Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar regionale verkeershandhaving 2005

Besluit van de Minister van Justitie van 7 december 2004, nr. 5324238/504/CBK, strekkende tot aanwijzing van de medewerkers verkeershandhaving van de regionale politiekorpsen tot buitengewoon opsporingsambtenaar

De Minister van Justitie,

Gezien het verzoek van het Hoofd Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie van 18 oktober 2004, kenmerk HVD/260;

Gelet op artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar en artikel 8, zevende lid, en artikel 9, van de Politiewet 1993;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder de buitengewoon opsporingsambtenaar: de opsporingsambtenaren omschreven in het tweede artikel van dit besluit.

Artikel 2

1. De personen werkzaam als medewerker verwerking, radarwaarnemer of verkeersassistent binnen het team verkeershandhaving van een regionaal politiekorps en die zijn belast met de opsporing van strafbare feiten, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. Per regionaal politiekorps kunnen maximaal 30 personen worden beëdigd tot buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar strekt zich uit tot ten hoogste de strafbare feiten genoemd in:

a. artikel 435, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

b. artikel 34 van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV);

c. artikel 14, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen (WAM);

d. artikel 5.6.8., eerste en tweede lid van het Voertuigreglement;

e. de artikelen 20, 21, 22, 59, 60, 62, 68 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990);

f. artikel 107, eerste en tweede lid, artikel 135, eerste lid, artikel 160, eerste, derde en vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).

2. De opsporingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, geldt voor het grondgebied van heel Nederland.

Artikel 4

1. De persoon werkzaam als radarwaarnemer of verkeersassistent, die op grond van dit besluit is beëdigd tot buitengewoon opsporingsambtenaar, is tevens bevoegd bij de opsporing van de strafbare feiten waarvoor aan hem opsporingsbevoegdheid is toegekend, gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. Hij gedraagt zich daarbij overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. De persoon werkzaam als radarwaarnemer of verkeersassistent, die op grond van dit besluit is beëdigd tot buitengewoon opsporingsambtenaar, kan gedurende de uitoefening van zijn dienst gebruik maken van handboeien van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij goedgekeurd merk en type. Hij wordt daadwerkelijk uitgerust met handboeien nadat de direct toezichthouder heeft vastgesteld dat betrokkene beschikt over de vereiste bekwaamheid ten aanzien van het gebruik van en het omgaan met handboeien.

Artikel 5

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie van het arrondissement waarbinnen de standplaats van de buitengewoon opsporingsambtenaar is gelegen.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van de politieregio waarbinnen de standplaats van de buitengewoon opsporingsambtenaar is gelegen.

Artikel 6

Het hoofd van het Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie (BVOM) brengt jaarlijks, doch uiterlijk op 1 april, verslag uit aan mij en vermeldt hierin in ieder geval:

a. de aantallen binnen de verkeershandhavingsteams werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte opsporingsactiviteiten;

c. het aantal gevallen waarin gebruik is gemaakt van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993;

d. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat daadwerkelijk is uitgerust met handboeien en het aantal gevallen waarin daarvan gebruik is gemaakt;

e. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van de buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door mij goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor het examen zijn geslaagd.

Artikel 7

Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar regionale verkeershandhaving 20031 wordt ingetrokken.

Artikel 8

De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging, de legitimatiebewijzen buitengewoon opsporingsambtenaar en de overige benoemingsbescheiden, welke zijn uitgevaardigd op het in artikel 7 van dit besluit omschreven besluit, zijn van kracht tot aan de in die akten, legitimatiebewijzen en overige benoemingsbescheiden vermelde geldigheidsdatum.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005 en vervalt met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 10

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar regionale verkeershandhaving 2005.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Postbus 20301, 2500 EH te Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 december 2004.
De Minister van Justitie,
namens deze:
hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden, H.Ph. Mayer.

Toelichting

Op verzoek van het Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie (BVOM) heb ik de medewerkers verkeershandhaving van de regionale politiekorpsen aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar. Deze buitengewoon opsporingsambtenaren hebben een beperkte opsporingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om op de vijf speerpunten in de verkeershandhaving: rood licht, snelheid, gordel, helm en alcohol assistentie dan wel gerichte verkeerscontroles uit te voeren.

Het betreft een drietal van elkaar te onderscheiden taakvelden. Het taakveld van de medewerker verwerking is begrensd tot de zuiver administratieve afhandeling van geconstateerde strafbare feiten, terwijl het taakveld van de radarwaarnemer is beperkt tot de speelpunten snelheid en rood licht. Het taakveld van de verkeersassistent bevat ook de overige speerpunten, zij het onder de voorwaarde dat alleen staandehoudingen mogen worden verricht, indien aan de betreffende controle gelijktijdig een algemeen opsporingsambtenaar deelneemt.

Door het hoofd van het BVOM is mij verzocht de opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaren uit te breiden met artikel 14, eerste lid van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen. Bij het uitvoeren van bromfietscontroles heeft men regelmatig te maken met bestuurders van bromfietsen die geen verzekeringsbewijs bij zich hebben, bestuurders van een bromfiets aan wie in het geheel geen bromfietscertificaat is afgegeven (art. 135, eerste lid, van de Wegenverkeerswet) of waarbij de bromfiets niet is voorzien van een geldige verzekeringsplaat dan wel een bestuurder van een motorrijtuig die niet in het bezit is van een geldig rijbewijs (art. 107, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet). Het is noodzakelijk dat tegen deze overtredingen, die relatief eenvoudig zijn vast te stellen en die in het verlengde liggen van de reeds bestaande controlebevoegdheid, kan worden opgetreden. Dit verzoek is derhalve ingewilligd.

Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar verkeershandhaving 2003 had een beperkte geldigheid, aangezien beëdiging van buitengewoon opsporingsambtenaren kon geschieden voor maximaal de duur van de regionale projecten verkeershandhaving. De projecten hebben inmiddels een structureel karakter gekregen; de door BVOM met de regionale politiekorpsen afgesloten convenanten kennen dan ook geen einddatum. Derhalve wordt aan het onderhavige besluit een geldigheidsduur van vijf jaar toegekend.

Gezien het feit dat het wegens administratieve procedures praktisch niet uitvoerbaar is om met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit aan alle buitengewoon opsporingsambtenaren belast met de verkeershandhaving in dienst van regionale politiekorpsen een nieuwe akte van opsporingsbevoegdheid uit te reiken, is in artikel 8 van dit besluit een overgangsregeling opgenomen. Op grond van deze regeling behouden de akten en legitimatiebewijzen van de betreffende buitengewoon opsporingsambtenaren nog hun geldigheid tot het moment waarop zij vervallen.

De Minister van Justitie

namens deze:

hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden,

H.Ph. Mayer

  • 1

    Stcrt. 2003, 106.

Naar boven