aan deskundigheidsbevordering op het terrein van het betreffende medisch specialisme;

c. hij heeft deelgenomen aan het visitatieprogramma van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging volgens de systematiek van die wetenschappelijke vereniging.

2. De MSRC kan ontheffing verlenen van het eerste lid, onder c.

3. Onvoorziene omstandigheden of verplichtingen, al dan niet vrijwillig aangegaan, waardoor de arts niet voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, worden bij de beoordeling van het recht op hernieuwing van de inschrijving niet in aanmerking genomen.

4. Indien de medisch specialist niet voldoet aan de in het eerste lid genoemde eisen, kan hij worden geherregistreerd onder de voorwaarde dat de medisch specialist direct na de expiratie van de vigerende registratie een individueel scholingsprogramma, bedoeld in titel I, paragraaf I-B, volgt en met goed gevolg afsluit.

5. Zodra de medisch specialist, bedoeld in het vierde lid, niet voldoet aan de gestelde voorwaarde, wordt zijn inschrijving in het register doorgehaald.

D.21. Regelmatige uitoefening specialisme

Van regelmatige uitoefening van het medisch specialisme, bedoeld in artikel D.20., eerste lid, onder a, is sprake indien de medisch specialist gemiddeld over vijf jaar ten minste zestien uur per week patiëntgebonden zorg verleent, waaronder worden begrepen klinische werkzaamheid, poliklinische werkzaamheid, consultatieve activiteiten, patiëntgebonden opleidingsactiviteiten en patiëntbesprekingen.

In specifieke besluiten kunnen voor medisch specialismen, op voorstel van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging, het eerste lid aanvullende eisen worden gesteld.

D.22. Deskundigheidsbevordering

1. De omvang van de deskundigheidsbevordering, bedoeld in artikel D.20., eerste lid, onder b, bedraagt gemiddeld over vijf jaar ten minste veertig uur per jaar.

2. In specifieke besluiten kunnen voor medisch specialismen, op voorstel van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging, het eerste lid aanvullende eisen worden gesteld.

D.23. Bewijsstukken

De medisch specialist legt ten behoeve van de herregistratie de schriftelijke bewijzen van het gevolgd hebben van deskundigheidsbevordering en van de regelmatige uitoefening van het specialisme over aan de MSRC.

D.24. Visitatieprogramma

De medisch specialist toont aan dat hij heeft deelgenomen aan het visitatieprogramma, bedoeld in artikel D.20., eerste lid, onder c, en verstrekt dit gegeven desgevraagd aan de MSRC ten behoeve van de individuele herregistratie.

D.25. Gelijkgestelde werkzaamheden

1. In het geval dat de medisch specialist niet als zodanig werkzaam is kan de MSRC besluiten de medisch specialist te herregistreren indien ten minste zestien uur per week sprake is van gelijkgestelde werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid.

2. De uitoefening van de volgende functies worden als gelijkgestelde werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, aangemerkt indien het behouden van de titel voor het betreffende medisch specialisme van belang is voor de beroepsuitoefening:

a. hoogleraar in een medisch specialisme;

b. beleids- of stafmedewerker bij een beroepsvereniging of wetenschappelijke medische specialistenvereniging;

c. docent in de geneeskunde bij een geneeskundige faculteit onderscheidenlijk een universitair medisch centrum;

d. wetenschappelijk onderzoeker op een relevant gebied van de geneeskunde;

e. managementfunctionaris op het terrein van de medisch specialistische geneeskunde;

f. inspecteur voor de gezondheidszorg.

3. Bij herregistratie op grond van gelijkgestelde werkzaamheden zijn de eisen ten aanzien van het deelnemen aan deskundigheidsbevordering, bedoeld in artikel D.22., onverminderd van toepassing.

4. De inschrijving als medisch specialist blijft in stand voor zolang de medisch specialist gelijkgestelde werkzaamheden verricht. De inschrijving wordt doorgehaald op het moment dat de gelijkgestelde werkzaamheden worden beëindigd.

5. Indien de medisch specialist na het beëindigen van zijn gelijkgestelde werkzaamheden opnieuw zonder beperkingen als medisch specialist wenst te worden geherregistreerd volgt hij een individueel scholingsprogramma, bedoeld in paragraaf I-B. Artikel D.26., eerste, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

6. Gedurende het individueel scholingsprogramma wordt de medisch specialist geherregistreerd indien het individueel scholingsprogramma direct na het staken van de gelijkgestelde werkzaamheden wordt gevolgd.

D.26. Herintreding

1. Een arts die in één van de registers van de MSRC ingeschreven is geweest, maar van wie de inschrijving is doorgehaald, kan bij de MSRC een aanvraag indienen om opnieuw te worden ingeschreven.

2. De MSRC beoordeelt op grond van de door de arts overgelegde bewijsstukken of de arts in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de doorhaling tot het tijdstip van de aanvraag om opnieuw te worden ingeschreven, aan de eisen voor herregistratie heeft voldaan.

3. Indien de MSRC vaststelt dat de arts aan de eisen voor herregistratie heeft voldaan kan hij opnieuw worden ingeschreven.

4. Indien de MSRC vaststelt dat de arts niet aan de eisen voor herregistratie heeft voldaan, kan de arts opnieuw worden ingeschreven nadat hij met goed gevolg het individueel scholingsprogramma, bedoeld in paragraaf I-B, heeft voltooid.

5. De MSRC gaat slechts over tot het opnieuw inschrijven in het betreffende register op grond van een verklaring van de opleider dat de arts in staat wordt geacht het betreffende medisch specialisme zelfstandig en naar behoren uit te kunnen oefenen.

D.27. Duur herregistratie

1. Indien de medisch specialist voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel D.20., wordt de medisch specialist voor vijf jaar geherregistreerd.

2. Indien de medisch specialist niet of niet volledig voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel D.20., kan de MSRC besluiten tot herregistratie voor een beperkte periode.

3. De periode waarmee wordt geherregistreerd wordt bepaald aan de hand van artikel 31, vierde en vijfde lid, van de Regeling.

D.28. Herregistratie zenuw- en zielsziekten

1. De medisch specialist voor zenuw- en zielsziekten kan kiezen voor herregistratie in het register voor neurologen of herregistratie in het register voor psychiaters.

2. Herregistratie in het register voor neurologen kan plaatsvinden indien voldaan is aan 16 uur patiëntgebonden zorgverlening per week in het specialisme neurologie en aan de overige bepalingen voor herregistratie in deze paragraaf.

3. Herregistratie in het register voor psychiaters kan plaatsvinden indien voldaan is aan 16 uur patiëntgebonden zorgverlening per week in het specialisme psychiatrie en aan de overige bepalingen voor herregistratie in deze paragraaf.

4. Herregistratie voor zowel neurologie als psychiatrie is slechts mogelijk wanneer de medisch specialist aan de herregistratie-eisen voor beide specialismen voldoet.

D.29. Herregistratie allergologen

Herregistratie in het register voor allergologie kan plaatsvinden indien voldaan is aan 16 uur patiëntgebonden zorgverlening per week in het specialisme interne geneeskunde aandachtsgebied allergologie, en aan de overige bepalingen voor herregistratie in deze paragraaf.

D.30. Herregistratie artsen voor klinische chemie

Herregistratie in het register voor artsen klinische chemie kan plaatsvinden indien voldaan is aan 16 uur patiëntgebonden zorgverlening per week in het betreffende vakgebied, en aan de overige bepalingen voor herregistratie in deze paragraaf.

Hoofdstuk E: Overige bepalingen

E.1. Overgangsbepalingen

1. Eisen en verplichtingen te stellen aan de aios of de arts ten aanzien van de opleiding zijn verbindend op 1 januari 2005.

2. In afwijking van het eerste lid, blijven op de aios of de arts die de opleiding is aangevangen vóór 1 januari 2005, de artikelen B.5., B.6., B.7., B.8., B.9., B.14., B.18., alsmede de termijnen in de artikelen B.15., B.16. en B.17., buiten toepassing, voorzover de aios of de arts aantoont aan een of meer van die bepalingen of termijnen niet te kunnen voldoen. In dat geval blijven de dienaangaande bepalingen respectievelijk termijnen van toepassing die van kracht waren tot 1 januari 2005.

3. Eisen en verplichtingen te stellen aan de opleider en de opleidingsinrichting aan wie een erkenning is verleend vóór 1 januari 2005 zijn verbindend vanaf de eerstvolgende datum waarop de erkenning als opleider of opleidingsinrichting opnieuw wordt verleend. Tot die datum blijven de bepalingen omtrent erkenning van toepassing die golden op het moment dat de oorspronkelijke erkenning werd verleend.

4. Medisch specialisten die in een register van medisch specialisten zijn geregistreerd vóór 1 januari 2005, behouden deze registratie tot de eerstvolgende datum waarop de registratie opnieuw moet worden aangevraagd. Tot die datum blijven de bepalingen omtrent herregistratie van toepassing die golden voor 1 januari 2005.

5. In afwijking van het vierde lid treedt voor de in dat lid bedoelde medisch specialisten de artikelen D.21, eerste lid en artikel D.22., eerste lid, met ingang van 1 januari 2006.

6. De titel `allergoloog', verbonden aan het medisch specialisme `allergologie', blijft als medische specialistentitel gelden voor degene die op 1 januari 2005 in het register van allergologen zijn ingeschreven.

7. De titel `internist-allergoloog', verbonden aan het medische specialisme `interne geneeskunde-allergologie', blijft als medische specialistentitel gelden voor degene die op 1 januari 2005 in opleiding tot internist-allergoloog waren en vervolgens in het register van internist-allergologen worden ingeschreven alsmede voor degenen die op dat moment reeds in het register van internist-allergologen waren ingeschreven.

8. De titel `zenuwarts' verbonden aan het medisch specialisme `zenuw- en zielsziekten' blijft als medische specialistentitel gelden voor degenen op 1 januari 2005 in het register van zenuwartsen waren ingeschreven.

9. De titel `arts klinische chemie', verbonden aan het medische specialisme `klinische chemie', blijft als medische specialistentitel gelden voor degene die op 1 januari 2005 reeds in het register van artsen klinische chemie waren ingeschreven.

E.2. Intrekking besluiten

1. De volgende besluiten worden ingetrokken:

a. CCMS no. 2-1998 (gedeeltelijke) opleiding buiten Nederland;

b. CCMS no. 3-1998 assistent-geneeskundige in opleiding tot klinisch onderzoeker (AGIKO);

c. CCMS no. 1-1999 titelaanduiding medisch-specialistische geneeskunde;

d. CCMS no. 5-1999 algemene eisen voor de opleiding van medisch specialisten;

e. CCMS no. 2-2000 basiscursus heelkundig specialismen;

f. CCMS no. 9-2000 inschrijving in een medisch specialistenregister van in het buitenland opgeleide medisch specialisten;

g. CCMS no. 23-2000 buitenlandse artsen in opleiding tot medisch specialist;

h. CCMS no. 28-2000 kwantitatieve eisen en voorwaarden inzake de herregistratie van medisch specialisten;

i. CCMS no. 3-2001 eisen en voorwaarden voor de erkenning van opleiders en opleidingsinrichtingen;

j. CCMS no. 2-2002 meetellen van specialistische kennis en ervaring verkregen buiten het kader van de opleiding.

2. Besluit CCMS no. 3-2000 detachering van assistent-geneeskundigen wordt met ingang van 1 januari 2006 ingetrokken.

3. De volgende specifieke besluiten worden ingetrokken:

a. CCMS no. 4-1998 opleidingseisen radiotherapie;

b. CCMS no. 5-1998 opleidingseisen oogheelkunde;

c. CCMS no. 2-1999 opleidingseisen cardiologie;

d. CCMS no. 3-1999 opleidingseisen cardio-thoracale chirurgie;

e. CCMS no. 6-1999 aanpassing opleidingseisen inwendige geneeskunde;

f. CCMS no. 8-1999 opleidingseisen klinische geriatrie;

g. CCMS no. 5-2000 opleidingseisen pathologie;

h. CCMS no. 7-2000 opleidingseisen psychiatrie;

i. CCMS no. 11-2000 opleidingseisen dermatologie en venerologie;

j. CCMS no. 12-2000 opleidingseisen heelkunde;

k. CCMS no. 14-2000 opleidingseisen kindergeneeskunde;

l. CCMS no. 16-2000 opleidingseisen longziekten en tuberculose;

m. CCMS no. 17-2000 opleidingseisen medische microbiologie;

n. CCMS no. 18-2000 opleidingseisen neurochirurgie;

o. CCMS no. 20-2000 opleidingseisen radiologie;

p. CCMS no. 21-2000 opleidingseisen revalidatiegeneeskunde;

q. CCMS no. 22-2000 opleidingseisen verloskunde en gynaecologie;

r. CCMS no. 24-2000 opleidingseisen leer van maag-darm-leverziekten;

s. CCMS no. 26-2000 opleidingseisen reumatologie;

t. CCMS no. 27-2000 opleidingseisen urologie;

u. CCMS no. 1-2001 opleidingseisen neurologie;

v. CCMS no. 2-2001 opleidingseisen nucleaire geneeskunde;

w. CCMS no. 1-2002 opleidingseisen anesthesiologie;

x. CCMS no. 6-2002 opleidingseisen interne geneeskunde;

y. CCMS no. 7-2002 opleidingseisen plastische chirurgie;

z. CCMS no. 10-2002 opleidingseisen orthopedie;

aa. CCMS no. 3-2003 opleidingseisen keel-neus-oorheelkunde;

bb. CCMS no. 4-2003 opleidingseisen klinische genetica.

4. Ingeval de datum van inwerkingtreding van een specifiek besluit, bedoeld in het derde lid, ligt na 1 januari 2005, prevaleren de bepalingen van het kaderbesluit die een nadere uitwerking in het betreffende specifieke besluit voorschrijven of toestaan.

E.3. Publicatie

1. Dit besluit wordt gelijktijdig met het besluit van de Minister, inhoudende de goedkeuring van dit besluit, gepubliceerd in de Staatscourant.

2. In het officiële orgaan van de KNMG wordt mededeling gedaan van dit besluit.

E.4: Inwerkingtreding

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

2. Indien de Staatscourant waarin dit besluit en het goedkeuringsbesluit, bedoeld in artikel E.3., eerste lid, worden geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2004, treedt dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2005.

E.5. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Kaderbesluit CCMS.

Utrecht, 26 mei 2004.
C.M.T. Plasmans, voorzitter CCMS.
V.J. Schelfhout-van Deventer, secretaris colleges.

Bijlage 1: Aanvullende voorschriften bij hoofdstuk B, titel II Geschillen

1. Termijn benoeming

1. De leden en plaatsvervangend leden worden voor een periode van vier jaar benoemd. Zij zijn aansluitend eenmaal herbenoembaar.

2. Een benoeming van een lid of plaatsvervangend lid op een plaats die vacant komt terwijl de zittingstermijn van het te vervangen lid nog niet verstreken is geschiedt voor de volle, in het eerste lid genoemde termijn.

2. Einde lidmaatschap

De benoeming van de leden van de CvG en de plaatsvervangend leden eindigt door:

a. het verstrijken van de benoemingstermijn, overlijden van het lid of het plaatsvervangend lid, onder curatele stelling of onder bewindstelling van het lid of het plaatsvervangend lid telkens een dag nadat een van de voornoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan;

b. door schriftelijke opzegging door het lid of het plaatsvervangende lid tegen het einde van een kalenderjaar met inachtneming van een opzegtermijn van minimaal een maand.

3. Intrekking en schorsing benoeming

1. Gedurende diens benoemingstermijn kan de benoeming van een lid of plaatsvervangend lid van de CvG ingetrokken of geschorst worden vanwege:

a. diens beëindiging van de actieve beroeps- of functie-uitoefening;

b. verandering van functie, indien deze functie mede ten grondslag lag aan de voordracht tot benoeming;

c. het in diskrediet brengen van de medische stand door of vanwege zijn persoonlijke gedragingen.

2. Intrekking vindt schriftelijk plaats met inachtneming van een termijn van ten minste een maand.

3. Schorsing vindt plaats met onmiddellijke ingang voor een termijn van maximaal een jaar.

4. Zitting van de CvG

1. De CvG houdt zitting met zeven leden.

2. In afwijking van het eerste lid kan de voorzitter, indien de zaak hem daartoe geschikt voorkomt, bepalen dat de zitting wordt gehouden door de voorzitter en twee dan wel vier door hem aan te wijzen leden.

5. Verzoek

1. Alvorens de partij die een geschil heeft als bedoeld in artikel B.28. een verzoek indient bij de CvG legt hij het geschil binnen vier weken na het ontstaan hiervan schriftelijk aan de centrale opleidingscommissie van het betreffende ziekenhuis voor, voorzover het de competentie van de centrale opleidingscommissie, bedoeld in artikel C.13., betreft . Bij overschrijding van deze termijn neemt de centrale opleidingscommissie het geschil niet in behandeling.

2. De centrale opleidingscommissie kan gebruik maken van een mediator. In dat geval worden de kosten van de mediation gezamenlijk en voor gelijke delen door partijen gedragen, tenzij bij de mediation anders is overeengekomen. De centrale opleidingscommissie tracht het geschil binnen zes weken nadat het geschil aan haar is voorgelegd in der minne te schikken.

3. Het verzoek wordt binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken, bedoeld in het tweede lid, bij de CvG ingediend in de vorm van een verzoekschrift. Bij overschrijding van deze termijn neemt de CvG het verzoekschrift niet in behandeling.

4. Voorzover het geschil betrekking heeft op een genomen besluit, hebben de volgende omstandigheden opschortende werking ten aanzien van dat besluit:

a. het voorleggen van het geschil aan de centrale opleidingscommissie, bedoeld in het eerste lid;

b. de mediation, bedoeld in het tweede lid;

c. het indienen van een verzoekschrift bij de CvG;

d. het binnen twee weken na het besluit van de CvG vragen om een voorlopige voorziening aan dan wel starten van een kort geding bij de rechter.

5. Een verzoekschrift kan mondeling worden ingetrokken tijdens een hoorzitting. Totdat de CvG uitspraak doet kan een verzoekschrift schriftelijk worden ingetrokken.

6. De inhoud van het verzoekschrift

1. Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van het geschil waarop het verzoekschrift zich richt;

d. de gronden van het verzoek.

2. Bij het verzoekschrift worden voorzover mogelijk alle relevante stukken waarop het geschil betrekking heeft overgelegd.

7. Termijn indienen verzoekschrift

1. Een verzoekschrift is tijdig ingediend indien het voor de termijn, bedoeld in de artikel 5., derde lid is ontvangen door de CvG.

2. Bij verzending per post is een verzoekschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

8. Behandeling verzoekschrift

De secretaris van de CvG informeert alle betrokken partijen onverwijld omtrent de behandeling van het verzoekschrift en stuurt aan hen de op het verzoekschrift betrekking hebbende stukken toe.

9. Niet-ontvankelijkheid

1. Indien niet is voldaan aan de in dit besluit gestelde eisen voor het in behandeling nemen van het verzoekschrift, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe door de CvG gestelde termijn.

2. Ten aanzien van een verzoekschrift dat is ingediend na afloop van de termijn bedoeld in het eerste lid, blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

10. Hoorzitting

1. De voorzitter van de CvG bepaalt plaats en tijdstip van de zitting waarin partijen in de gelegenheid worden gesteld zich door de CvG te doen horen.

2. Van het horen van partijen kan worden afgezien indien:

a. het verzoekschrift kennelijk niet-ontvankelijk is;

b. het verzoekschrift kennelijk ongegrond is;

c. partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord.

3. De CvG deelt de partijen ten minste drie weken voor de zitting schriftelijk mee, dat zij in de gelegenheid worden gesteld zich tijdens de zitting te doen horen.

4. Partijen kunnen zich tijdens de zitting laten bijstaan of vertegenwoordigen. De vertegenwoordiger is bij de behandeling van het verzoekschrift bij de hoorzitting voorzien van een schriftelijke lastgeving, tenzij de advocaat of procureur is ingeschreven dan wel de betreffende partij zelf met hem op de hoorzitting verschijnt.

5. De CvG hoort de partijen binnen vier weken na ontvangst van het verzoekschrift en doet vervolgens binnen zes weken een uitspraak.

6. De CvG kan de uitspraak voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan partijen.

11. Horen van partijen en getuigen en deskundigen

1. Tot tien dagen voor het horen kunnen de bij het geschil betrokken partijen nadere stukken indienen.

2. Partijen worden in elkaars aanwezigheid gehoord, waarbij hoor en wederhoor wordt toegepast.

3. Van het horen wordt een verslag gemaakt.

4. Op verzoek van de bij het geschil betrokken partijen kunnen door hen meegebrachte getuigen en deskundigen worden gehoord. De wederpartij wordt hiervan ten minste vijf dagen voor de zitting op de hoogte gesteld.

5. De voorzitter van de CvG kan uit eigen beweging of op verlangen van de CvG bij deskundigen advies of inlichtingen inwinnen en deze zonodig uitnodigen daartoe ter zitting te verschijnen. Partijen worden hiervan ten minste vijf dagen voor de zitting op de hoogte gesteld.

12. Openbaarheid hoorzitting

1. De zitting van de CvG is openbaar.

2. Indien de voorzitter van de CvG of één van de aanwezige leden het nodig oordeelt of indien een belanghebbende daartoe een gemotiveerd verzoek doet kan de voorzitter bepalen dat de zitting achter gesloten deuren plaatsvindt.

13. Verslag van de hoorzitting

1. In het verslag, bedoeld in artikel 11., derde lid, worden de namen vermeld van de aanwezigen en hun hoedanigheid.

2. Het verslag houdt een korte beschrijving in van hetgeen over en weer is gezegd en ter zitting is voorgevallen.

3. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag worden gehecht.

4. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de CvG.

14. Nader onderzoek

1. Na afloop van de zitting kan de voorzitter van de CvG uit eigen beweging of op verzoek van de CvG nader onderzoek houden.

2. De uit het onderzoek verkregen informatie wordt in afschrift aan de leden van de CvG, aan de indiener van het verzoekschrift en de andere betrokken partijen gezonden.

3. De leden van de CvG, de indiener van het verzoekschrift en de andere partijen kunnen binnen een week na verzending van de informatie, bedoeld in het tweede lid, aan de voorzitter van de CvG een verzoek richten tot het beleggen van een nieuwe hoorzitting. De voorzitter beslist omtrent een dergelijk verzoek.

4. Op een nieuwe hoorzitting als bedoeld in het derde lid, zijn de artikelen 10. tot en met 13. van overeenkomstige toepassing.

5. Indien de voorzitter een verzoek als bedoeld in het derde lid afwijst, stelt de CvG partijen in de gelegenheid binnen twee weken schriftelijk te reageren op de uit het onderzoek verkregen informatie. De secretaris van de CvG verzendt de schriftelijke reacties in afschrift aan de leden van de CvG en de bij het geschil betrokken partijen.

15. Nadere informatie

Wanneer na het horen aan de CvG feiten en omstandigheden bekend worden die voor de uitspraak van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan de indiener van het verzoekschrift en de andere betrokken partijen meegedeeld en worden partijen in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.

16. Bevindingen van de CvG

1. De CvG beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren en doet uitspraak.

2. De CvG beslist bij meerderheid van stemmen over de door haar uit te brengen uitspraak.

3. De uitspraak naar aanleiding van het verzoekschrift berust op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de uitspraak wordt vermeld.

4. De uitspraak wordt door de voorzitter en de secretaris van de CvG ondertekend.

5. De indiener van het verzoekschrift en andere betrokken partijen ontvangen een exemplaar van de uitspraak.

Bijlage 2: Toelichting

A. Algemeen

Sinds 1 oktober 1998 is de `Regeling specialisten geneeskunst' (hierna: de Regeling) van de KNMG van kracht. Op basis hiervan hebben de drie colleges, het CCMS, het CHVG en het CSG, tot taak de regelgeving ten aanzien van de opleiding, de erkenning en de registratie van specialisten (medisch specialisten, huisartsen, verpleeghuisartsen, artsen voor verstandelijk gehandicapten en sociaal-geneeskundigen) vast te stellen. Dit gebeurt in de vorm van besluiten. De grondslag voor deze regeling is de Wet BIG.

Deze overheidstaak heeft met zich meegebracht dat aan zowel de drie colleges als aan de drie registratiecommissies de status van Zelfstandig BestuursOrgaan (ZBO) is verleend. Daarmee hebben de collegebesluiten ook een formeel karakter gekregen. De consequentie daarvan is dat het, mede gelet op de externe werking van de regelgeving, noodzakelijk is om aan de vorm en de inhoud van bestaande en toekomstige besluiten hoge kwaliteitseisen te stellen.

Om die kwaliteitsslag te kunnen maken hebben de Colleges per 1 september 2002 het Project Optimalisering Regelgeving Colleges gestart. Doel van het project is dat de drie Colleges beschikken over een samenhangend, actueel en juridisch correct stelsel aan regelgeving voor opleiding, erkenning en herregistratie van specialisten, opleiders en opleidingsinrichtingen. Het stelsel aan regelgeving bestaat per College uit één besluit met daarin de alleen voor dat College en de daaronder ressorterende specialismen geldende algemene bepalingen (zogenaamd kaderbesluit) en met voor ieder specialisme afzonderlijk een beperkte en voor dat specialisme specifieke aanvulling op het kaderbesluit (specifiek besluit). De algemene bepalingen die de drie Colleges overstijgen moeten in de Regeling zijn terug te vinden.

Achterliggende gedachte van het project was verdere professionalisering en modernisering van de Colleges alsmede een nadere bezinning op de regelgeving van de Colleges. De toenemende complexiteit, juridisering en maatschappelijke consequenties van de besluiten van de Colleges vragen daarom. De bezinning betreft de te stellen normen aan de opleiding zelf, de resultaten van de opleiding in de vorm van eindtermen en de wijze van toetsing van deze eindtermen. Het nieuwe stelsel aan regelgeving is de resultante van deze bezinning en is aan te merken als een voltooide stelselherziening die uit twee elementen bestaat: stroomlijning en modernisering. Stroomlijning houdt in de omvorming van het huidige stelsel van algemene besluiten en van specialismespecifieke besluiten, die elkaar voor een groot deel overlappen, naar een stelsel van één kaderbesluit per College met in omvang sterk beperkte specifieke besluiten voor de specialismen, die alleen de aanvullende bepalingen bevatten voor een enkel specialisme. Ook afwijkingen van het kaderbesluit voor een bepaald specialisme komen in de specifieke besluiten; dat kan echter alleen voor bepalingen waarvoor het kaderbesluit dat uitdrukkelijk mogelijk maakt.

Een bijkomend praktisch gevolg van het project Optimalisering Regelgeving Colleges is dat de regelgeving transparanter wordt, waardoor naar verwachting het aantal juridische procedures en de daarmee verband houdende kosten van het inhuren van juridische expertise zich zullen stabiliseren.

In het kader van het project Optimalisering Regelgeving Colleges zijn alle besluiten van het CCMS gescreend op overlap (en tekortkomingen) van algemene versus specifieke opleidings- en erkenningseisen. Screening van alle besluiten is noodzakelijk om uiteindelijk de inhoud van het kaderbesluit en van de specifieke besluiten te kunnen bepalen. De screening heeft bovendien duidelijk gemaakt dat soms sprake is van overlap - en ook enigermate van strijdigheid - tussen algemene en specifieke opleidingseisen en dat sommige bepalingen te algemeen zijn geformuleerd. Daardoor zijn sommige bepalingen in de praktijk van opleiding of beoordeling moeilijk of niet toetsbaar.

Verder bleek dat de regelgeving niet altijd meer actueel is en niet aansluit op inmiddels gerealiseerde zgn. `hogere regelgeving' (b.v. sociale wetgeving, aanwijzingen voor de regelgeving). Deze tekortkomingen zijn meegenomen.

Het Kaderbesluit CCMS is het resultaat van voornoemde exercitie in het kader van het project Optimalisering Regelgeving Colleges. In het Kaderbesluit CCMS zijn de bepalingen opgenomen die gelden voor alle medische specialismen. Aanvullende of afwijkende eisen zijn opgenomen in de specifieke besluiten. Ook beleidsregels van de MSRC kunnen aanvullende voorschriften bevatten.

B. Artikelsgewijs

Hoofdstuk A

A.1. Begripsomschrijvingen

Doel van deze uitgebreide lijst van begripomschrijvingen is om veelvuldige herhaling van omvangrijke omschrijvingen in de tekst van het Kaderbesluit te vermijden en om een éénduidige uitleg van de artikelen te bevorderen. Begrippen die reeds zijn omschreven in hogere regelgeving, zoals de Wet BIG, Awb of de Regeling, worden hier niet meer genoemd.

Omwille van de toegankelijkheid wordt hieronder een aantal relevante definities uit de Regeling herhaald:

Arts: Degene die is ingeschreven in het register van artsen als bedoeld in artikel 3 van de wet BIG.

Beroepsprofiel: Een omschrijving van de beroepskwalificaties en het deskundigheidsniveau van een specialist.

CCMS: Centraal College Medische Specialismen.

CHVG: College voor Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde.

College: Een orgaan als bedoeld in hoofdstuk II.1. van de Regeling.

CSG: College voor Sociale Geneeskunde.

Gelijkgestelde werkzaamheden: Werkzaamheden die worden gelijkgesteld met voor een specialisme gebruikelijke werkzaamheden, als bedoeld in artikel 15., tweede lid onder b van de wet BIG.

Herintreding: Opnieuw inschrijving van een ex-geregistreerde specialist in hetzelfde register van specialisten.

Herregistratie: Hernieuwde inschrijving in een register van specialisten, direct volgend op een voorgaande periode van inschrijving in hetzelfde register van specialisten.

HVRC: Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie.

LOSGIO: Landelijke Organisatie van Sociaal-geneeskundigen in opleiding.

LOVAH: Landelijke Organisatie van Huisartsen in Opleiding.

LVAG: Landelijke Vereniging van Assistent-Geneeskundigen.

MSRC: Medisch Specialisten Registratie Commissie.

NHG: Nederlands Huisartsen Genootschap.

NVAVG: Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten.

Regeling: De Regeling specialisten geneeskunst, zoals vastgesteld door de Algemene Vergadering van de KNMG.

Register: Een specialistenregister.

Registratie: De eerste inschrijving in een specialistenregister.

Registratiecommissie: Een orgaan als bedoeld in hoofdstuk II.2 van de Regeling.

SGRC: Sociaal Geneeskundigen Registratie Commissie.

Specialist: Een arts die is ingeschreven in een door een registratiecommissie ingesteld register.

Specialisme: Een deelgebied van de geneeskunde dat door een college als specialisme is aangewezen.

VGN: Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland.

VVIO: Landelijke Vereniging voor Verpleeghuisartsen In Opleiding.

Wet BIG: : Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

In het gedefinieerde begrip `volledige werkweek' is duidelijk gemaakt dat er verschil bestaat tussen de volledige werkweek voor een opleider en de werkweek voor een aios die wordt aangevuld met opleiding. Voor aios bedraagt de werkweek in de perifere ziekenhuizen 38 uur per week, die met inbegrip van de opleiding kan uitlopen tot maximaal 48 uur per week. Voor aios in academische ziekenhuizen geldt een volledige werkweek van 36 uur, die vanwege de opleiding kan uitlopen tot 46 uur.

A.2. Toepassingsbereik besluit

In dit artikel is het beginsel neergelegd dat het Kaderbesluit CCMS leidend is. Dat wil zeggen dat in specifieke besluiten niet van de bepalingen van het kaderbesluit kan worden afgeweken tenzij die mogelijkheid uitdrukkelijk in het kaderbesluit is opgenomen. Ook kan de MSRC bij het nemen van beslissingen in individuele zaken niet afwijken van hetgeen in het Kaderbesluit is bepaald, tenzij die mogelijkheid uitdrukkelijk is opgenomen.

Wel kunnen voor een aantal in het kaderbesluit genoemde onderwerpen aanvullende voorschriften in de specifieke besluiten worden opgenomen mits zij niet strijdig zijn met het Kaderbesluit. Voorts kan de MSRC in beleidsregels een nadere invulling geven aan de bepalingen in het Kaderbesluit voorzover de bepalingen in het Kaderbesluit ruimte laten voor een nadere invulling.

A.4. Experimenten

In de toepassing van de collegeregelgeving bleek vaak behoefte te bestaan aan enige speelruimte om de kwaliteit van de opleiding te verbeteren. Tot op heden bood de collegeregelgeving die echter niet en moest een verandering van een opleiding direct voor de gehele opleiding van toepassing zijn en was bijvoorbeeld een tijd lang `proefdraaien' in een bepaalde regio niet toegestaan.

Met de introductie is die ruimte gecreëerd in de vorm van een experimenteerartikel, met dien verstande dat het CCMS de vorm en inhoud van een experiment moet goedkeuren.

A.5. Medisch specialismen

In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de door het CCMS aangewezen deelgebieden van de geneeskunst en de daaraan verbonden titels. Deze deelgebieden worden aangeduid als medische specialismen als onderscheid met de door het CHVG en het CSG aangewezen specialismen. Het Kaderbesluit CCMS is van toepassing op de in dit artikel genoemde medische specialismen. Daarnaast zijn voor elk medisch specialisme de van het Kaderbesluit afwijkende en de aanvullende bepalingen opgenomen in een voor dat medisch specialisme door het CCMS vastgesteld specifiek besluit. In de specifieke besluiten is een definitie van het betreffende medisch specialisme opgenomen.

A.6. Gesloten registers

Dit betreft registers van voormalige specialismen. Alhoewel de betreffende deelgebieden niet meer als specialisme worden aangemerkt, zijn er nog altijd specialisten die tot het betreffende specialisme behoorden en in het betreffende register waren ingeschreven. De registers blijven bestaan voor die groep specialisten die reeds ingeschreven waren en die nog voor herregistratie in het betreffende register in aanmerking komen. Er zijn geen artsen in opleiding die voor een nieuwe registratie in deze registers in aanmerking komen. Vandaar dat de registers gesloten zijn.

Hoofdstuk B

Titel I: Opleidingseisen

Paragraaf I-A: Algemeen

B.1. Opleidingsinrichting

De aios kan uitsluitend worden opgeleid in een door de MSRC voor het betreffende medisch specialisme waarvoor de aios wordt opgeleid erkende opleidingsinrichting en bij een voor het betreffende medisch specialisme erkende opleider. Bij een opleiding in een medisch specialisme dat bestaat uit een vooropleiding in een ander medisch specialisme kan een aios voor dat gedeelte worden opgeleid in een voor dat specialisme erkende opleidingsinrichting. Daarmee wordt gewaarborgd dat de aios te allen tijde in een `gecontroleerde' omgeving wordt opgeleid die voldoet aan alle eisen zoals die in dit Kaderbesluit en de specifieke besluiten zijn gesteld.

B.2. Competenties

Het CCMS heeft in dit artikel algemene competenties vastgesteld voor de opleiding in alle medische specialismen. De opleidingen in de diverse medische specialismen zijn gericht op het behalen van deze algemene competenties. Daarnaast is de opleiding gericht op het verwerven van specifieke competenties. Voor de opleiding in de medische specialismen zijn bij de inwerkingtreding van dit besluit de specialismegebonden competenties nog in ontwikkeling. Voor veel medisch specialismen zijn wel eindtermen vastgesteld. Totdat deze eindtermen omgebouwd zijn tot specialismegebonden competenties is de opleiding gericht op het behalen van de algemene competenties en, voorzover vastgesteld door het CCMS in het specifieke besluit, specialismegebonden eindtermen.

B.3. Duur van de opleiding en omvang werkzaamheden

De duur van de opleiding in de verschillende medische specialismen varieert per medisch specialisme van 4 tot maximaal 6 jaar en is per specialisme in een specifiek besluit vastgesteld.

Het tweede lid van dit artikel regelt dat bij de bepalingen over de duur van de opleiding of onderdelen daarvan wordt uitgegaan van de situatie dat de aios de opleiding ononderbroken en in volledige werkweek volgt. De vervolgbepalingen in het Kaderbesluit waarbij de duur van de opleiding of een deel daarvan aan de orde is gaan uit van dit beginsel. Van dit beginsel kan uitsluitend worden `afgeweken' op grond van de bepalingen B.13. en B.14. Dat betekent dat de opleiding over een langere tijd kan worden verdeeld, indien:

1. de opleiding in deeltijd wordt gevolgd. De voorwaarden voor het volgen van de opleiding in deeltijd zijn opgenomen in artikel B.13.

2. de opleiding wordt onderbroken door verlof op basis van wettelijke regelingen als genoemd in artikel B.14.

3. de opleiding wordt gecombineerd met klinisch wetenschappelijk onderzoek. De voorwaarden voor het combineren van de opleiding met klinisch wetenschappelijk onderzoek zijn opgenomen in paragraaf I-C.

Onderbreking van de opleiding of opleiding in deeltijd verandert niets aan de nominale duur van de opleiding.

Bij de in het derde lid geregelde mogelijkheid om de opleiding in een individueel geval om opleidingsinhoudelijke redenen te verlengen wordt de nominale duur van de opleiding feitelijk wel verlengd. Hier wordt de mogelijkheid geregeld dat een zes jarige opleiding door een aios voltijds en ononderbroken in zes en een half jaar wordt gedaan omdat dit om opleidingsinhoudelijke redenen noodzakelijk is. De voorwaarden voor een dergelijke verlenging van de opleidingsduur zijn opgenomen in artikel B.18. Om talloze verlengingen te voorkomen is de mogelijkheid van verlenging beperkt tot de eindfase van de opleiding, in welke fase een eindoordeel over het functioneren van de specialist in opleiding wordt gegeven.

B.4. Rechtspositieregeling

Deze bepaling was reeds opgenomen in besluit CCMS no. 5-1999 (B.4.) en heeft als achtergrond te waarborgen dat de rechtspositie van de aios aan minimumeisen voldoen. De opleidingsinrichtingen zijn allen aangesloten bij de CAO ziekenhuizen, de CAO GGZ of de CAO Academische ziekenhuizen. Daarin worden ook de vergoeding van de voor de opleiding verplichte cursussen geregeld.

B.5. Plichten van de aios

Voorwaarde voor de aanvang van de opleiding is een registratie als basisarts in het BIG-register en een registratie in het opleidingsregister van de MSRC. De modelinstructie waarnaar onder d verwezen wordt betreft een modelinstructie uit 1998 opgesteld door de LAD, de NVZ, de LVAG, de Orde van Medisch Specialisten, de KNMG en de LHV gezamenlijk.

De MSRC heeft tot taak om toezicht te houden op de naleving van besluiten van het CCMS door opleiders, stageopleiders en opleidingsinrichtingen. Ter uitvoering van die taak is onder andere bepaald dat de aios jaarlijks een evaluatieformulier dienen in te vullen. Indien noodzakelijk kan de MSRC naar aanleiding van de informatie uit een dergelijk evaluatieformulier maatregelen nemen, zoals een tussentijdse visitatie.

In het tweede lid is bepaald dat een aios die niet de basisartsopleiding in Nederland heeft gevolgd voorafgaande aan de start van de medisch specialistische opleiding een taaltest dient doen. Goede Nederlandse communicatie is een voorwaarde voor een goede opleiding en patiëntenzorg.

Beoordeling van de aios

Een nieuwe regeling ten aanzien van de beoordeling van de aios is thans in ontwikkeling, waarbij een koppeling tussen de competenties en de verschillende moderne beoordelings- en toetsmethoden wordt gemaakt. Aangezien dit beoordelings- en toetsreglement nog niet is afgerond ten tijde van de inwerkingtreding van dit besluit, worden de vigerende bepalingen omtrent beoordeling gehandhaafd. Daarbij zijn de oude bepalingen gescreend op onjuistheden en onduidelijkheden en op grond daarvan aangepast.

B.6. Geschiktheidsbeoordeling

Het systeem is dat de aios tweemaal in zijn opleiding wordt beoordeeld of hij geschikt is de opleiding voort te zetten. In principe beoordeelt de opleider de geschiktheid in het eerste jaar en halverwege te opleiding. Op deze twee momenten in de opleiding kan de opleiding van de aios tussentijds worden gestaakt.

De aios die het niet met een beoordeling eens is, kan dit als een geschil voorleggen aan de CvG. De geschillenprocedure heeft opschortende werking ten aanzien van het bestreden besluit.

B.7. Jaarlijkse beoordeling

Bij de jaarlijkse beoordelingen anders dan in B.6. aangegeven staat de geschiktheid van de aios om de opleiding voort te zetten niet ter discussie. Uiteraard zijn deze beoordelingen wel van belang voor de vaststelling aan het eind of de aios geschikt en in staat kan worden geacht het specialisme zelfstandig uit te oefenen, zoals bepaald in artikel B.9.

B.8. Voortgangsgesprekken

De verplichting om een aantal voortgangsgesprekken te houden dienen ter onderbouwing van het geschiktheidsoordeel van de opleider, zoals bedoeld in artikel B.6., eerste en tweede lid en de mogelijkheid van de aios om tussentijds bij te sturen. Het voorkomt dat de aios plotseling wordt geconfronteerd met een negatief oordeel en daardoor niet de mogelijkheid heeft gehad om aspecten te verbeteren.

B.9. Eindoordeel

Ten behoeve van de registratie van de aios in het register van het betreffende medisch specialisme, dient de opleider aan het eind van de opleiding een verklaring af te geven of de aios al dan niet in staat is het specialisme zelfstandig en naar behoren uit te oefenen. Die verklaring borduurt voort op ten minste één voortgangsgesprek dat ten minste drie maanden voor het beoogde einde van de opleiding heeft plaatsgevonden, zodat een aios niet aan het einde van zijn opleiding kan worden overvallen door een negatieve beoordeling en nog ruimte heeft om zich te verbeteren.

Voordat er eventueel een negatief eindoordeel wordt afgegeven kan worden bekeken of verlenging van de opleiding als bedoeld in artikel B.18 in de rede ligt.

Het tweede lid is nieuw. Vroeger volgde een aios de opleiding bij één opleider in één opleidingsinrichting. Door alle ontwikkelingen is de opleiding in veel gevallen versnipperd over verschillende opleiders en opleidingsinrichtingen. Daardoor werd het wenselijk geacht te bepalen wie verantwoordelijk is voor de eindverklaring.

B.10. Inschrijving opleidingsregister

De aios dient zelf en voor aanvang van de opleiding een aanvraag tot inschrijving in het opleidingsregister in bij de MSRC. Een dergelijke aanvraag kan de aios eerst indienen nadat hij een opleidingsplaats heeft verworven en beschikt over een bewijs van inschrijving in het BIG-register. De datum van inschrijving in het opleidingsregister is niet bepalend voor de datum van aanvang van de opleiding.

In het vierde lid is bepaald dat de MSRC nadere gegevens opvraagt bij de aios. De MSRC gaat in dat kader in ieder geval na of de arbeidsovereenkomst van de aios voldoet aan de in artikel B.4. gestelde eisen. Indien dat niet het geval is zal de aios niet kunnen worden ingeschreven in het opleidingsregister.

Onderdeel van de aanvraag om in het opleidingsregister te worden ingeschreven is de betaling van het tarief dat door de MSRC is vastgesteld.

Derde lid: in geval van een samengestelde opleiding wordt met opleider bedoeld de opleider die verantwoordelijk is voor het betreffende deel van de opleiding.

B.11. Wijzigingen

Uitsluitend de opleider is in staat een oordeel te geven over de uiteindelijke indeling van de opleidingsonderdelen en om die reden is instemming van de opleider bij wijziging van het opleidingsschema noodzakelijk. Daarnaast hebben wijzigingen in een opleidingsschema van een aios gevolgen voor de inrichting waar de aios in opleiding is dan wel een deel van de opleiding zal volgen. Ook om die reden is instemming van de opleider noodzakelijk.

Eerste lid: in geval van een samengestelde opleiding wordt met opleider bedoeld de opleider die verantwoordelijk is voor het betreffende deel van de opleiding.

B.12. Uitschrijving opleidingsregister

Als de opleiding is met goed gevolg is voltooid of als de opleiding om andere redenen is beëindigd, bijvoorbeeld doordat de opleiding met een negatief eindoordeel is afgerond of als de opleiding in een eerder stadium tussentijds eindigt, zal de aios worden uitgeschreven uit het opleidingsregister. Is de opleiding voltooid met een positief eindresultaat dan zal inschrijving als medisch specialist in het betreffende medisch specialistenregister kunnen worden aangevraagd.

Paragraaf I-B: Bijzondere bepalingen

B.13. Deeltijd

De mogelijkheden om de opleiding in deeltijd te volgen is destijds, bij de inwerkingtreding op 6 maart 2003 van wijzigingsbesluit CCMS no. 3-2002 inzake de wijziging van besluit CCMS no. 5-1999, verruimd en daarmee werd voorzien in een behoefte onder de aios en aangesloten bij maatschappelijke ontwikkelingen. De regeling wijkt nauwelijks af van hetgeen ten tijde van de inwerkingtreding van dit besluit in artikel B.2. van besluit CCMS no. 5-1999 was geregeld.

Uitgangspunt van deze bepaling is dat het volgen van de opleiding in deeltijd mogelijk is en niet afhankelijk is van de persoonlijke ontwikkeling van de aios. Of het volgen van de opleiding in deeltijd ook uit bedrijfstechnisch oogpunt uitvoerbaar is, is niet in deze bepaling geregeld. Dit laatste is een kwestie tussen de aios en de werkgever, waarbij de Wet aanpassing arbeidsduur van toepassing is.

Eerste lid, sub b: Van belang is dat niet alleen de lengte van de gehele opleiding naar rato wordt aangepast, maar dat ook ieder specifiek onderdeel van de opleiding naar rato wordt verlengd. Dit geldt ook voor het doen van diensten.

Eerste lid, sub c: Met deze eis wordt gewaarborgd dat een aios die de opleiding in deeltijd volgt aan het eind van de opleiding over dezelfde kennis en vaardigheden beschikt als een aios die de opleiding voltijds volgt.

Eerste lid, sub d: het wordt wenselijk geacht om niet te vaak in de opleiding van deeltijdpercentage te wisselen om de continuïteit van opleiden te waarborgen. Tegen die achtergrond is bepaald dat wijziging van deeltijdpercentage aan het einde van een opleidingsonderdeel dient te worden geëffectueerd.

Eerste lid, sub e: Hierin is bepaald dat de opleiding minimaal in een aanstelling van 50% kan worden gevolgd. Deze ondergrens is overgenomen uit de Europese Richtlijn 93/16/EEG en heeft als achtergrond dat bij opleiding in minder dan 50% niet meer de gewenste kwaliteit kan worden gewaarborgd. Vanwege de uitvoerbaarheid van de verwerking van deeltijdpercentages is opgenomen dat de opleiding uitsluitend in afgeronde percentages van tientallen kan worden gevolgd en dat de diensten evenredig worden aangepast. Diensten maken immers deel uit van de opleiding.

Tweede lid: Aanpassing van de arbeids/opleidingsduur tijdens de opleiding betekent wijziging van het opleidingsschema. Wijzigingen in het opleidingsschema behoeven de instemming van de opleider en de MSRC, zoals is bepaald voor alle wijziging in artikel B.11. De MSRC toetst uitsluitend of het gewijzigde opleidingsschema voldoet aan de opleidingseisen en of de opleider met de wijziging heeft ingestemd. Uitsluitend de opleider is in staat een oordeel te geven over de uiteindelijke indeling van de opleidingsonderdelen en om die reden is instemming van de opleider noodzakelijk. Bij een conflict tussen aios en opleider over de wijziging van het opleidingsschema is de geschillenregeling als genoemd in Hoofdstuk B., titel II van toepassing.

B.14. Onderbreking

Met deze bepaling is duidelijker dan voorheen aangegeven dat de specialistische opleiding aaneengesloten dient te worden gevolgd. Uitsluitend op basis van wettelijke verlofmogelijkheden, zoals zorgverlof, ziekte, ouderschapsverlof en zwangerschapsverlof, is nu nog feitelijke onderbreking van de opleiding mogelijk.

De in besluit CCMS no. 5-1999 opgenomen regeling dat de opleiding éénmalig zonder compensatie met vier maanden kan worden onderbroken is vervallen. Destijds was de achtergrond van deze bepaling dat bij onderbreking wegens zwangerschap geen compensatie hoefde plaats te vinden. In de praktijk veroorzaakte deze regeling een onwenselijk verschil tussen aaneengesloten onderbreking en het volgen van de opleiding in deeltijd. Een aios die ouderschapsverlof aaneengesloten opnam hoefde niet te compenseren en een aios die ouderschapsverlof opnam door tijdelijk minder te gaan werken verschoof de einddatum van de opleiding. De huidige regeling maakt dit onderscheid niet. Bepaald is dat alleen kortdurende afwezigheid niet hoeft te worden gecompenseerd. Dit sluit ook beter aan bij de Europese Richtlijn 93/16/EEG, die in een bijlage aangeeft dat onderbrekingen van de opleidingen gecompenseerd moeten worden. Het aantal van twintig dagdelen is uiterst beperkt en voorkomt dat de Europese Richtlijn en het Kaderbesluit CCMS op dit punt onuitvoerbaar zijn. Vakantie op basis van de in de arbeidsvoorwaarden geregelde aantal dagen wordt niet als onderbreking aangemerkt.

Pas na één jaar dient de MSRC te worden geïnformeerd over de onderbreking. Daarvoor is het niet verplicht dit te melden bij de MSRC. Dat laat echter onverlet dat een onderbreking langer dan 20 dagdelen wel dient te worden gecompenseerd en derhalve via een voorstel tot wijziging van het opleidingsschema bij de MSRC bekend wordt. Dat is echter de verantwoordelijkheid van de aios en de opleider gezamenlijk. Als bij het einde van de opleiding en bij de aanvraag van registratie in het register van het betreffende medisch specialisme blijkt dat ten onrechte niet is gecompenseerd loopt de aios het risico dat zijn verzoek tot registratie wordt afgewezen omdat hij niet voldoet aan de opleidingseisen.

Nieuw is de mogelijkheid voor de MSRC om bij onderbreking van één jaar of meer te bepalen of en zo ja op welke wijze een gedeelte van de reeds gevolgde opleiding opnieuw dient te worden gevolgd. De vaardigheden opgedaan in bepaalde delen van de opleiding kunnen zijn vervaagd. Uiteraard is daarover het advies van de opleider noodzakelijk.

B.15: Vrijstelling

Bij besluit CCMS no. 2-2002 inzake meetellen van specialistische kennis en ervaring, verkregen buiten het kader van de opleiding (bekortingsbesluit), welke op 5 juli 2003 in werking is getreden, zijn de criteria voor vrijstelling gewijzigd. De in dat besluit opgenomen bepalingen zijn inhoudelijk ongewijzigd overgenomen in dit besluit. In verband met de uniformiteit van de regelgeving van de drie colleges (CCMS, CHVG en CSG) is het begrip bekorting vervangen door vrijstelling.

Een opleider dient in verband met de planning van de opleiding van de betreffende aios en eventuele andere aios zo spoedig mogelijk in kennis worden gesteld van het voornemen van de aios om vrijstelling van een deel van de opleiding bij de MSRC aan te vragen. Ter bescherming van de positie van de aios en zodat het al dan niet verkrijgen van vrijstelling niet bij de sollicitatie naar een functie van aios kan worden meegenomen, is bepaald dat de opleider in kennis moet worden gesteld nadat de aios zeker is van zijn opleidingsplaats.

B.16. Aanvraag tot vrijstelling

Eerste lid: De overweging hierbij is dat het opleidingsschema van de aios daarmee vooraf vastligt. De opgedane ervaring komt tevens in de meeste gevallen overeen met de in het begin van de opleiding te verrichte werkzaamheden, zodat het voor de hand ligt de opgedane ervaring in het begin van de opleiding te verdisconteren. De kwaliteit van de ervaring die de aios elders heeft opgedaan kan worden getoetst aan de hand van een beoordeling of verklaring van de betrokken opleider over de door de aios in het kader van zijn in de agnio-periode verrichtte medische werkzaamheden.

Tweede lid: Het CCMS overweegt in dit verband dat de aios voor de indiening van een vrijstellingsverzoek niet in een te afhankelijke positie ten opzichte van de opleider mag komen te staan. Echter het is niet de bedoeling de opleider daardoor te passeren. Om deze reden is in het vijfde lid bepaald dat de opleider uiteindelijk beoordeelt of de vrijstelling ook daadwerkelijk kan worden geëffectueerd.

Derde lid: De aanvraag wordt pas geacht te zijn ontvangen als alle voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke stukken door de MSRC zijn ontvangen. De in dit lid genoemde lijst van gegevens is niet limitatief. De MSRC bepaalt of er sprake is van voldoende informatie en zo niet welke informatie nog door de aios dient te worden gegeven.

Vierde en vijfde lid: De MSRC neemt de beslissing of de aanvraag tot vrijstelling op grond van de in dit besluit gestelde voorwaarden in beginsel kan leiden tot vrijstelling. Deze beslissing kan echter nog worden aangetast door een negatief oordeel van de opleider. Het is de competentie van de opleider om te beoordelen of de aios het onderdeel waarvoor de vrijstelling wordt verleend inderdaad dusdanig beheerst dat het verantwoord is om vrijstelling van dat onderdeel van de opleiding te verlenen.

B.17. Criteria voor vrijstelling

Uitgangspunt van de vrijstellingsregeling is dat medisch specialistische ervaring kan meetellen als opleiding en aldus tot vrijstelling van een onderdeel van de opleiding kan leiden. Als primaire voorwaarde is in dit artikel bepaald dat de ervaring verband moet houden met het medisch specialisme waarvoor de aios zal worden opgeleid. Dat wil zeggen dat de aios door de opgedane ervaring al een bepaald onderdeel van de opleiding beheerst en het om die reden verantwoord is dat de aios dit onderdeel niet volgt.

Ook voor het specialisme relevant wetenschappelijk onderzoek kan voor vrijstelling in aanmerking komen. Daarvoor is niet de combinatie van opleiding en wetenschappelijk onderzoek genoemd in artikel B.19. noodzakelijk.

Vrijstelling voor buitenlandse ervaring is mogelijk, maar is separaat geregeld in artikel B.24. en B.25.

De gedachte van de eis dat de ervaring direct na het examen tot arts dient te zijn opgedaan in een opleidingsinrichting is dat daarmee in beginsel ervan kan worden uitgegaan dat de ervaring nog wordt beheerst en van een hoog kwalitatief niveau is.

De overige bepalingen geven de berekening van de periode van vrijstelling aan. Daarbij wordt uitgegaan dat de ervaring wordt verleend op de onderdelen van de opleiding waarin de ervaring is opgedaan. Dus ervaring met wetenschappelijk onderzoek wordt vrijstelling verleend voor onderdelen van de opleiding die daarmee overeenkomen. Uit de bepalingen volgt dat voor werkervaring van minder dan 12 maanden geen vrijstelling kan worden verleend.

De in het eerste tot en met vijfde lid geregelde vrijstelling is met name gericht op werkervaring als agnio. Daarvoor is bepaald dat ten hoogste de helft van de opgedane ervaring kan meetellen voor de opleiding. Er kan echter ook sprake zijn van ervaring als aios opgedaan tijdens de opleiding in een ander medisch specialisme. Een aios kan de opleiding zijn aangevangen in een bepaald medisch specialisme en gedurende de opleiding overstappen naar de opleiding in een ander medisch specialisme. Indien de overstap wordt gemaakt naar de opleiding in een medisch specialisme met dezelfde vooropleiding, heeft de aios feitelijk al een deel van de opleiding in het `nieuwe' specialisme gedaan en ligt het voor de hand daarvoor volledige vrijstelling te verlenen. In de praktijk werd deze ervaring reeds volledig meegerekend en volledige vrijstelling verleend voor de vooropleiding als deze reeds gevolgd was in het kader van de opleiding in een ander medisch specialisme. In het Kaderbesluit is volledige vrijstelling voor een voltooide vooropleiding gevolgd in het kader van de opleiding in een ander medisch specialisme expliciet geregeld.

B.18. Verlenging

Dit is een nieuwe bepaling. Voorheen waren er feitelijk geen mogelijkheden om een aios langer op te leiden dan de vastgestelde duur. Het kwam echter voor dat een aios aan het eind van de opleiding enkele handelingen nog niet zelfstandig kon uitvoeren en derhalve kon het voor de registratie noodzakelijke formulier niet worden afgegeven. Om die reden werd het wenselijk geacht om een mogelijkheid op te nemen om de opleiding voor een korte periode te verlengen. Gekozen is voor de mogelijkheid in het kader van de eindbeoordeling de opleiding met ten hoogste 12 maanden te verlengen.

De verlenging van de opleiding is geen recht van de aios. De opleider beoordeelt of verlenging van de opleiding in de rede ligt en dient een eventueel voorstel tot verlenging voor te leggen aan de MSRC. Daarbij wordt bekeken of de door de opleider gesignaleerde tekortkomingen in de voorgestelde periode kunnen worden bijgebracht. Een gemotiveerd voorstel omvat ondermeer het doel van de verlenging en de gevolgen van de verlenging voor het opleidingsschema.

Indien de aios na deze verlenging nog niet in staat wordt geacht het specialisme zelfstandig en naar behoren uit te oefenen kan hij niet worden geregistreerd in het register van het betreffende medisch specialisme.

Vijfde lid: Verlenging van de opleiding betekent wijziging van het opleidingsschema. Wijzigingen in het opleidingsschema behoeven de instemming van de opleider en de MSRC, zoals is bepaald voor alle wijziging in artikel B.11.

Het verzoek van de opleider aan de MSRC om verlenging van de opleiding komt niet in aanmerking om aan de Commissie voor Geschillen voor te leggen, wel tegen de kennelijk negatieve eindbeoordeling, waaruit het verlengingsverzoek voortvloeide. Van de beslissing van de MSRC op het verlengingsverzoek staat wel de weg naar de CvG open.

De termijn voor indiening van een verzoek tot verlenging is drie maanden of langer. Deze staat los van de termijn voor indiening van een verzoek tot wijziging van het opleidingsschema. Deze bedraagt twee maanden of langer. Beide verzoeken kunnen gelijktijdig worden ingediend, maar dat is niet verplicht. Het is ook niet onlogisch dat een verzoek tot wijziging van het opleidingsschema van de aios volgt op een beslissing tot verlenging van de opleiding door de opleider.

Er is dan ook geen sprake van discrepantie tussen beide termijnen.

Paragraaf I-C: Opleiding en klinisch wetenschappelijk onderzoek

De toename van het aantal klinisch wetenschappelijke onderzoekers leidde er toe dat het CCMS in 1991 een AGIKO-model vaststelde, dat artsen de mogelijkheid bood de medisch specialistische opleiding te combineren met het verrichten en afronden van een klinisch wetenschappelijk onderzoek. Het AGIKO-model was neergelegd in Besluit CCMS no. 3-1998.

Het CCMS heeft besloten dit model en de term AGIKO los te laten, omdat dit suggereerde dat ook het wetenschappelijk onderzoek onder de verantwoordelijkheid van de opleider plaatsvond. In de huidige constructie wordt de combinatie opleiding en onderzoek mogelijk gemaakt, waarbij uitsluitend eisen worden gesteld ter waarborging van de kwaliteit van de praktische medisch specialistische opleiding. Er worden geen eisen gesteld aan het wetenschappelijk onderzoek en de tijd dat de aios besteedt aan onderzoek valt derhalve niet onder de verantwoordelijkheid van de opleider c.q. de opleidingsinrichting. Een regeling voor de combinatie van opleiding en onderzoek is noodzakelijk omdat wetenschappelijk onderzoek feitelijke onderbreking van de praktische opleiding kan betekenen en de praktische opleiding over een langere tijd wordt verspreid.

B.19. Combinatie opleiding en klinisch wetenschappelijk onderzoek

In het tweede lid heeft het CCMS een maximum willen stellen aan de termijn waarover de praktische opleiding in het medisch specialisme kan worden verspreid. Bij een spreiding over een langere termijn kan de kwaliteit van de praktische medisch specialistische opleiding niet meer worden gegarandeerd. De combinatie van opleiding en wetenschappelijk onderzoek kan in totaal maximaal negen jaar bedragen.

B.20. Randvoorwaarden

De onder sub a genoemde voorwaarde houdt feitelijk een aanvulling in van de gewone bepalingen over inschrijving in het opleidingsregister als bedoeld in artikel B.10. Bij de combinatie met wetenschappelijk onderzoek dient naast de opleider ook de onderzoeksbegeleider zijn akkoord te geven aan het opleidingsschema.

Sub c staat er niet aan in de weg dat tijdens klinisch wetenschappelijk onderzoek een aanvraag kan worden ingediend om dit onderzoek te mogen combineren met de opleiding in een medisch specialisme of andersom.

Sub d waarborgt dat de aios te allen tijde betrokken blijft bij de opleiding door bijvoorbeeld stafbesprekingen bij te wonen.

B.21. Aanvraag voor beoordeling opleidingsschema

Indien de aios de opleiding nog niet is aangevangen dient de aios zich conform B.10 in te schrijven in het opleidingsregister, waarbij geldt dat het opleidingsschema zowel door de opleider als de onderzoeksbegeleider dient te zijn goedgekeurd.

Indien de aios de opleiding reeds is aangevangen en de opleiding wenst te vervolgen in combinatie met wetenschappelijk onderzoek, betreft het een wijziging van het opleidingsschema zoals bepaald in artikel B.11. Ook in dat geval geldt dat het opleidingsschema zowel door de opleider als de onderzoeksbegeleider dient te zijn goedgekeurd.

B.22. Overige bepalingen

In het eerste lid is bepaald dat tijdens de periode dat de aios de praktische opleiding volgt de eisen gelden zoals vastgelegd in dit besluit en het specifieke besluit voor het betreffende medisch specialisme. Een aantal eisen ten aanzien van vrijstelling zijn daarvan uitgezonderd. Ook een aios die de opleiding combineert met wetenschappelijk onderzoek kan op basis van dat wetenschappelijk onderzoek vrijstelling krijgen voor een onderdeel van de praktische opleiding. Gedachte is dat er sprake is van ongelijke behandeling als een aios die een relatief klein onderzoek heeft gedaan voordat hij in opleiding ging wel vrijstelling kan worden verleend en de aios die een substantieel onderzoek doet, waarop hij in de meeste gevallen promoveert, en dit combineert met de opleiding, geen vrijstelling zou kunnen krijgen. De artikelen B.16., eerste lid en B.17. eerste lid, onder c, zijn buiten toepassing verklaard, omdat bij een combinatie van de opleiding met wetenschappelijk onderzoek niet aan deze eisen kan worden voldaan.

Tweede lid: De bepalingen over deeltijd en onderbreking zijn van overeenkomstige toepassing verklaard op de periode dat wetenschappelijk onderzoek wordt gevolgd, teneinde te waarborgen dat de opleiding binnen een bepaalde periode wordt afgerond.

Het derde lid heeft als achtergrond dat het afbreken van het wetenschappelijk onderzoek de aios niet per definitie ongeschikt maakt om de opleiding tot medisch specialist voort te zetten.

Paragraaf I-D: De stage

B.23. Stage

Stages die in de specifieke besluiten worden omschreven dienen in ieder geval te voldoen aan de randvoorwaarden als beschreven in dit besluit. Een stage is aan een maximum tijdsduur gebonden om een brede opleiding in alle aspecten van het specialisme te waarborgen. Als voorwaarde voor een stage is gesteld dat de aios 80% van de dagtaak in de stage dient te besteden. Dat betekent niet dat de aios minimaal een dienstverband van 80% moet hebben. Ook het volgen van een stage in een deeltijdaanstelling van minder dan 80% is mogelijk. Essentie is dat 80% van de arbeidstijd conform de arbeidsovereenkomst wordt besteed aan de voor die stage specifieke werkzaamheden. Dat betekent ook dat de dagtaak zich niet hoeft te beperken tot werkzaamheden overdag. Achtergrond van deze bepaling is dat de aios zo min mogelijk wordt belast met algemene werkzaamheden. Alleen dan kan de aios voldoende ervaring op het gebied van de stage opdoen.Een stage kan worden gevolgd in een specifiek deel van het specialisme. Om die reden dient de patiëntenpopulatie ook specifiek te zijn.

Paragraaf I-E: Gedeeltelijke opleiding buiten Nederland

B.24. Met voorafgaande toestemming MSRC

Bij een aanvraag om een gedeelte van de opleiding in het buitenland te kunnen volgen zal worden beoordeeld in hoeverre de in het buitenland te volgen gedeelte van de opleiding overeenkomt met de opleiding in Nederland. De MSRC vraagt daarover advies aan de plenaire visitatiecommissie van de betreffende medisch specialistische vereniging en de opleider.

B.25. Zonder voorafgaande toestemming MSRC

Uitgangspunt van dit artikel is dat opleiding in het buitenland op dezelfde wijze wordt beoordeeld als ervaring voorafgaande aan de opleiding in Nederland. Om die reden is dezelfde systematiek aangehouden als vrijstelling zoals geregeld in artikel 15 tot en met B.17.

In afwijking van artikel B.24. kan dus niet de volledige opleidingstijd in het buitenland worden meegerekend, maar conform artikel B.17., tweede lid, ten hoogste de helft.

Titel II: Geschillen

In dit besluit is een geheel nieuwe geschillenregeling opgenomen. Deze geschillenregeling geldt voor alle specialismen, ongeacht onder welk college het specialisme ressorteert. Reden van een nieuwe geschillenregeling is om de `dubbelrol' van de registratiecommissies als toezichthoudend orgaan en geschillenbeslechter weg te nemen. Qua systematiek is zoveel aangesloten bij de systematiek voor zaken die op grond van de Regeling worden voorgelegd aan de Adviescommissie voor de behandeling van bezwaarschriften conform de Awb (ACO).

Van een geschil is sprake zodra één van de partijen uitdrukkelijk schriftelijk verklaard dat er een geschil is, nadat hun pogingen om samen overeenstemming te bereiken zijn gestrand. Dat wordt als moment van het ontstaan van het geschil aangemerkt.

Alle geschillen die betrekking hebben op de vorm, inhoud en duur van de opleiding of de inschrijving in het opleidingsregister kunnen aan de CvG worden voorgelegd, tenzij de Algemene wet bestuursrecht of het ingevolge de Regeling aan de Adviescommissie voor de behandeling van bezwaarschriften moet worden voorgelegd.

Aan de CvG kunnen derhalve de geschillen worden voorgelegd die beslissingen in het kader van de opleiding tot specialist betreffen. Hieronder vallen onder meer geschillen over de kwaliteit van de opleiding, de beoordeling van de aios door de opleider en geschillen over in- en uitschrijvingen respectievelijk in en uit het opleidingsregister.

Aan de ACO daarentegen worden alle beslissingen voorgelegd die voortvloeien uit de taken genoemd in de Regeling; dat betreft in essentie beslissingen omtrent registratie, herregistratie, herintreding, erkenning als opleider, opleidingsinrichting of opleidingsinstituut. Dit betreft publiekrechtelijke beslissingen waartegen bezwaar in de zin van de Awb openstaat.

Beslissingen die aan de CvG kunnen worden voorgelegd zijn geen beslissingen in de zin van de Awb en behoren derhalve niet tot de competentie van de ACO. Juist voor die gevallen is de CvG in het leven geroepen.

Ingeval er twijfel bestaat tot wiens competentie een geschil behoort, zal de commissie waaraan het geschil is voorgelegd uitsluitsel geven over de competentie.

De CvG toetst geschillen integraal. Dit betekent dat de CvG bij een geschil over bijvoorbeeld de beoordeling van de aios aan de hand van de stukken de beslissing van de opleider toetst. De CvG beoordeelt of de opleider terecht tot zijn beslissing heeft kunnen komen. De CvG zal niet de inhoudelijke beoordeling van de opleider overdoen en zelf op de stoel van de opleider plaatsnemen. De CvG kan immers nooit bepalen of een specialist een bepaalde medische vaardigheid daadwerkelijk beheerst; dat oordeel is aan de opleider voorbehouden. De CvG kan -zij het met enige afstandelijkheid- wel aangeven of de beoordeling van de opleider terecht was.

Partijen bij een geschil kunnen zijn de arts, de aios, de specialist, de opleider, de opleidingsinrichting, de MSRC en de arts die buiten Nederland een specialisatie heeft gevolgd en op grond van dit besluit een individueel scholingsprogramma moet volgen.

Voordat een verzoek wordt ingediend bij de CvG moeten partijen eerst gepoogd hebben het geschil zelf op te lossen door het inschakelen van de centrale opleidingscommissie, voorzover het geschil de competentie van de centrale opleidingscommissie betreft. De commissie schakelt vervolgens op eigen initiatief of op verzoek van een of meer partijen een mediator in. De mediators dienen bij het Nederlands Mediation Instituut te zijn geregistreerd. Indien de bemiddeling of de mediation niet tot een bevredigend resultaat leidt kan de betrokkene een verzoekschrift indienen bij de CvG. Slaat de betrokkene de fase van bemiddeling of mediation over dan zal de CvG het verzoek niet-ontvankelijk verklaren. De bemiddeling, de mediation en het verzoekschrift hebben opschortende werking. Dit geldt overigens alleen indien het geschil betrekking heeft op een genomen besluit. In andere gevallen geldt deze bepaling niet. De opschortende werking houdt in dat de rechtsgevolgen van het besluit worden opgeschort.

Nadat de CvG uitspraak heeft gedaan staat de weg naar de civiele rechter open, in tegenstelling tot een advies van de ACO waartegen geen rechtstreeks beroep mogelijk is bij de Bestuursrechter. De ACO geeft advies aan de betreffende registratiecommissie, die vervolgens zelf een beslissing neemt. Tegen die bestuursrechtelijke beslissing van de registratiecommissie is beroep bij de bestuursrechter mogelijk.

De CvG doet zelf uitspraak, omdat ook de MSRC partij in het geschil kan zijn Het is niet mogelijk de uitspraak van de CvG nog aan de ACO voor te leggen, omdat de ACO zich beperkt tot bezwaarschriften op grond van de Regeling, wat nu juist buiten de competentie van de CvG valt.

Hoofdstuk C

De erkenningseisen waren tot op heden opgenomen in besluit CCMS no. 5-1999 (de algemene eisen voor de opleiding van medisch specialisten) en besluit CCMS no. 3-2001 (eisen en voorwaarden voor de erkenning van opleiders en opleidingsinrichtingen). Het systeem van erkenningen is gewijzigd met de inwerkingtreding op 21 maart 2003 van besluit CCMS no. 3-2001 onder druk van de maatschappelijke ontwikkelingen. Voorheen werd uitsluitend de opleiding op één locatie gevolgd. Door de vele fusies en de wens om de opleiding over meerdere locaties te spreiden, is de erkenningssystematiek verruimd. Daarbij is het begrip opleidingsinrichting zodanig verbreed, dat alle erkenningssituaties zullen vallen onder één van de onderstaande modellen:

- de opleiding vindt plaats op één locatie: één erkenning, één visitatie;

- de opleiding vindt plaats op meerdere, samenhangende, locaties: één erkenning voor het geheel, één visitatie;

- de opleiding vindt plaats in verschillende opleidingsinrichtingen die onderling geen bestuurlijke samenhang vertonen: separate erkenning en visitaties.

De in de twee genoemde besluiten opgenomen eisen zijn zoveel mogelijk overgenomen in dit besluit, voorzover de eisen toetsbaar en nog wenselijk waren.In het besluit is een onderscheid gemaakt tussen eisen en verplichtingen. Bij een eerste erkenning, dat wil zeggen als er nog geen opleiding aanwezig is, wordt uitsluitend beoordeeld of de opleider en de opleidingsinrichting aan de eisen voldoen. Uiteraard wordt wel meegenomen of in de toekomst ook voldaan kan worden aan de verplichtingen. Bij een verzoek om de erkenning te hernieuwen wordt beoordeeld of zowel aan de eisen als de verplichtingen is voldaan.

Titel I De opleider, de plaatsvervangend opleider en de stageopleider

C.1. De eisen voor erkenning

De in dit artikel opgenomen eisen zijn minimumeisen en kunnen worden aangevuld en aangescherpt per medisch specialisme in een specifiek besluit. Ook kan in een specifiek besluit een nadere uitwerking worden gegeven van de eisen zoals bepaald in dit artikel.

Tevens is een aantal eisen geformuleerd voor de opleidingsgroep. De opleidingsgroep wordt als zodanig niet apart erkend door de MSRC, maar betrokken bij de beoordeling van de opleider. Indien de beoogde opleidingsgroep niet aan deze eisen voldoet dan kan de opleider niet worden erkend.

Als voorwaarde is gesteld dat de opleidingsgroep het specialisme uitoefent naar de maatstaven van `good clinical practice'. Wat hieronder wordt verstaan wordt per medisch specialisme bepaald door de kwaliteitseisen die de betreffende wetenschappelijke medisch specialisten vereniging voorschrijft.

De onder j genoemde aanwijzing aan de opleider geeft de MSRC slechts indien bemiddeling van de plenaire visitatiecommissie of het concilium van het betreffende specialisme zonder resultaat is gebleven.

Met de aanwijzing worden de gezamenlijke opleiders verantwoordelijk gemaakt voor een aios door te vragen tot een oplossing te komen. Zonder deze aanwijzingsmogelijkheid is de MSRC niet in staat uitvoering te geven aan een beslissing van de CvG als hier bedoeld of aan artikel C.28. (voortzetting opleiding).

C.2. en C.4. Opleidingsgroep

De opleider en de plaatsvervangend opleider werken ten behoeve van de opleiding samen met de opleidingsgroep en maakt daarvan ook daadwerkelijk onderdeel uit.

De effectiviteit van de opleiding tot medisch specialist wordt voor een belangrijk deel bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van een gunstig opleidingsklimaat. Hiermee wordt bedoeld, dat de voorwaarden aanwezig zijn waaronder een opleiding tot stand kan komen en in stand kan blijven met een zo groot mogelijk rendement voor de individuele aios. Het creëren en in stand houden van een dergelijk klimaat is een verantwoordelijkheid van de gehele groep medisch specialisten in een inrichting. Ook hebben de aios ten opzichte van elkaar de verplichting een gunstig opleidingsklimaat te onderhouden. Daarnaast geven de medisch specialisten die zich met de opleiding bezig houden `het goede voorbeeld'; hun attitude met betrekking tot opleiding, onderzoek en patiëntenzorg is van groot belang voor de manier waarop de aios volgt. In de eisen en verplichtingen van de opleiders en de opleidingsgroep is het een en ander neergelegd en tot op zekere hoogte uitgewerkt; tot op zekere hoogte, omdat het niet doenlijk is het opleidingsklimaat, waarmee niet alleen concrete activiteiten worden aangegeven, maar ook het aanwezig zijn van een bepaalde sfeer, in maat en getal uit te drukken.

Hierbij is voorts van belang dat het klimaat in de opleidingssituatie veiligheid biedt en veel mogelijkheden tot een open communicatie. Met veiligheid wordt bedoeld, dat de aios in een omgeving verkeert waarin het mogelijk is dat fouten worden besproken en twijfels worden geuit zonder dat daaraan negatieve consequenties worden verbonden. Ook moet het mogelijk zijn dat ondervonden beperkingen in alle openheid aan de orde gesteld worden. Er dient, anders gezegd, gestreefd te worden naar een sfeer waarbinnen het melden van fouten en het hebben van onzekerheden vanzelfsprekend is en waar actief gelegenheid wordt geboden voor relativering en (zelf)kritiek, zonder repercussies. Op deze wijze kunnen zelfkritiek en daarmee aangrijpingspunten voor verbetering tot uitdrukking komen. Ook kan de aios in een dergelijke sfeer zijn of haar beperkingen en mogelijkheden leren inzien.

Voor een goed opleidingsklimaat is ook van belang, dat door de opleiders een eenheid van aanpak van problemen wordt gehanteerd. Tevens dient regelmatig een gestructureerd moment aanwezig te zijn, waarop uitsluitend opleidingsproblemen in een overleg tussen aios en opleiders aan de orde komen (opleidingsvergadering). Ook is belangrijk dat dagelijks een algemeen rapport wordt gehouden en dat wekelijks structurele besprekingen van (probleem)patiënten plaatsvinden. Tenslotte moeten de opleiders bereikbaar en zo nodig beschikbaar zijn om steun te bieden bij problemen die zich bijvoorbeeld tijdens nachtdiensten voordoen. Hierbij dient het betreffende lid van de opleidingsgroep niet alleen telefonisch bereikbaar, maar ook, gevraagd en ongevraagd, daadwerkelijk persoonlijk aanwezig te zijn.

C.3. Verplichtingen opleider

De opleider neemt actief deel aan onderwijsactiviteiten. De opleider is niet verplicht bij ieder opleidingsactiviteit aanwezig te zijn, maar dient wel aan te tonen dat hij voorzover mogelijk en in redelijkheid aan de binnen de opleidingsinrichting gedane onderwijsactiviteiten deelneemt.

De opleider is verplicht relevante wijzigingen in de opleiding te melden. In ieder geval dient aan de MSRC te worden gemeld als er essentiële veranderingen in de organisatie of structuur van de opleidingsinrichting zijn opgetreden of als hij zijn taak als opleider heeft neergelegd of zijn arbeidsovereenkomst is beëindigd.

De modelinstructie waarnaar onder a.v verwezen wordt betreft een modelinstructie uit 1998 opgesteld door de LAD, de NVZ, de LVAG, de orde van medisch specialisten, de KNMG en de LHV gezamenlijk.

C.5. Eisen voor erkenning van medisch specialisten tot plaatsvervangend opleider

Naast de opleider wordt in beginsel altijd een plaatsvervangend opleider erkend door de MSRC. De plaatsvervangend opleider dient aan dezelfde eisen en verplichtingen te voldoen als de opleider. Daarmee wordt de kwaliteit van de opleiding bij afwezigheid van de opleider gewaarborgd.

C.7. De stageopleider

Voor een stageopleider gelden in beginsel minder zware eisen en zijn gericht op de uitoefening van dat specifieke deel van de opleiding. De mogelijkheid om een opleider uitsluitend voor één gedeelte, een stage, van de opleiding te erkennen is geboden, teneinde spreiding van de opleiding over meerdere opleiders en opleidinginrichtingen mogelijk te maken waarbij sprake blijft van opleiding in een `gecontroleerde' omgeving. Gewaarborgd wordt dat de aios altijd wordt begeleid door een terzake deskundige medisch specialist.

C.10. Eisen voor erkenning

Als nieuwe eis is opgenomen dat de opleidingsinrichting er voor dient te zorgen dat de leden van de opleidingsgroep deelnemen aan de kwaliteitsvisitatie van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging. Daarmee wordt gewaarborgd dat de patiëntenzorg voldoet aan de kwaliteitseisen van het betreffende medisch specialisme. Deze eis is niet separaat als eis voor de opleider gesteld, aangezien dit al een herregistratie-eis is die geldt voor iedere medisch specialist (artikel D.20. en D.24.).

Tevens is als nieuwe eis opgenomen dat de opleidingsinrichting bereid is op aanwijzing van de MSRC aios toe te laten die ofwel door een geschil of doordat de erkenning van de opleidingsinrichting is vervallen een nieuwe opleidingsplaats zoeken. Voorheen was er voor deze aios geen vangnet. Door deze eis heeft de MSRC de mogelijkheid daar waar mogelijk een aios te plaatsen. Uitdrukkelijk is het niet opgenomen als harde verplichting, aangezien er tal van omstandigheden kunnen zijn waardoor het niet mogelijk is voor de opleidingsinrichting om op dat moment die aios in opleiding te nemen.

Eerste lid: De toevoeging onder e dat de visitatie geschiedt volgens de systematiek van de wetenschappelijke vereniging houdt verband met het verschillende karakter van de academische en niet-academische ziekenhuizen. Niet altijd wordt eenzelfde visitatie voor beide soorten ziekenhuizen uitgevoerd; soms ook heeft een wetenschappelijke vereniging geen visitatieprogramma voor academische ziekenhuizen.

De onder i genoemde aanwijzing aan de opleider geeft de MSRC slechts indien bemiddeling van de plenaire visitatiecommissie of het concilium van het betreffende specialisme zonder resultaat is gebleven.

Met de aanwijzing wordt de opleidingsinrichting verantwoordelijk gemaakt voor een aios door te vragen tot een oplossing te komen.

C.11. Aanvullende eisen bij meerdere locaties

Deze aanvullende eisen hebben tot doel te bewerkstelligen dat de registratiecommissie één bestuur kan aanspreken op het functioneren van de opleiding. Er dient aldus één bestuurlijke eenheid verantwoordelijk te zijn voor de opleiding. Met het gestelde onder b is aangegeven dat alle leden van een opleidersgroep dezelfde aanstellings- of organisatievorm hebben, zodat een congruente groep gewaarborgd is.

C.12. Verplichtingen opleidingsinrichting

Eerste lid, onder a, sub i: Dit is een maximumnorm, zodat de aios in ieder geval voldoende begeleiding krijgt bij het verrichten van zijn werkzaamheden. Er mogen per fte medisch specialist die in de inrichting werkzaam en bij de opleiding betrokken ten hoogste 1,5 fte aios in opleiding zijn. In specifieke besluiten kan per medisch specialisme, op verzoek van de betreffende wetenschappelijke vereniging, worden bepaald dat het aantal medisch specialisten ten opzichte van de aios uitgedrukt in fte's lager is dan 1,5.

Eerste lid, onder a, sub iv: bedoeld is de modelinstructie zoals opgesteld door de LAD, de NVZ, de LVAG, de orde van medisch specialisten, de KNMG en de LHV gezamenlijk.

Eerste lid, onder a, sub v: De opleidingsinrichting is evenals de opleider verplicht alle relevante wijziging in de opleiding aan de MSRC te melden. In ieder geval dient te worden gemeld:

- essentiële veranderingen in de organisatie of structuur van de opleidingsinrichting zijn opgetreden;

- de opleider zijn taak heeft neergelegd, zijn arbeidsovereenkomst wordt beëindigd of ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld wegens een geestelijke stoornis;

- de opleider is overleden.

De in eerste lid, onder b genoemde aanwijzing aan de opleidingsinrichting geeft de MSRC slechts indien bemiddeling van de plenaire visitatiecommissie of het concilium van het betreffende specialisme zonder resultaat is gebleven.

Zonder deze aanwijzingsmogelijkheid is de MSRC niet in staat uitvoering te geven aan een beslissing van de CvG als hier bedoeld of aan artikel C.28. (voortzetting opleiding).

C.15. Samenwerkingsovereenkomsten

Met de eis van een samenwerkingsovereenkomst wordt bevorderd dat de opleidingsinrichtingen met elkaar samenwerken om de totale opleiding in een specialisme te realiseren.

Voor het opstellen van een samenwerkingsovereenkomst kan gebruik worden gemaakt van het door de MSRC opgesteld Model samenwerkingsovereenkomst. De samenwerkingsovereenkomst kan eventueel worden aangevuld met andere dan de in het model genoemde elementen.

In de specifieke besluiten kan ingevolge artikel A.2. per specialisme aanvullende voorschriften worden gesteld ten aanzien van deze samenwerkingsovereenkomsten.

C.16. Eisen en verplichtingen voor de erkenning van een gedeelte van de opleiding

Vroeger werden in veel specifieke eisen gesproken van `A-opleidingen' en `B-opleidingen'. De A-opleidingen waren de opleidingen waar alle onderdelen van de opleiding konden worden gevolgd en de B-opleidingen slechts een gedeelte. De Regeling in dit artikel betreft de inrichting zoals voorheen bekend stond als de `B-inrichting'. Voor de erkenning van een gedeelte van de opleiding, niet zijnde een specifieke stage als bedoeld in artikel C.17., gelden dezelfde eisen als voor een opleidingsinrichting die is erkend voor de totale opleiding. Als extra eis wordt de samenwerkingsovereenkomst gesteld.

C.17. Eisen en verplichtingen voor de erkenning van een opleidingsinrichting voor een stage

Voor erkenning van een inrichting voor één stage zijn minder zware eisen gesteld. Daarmee wordt het makkelijker de opleiding over meerdere inrichtingen te verspreiden en aldus de capaciteit van de opleiding te vergroten.

Titel III: Procedure erkenning opleider, plaatsvervangend opleider, stageopleider en opleidingsinrichting

In deze paragraaf zijn de door de MSRC te hanteren randvoorwaarden voor de erkenning weergegeven, zoals de duur van de erkenning, tussentijdse wijziging van de erkenning en einde van de erkenning. Naast deze regels gelden de bepalingen zoals opgenomen in de Regeling specialisten geneeskunst.

C.18. Aanvraag erkenning

De verantwoordelijkheid voor de aanvraag tot erkenning of hernieuwde erkenning ligt bij de opleider en de opleidingsinrichting. De Regeling schrijft wel voor dat bij hernieuwde erkenning de MSRC de betrokkenen tijdig informeert over het verstrijken van de erkenningstermijn. Als de opleider of de opleidingsinrichting vervolgens geen verzoek tot hernieuwde erkenning indienen, vervalt de erkenning.

C.19. Visitatie

In dit artikel is uitsluitend bepaald dat de MSRC een onderzoek moet doen alvorens een verzoek tot erkenning in te willigen. Doorgaans zal de MSRC dat onderzoek uitbesteden in de vorm van een visitatie, die door een visitatiecommissie wordt uitgevoerd. Hoe de MSRC dit invult is een uitvoeringskwestie van de MSRC. Daartoe stelt de MSRC nadere voorschriften vast.

C.20. Beslissing tot erkenning

Uitgangspunt is dat voor elke eerste- of vervolgerkenning altijd aan de eisen voor erkenning voldaan moet zijn. Voor een vervolgerkenning moet ook aan de verplichtingen voor erkenning zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is een vervolgerkenning onder voorwaarden mogelijk.

Om gebruik te kunnen maken van dit instrument om voorwaarden te stellen dient vooraf duidelijk te zijn welke voorwaarden aan de erkenning kunnen worden verleend en wanneer de MSRC daarvan gebruik zal maken. De MSRC zal het stellen van voorwaarden in beleidsregels vooraf kenbaar moeten maken.

C.21. Duur erkenning

Uitgangspunt is dat als voldaan wordt aan alle eisen en verplichtingen als omschreven in dit besluit en het van toepassing zijnde specifiek besluit, erkenning wordt verleend voor de maximale periode van vijf jaar. Indien niet volledig aan de erkenningseisen wordt voldaan kan de MSRC besluiten om de erkenning niet te verlenen, voor een beperkte duur of onder bepaalde voorwaarden zoals bepaald in artikel C.20.

Het vijfde lid betreft tussentijdse wijzigingsverzoeken van een opleider, plaatsvervangend opleider of stageopleider.

C.22. Ingangsdatum erkenning

Overeenkomstig de Regeling blijft een erkenning in stand in stand zolang een aanvraag tot erkenning in behandeling is, ondanks dat de expiratiedatum tijdens de behandeling van het verzoek is verstreken.

C.25. Koppeling erkenning opleider en opleidingsinrichting

Bij het tweede lid geldt het bepaalde in artikel C.10. van dit besluit. Het betekent dat zodra in een opleidingsinrichting geen opleider, geen plaatsvervanger en geen waarnemer aanwezig is, op dat moment de erkenning van de opleidingsinrichting komt te vervallen.

Hoofdstuk D

Titel I: Inschrijving

D.1. Inschrijving

In dit artikel is de registratie geregeld. Artikel D.1. geeft aan op welke manieren een arts geregistreerd kan worden in een medisch specialistenregister. Samengevat zijn er vijf mogelijkheden:

1. registratie na voltooiing van de opleiding in een medisch specialisme in Nederland

2. registratie op basis van Richtlijn 93/16/EEG

3. registratie na voltooiing van een beoordelingsstage

4. registratie na voltooiing van een individueel scholingsprogramma

5. registratie op grond van herregistratie en herintreding

Titel II: Registratie

Paragraaf II-A: Aanvraag registratie

D.5. Registratie aios tot medisch specialist

In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om een verzoek tot registratie in te dienen kort voor de formele einddatum van de opleiding om de MSRC een termijn te gunnen om de administratieve afhandeling van de aanvraag te regelen. Hiermee wordt het mogelijk gemaakt om de registratie zo spoedig mogelijk na de einddatum van de opleiding te effectueren.

D.8. Inschrijving korter dan 5 jaar

Ingevolge de Regeling is inschrijving voor een kortere periode dan vijf jaar of onder voorwaarden mogelijk. In het eerste lid wordt met de verwijzing naar de Regeling de mogelijkheid vastgelegd om een specialist korter te registreren indien een specialist veel later na afronding van de opleiding een aanvraag tot registratie indient en in de tussentijd niet werkzaam is geweest. In dat geval is kortere registratie aangewezen, om te voorkomen dat tussen het moment waarop aan alle registratie-eisen werd voldaan en de eerste herregistratie een tijdspanne van meer dan vijf jaar ontstaat.

Paragraaf II-B: Individueel scholingsprogramma EER en Zwitserse Bondsstaat

D.9. Specialistendiploma EER en Zwitserse Bondsstaat

Eerste lid: Op basis van Richtlijn 93/16/EEG is een regeling getroffen voor onderdanen van de EER en van de Zwitserse Bondsstaat die beschikken over de in het eerste lid genoemde bescheiden, maar die niet in aanmerking komen van rechtstreekse erkenning van hun diploma op basis van artikel D.1., eerste lid, sub b, c of d van dit besluit. Het moet gaan om een specialistendiploma dat voor wat betreft de inhoud vergelijkbaar is met een medisch specialisme als genoemd in A.5 van dit besluit.

Tweede en derde lid: Tijdens een individueel scholingsprogramma wordt de arts opgeleid tot het eindniveau van de Nederlandse medisch specialistische opleiding. Het individueel scholingsprogramma is afgestemd op de ervaring van de arts en kan maximaal twee jaar duren. Indien de MSRC voorziet dat de arts een langere tijd nodig zal hebben om op het eindniveau van de Nederlandse opleiding te komen, zal de arts niet in aanmerking kunnen komen voor een individueel scholingsprogramma maar de gewone opleiding in het betreffende medisch specialisme dienen te volgen. Daarop kan de MSRC dan vrijstelling verlenen.

Paragraaf II-C: Beoordelingsstage

Paragraaf II-C regelt de beoordelingsstage, zoals dat was geregeld in besluit CCMS no. 9-2000. De duur van de beoordelingsstage is bekort tot in beginsel maximaal zes maanden, waarbij het mogelijk is om in overleg met de opleider een langere of kortere duur te bepalen (D.14.). Reden is dat daarmee duidelijker dan voorheen de beoordelingsstage wordt onderscheiden van opleiding. Een beoordelingsstage is uitsluitend bedoeld om te beoordelen of de arts in staat is het betreffende specialisme in Nederland zelfstandig en naar behoren uit te oefenen en niet om te arts bij te scholen. Indien vooraf duidelijk is dat de arts nog dient te worden bijgeschoold dient te worden bekeken of de arts in aanmerking kan komen voor een individueel scholingsprogramma als bedoeld in paragraaf II-B dan wel de opleiding, waarbij eventueel vrijstelling voor onderdelen kan worden verleend, dient te volgen.

Nieuw is dat een arts om in aanmerking te komen voor een beoordelingsstage dient aan te tonen dat hij de afgelopen vijf jaar in voldoende mate en regelmatig werkzaam is geweest. Met voldoende en regelmatig wordt gedoeld op de herregistratie-eisen zoals deze voor de Nederlandse medisch specialisten gelden.

Titel III: Herregistratie

Al enkele jaren wordt binnen het CCMS gediscussieerd over het stellen van kwalitatieve eisen naast de kwantitatieve eisen. Deze discussie heeft geleid tot de vaststelling door het CCMS van besluit CCMS no. 7-1999, dat vanwege financiële aspecten niet is goedgekeurd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en derhalve nooit in werking getreden. De bepalingen van besluit CCMS no. 7-1999 zijn inhoudelijk vrijwel ongewijzigd overgenomen in deze paragaaf. De kwantitatieve eisen zijn geüniformeerd zodat voor alle specialismen geldt dat de medisch specialist tenminste zestien uur per week zijn specialisme dient uit te oefenen om voor herregistratie in aanmerking te komen. Als kwalitatieve eis is gesteld dat de medisch specialist tenminste veertig uur per jaar deel moet nemen aan deskundigheidsbevordering en deelneemt aan het visitatieprogramma van de betreffende medisch specialisten wetenschappelijke vereniging.

Naast deze herregistratie-eisen is er een regeling getroffen voor gelijkgestelde werkzaamheden en voor herintreding.

D.20. Eisen herregistratie

De onder het eerste lid, onder c. opgenomen verwijzing naar de systematiek van de wetenschappelijke vereniging houdt verband met het feit dat de visitatieprogramma's per vereniging verschillen.

De in het tweede lid genoemde ontheffingsmogelijkheid is bijvoorbeeld bedoeld voor de specialist die door verblijf in het buitenland fysiek niet aan de visitatie kan deelnemen.

D.28. Herregistratie zenuw- en zielsziekten

In het eerste lid dat inschrijving in het register voor neurologen of inschrijving in het register voor psychiaters mogelijk is. Overeenkomstig de aanwijzingen voor de regelgeving omvat het woord `of' ook de gelijktijdige inschrijving in beide registers. In een voormalig besluit omtrent herregistratie stond dan ook `en/of' .

Hoofdstuk E

E.1. Overgangsbepalingen

De hoofdregel is dat een besluit onmiddellijke werking heeft voor zover daar in de overgangsbepalingen geen uitzondering op wordt gemaakt. Het één en ander volgt uit de aanwijzingen voor de regelgeving, aanwijzing 166: `een regeling is van toepassing op hetgeen na de inwerkingtreding voorvalt als ook bij hetgeen bij de inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen.'

Ook bij dit besluit is van deze hoofdregel uitgegaan en worden in de overgangsbepalingen alleen de uitzonderingen op deze regel genoemd. Tenslotte is van belang dat er ingevolge artikel A.2., vijfde lid,

de mogelijkheid bestaat, om ingeval er een onevenredige benadeling van een betrokkene optreedt door de toepassing van het kaderbesluit, de MSRC anders kan beslissen dan het Kaderbesluit strikt genomen voorschrijft.

Eerste lid: De bepalingen betreffende de opleiding zijn voor alle huidige en toekomstige aios en de artsen die de opleiding of het individueel scholingsprogramma zijn aangevangen of nog gaan aanvangen na 1 januari 2005. Voor deze categorie heeft het besluit onmiddellijke werking.

Tweede lid: Dit artikellid bepaalt in feite dat verworven rechten van aios die de opleiding al waren gestart voor 1 januari 2005 blijven bestaan. De bepalingen die daarop betrekking hebben zijn expliciet vermeld. Voorwaarde is wel dat de aios moet aantonen niet aan de betreffende bepaling te kunnen voldoen. Deze overgangsbepaling betekent dat er tijdelijk een oud en een nieuw curriculum naast elkaar zullen bestaan, maar de groep aios die dat betreft is beperkt.

Derde lid: De eisen ten aanzien van de erkenning opgenomen in dit besluit gelden voor de ten tijde van de inwerkingtreding van dit besluit in behandeling zijnde erkenningsverzoeken alsmede de aanvragen tot erkenning ingediend na de datum van inwerkingtreding van dit besluit (onmiddellijke werking).

Bestaande erkenningen worden door het kaderbesluit niet aangetast. Waar opleiders en opleidingsinrichtingen wel rekening mee zullen moeten houden is dat zij in staat worden geacht om aios die volgens al dan niet nieuwe bepalingen ingevolge het Kaderbesluit opleiding gaan volgen of de opleiding vervolgen, die opleiding ook adequaat te verzorgen en tevens voorbereidingen treffen om bij de eerstvolgende hernieuwing van de erkenning aan nieuwe erkenningseisen en -verplichtingen te kunnen voldoen.

Vierde lid: Deze overgangsbepaling regelt dat geldende registraties als specialist niet worden aangetast door de bepalingen in dit besluit. Aanvragen tot herregistratie worden behandeld aan de hand van de nieuwe herregistratie-eisen van dit kaderbesluit, vanaf 1 januari 2005. Voor het deel van de te beoordelen periode die ligt voor 1 januari 2005 zijn de oude herregistratiebepalingen van toepassing. Voor het deel van de te beoordelen periode die ligt na 1 januari 2005 zijn de nieuwe herregistratiebepalingen van toepassing.

Vijfde lid: Het vijfde lid is een uitzondering op het vierde lid en de inwerkingtreding van het kaderbesluit per 1 januari 2005. De uitzondering betreft de herregistratie-eis dat de voorafgaande werkzaamheden zestien uur per week moeten bedragen en de deskundigheidsbevorderingseis van 40 uur per jaar.

Het CCMS is van oordeel dat rekening dient te worden gehouden met het feit dat dit besluit een verzwaring van de herregistratie-eisen met betrekking tot werkzaamheid en deskundigheidsbevordering inhoudt. Het wordt redelijk geacht om die specialisten een termijn tot 1 januari 2006 te gunnen om - voor zover noodzakelijk - het dienstverband c.q. de omvang van de werkzaamheden uit te breiden. Concreet betekent de overgangsregeling dat in de beoordelingsperiode voor 1 januari 2006 nog getoetst wordt of de specialist voldoet aan de oude herregistratie-eisen.

E.4. Inwerkingtreding

Om duidelijk te maken wanneer het kaderbesluit in werking treedt, is ervoor gekozen om een concrete datum voor inwerkingtreding te noemen, ervan uitgaande dat het kaderbesluit daarvoor zal worden goedgekeurd door de Minister van VWS. Gelet op de reeds gestarte voorbereidingen de interne organisatie voor te bereiden op de nieuwe regelgeving is ervoor gekozen om indien publicatie van de betreffende besluiten kort na 1 januari 2005 plaatsvindt, de besluiten met terugwerkende kracht te laten ingaan.

Naar boven