Wijziging Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2 december 2004, nr. TRCJZ/2004/6246, houdende wijziging van de Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PbEG L 160);

Gelet op Verordening (EG) nr. 817/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (PbEG L 153);

Gelet op artikel 3 van de Regeling subsidie plattelandsontwikkelingsprogramma provincies;

Gelet op de voordracht van Gedeputeerde Staten van de provincies Limburg, Noord-Brabant, Utrecht, Zuid-Holland, Gelderland, Noord-Holland, Overijssel en Zeeland en op de voordracht van het Dagelijks Bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

Besluit:

Artikel I

De Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 9a komt te luiden:

Artikel 9a

1. De aanvraagperiode voor subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie plattelandsontwikkelingsprogramma provincies, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidie plattelandsontwikkelingsprogramma provincies, zijn voor de onderstaande provincies de volgende tijdvakken:

Limburg:

1 april tot 1 oktober 2004 en, mits bij voldoende beschikbaar bedrag, 1 juli tot 1 september 2005;

Noord-Brabant:

3 januari tot 8 maart 2005;

Utrecht:

16 april tot 1 juni 2004 en 1 september tot 2 oktober 2004;

Zuid-Holland:

1 mei tot 16 juni 2004;

Drenthe, Friesland

en Groningen:

29 maart 2004 tot 15 juni 2004 en 9 mei tot 1 juni 2005;

Gelderland:

16 september tot 2 december 2004 en, mits bij voldoende beschikbaar bedrag, 2 december 2004 tot 2 maart 2005;

Noord-Holland:

28 juni tot 9 oktober 2004;

Overijssel:

15 september tot 1 november 2004;

Zeeland:

1 december 2003 tot 15 juli 2004, 15 juli tot 1 december 2004 en 1 december 2004 tot 15 juli 2005.

2. Onder beschikbaar bedrag als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan: som van de communautaire bijdrage en de daarmee corresponderende nationale bijdrage.

B

Artikel 9d komt te luiden:

Artikel 9d

De artikelen 9a tot en met 9c werken terug tot en met 1 december 2003.

C

Bijlage 1, behorende bij artikel 9b, komt te luiden:

Bijlage 1

Limburg

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Maatregel

Communautaire bijdrage

16 oktober 2004 t.e.m. 15 oktober 2005

16 oktober 2005 t.e.m. 15 oktober 2006

a. investeringen in landbouwbedrijven

€ 2.000

€ 2.000

€ 0

c. opleiding

€ 107.000

€ 54.000

€ 53.000

g. verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten

€ 7.000

€ 7.000

€ 0

i. overige bosbouwmaatregelen

€ 111.000

€ 55.000

€ 56.000

k. herverkavelingen

€ 114.000

€ 57.000

€ 57.000

m. afzet van kwaliteitslandbouwproducten

€ 690.000

€ 370.000

€ 320.000

n. dienstverlenende instanties basiszorg

€ 0

€ 0

€ 0

o. dorpsvernieuwing en -⁠ontwikkeling

€ 0

€ 0

€ 0

p. diversificatie

€ 310.000

€ 135.000

€ 175.000

q. waterbeheer in de landbouw

€ 635.000

€ 400.000

€ 235.000

r. ontwikkeling en verbetering van landbouwinfrastructuur

€ 0

€ 0

€ 0

s. bevordering toeristische en ambachtelijke activiteiten

€ 195.000

€ 105.000

€ 90.000

t. milieubehoud

€ 1.537.000

€ 758.000

€ 779.000

Noord-Brabant

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Maatregel

Communautaire bijdrage

16 oktober 2004 t.e.m. 15 oktober 2005

16 oktober 2005 t.e.m. 15 oktober 2006

a. investeringen in landbouwbedrijven

€ 0

€ 0

€ 0

c. opleiding

€ 365.000

€ 165.000

€ 200.000

g. verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten

€ 0

€ 0

€ 0

i. overige bosbouwmaatregelen

€ 0

€ 0

€ 0

k. herverkavelingen

€ 0

€ 0

€ 0

m. afzet van kwaliteitslandbouwproducten

€ 260.000

€ 130.000

€ 130.000

n. dienstverlenende instanties basiszorg

€ 846.000

€ 470.000

€ 376.000

o. dorpsvernieuwing en -⁠ontwikkeling

€ 1.600.000

€ 775.000

€ 825.000

p. diversificatie

€ 435.000

€ 180.000

€ 255.000

q. waterbeheer in de landbouw

€ 1.150.000

€ 650.000

€ 500.000

r. ontwikkeling en verbetering van landbouwinfrastructuur

€ 400.000

€ 250.000

€ 150.000

s. bevordering toeristische en ambachtelijke activiteiten

€ 775.000

€ 425.00

€ 350.000

t. milieubehoud

€ 2.667.000

€ 1.542.000

€ 1.125.000

Utrecht

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Maatregel

Communautaire bijdrage

16 oktober 2004 t.e.m. 15 oktober 2005

16 oktober 2005 t.e.m. 15 oktober 2006

a. investeringen in landbouwbedrijven

€ 0

€ 0

€ 0

c. opleiding

€ 271.840

€ 146.800

€ 125.040

g. verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten;

€ 0

€ 0

€ 0

i. overige bosbouwmaatregelen

€ 0

€ 0

€ 0

k. herverkavelingen

€ 0

€ 0

€ 0

m. afzet van kwaliteitslandbouwproducten

€ 0

€ 0

€ 0

n. dienstverlenende instanties basiszorg

€ 0

€ 0

€ 0

o. dorpsvernieuwing en -⁠ontwikkeling

€ 611.640

€ 330.300

€ 281.340

p. diversificatie

€ 0

€ 0

€ 0

q. waterbeheer in de landbouw

€ 849.500

€ 458.750

€ 390.750

r. ontwikkeling en verbetering van landbouwinfrastructuur

€ 0

€ 0

€ 0

s. bevordering toeristische en ambachtelijke activiteiten

€ 577.660

€ 311.950

€ 265.710

t. milieubehoud

€ 1.087.360

€ 587.200

€ 500.160

Zuid-Holland

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Maatregel

Communautaire bijdrage

16 oktober 2004 t.e.m. 15 oktober 2005

16 oktober 2005 t.e.m. 15 oktober 2006

a. investeringen in landbouwbedrijven

€ 0

€ 0

€ 0

c. opleiding

€ 175.000

€ 87.000

€ 88.000

g. verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten

€ 0

€ 0

€ 0

i. overige bosbouwmaatregelen

€ 0

€ 0

€ 0

k. herverkavelingen

€ 0

€ 0

€ 0

m. afzet van kwaliteitslandbouwproducten

€ 0

€ 0

€ 0

n. dienstverlenende instanties basiszorg

€ 0

€ 0

€ 0

o. dorpsvernieuwing en -⁠ontwikkeling

€ 202.600

€ 170.000

€ 32.600

p. diversificatie

€ 0

€ 0

€ 0

q. waterbeheer in de landbouw

€ 1.850.000

€ 1.000.000

€ 850.000

r. ontwikkeling en verbetering van landbouwinfrastructuur

€ 93.000

€ 70.000

€ 23.000

s. bevordering toeristische en ambachtelijke activiteiten

€ 2.232.000

€ 800.000

€ 1.432.000

t. milieubehoud

€ 3.017.400

€ 1.960.000

€ 1.057.400

Drenthe, Friesland en Groningen

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Maatregel

Communautaire bijdrage

16 oktober 2004 t.e.m. 15 oktober 2005

16 oktober 2005 t.e.m. 15 oktober 2006

a. investeringen in landbouwbedrijven

€ 0

€ 0

€ 0

c. opleiding

€ 600.000

€ 323.000

€ 277.000

g. verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten

€ 0

€ 0

€ 0

i. overige bosbouwmaatregelen

€ 0

€ 0

€ 0

k. herverkavelingen

€ 100.000

€ 54.000

€ 46.000

m. afzet van kwaliteitslandbouwproducten

€ 0

€ 0

€ 0

n. dienstverlenende instanties basiszorg

€ 300.000

€ 162.000

€ 138.000

o. dorpsvernieuwing en -⁠ontwikkeling

€ 4.300.000

€ 2.321.000

€ 1.979.000

p. diversificatie

€ 100.000

€ 54.000

€ 46.000

q. waterbeheer in de landbouw

€ 4.200.000

€ 2.268.000

€ 1.932.000

r. ontwikkeling en verbetering van landbouwinfrastructuur

€ 650.000

€ 350.000

€ 300.000

s. bevordering toeristische en ambachtelijke activiteiten

€ 2.200.000

€ 1.118.000

€ 1.012.000

t. milieubehoud

€ 3.000.000

€ 1.620.000

€ 1.380.000

Gelderland

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Maatregel

Communautaire bijdrage

16 oktober 2004 t.e.m. 15 oktober 2005

16 oktober 2005 t.e.m. 15 oktober 2006

a. investeringen in landbouwbedrijven

€ 0

€ 0

€ 0

c. opleiding

€ 640.000

€ 345.000

€ 295.000

g. verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten

€ 0

€ 0

€ 0

i. overige bosbouwmaatregelen

€ 0

€ 0

€ 0

k. herverkavelingen

€ 0

€ 0

€ 0

m. afzet van kwaliteitslandbouwproducten

€ 400.000

€ 166.000

€ 234.000

n. dienstverlenende instanties basiszorg

€ 620.000

€ 235.000

€ 385.000

o. dorpsvernieuwing en -⁠ontwikkeling

€ 850.000

€ 459.000

€ 391.000

p. diversificatie

€ 400.000

€ 216.000

€ 184.000

q. waterbeheer in de landbouw

€ 1.100.000

€ 844.000

€ 256.000

r. ontwikkeling en verbetering van landbouwinfrastructuur

€ 0

€ 0

€ 0

s. bevordering toeristische en ambachtelijke activiteiten

€ 1.844.000

€ 995.000

€ 849.000

t. milieubehoud

€ 1.871.000

€ 910.000

€ 961.000

Noord-Holland

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Maatregel

Communautaire bijdrage

16 oktober 2004 t.e.m. 15 oktober 2005

16 oktober 2005 t.e.m. 15 oktober 2006

a. investeringen in landbouwbedrijven

€ 46.000

€ 25.000

€ 21.000

c. opleiding

€ 120.000

€ 65.000

€ 55.000

g. verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten

€ 50.000

€ 27.000

€ 23.000

i. overige bosbouwmaatregelen

€ 0

€ 0

€ 0

k. herverkavelingen

€ 100.000

€ 54.000

€ 46.000

m. afzet van kwaliteitslandbouwproducten

€ 100.000

€ 54.000

€ 46.000

n. dienstverlenende instanties basiszorg

€ 200.000

€ 108.000

€ 92.000

o. dorpsvernieuwing en -⁠ontwikkeling

€ 180.000

€ 97.000

€ 83.000

p. diversificatie

€ 50.000

€ 27.000

€ 23.000

q. waterbeheer in de landbouw

€ 400.000

€ 216.000

€ 184.000

r. ontwikkeling en verbetering van landbouwinfrastructuur

€ 80.000

€ 43.000

€ 37.000

s. bevordering toeristische en ambachtelijke activiteiten

€ 2.700.000

€ 1.457.000

€ 1.243.000

t. milieubehoud

€ 2.000.000

€ 1.080.000

€ 920.000

Overijssel

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Maatregel

Communautaire bijdrage

16 oktober 2004 t.e.m. 15 oktober 2005

16 oktober 2005 t.e.m. 15 oktober 2006

a. investeringen in landbouwbedrijven

€ 0

€ 0

€ 0

c. opleiding

€ 455.000

€ 245.000

€ 210.000

g. verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten

€ 0

€ 0

€ 0

i. overige bosbouwmaatregelen

€ 0

€ 0

€ 0

k. herverkavelingen

€ 550.000

€ 300.000

€ 250.000

m. afzet van kwaliteitslandbouwproducten

€ 160.000

€ 100.000

€ 60.000

n. dienstverlenende instanties basiszorg

€ 160.000

€ 100.000

€ 60.000

o. dorpsvernieuwing en -⁠ontwikkeling

€ 1.230.000

€ 700.000

€ 530.000

p. diversificatie

€ 240.000

€ 140.000

€ 100.000

q. waterbeheer in de landbouw

€ 1.410.000

€ 700.000

€ 710.000

r. ontwikkeling en verbetering van landbouwinfrastructuur

€ 680.000

€ 350.000

€ 330.000

s. bevordering toeristische en ambachtelijke activiteiten

€ 360.000

€ 200.000

€ 160.000

t. milieubehoud

€ 935.000

€ 500.000

€ 435.000

Zeeland

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Maatregel

Communautaire bijdrage

16 oktober 2004 t.e.m. 15 oktober 2005

16 oktober 2005 t.e.m. 15 oktober 2006

a. investeringen in landbouwbedrijven

€ 200.000

€ 100.000

€ 100.000

c. opleiding

€ 200.000

€ 100.000

€ 100.000

g. verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten

€ 100.000

€ 50.000

€ 50.000

i. overige bosbouwmaatregelen

€ 50.000

€ 50.000

€ 0

k. herverkavelingen

€ 150.000

€ 100.000

€ 50.000

m. afzet van kwaliteitslandbouwproducten

€ 800.000

€ 400.000

€ 400.000

n. dienstverlenende instanties basiszorg

€ 100.000

€ 100.000

€ 0

o. dorpsvernieuwing en -⁠ontwikkeling

€ 100.000

€ 100.000

€ 0

p. diversificatie

€ 600.000

€ 300.000

€ 300.000

q. waterbeheer in de landbouw

€ 200.000

€ 100.000

€ 100.000

r. ontwikkeling en verbetering van landbouwinfrastructuur

€ 200.000

€ 100.000

€ 100.000

s. bevordering toeristische en ambachtelijke activiteiten

€ 200.000

€ 100.000

€ 100.000

t. milieubehoud

€ 345.000

€ 151.000

€ 194.000

D

Bijlage 2, behorende bij artikel 9c, komt te luiden:

Bijlage 2

Drenthe, Friesland en Groningen

1. Inleiding

1.1. Voor de verdeling van financiële middelen in het kader van het provinciaal programma van het plattelandsontwikkelingsprogramma (hierna: POP) in Drenthe, Fryslân en Groningen wordt uitgegaan van evenredigheid in de verdeling over de drie provincies, dat wil zeggen dat bij de prioritering wordt gestreefd naar een zoveel mogelijk gelijke verdeling van het totale POP-budget over de drie provincies. Dit uitgangspunt wordt doelmatig toegepast met het oog op een adequate verdeling van POP-gelden.

1.2. Projecten die op grond van bijlage I van het POP (maatregelen van de rijksoverheid) in aanmerking kunnen komen voor subsidie, zullen niet in de programmering van het provinciaal programma worden opgenomen.

2. Algemeen

Projecten moeten in overeenstemming zijn met:

2.1. Kompas voor het Noorden [het Ruimtelijk-economisch ontwikkelingsprogramma Noord-Nederland 2000 t/m 2006 van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN)] zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Drenthe, Fryslân en Groningen op 9 februari 2000), dat wil zeggen dat het project moet passen binnen de maatregelen van Kompas voor het Noorden en moet bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen daarvan;

2.2. Provinciaal beleid, zoals bijvoorbeeld neergelegd in een provinciaal omgevingsplan.

2.3. Projecten moeten uiterlijk 1 mei 2006 gerealiseerd zijn en uiterlijk 1 augustus 2006 moet een eindafrekening met een goedkeurende accountantsverklaring m.b.t. het project overlegd worden.

2.4. De totale financiering van het hele project dient te zijn zeker gesteld.

2.5. Het project moet ‘obstakelvrij’ zijn, dat wil zeggen dat voor de uitvoering van het project geen juridische of planologische belemmeringen bestaan.

3. In geval van overtekening

3.1. Prioritering: Is er voor één of meer maatregelen sprake van overschrijding van het budget dan vindt daarvoor prioritering per maatregel plaats. Dit houdt onderlinge vergelijking van de projecten in. Aan de hand daarvan wordt een rangorde vastgesteld. Richtinggevend daarvoor is:

3.1.1. Kompas voor het Noorden: Voorrang wordt gegeven aan projecten die in hogere mate tegemoetkomen aan de doeleinden van Kompas voor het Noorden. In het bijzonder vindt daartoe toetsing plaats aan hoofdstuk 4.3. van Kompas voor het Noorden: ‘Criteria’. Onverminderd Kompas voor het Noorden worden nog de volgende criteria gehanteerd:

3.1.2. Voorkeur voor projecten die gerelateerd zijn aan de landbouw.

3.1.3. Voorkeur voor projecten die uitvoerings- en/of resultaat gericht zijn.

3.1.4. Voorkeur voor projecten die een investering van minimaal € 50.000,– omvatten.

3.1.5. Draagvlak / integraliteit / gebiedsgerichte projecten:

• de mate waarin een project een directe bijdrage levert aan de ruimtelijk-economische structuur in de provincie of nader te benoemen prioritaire gebieden, deel uitmaakt van gebiedsprogramma etc.;

• de mate waarin het projectvoorstel in relatie staat tot andere activiteiten waaraan vanuit het provinciaal plattelandsbeleid wordt bijgedragen;

• projecten met meer draagvlak in de regio hebben voorkeur;

• projecten die voortbouwen op eerdere activiteiten en/of een versterking betekenen van andere beleidsdoelen, synergie hebben met andere projecten, genieten voorkeur;

• de mate waarin sprake is van samenwerking tussen overheden, bedrijven en/of instellingen.

3.1.6. Doelmatigheid en duurzaamheid:

• het project heeft een voldoende mate van kosteneffectiviteit;

• mate waarin project leidt tot substantiële private investeringen en/of werkgelegenheid;

• het maatschappelijk en/of ecologisch en economisch rendement;

• bijdrage van project aan natuur- en milieubescherming, economische en sociale aspecten, zoals werk en inkomen.

4. Beoordelingscriteria voor maatregel Q (Waterbeheer in de landbouw)

4.1. Voor de prioritering van de rioleringsprojecten wordt uitgegaan van de volgorde: sanering riooloverstorten, aanleg riolering en systemen voor individuele behandeling afvalwater (IBA’s).

4.2. Voor projecten binnen de rubriek ‘sanering riooloverstorten’ en de volgorde binnen de rubriek ‘aanleg riolering’ en ‘IBA’s’ zijn criteria vastgelegd in de ‘Beleidsregel rioleringsprojecten binnen maatregel Q Waterbeheer in de landbouw’, vastgesteld op 27 maart 2002 door de Bestuurscommissie Landelijk Gebied van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland.

Gelderland, Limburg en Overijssel

1. Algemeen

• Projecten moeten in overeenstemming zijn met het vastgestelde provinciale beleid alsmede met het relevante beleid van een gemeente en/of waterschap.

• De totale financiering van het project moet gegarandeerd zijn.

• Het project dient bij aanvang te beschikkingen over de benodigde vergunningen.

• Het project dient ten minste 5 jaar na realisatie nog als zodanig gebruikt te worden.

• Het project dient binnen de POP-uitvoerinsperiode (uiterlijk 1 mei 2006) uitgevoerd te worden.

• Het project mag niet voorzien in: het saneren van problemen uit het verleden, enkel onderzoek en/of landbouwpromotie en/of bestrijding dierziektes.

2. Pioritering

Is er voor één of meer maatregelen sprake van overschrijding van het budget dan vindt daarvoor prioritering per maatregel plaats. Dit houdt onderlinge vergelijking van de projecten in. Projecten worden dan onderling beoordeeld naar de mate, waarin het project:

• bijdraagt aan de doelen, zoals die zijn omschreven in de hoofdstukken 4 en 5 van het POP;

• past binnen het vastgestelde beleid;

• bijdraagt aan de verbetering van de sociaal economische structuur van het platteland;

• bijdraagt aan de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt;

• bijdraagt aan het duurzaam bevorderen van de milieukwaliteit (inclusief omgevingskwaliteit/natuur/landschap), met name ten aanzien van: de ontwikkeling van milieutechnologie, het voorkomen, compenseren of het verminderen van de negatieve gevolgen van economische investeringen, ontwikkeling of herstel van natuur en landschap (omgevingskwaliteit);

• additioneel (de mate waarin het project dankzij een eventuele POP-subsidie eerder of beter door kan gaan) en/of innovatief is;

• kosteneffectief is (de verhouding POP-bijdrage ten opzichte van de totale financiering en het rendement van de investeringen (doelmatigheid));

• draagvlak heeft in het gebied en/of gedragen wordt door relevante regionale en lokale partijen;

• samenhang en/of synergie heeft met andere projecten;

• vraaggericht is (de mate waarin het project inspeelt op een marktbehoefte en/of maatschappelijke behoefte);

• voorziet in een eigen financiële bijdrage van de aanvrager;

• gericht is op uitvoering (uitvoeringsprojecten hebben voorkeur boven onderzoeks- of procesmatige projecten), en

• voorziet in samenwerking tussen overheden, bedrijven en/of instellingen.

Projecten worden daarnaast beoordeeld op:

• het integrale karakter van het projectvoorstel;

• de geografische ligging van het projectvoorstel binnen een prioritair gebied;

• de mate waarin het project leidt tot substantiële private investeringen en/of werkgelegenheid;

• de mate van spreiding van de Europese middelen over de provincie, en

• het afbreukrisico.

Voor Limburg geldt bovendien:

– de totale subsidiabele kosten dienen minimaal € 50.000 excl. BTW te bedragen;

– prioritering kan mede worden bepaald aan de hand van de administratieve kwaliteit van de eindbegunstigde.

Noord-Brabant

Projecten worden beoordeeld op basis van onderstaande criteria:

• De totale financiering van het project moet gegarandeerd zijn.

• Het project moet ‘obstakelvrij’ zijn, dat wil zeggen dat voor de uitvoering van het project geen juridische of planologische belemmeringen bestaan en de vereiste medewerking van grondeigenaren is verkregen.

• Het project moet aanvullend zijn ten opzichte van reguliere taken en wettelijke verplichtingen.

• Het project heeft een voldoende mate van kosteneffectiviteit (de verhouding POP-bijdrage ten opzichte van de totale financiering en het rendement van de investeringen (doelmatigheid)).

• De communautaire POP-bijdrage bedraagt bij voorkeur minimaal € 50.000,–, voor projecten onder maatregel C ‘opleidingen’ geldt echter geen ondergrens.

• Het project mag niet betrekking hebben op grootschalige (water)bodemsanering.

Bij dreigende overschrijding van het beschikbare budget wordt aan de projecten een prioriteit toegekend conform bijlage 2 bij de Beleidsregels POP subsidies 2005, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 14 oktober 2003 en gepubliceerd in het Provinciaal Blad van Noord-Brabant nr. 159/2003 van 29 oktober 2003.

Noord-Holland

1. Algemeen

• Projecten moeten in overeenstemming zijn met het vastgestelde provinciale beleid (Ruraal Ontwikkelingsplan Noord-Holland (ROP-NH), vastgesteld op 10 april 2001 door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland).

• De totale financiering van het project moet gegarandeerd zijn.

• Het project dient bij aanvang te beschikkingen over de benodigde vergunningen.

• Het project dient ten minste 5 jaar na realisatie nog als zodanig gebruikt worden.

• Het project dient binnen de POP-uitvoeringsperiode (uiterlijk 1 mei 2006) uitgevoerd te worden.

• Het project moet aanvullend zijn ten opzichte van reguliere taken en wettelijke verplichtingen.

• Het project moet gericht zijn op de uitvoering.

2. Prioritering

Is er voor één of meer maatregelen sprake van overschrijding van het budget dan vindt daarvoor prioritering per maatregel plaats. Dit houdt onderlinge vergelijking van de projecten in. Projecten worden dan onderling beoordeeld naar de mate, waarin het project:

• past binnen het vastgestelde provinciaal beleid (met name paragraaf 3.4 en 4.3 van ROP-NH);

• maatschappelijk effecten heeft;

• direct (probleemgericht) dan wel structureel (continuïteit) effect heeft;

• bijdraagt aan een gebiedsgerichte aanpak;

• voorziet in samenwerking tussen overheden, bedrijven en/of instellingen;

• kosteneffectief is (de verhouding POP-bijdrage ten opzichte van de totale financiering en het rendement van de investeringen (doelmatigheid));

• aanspraak maakt op de communautaire POP-bijdrage; de bijdrage dient bij voorkeur groter dan € 45.000,– te zijn;

• een integraal karakter heeft;

• draagvlak heeft in het gebied en/of gedragen wordt door relevante regionale en lokale partijen, en

• voorziet in een eigen financiële bijdrage van de aanvrager.

Utrecht

1. Algemeen

• Het project moet voldoen aan de eisen betreffende de minimale omvang. Voor maatregel C ‘opleiding’ dienen de subsidiabele kosten minimaal € 20 000,– te bedragen en voor de overige maatregelen bedragen de subsidiabele kosten minimaal € 50 000,–.

• Het project moet uitvoeringsgericht zijn.

• Het project moet binnen twee maanden na de subsidieverlening gestart zijn en uiterlijk 1 mei 2006 zijn afgerond.

• Het project moet in overeenstemming zijn met provinciaal, gemeentelijk en waterschapsbeleid.

• Het project moet realistisch en uitvoerbaar zijn.

• Het project moet ‘obstakelvrij’ zijn, dat wil zeggen dat voor de uitvoering van het project geen juridische of planologische belemmeringen bestaan en de vereiste medewerking van grondeigenaren is verkregen.

• Het project moet aanvullend zijn ten opzichte van reguliere taken en wettelijke verplichtingen.

• De totale financiering van het project moet gegarandeerd zijn middels schriftelijke verklaringen.

• Het project heeft een voldoende mate van kosteneffectiviteit (de verhouding POP-bijdrage ten opzichte van de totale financiering en het rendement van de investeringen (doelmatigheid)).

2. Prioritering

Is er voor één of meer maatregelen sprake van overschrijding van het budget dan vindt daarvoor prioritering per maatregel plaats. Dit houdt onderlinge vergelijking van de projecten in. Projecten worden dan onderling beoordeeld naar de mate, waarin het project:

• bijdraagt aan de doelen, zoals die zijn omschreven in de hoofdstukken 4 en 5 van het POP;

• additioneel (de mate waarin het project dankzij een eventuele POP-subsidie eerder of beter wordt uitgevoerd) en/of innovatief is;

• voorziet in een eigen financiële bijdrage van de aanvrager/belanghebbende;

• een extra bijdrage levert aan de sociaal-economische participatie van vrouwen en jongeren, en

• een extra bijdrage levert aan de milieukwaliteit, het landschap of de biodiversiteit in het landelijk gebied.

Genoemde criteria zijn in volgorde van belang weergegeven.

Zeeland

Projecten worden beoordeeld op basis van onderstaande criteria. In situaties waarin voor een groter bedrag aan subsidieaanvragen is ingediend dan het beschikbaar bedrag, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Regeling subsidie plattelandsontwikkelingsprogramma provincies, heeft het laatste onderstaande criterium tevens de status van prioriteitscriterium.

• De totale financiering van het project moet gegarandeerd zijn.

• Het project moet ‘obstakelvrij’ zijn, dat wil zeggen dat voor de uitvoering van het project geen juridische of planologische belemmeringen bestaan.

• Het project moet aanvullend zijn ten opzichte van reguliere taken en wettelijke verplichtingen.

• Er is zicht op continuïteit van het project na de subsidievaststelling.

• Het project is uitvoeringsgereed en dient uiterlijk 1 mei 2006 afgerond te zijn.

• Het project mag niet voorzien in enkel onderzoek en/of landbouw-promotie en/of bestrijding dierziektes.

• Het project moet passen binnen de doelstellingen van Vitaal Platteland Zeeland, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Zeeland op 26 mei 1998, en de onderstaande criteria uit het uitvoeringsprogramma van Vitaal Platteland Zeeland, vastgesteld door Provinciale Staten van Zeeland op 28 april 2000:

– de betekenis van het project wat betreft het realiseren van de doelstellingen van Vitaal Platteland Zeeland;

– de doelgerichtheid van het projectvoorstel in termen van verwachte effecten, zo mogelijk aan te duiden in kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren;

– doelmatigheid van het projectvoorstel;

– de mate van integraliteit van het projectvoorstel;

– de mate van samenwerking tussen overheden, bedrijven en instellingen;

– de mate waarin sprake is van innovatie, en

– de mate, waarin wordt voorzien in een eigen financiële bijdrage van de aanvrager.

Zuid-Holland

1. Algemeen

• Het project moet voldoen aan de eisen betreffende de minimale omvang. Voor maatregel C ‘opleiding’ dienen de subsidiabele kosten minimaal € 20.000,– te bedragen en voor de overige maatregelen bedragen de subsidiabele kosten minimaal € 50.000,–.

• Het project moet uitvoeringsgericht zijn.

• Het project moet binnen twee maanden na de subsidieverlening gestart zijn en uiterlijk 1 mei 2006 afgerond.

• Het project moet in overeenstemming zijn met provinciaal beleid.

• Het project moet realistisch en uitvoerbaar zijn.

• Het project moet obstakelvrij zijn wat betreft benodigde vergunningen en vereiste medewerking van grondeigenaren.

• Het project moet aanvullend zijn ten opzichte van reguliere taken en wettelijke verplichtingen.

• De totale financiering van het project moet gegarandeerd zijn middels schriftelijke verklaringen.

2. Prioritering

Is er voor één of meer maatregelen sprake van overschrijding van het budget dan vindt daarvoor prioritering per maatregel plaats. Dit houdt onderlinge vergelijking van de projecten in. Projecten worden dan onderling beoordeeld naar de mate, waarin het project:

• bijdraagt aan de doelen, zoals die zijn omschreven in de hoofdstukken 4 en 5 van het POP;

• additioneel (de mate waarin het project dankzij een eventuele POP-subsidie eerder of beter door kan gaan) en/of innovatief is;

• efficiënt is (een gunstige verhouding tussen kosten en de te verwachten resultaten);

• voorziet in een eigen financiële bijdrage van de aanvrager/belanghebbende;

• een extra bijdrage levert aan de sociaal-economische participatie van vrouwen en jongeren, en

• een extra bijdrage levert aan de milieukwaliteit, het landschap of de biodiversiteit in het landelijk gebied.

Genoemde criteria zijn in volgorde van belang weergegeven.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 2 december 2004.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

Op grond van de Regeling subsidie plattelandsontwikkelingsprogramma provincies kunnen rechtspersonen en natuurlijke personen in aanmerking komen voor een door de Europese Commissie gecofinancierde subsidie in het kader van bijlage 2 (provinciaal programma) van het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). Op grond van artikel 3, eerste lid, tweede en vierde lid, van de Regeling subsidie plattelandsontwikkelingsprogramma provincies kan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, indien Gedeputeerde Staten van een provincie daartoe een voordracht doen, voor betreffende provincie

– een of meerdere aanvraagperioden,

– de beschikbare communautaire bijdragen, en

– beoordelingscriteria voor de beoordeling van subsidieaanvragen en keuzen tussen subsidieaanvragen, indien een groter bedrag subsidie wordt aangevraagd dan beschikbaar is,

vaststellen.

Met de onderhavige wijziging van de Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV (hierna: de Regeling) zijn, op voordracht van Gedeputeerde Staten van betrokken provincies, de aanvraagperioden vastgesteld voor de POP-jaren 2004/2005 en 2005/2006. Deze vaststelling betreft een aanvulling op de op 17 augustus van dit jaar – op grond van de Regeling – vastgestelde aanvraagperioden, welke uitsluitend betrekking had op de provincies Limburg, Noord-Brabant, Utrecht en Zuid-Holland (Strct. 162).

Met de onderhavige wijziging zijn – op voordracht van Gedeputeerde Staten van betrokken provincies – tevens de beoordelingscriteria en de communautaire bijdragen voor de POP jaren 2004/2005 en 2005/2006 vastgesteld (bijlagen 1 en 2 bij de Regeling); op onderdelen betreft dit een aanpassing van de eerder dit jaar – op grond van de Regeling – vastgestelde communautaire bijdragen, welke eveneens uitsluitend betrekking had op de provincies Limburg, Noord-Brabant, Utrecht en Zuid-Holland (Strct. 162). Ten behoeve van de overzichtelijkheid zijn de bijlagen 1 en 2 van de Regeling integraal in deze wijzigingsregeling opgenomen.

Tot slot zij hier nog opgemekt dat de onderhavige vaststelling betrekking heeft op de twee laatste boekjaren van de POP-programmeringsperiode, welke op 31 december 2006 afloopt. Vanwege de budgettaire voorschriften van het Europees Oriëntatie en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) dienen de betaalorganen echter de declaraties ter cofinanciering al uiterlijk op 15 december 2006 bij de Europese Commissie te hebben ingediend. Gelet hierop zal in de – op grond van de Regeling subsidie plattelandsontwikkelingsprogramma provincies – door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te verlenen beschikkingen als subsidievoorwaarde worden opgenomen dat het project, waarvoor subsidie wordt verleend, uiterlijk op 1 mei 2006 dient te zijn uitgevoerd. Dit geeft – volgend op de subsidievaststelling – de betaalorganen de benodigde tijd om de declaraties vóór 15 oktober 2006 gereed te hebben voor indiening bij de Europese Commissie.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 2004, 100; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 29 oktober 2004, Stcrt. 210.

Naar boven