Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2004, 240 pagina 19 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2004, 240 pagina 19 | Overig |
5 oktober 2004
Nr. C/S/04/2144
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;
De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 2 oktober 2003, nr. arc-2003.6458/1);
Besluit:
De bij dit besluit gevoegde ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Buitensectorale arbeidsvoorwaarden over de periode 1945–1998’ en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Een belanghebbende kan tegen dit besluit beroep instellen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan hij zijn woonplaats heeft. Voordat hij beroep instelt, moet hij binnen zes weken na de inwerkingtreding van dit besluit bij de Staatssecretaris een bezwaarschrift indienen. Dit bezwaarschrift moet worden gestuurd naar CFI/FJZ, ter attentie van het secretariaat van de Commissie voor de bezwaarschriften, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.
Den Haag, 5 oktober 2004.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de Algemene Rijksarchivaris,
M.W. van Boven.
Deelbeleidsterrein Buitensectorale arbeidsvoorwaarden
AAW: Algemene Arbeidsongeschiktheidswet
ABP: Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds
AKW: Algemene Kinderbijslagwet
amvb: algemene maatregel van bestuur
AOW: Algemene Ouderdomswetwet
Appa: Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers
ARA: Algemeen Rijksarchief
ARAR: Algemeen Rijksambtenarenreglement
art.: artikel
AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
AWW: Algemene Weduwen- en Wezenwet
BBRA: Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren
BiZa: Minister van Binnenlandse Zaken
BSD: Basisselectiedocument
BZK: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CAS: Centrale Archief Selectiedienst
DGOP: Directoraat-generaal Overheidspersoneelsbeleid
EG: Europese Gemeenschap
EK: Eerste Kamer (kamerstuk-aanduiding)
IPO: Interprovinciaal Overleg
KB: Koninklijk besluit
MvT: Memorie van Toelichting
PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn
RAD: Rijksarchiefdienst
RIO: Rapport institutioneel onderzoek
Stb.: Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Stcrt.: Nederlandse Staatscourant
TK: Tweede Kamer (aanduiding kamerstuk)
VNG: Vereniging Nederlandse Gemeenten
Archiefbescheiden kunnen verschillende functies vervullen. Overheidsorganen kunnen archiefbescheiden opmaken of gebruiken voor de bedrijfsvoering, om zichzelf te verantwoorden of een ander ter verantwoording te roepen en als bewijsmiddel.
Voor burgers is het belang van archiefbescheiden gelegen in het streven naar democratische controle (de burger moet de overheid ter verantwoording kunnen roepen), in de mogelijke functie van archiefbescheiden als bewijsmiddel en in het feit dat archiefbescheiden deel uitmaken van het cultureel erfgoed en voor historisch onderzoek van belang zijn.
Vanuit het bedrijfsvoerings- en verantwoordingsbelang van archiefbescheiden geredeneerd, kan elk archiefstuk vernietigd worden op het moment dat het voor het archiefvormend orgaan niet meer nuttig is. Het historisch belang van bepaalde bescheiden kan echter van blijvende aard zijn. Om dat belang te beschermen schrijft de Archiefwet 1995 aan de Nederlandse overheidsorganen voor dat zij archiefbescheiden slechts mogen vernietigen op grond van een officieel vastgestelde selectielijst. Het Archiefbesluit 1995 geeft uitvoerige regels om de zorgvuldigheid bij de totstandkoming van de lijsten te waarborgen.
Dit basisselectiedocument (BSD) is zo’n officiële selectielijst. Het heeft tot doel voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als zorgdrager aan te geven of neerslag voortvloeiend uit handelingen zoals beschreven in het ‘rapport institutioneel onderzoek’ (RIO) Buitensectorale arbeidsvoorwaardenvoor blijvende bewaring in aanmerking komt of vernietigd kan worden.
Onder neerslag wordt verstaan: alle gegevens voortvloeiend uit een handeling, onafhankelijk van de drager van die gegevens zoals papier, films, tapes of floppies.
Een basisselectiedocument kan niet los gezien worden van het daaraan ten grondslag liggende rapport institutioneel onderzoek (RIO). In een RIO wordt van een bepaald beleidsterrein de context beschreven samen met de handelingen van de actoren die binnen het beleidsterrein actief zijn. Een actor is een (overheids)orgaan dat verantwoordelijk is voor bepaalde handelingen. Alle handelingen van een bepaalde actor worden in het RIO beschreven in een logische samenhang met de handelingen van de andere actoren binnen het beleidsterrein.
De context en de logische samenhang bieden de mogelijkheid om tot een zo verantwoord mogelijke selectie van handelingen te komen.
In een BSD zijn de handelingen primair geordend op actor. Hierdoor staan alle handelingen van een actor op een bepaald beleidsterrein bij elkaar. Voor deze herordening is gekozen om voor organen bruikbare selectiedocumenten te kunnen maken.
Dit BSD Basisselectiedocument Buitensectorale arbeidsvoorwaardenbehandelt de periode 1945–1996. In die jaren was de minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor het archiefbeheer en daarmee ook voor het laten opstellen en vaststellen van een BSD.
Het BSD geldt als de selectielijst zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, van de Archiefwet 1995 (Stb. 276). De procedure tot vaststelling van een BSD is als volgt:
a. Het concept-BSD wordt besproken in het zogenaamde driehoeksoverleg. Deelnemers hieraan zijn vertegenwoordigers (deskundigen) van actoren op het beleidsterrein, een vertegenwoordiger namens de zorgdrager in verband met het archiefbeheer en een vertegenwoordiger namens de Rijksarchiefdienst. Tijdens dit overleg wordt rekening gehouden met het administratieve belang, het belang van de recht- en bewijszoekende burger en het historisch belang van de archiefbescheiden met betrekking tot het beleidsterrein.
b. Het concept-BSD wordt, tezamen met het verslag van het driehoeksoverleg, ter vaststelling ingediend bij de minister waaronder Cultuur ressorteert.
c. Het concept-BSD ligt gedurende een periode van 8 weken ter inzage.
d. De Minister waaronder Cultuur ressorteert hoort de Raad voor Cultuur.
e. De Minister waaronder Cultuur ressorteert en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stellen het BSD vast.
f. De beschikking tot vaststelling van het BSD wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties treedt in het kader van dit basisselectiedocument op als zorgdrager voor de volgende actoren:
– de Minister van Binnenlandse Zaken;
– de Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken;
– de vakminister;
– de Commissie van advies inzake de bezoldiging van burgemeesters;
– de Commissie knelpunten rechtspositie gedeputeerden en wethouders;
– de Stuurgroep Personeelsbeleid voor Burgemeesters;
– de Commissie van advies inzake schadeloosstelling leden Tweede Kamer;
– de Advies- en Arbitrage commissie.
De Minister van Buitenlandse Zaken treedt in het kader van dit basisselectiedocument op als zorgdrager voor de actor:
– de Coördinatiecommissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen.
De selectie richt zich op de administratieve neerslag van het handelen van overheidsorganen die vallen onder de werking van de Archiefwet 1995 (Stb. 1995/276). De hoofddoelstelling van de selectie is een onderscheid te maken tussen archiefbescheiden die in aanmerking komen voor overbrenging (door het orgaan dat deze gegevens beheert) naar het Algemeen Rijksarchief en archiefbescheiden die op den duur door de zorgdrager kunnen worden vernietigd. Dit basisselectiedocument is opgesteld tegen de achtergrond van de selectiedoelstelling van de Rijksarchiefdienst/PIVOT: het mogelijk maken van de reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen. Deze doelstelling is verwoord door de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) bij de behandeling van de Archiefwet 1995 in de Tweede Kamer. Door het Convent van Rijksarchivarissen is deze doelstelling vertaald als het selecteren van handelingen van de overheid om bronnen voor de kennis van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig te stellen voor blijvende bewaring.
Selecteren is het aanmerken van de neerslag van een handeling voor bewaren of vernietigen.
Als de neerslag aangewezen wordt ter bewaring, wil dat zeggen dat deze neerslag, ongeacht de vorm waaruit zij bestaat, voor eeuwig bewaard moet worden. De bewaarplaats waar deze neerslag na het verlopen van de wettelijke overbrengingstermijn van twintig jaar moet worden overgebracht, is het Algemeen Rijksarchief. Bij de handeling in dit BSD staat in dit geval bij waardering een B (van bewaren).
Als de neerslag van een handeling wordt aangewezen ter vernietiging, wil dat zeggen dat deze neerslag, ongeacht de vorm waaruit zij bestaat, na verloop van de in het BSD vastgestelde termijn kan worden vernietigd. De vernietigingstermijn is een minimum eis: stukken mogen niet eerder dan na het verstrijken van die termijn worden vernietigd door de voor het beheer verantwoordelijke dienst. De duur van de vernietigingstermijn wordt bepaald door de administratieve belangen en de belangen van de burgers, enerzijds ten behoeve van het adequaat uitvoeren van de overheidsadministratie en de verantwoordingsplicht van de overheid en anderzijds voor de recht- en bewijszoekende burger. Bij de handeling in dit BSD staat in dit geval bij waardering een V (van vernietigen).
Het aanwijzen van handelingen waarvan de neerslag bewaard moet blijven gebeurt op grond van criteria die tot stand zijn gekomen in overleg tussen zorgdrager en Rijksarchiefdienst.
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.
De gehanteerde algemene selectiecriteria zijn:
Handelingen die worden gewaardeerd met B (Bewaren)
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.
4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen
Toelichting:Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.
Eind 2002, begin 2003 is het ontwerp-BSD door de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Financiën, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Verkeer en Waterstaat en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 3 maart 2003 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van de betrokken zorgdragers, het Ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie/regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.
Op 2 oktober 2003 bracht de RvC advies uit (kenmerk arc-2003.6458/1), hetwelk – naast enkele tekstuele correcties – aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijzigingen van de ontwerp-selectielijst:
– de waardering van handeling 56 is gewijzigd van B naar V 10 jaar;
– de vernietigingstermijn van handeling 63 is gesteld op 10 jaar;
– de waardering van handelingen 161, 163, 164, 174 en 182 is gewijzigd van B5 naar V 10 jaar.
Daarop werd het BSD op 5 oktober 2004 door de Algemene Rijksarchivaris, namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (kenmerk C/S/04/2140), de Minister van Defensie (C/S/04/2141), de Minister van Financiën (C/S/04/2142), de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (C/S/04/2143), de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (C/S/04/2144), de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (C/S/04/2145), de Minister van Verkeer en Waterstaat (C/S/04/2146) en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (C/S/04/2147) vastgesteld.
De handelingen zijn verwerkt in uniek genummerde gegevensblokken die als volgt zijn opgebouwd:
Handeling: een complex van activiteiten, dat verricht wordt door één of meer actoren en dat veelal een product naar de omgeving oplevert.
Periode: dit geeft de jaren weer waarin de handeling werd verricht.
Grondslag/Bron: dit is de (wettelijke) basis van de handeling. De aanduiding bron wordt gebruikt indien een handeling geen duidelijke wettelijke basis heeft, maar de handeling is geformuleerd op basis van interviews, literatuur of andere bronnen.
Product: dit is de weergave van het juridisch-bestuurlijk niveau van het eindproduct van de handeling. Indien niet duidelijk is in welke soort documentaire neerslag een handeling heeft geresulteerd of als uit de beschrijving van de handeling al duidelijk is welk product de handeling oplevert, ontbreekt dit item.
Opmerkingen: dit geeft eventuele bijzonderheden over bovengenoemde items weer.
Waardering: dit geeft aan of de neerslag van een handeling bewaard moet worden of dat het op termijn vernietigd kan worden.
De toepassing van de vernietigingstermijnen is als volgt:
a. een dossier wordt afgesloten (bijv. op 30 januari 1999),
b. de bijbehorende vernietigingstermijn wordt hierbij opgeteld (bijv. 10 jaar),
c. het dossier wordt bewaard tot en met 31 december 2009 (1999 + 10),
d. de betrokken directeur wordt in de loop van dat jaar (in dit voorbeeld 2009) op de hoogte gesteld van de voorgenomen vernietiging van dit dossier,
e. het dossier wordt vernietigd per 2 januari 2010, tenzij de betrokken directeur zwaarwichtige redenen heeft voor uitstel van vernietiging (administratief of juridisch belang).
Een uitgangspunt van PIVOT ten aanzien van een institutioneel onderzoek is dat dit zich niet beperkt tot een beschrijving van het handelen van een afzonderlijke instelling, maar dat de beschrijving zich uitstrekt over het handelen van de verschillende actoren van de rijksoverheid die op een bepaald beleidsterrein een rol spelen. Dit betekent dus dat niet alleen de actoren die onder de Minister van Binnenlandse Zaken vallen worden meegenomen in dit onderzoek, maar ook die actoren die daarbuiten vallen en wel tot de rijksoverheid behoren.
De actoren zijn ingedeeld in:
A. Actoren waarvan het archief valt onder de zorg van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
B. Actoren waarvan het archief valt onder de zorg van de Minister van Buitenlandse Zaken
C. Overige actoren
Bij de actor de Minister van Binnenlandse Zaken is voor de overzichtelijkheid tussen de handelingenblokken kopjes geplaatst die overeenkomen met de titels van de hoofdstukken uit het Rapport institutioneel onderzoek.
Inleiding Buitensectorale arbeidsvoorwaarden
Hoofdlijnen van het overheidshandelen op het beleidsterrein
PIVOT definieert hoofdlijnen van het handelen als: de doelstellingen van de overheid binnen de kaders van een (deel)beleidsterrein. De taken binnen het deelbeleidsterrein Buitensectorale arbeidsvoorwaarden zijn het vaststellen en uitvoeren van het beleid ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden van politieke en semi-politieke ambtsdragers, de Koninklijke hofhouding en de ambtenaren in internationale organisaties.
De grote lijn in het beleid bij de politieke en semi-politieke ambtsdragers was de bundeling van de vele regelingen die voor elke groep ambtsdrager golden in uiteindelijk één regeling, meestal een rechtspositiebesluit. Vooral in het begin van de jaren negentig werden veel rechtspositiebesluiten vastgesteld. Een andere tendens bij deze groepen ambtsdragers was de koppeling met de rechtspositie van de rijksambtenaren.
Ook bij de Koninklijke hofhouding vond in de loop der jaren een verandering in de rechtspositie plaats. Hierbij werden regelingen vastgesteld conform die van de rijksambtenaren.
Voor de ambtenaren in internationale organisaties is er geen centraal beleid. Ieder ministerie heeft zijn eigen regeling voor zijn ambtenaren. De eigen regeling is veelal geënt op de regeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
PIVOT definieert een actor als een orgaan dat een rol speelt op een beleidsterrein en de bevoegdheid heeft tot het zelfstandig verrichten van handelingen op grond van attributie of delegatie.
Een uitgebreid overzicht van de actoren die op het deelbeleidsterrein Buitensectorale arbeidsvoorwaarden een rol spelen, is opgenomen in het institutionele onderzoek Overheidspersoneel, deelbeleidsterrein Buitensectorale arbeidsvoorwaarden, 1945–1996. Actoren die daar met een asterisk zijn aangeduid, blijven in dit basisselectiedocument buiten beschouwing (zoals ze dat ook in het RIO zijn gebleven).
In navolging van het institutioneel onderzoek Overheidspersoneel, deelbeleidsterrein Buitensectorale arbeidsvoorwaarden, 1945–1996 spitst dit basisselectiedocument zich toe op actoren die een rol spelen bij het tot stand komen en uitvoeren van arbeidsvoorwaardenbeleid bij de (rijks-)overheid. Deze actoren zijn in het genoemde RIO niet met een asterisk aangeduid.
De actoren op het deelbeleidsterrein Buitensectorale arbeidsvoorwaardenzijn:
– De Minister van Binnenlandse Zaken
– De Minister van Algemene Zaken
– De Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
– De Minister van Financiën
– De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
– De Minister van Verkeer en Waterstaat
– De Minister van Justitie
– De Minister van Buitenlandse Zaken
– De Minister van Staat
– de vakminister
– de Commissaris van de Koning
– Provinciale Staten
– Gedeputeerde Staten
– de Commissie van advies inzake de schadeloosstelling voor de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
– de Advies- en arbitragecommissie
– de Commissie Knelpunten Rechtspositie gedeputeerden en Wethouders
– het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren ‘s-Gravenhage
– het Hoofd van de eenheid Belastingdienst/Particulieren Den Haag
– de Commissie inzake de bezoldiging van burgemeesters
– de Adviescommissie Overheidspersoneel
– de Coördinatiecommissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen
– de Raad voor de Rijksdienst
– de Raad voor de Rijksdienst en Inkomensaangelegenheden
– de Stuurgroep Personeelsbeleid voor Burgemeesters.
A. Actoren waarvan het archief onder de zorg van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks-Relaties valt
Minister van Binnenlandse Zaken
Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid betreffende de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Product: O.a. beleidsnota’s, beleidsnotities, rapporten, adviezen, evaluaties
Opmerking: De eigenlijke vaststelling van het beleid vindt plaats in de ministerraad.
Onder deze handeling valt ook:
– het voeren van overleg met de andere betrokken actoren op het beleidsterrein;
– het voorbereiden van een standpunt ter inbrenging in de ministerraadvergaderingen voor beraad en besluitvorming betreffende het beleidsterrein;
– het voeren van overleg met/het leveren van bijdragen aan het overleg met het Staatshoofd betreffende de arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
– het voorbereiden van de Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting betreffende de arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen;
– het aan een externe adviescommissie verzoeken om advies betreffende het beleidsterrein;
– het informeren van het kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het beleidsterrein;
– het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid.
Waardering: B (1, 2)
Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen over de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Product: Series jaarverslagen, kwartaalverslagen, maandverslagen
Waardering: B (3)
Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten Generaal betreffende de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Grondslag: Grondwet 1938/1946/1948, art. 97;
Grondwet 1953/1956/1963/1972, art. 104;
Grondwet 1983/1987/1995, art. 68
Product: Brieven, notities
Waardering: B (2, 3)
Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten Generaal en de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Product: Brieven, notities
Waardering: B (3)
Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures voor administratief rechtelijk organen
Periode: 1945–
Product: Beschikkingen, verweerschriften
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Product: Brieven, notities
Waardering: V 3 jaar
Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Product: Voorlichtingsmateriaal
Opmerking: Zie voor het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid handeling 1.
Waardering: V 3 jaar na vervallen.
N.B.: Van het gedrukte voorlichtingsmateriaal wordt één exemplaar bewaard. De voorbereidende stukken worden vernietigd.
Handeling: Het vaststellen van de opdracht en het eindproduct van een intern of extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Product: Offerte, brieven, onderzoeksrapporten
Opmerking: Onder vaststellen van het eindproduct wordt ook het in ontvangst nemen van het eindproduct verstaan.
Waardering: B (1)
Handeling: Het begeleiden van intern en extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Product: Notities, notulen, brieven
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het verzamelen en bewerken van gegevens ten behoeve van intern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het financieren van extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Product: Rekeningen, declaraties
Waardering: V 7 jaar, mits de rekening is goedgekeurd
Handeling: Het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op het gebied van de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Product: Beschikkingen
Waardering: V 10 jaar, mits de rekening is goedgekeurd.
Handeling: Het (bij KB) instellen van een commissie voor advisering over het beleid en wet- en regelgeving ten aanzien van de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Product: Instellingsbeschikking Commissie van advies inzake de bezoldiging van burgemeesters, Stcrt. 1947/48
Instellingsbeschikking Commissie knelpunten rechtspositie gedeputeerden en wethouders, Stcrt. 1975/11 en 1975/29
Waardering: B (4)
Handeling: Het (bij KB) benoemen van de leden, plaatsvervangende leden, secretaris en adjunct-secretarissen van de adviescommissies op het gebied van de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Waardering: V 5 jaar na einde benoeming
Handeling: Het instellen, wijzigen en opheffen van organisatie-eenheden op het beleidsterrein de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Waardering: B (4)
Handeling: Het deelnemen aan advies- en overlegcommissies op het gebied van de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen waarvan het voorzitterschap en/of secretariaat niet bij het ministerie berust
Periode: 1945–
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het deelnemen aan het bestuur van privaatrechtelijke instellingen op het gebied van de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Waardering: B (4)
Handeling: Het oprichten en instandhouden van privaatrechtelijke instellingen op het gebied van de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
Periode: 1945–
Waardering: B (4)
1.2 Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (en voorlopers)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een wet over regels betreffende het toekennen van pensioenen aan gewezen politieke ambtsdragers
Periode: 1956–
Product: Wet houdende nadere regeling tot het toekennen van een uitkering en een pensioen aan gewezen ministers, staatssecretarissen, leden van Gedeputeerde Staten ener provincie en wethouders ener gemeente, zomede van een pensioen aan hun weduwen en wezen, Stb. 1956/455
Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, Stb. 1969/594
Wet houdende voorzieningen ten behoeve van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en belanghebbenden in de zin van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met de voorstellen van de commissie tot vereenvoudiging van de loonbelasting en de inkomstenbelasting, Stb. 1989/591
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over pensionering en op wachtgeld stellen van leden van gedeputeerde staten
Periode: 1945–1955
Grondslag: Provinciale wet, 6juli 1850, Stb. 1850/39, zoals gewijzigd 9 januari 1936, Stb. 1936/300, artikel 62a
Product: Besluit tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 62a, negende lid, der Provinciale wet, 14 november 1936, Stb. 1936/352
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over pensionering en op wachtgeld stellen van wethouders
Periode: 1945–1955
Grondslag: Gemeentewet, 16 maart 1931, Stb. 1931/89, zoals gewijzigd 9 januari 1936, Stb. 1936/300, artikel 101 lid 10
Product: Besluit tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 101, tiende lid, der Gemeentewet, 14 november 1936, Stb. 1936/351
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over de voorschriften ter uitvoering van de Algemene pensioenwet politiek ambtsdragers
Periode: 1969–
Grondslag: Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, 10 december 1969, Stb. 1969/594, art. 106 lid 1, 108 lid 1 en 118 lid twee
Product: Besluit houdende voorschriften ter uitvoering van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, Stb. 1969/595
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over inhoudingen van pensioenpremie op het inkomen van wethouders en leden van gedeputeerde staten
Periode: 1970–
Grondslag: Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, 10 december 1969, Stb. 1969/594, art. 160 lid twee
Product: Besluit houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 160, tweede lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, 29 april 1970, Stb. 1970/198
Waardering: B (1)
Handeling: Het voordragen voor goedkeuring van verordeningen van provinciale staten over het toekennen van pensioenen aan weduwen en wezen van leden en gewezen leden van gedeputeerde staten
Periode: 1956–
Grondslag: Wet houdende nadere regeling tot het toekennen van een uitkering of een pensioen aan gewezen ministers, staatssecretarissen, leden van Gedeputeerde Staten ener provincie en wethouders ener gemeente, zomede van een pensioen aan hun weduwen en wezen, 1 augustus 1956, Stb. 1956/455, art. 49, lid 1
Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, 10 december 1969, Stb. 1969/594, art. 161, lid 1
Opmerking: De goedkeuring wordt door de Kroon gegeven.
Waardering: B (5)
Handeling: Het doen van een opgave van op wachtgeld gestelde en gepensioneerde wethouders of leden van gedeputeerde staten aan de inspecteur der directe belastingen en die der diensten en domeinen
Periode: 1945–
Grondslag: Besluit tot vaststelling van een algemenen maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 101 tiende lid der Gemeentewet, 14 november 1936, Stb. 1936/351, art. 3
Besluit tot vaststelling van een algemenen maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 62a negende lid der Provinciale wet, 14 november 1936, Stb. 1936/352, art. 3
Waardering: V 7 jaar
Handeling: Het toekennen van wachtgeld of een pensioen aan een gewezen lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Periode: 1969–
Grondslag: Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, 10 december 1969, Stb. 1969/594, art. 58–66
Opmerking: Zie voor de periode voor 1969 handeling 37, paragraaf 2.1.1 Leden Staten-Generaal.
Waardering: V 10 jaar na einde wachtgeld/pensioen
Handeling: Het toekennen van wachtgeld of een pensioen aan een gewezen minister of staatssecretaris
Periode: 1945–
Grondslag: Pensioenwet houdende regeling voor de ambtenaren en hunne weduwen en weezen, 5 mei 1922, Stb. 1922/240, art. 68
Wet houdende nadere regeling tot het toekennen van een uitkering en een pensioen aan gewezen ministers, staatssecretarissen, leden van Gedeputeerde Staten ener provincie en wethouders ener gemeente, zomede van een pensioen aan hun weduwen en wezen, 1 augustus 1956, Stb. 1956/455, art. 53, 68
Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, 10 december 1969, Stb. 1969/594, art. 6
Waardering: V 10 jaar na einde wachtgeld/pensioen
Handeling: Het vaststellen van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels inzake de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van leden van de Staten-Generaal
Periode: 1945–
Waardering: B (1, 5)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb inzake het vaststellen van de hoogte van financiële vergoedingen ten behoeve van de leden van de Staten-Generaal, waaronder de voorzitter, ondervoorzitters en fractievoorzitters
Periode: 1968–
Grondslag: Wet inzake schadeloosstelling leden Tweede Kamer der Staten-Generaal, 30 oktober 1968, Stb. 1968/ 584, art. 10, 11 en 12;
Regeling vergoeding kosten welke uit de vervulling van het lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voortvloeien, 25 juni 1969, Stb. 1969/300, art. 4, 4a en 5;
Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, 19 december 1990, Stb. 1990/622, art. 9;
Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, 18 mei 1995, Stb. 1995/291, art. 9, 10, 16 en 18
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van regels voor een goede toepassing van het toekennen van een toeslag verband houdende met het verschuldigd zijn van de premies ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.
Periode: 1989–
Grondslag: Wet houdende voorzieningen ten behoeve van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en belanghebbenden in de zin van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met de voorstellen van de loonbelasting en de inkomensbelasting, 28 december 1989, Stb. 1989/591
Waardering: B (5)
Handeling: Het toekennen en uitbetalen van schadeloosstellingen, (wachtgeld)uitkeringen en pensioenen aan leden en gewezen leden van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en hun nabestaanden
Periode: 1945–
Grondslag: Wet tot wijziging van de bedragen van de schadeloosstelling en van het pensioen van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 13 juni 1946, Stb. 1946/G 149, art. 1
Wet tot nadere regeling van de schadeloosstelling van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2 augustus 1950, Stb. 1950/ K 331, art. 1 en 2
Wet tot vaststelling van de jaarlijkse toelage van de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 18 december 1958, Stb. 1958/623, art. 1
Wet tot regeling van de schadeloosstelling van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en van de vergoeding voor kosten, welke uit de vervulling hunner betrekking voortvloeien, 18 december 1958, Stb. 1958/625, art. 1, 2, 3, 4 en 5
Wet inzake schadeloosstelling leden Tweede Kamer der Staten-Generaal, 30 oktober 1968, Stb. 1968/584, art. 1, 4, 8, 9, 10 en 11
Regeling vergoeding kosten welke uit de vervulling van het lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voortvloeien,15 oktober 1969, Stb. 1969/300, art. 1, 2 en 3
Nadere vaststelling toelage voorzitter Eerste Kamer der Staten-Generaal, 12 november 1975, Stb. 1975/657, art. 1
Besluit tot nadere vaststelling van de vergoeding voor de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de overige kosten, welke uit de vervulling van hun betrekking voortvloeien, 26 juni 1981, Stb. 1981/486
Besluit tot nadere regeling vaststelling van de vergoedingen voor de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de overige kosten, welke uit de vervulling van hun betrekking voortvloeien, 18 september 1990, Stb. 1990/506, art. 1
Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, 19 december 1990, Stb. 1990/622, art. 3, 4, 9, 11 en 12
Wet tot nadere vaststelling van de vergoedingen voor de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van de reiskosten en overige kosten, welke uit de vervulling van hun betrekking voortvloeien, 4 mei 1995. Stb. 1995/279, art. 1–6
Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, 18 mei 1995, Stb. 1995/291, art. 7, 8, 10 16 en 18
Opmerking: Vanaf 1969 worden de pensioenen via de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers toegekend. Zie handeling 31.
Waardering: V 10 jaar na einde schadeloosstelling/uitkering/pensioen
2.1.2 Statenleden en gedeputeerden
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over de rechtspositie van leden van gedeputeerde staten
Periode: 1962–
Grondslag: Provinciewet, 25 januari 1962, Stb. 1962/17, art. 43 en 44
Provinciewet, 10 september 1992, Stb. 1992/550, art. 43 lid 1 en 2 en art. 51 lid 2
Product: Besluit tot regeling van de jaarwedden der leden van gedeputeerde staten en van de vergoeding voor hun vervangers, 14 december 1962, Stb. 1962/557
Besluit tot uitvoering van artikel 43, tweede lid, van de Provinciewet, houdende regels betreffende andere financiële voorzieningen die verband houden met de vervulling van het ambt van gedeputeerde, 3 juli 1986, Stb. 1986/405
Rechtspositiebesluit gedeputeerden, 22 maart 1994, Stb. 1994/241
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over regels voor provinciale verordeningen betreffende de rechtspositie van leden van provinciale staten en de door hen ingestelde commissies
Periode: 1980–
Grondslag: Provinciewet, 25 januari 1962, Stb. 1962/17, zoals gewijzigd bij wet van 5 juli 1979, Stb. 1979/395, art. 13, 65a.1 en 3 en 65b.2
Provinciewet, 10 september 1992, Stb. 1992/550, art. 93 en 94
Product: Besluit tot uitvoering van de artikelen 13, derde lid en 65a, eerste lid, van de Provinciewet, Stb.1980/203
Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, Stb. 1994/242
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels inzake de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van statenleden en leden van gedeputeerde staten
Periode: 1945–
Waardering: B (1, 5)
Handeling: Het voorbereiden van de voordracht van een KB ter goedkeuring van de provinciale verordening die de hoogte van de jaarwedde van gedeputeerde staten en de griffier regelt
Periode: 1945–1962
Grondslag: Provinciale wet, 6 juli 1850, Stb. 1850/39, art. 44bis en 62
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van de voordracht van een KB ter goedkeuring van provinciale verordeningen over vergoedingen en tegemoetkomingen voor leden van provinciale staten en door hen ingestelde commissies
Periode: 1980–1993
Grondslag: Provinciewet, 25 januari 1962, Stb. 1962/17, zoals gewijzigd bij wet van 5 juli 1979, Stb. 1979/395, art. 13a, 65a.2 en 65b.1
Waardering: B (5)
Handeling: Het kennisnemen en beoordelen van verordeningen van provinciale staten over de vergoedingen en ontvangen voordelen ten laste van de provincie voor leden van provinciale staten en door hen ingestelde commissies
Periode: 1994–
Grondslag: Provinciewet, 10 september 1992, Stb. 1992/550, art. 95 en 96.2
Opmerking: Onder ‘ontvangen voordelen ten laste van de provincie’ worden verstaan financiële voordelen anders dan de vergoedingen en tegemoetkomingen.
Bij de verordeningen over de ontvangen voordelen is goedkeuring door de minister van Binnenlandse Zaken verplicht, bij de verordeningen over vergoedingen is geen sprake van een verplichte goedkeuring.
Waardering: B (5)
Handeling: Het jaarlijks herzien van het maximum bedrag voor de bijzondere onkostenvergoeding voor gedeputeerden en leden van provinciale staten
Periode: 1980–
Grondslag: Besluit tot uitvoering van de artikelen 13, derde lid en 65a, eerste lid, van de Provinciewet, 3 april 1980, Stb.1980/203, art. 1;
Rechtspositiebesluit gedeputeerden, 22 maart 1994, Stb. 1994/241, art. 21 derde en vierde lid;
Rechtspositiebesluit staten en commissieleden, 22 maart 1994, Stb. 1994/242, art. 2 derde lid
Opmerking: De bedragen worden jaarlijks herzien aan de hand van de consumentenprijsindex. De herziene bedragen worden vervolgens bekend gemaakt in de Staatscourant.
Waardering: V 10 jaar
2.1.3 Raadsleden en wethouders
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over regels voor gemeentelijke verordeningen betreffende de rechtspositie van leden van de gemeenteraad en door de raad ingestelde commissies
Periode: 1975–
Grondslag: gemeentewet, 29 juni 1851, Stb. 1851/84, zoals gewijzigd 6 mei 1976, Stb. 1976/312, art. 64f en 64g
Wet tot invoering van een titel IIB in de Eerste Afdeling van de gemeentewet met betrekking tot de vergoedingen en tegemoetkomingen aan de leden van de raad en de commissies en enige daarmee verband houdende voorzieningen, 6 mei 1976, Stb. 1976/312
Gemeentewet, 14 februari 1992, Stb. 1992/96, art. 95 en art. 96
Product: Besluit tot uitvoering van de artikelen 64f en 64g van de gemeentewet, Stb. 1976/621
Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, Stb. 1994/244
Opmerking: De gemeentelijke verordening bevat regels voor de vergoedingen en tegemoetkomingen voor raads- en commissieleden voor de door hun gemaakte kosten ten behoeven van hun werkzaamheden en reis- en verblijfkosten.
De wet van 6 mei 1976 trad in werking met terugwerkend kracht tot 1 januari 1975.
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over de rechtspositie van wethouders
Periode: 1985–
Grondslag: gemeentewet, 29 juni 1851, Stb. 1851/85, zoals gewijzigd Stb. 1985/321, art. 100 lid 3;
Gemeentewet, 14 februari 1992, Stb. 1992/96, art. 44 eerste en tweede lid en art. 51 tweede lid
Product: Besluit houdende regels betreffende andere financiële voorzieningen die verband houden met de vervulling van het wethoudersambt, Stb. 1986/406
Besluit regels kostenvergoeding wethouders, Stb. 1992/481;
Rechtspositiebesluit wethouders, Stb. 1994/243
Opmerking: Deze handeling is overeenkomstig van toepassing op een raadslid die een wethouder heeft vervangen.
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over het aanmerken van wethoudersfuncties als volledig bezoldigd in verband met het recht op onbetaald verlof voor het lidmaatschap van sommige vertegenwoordigende organen voor wethouders die niet volledig worden bezoldigd
Periode: 1979–
Grondslag: Burgerlijk Wetboek (Boek 7A) zoals gewijzigd 2 juli 1980, Stb. 1980/531, art. 1838nn
Product: Besluit van 29 september 1980, Stb. 1980/568
Besluit van 12 maart 1986, Stb. 1986/193
Besluit van 8 juli 1994, Stb. 1994/556
Waardering: B (5)
Handeling: Het vaststellen van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels inzake de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van wethouders en raadsleden
Periode: 1945–
Waardering: B (1, 5)
Handeling: Het voorbereiden van de voordacht voor goedkeuring van het besluit van gedeputeerde staten over de vaststelling van (de hoogte van) de jaarwedden van de wethouders
Periode: 1945–1994
Grondslag: gemeentewet, 29 juni 1851, Stb. 1851/85, zoals gewijzigd Stb. 1931/89, art. 100
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het jaarlijks herzien van het maximum bedrag voor de vergoedingen voor raadsleden
Periode: 1976–
Grondslag: Besluit tot uitvoering van de artikelen 64f en 64g van de gemeentewet, 20 november 1976, Stb. 1976/621, art. 1;
Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, 22 maart 1994, Stb. 1994/244, art. 2
Product: 1976–1993
Opmerking: Deze vergoedingen bestaan uit:
– vergoedingen voor hun werkzaamheden
– onkostenvergoedingen
De bedragen van de vergoedingen voor hun werkzaamheden worden jaarlijks herzien aan de hand van het indexcijfer van regelingslonen van volwassen werknemers, die van de onkosten aan de hand van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie en vanaf 1994 aan de hand van de consumentenprijsindex. De herziene bedragen worden vervolgens bekend gemaakt in de Staatscourant.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het jaarlijks herzien van het maximum bedrag voor de kostenvergoeding voor wethouders
Periode: 1992–
Grondslag: Besluit regels kostenvergoeding wethouders, 26 augustus 1992, Stb. 1992/481
Rechtspositiebesluit wethouders, 22 maart 1994, Stb. 243, art. 25
Opmerking: De bedragen worden jaarlijks herzien aan de hand van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie (tot 1994) en vanaf 1994 aan de hand van de consumentenprijsindex. De herziene bedragen worden vervolgens bekend gemaakt in de Staatscourant.
Waardering: V 5 jaar
2.1.4 Leden Europees Parlement
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een wet over de financiële vergoeding voor leden en gewezen leden van het Europees Parlement en hun nabestaanden
Periode: 1979–
Bron: Besluit van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1978, 558ste zitting (zie Kamerstukken II, 1978–1979, 15 635, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p.1)
Product: Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, Stb. 1979/379
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels inzake de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van leden van het Europees Parlement
Periode: 1945–
Waardering: B (1, 5)
Handeling: Het aanpassen van de bedragen met betrekking tot de schadeloosstelling ten behoeve van de leden het Europees Parlement
Periode: 1979–
Grondslag: Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, 5 juli 1979, Stb. 1979/379, art. 2 en 10
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het toekennen en uitbetalen van schadeloosstellingen, (wachtgeld)uitkeringen en pensioenen aan leden en gewezen leden van het Europees Parlement en hun nabestaanden
Periode: 1979–
Grondslag: Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, 5 juli 1979, Stb. 1979/379, art. 2, 5
Waardering: V 10 jaar na schadeloosstelling/uitkering/pensioen
Handeling: Het toekennen van een tegemoetkoming in de premie van een ziektekostenverzekering (op de voet van de regeling voor het burgerlijk rijkspersoneel)
Periode: 1996–
Grondslag: Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, 5 juli 1979, Stb. 1979/379, zoals gewijzigd 14 december 1995, Stb. 1996/13, art. 2c
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het toekennen van reiskostenvergoeding voor reizen binnen Nederland
Periode: 1979–1981
Grondslag: Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, 5 juli 1979, Stb. 1979/379, art. 6
Opmerking: Alleen leden van het Europees Parlement die geen lid waren van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal kwamen voor deze vergoeding in aanmerking.
Waardering: V 10 jaar na toekenning
2.2.2 Ministers en staatssecretarissen
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een wet over de rechtspositie van ministers en staatssecretarissen
Periode: 1993–
Product: Wet rechtspositie ministers en staatsecretarissen, Stb. 1993/718
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over vergoedingen aan ministers en staatssecretarissen
Periode: 1948–
Grondslag: Grondwet 1953, 22 maart 1953, Stb. 1953/261, art. 72
Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, 2 december 1993, Stb. 1993/718, art. 2
Product: Besluit houdende toekenning van een vergoeding aan de ministers ter tegemoetkoming in de representatiekosten, Stb. 1949/J 68
Besluit houdende toekenning van een vergoeding aan ministers voor representatiekosten, Stb. 1953/426
Besluit tot het verlenen van een aanspraak op vakantieuitkering aan de ministers en staatssecretarissen, Stb. 1956/410
Verhuis- en verblijfskostenbesluit Ministers en Staatssecretarissen, Stb. 1967/114
Besluit houdende vergoeding voor ministers en staatsecretarissen voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden, Stb. 1992/255
Vergoedingen kosten dienstauto, 26 januari 1999, Stb. 1999/127
Opmerking: Het voordragen van de amvb betreffende de representatiekosten van de ministers werd gezamenlijk gedaan door de minister van Binnenlandse Zaken met de minister van Algemene Zaken en de minister van Financiën.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over een tegemoetkoming bij het overlijden van een minister
Periode: 1982–1993
Product: Besluit houdende eene regeling ten aanzien van de uitbetaling van bezoldiging bij overlijden van Minister, leden van den Raad van State en krachtens Grondwet of wet voor hun leven aangestelde ambtenaren en van de tegemoetkoming die na het overlijden van die ambtenaren zal worden toegekeerd, 26 augustus 1931, Stb. 1931/384
Besluit houdende vaststelling van de regeling betreffende de uitkering die na het overlijden van Ministers, Commissarissen der Konings, krachtens de Grondwet of wet voor hun leven aangestelde ambtenaren, de Nationale Ombudsman en substituut-ombudsmannen zal worden uitgekeerd, 28 april 1982, Stb. 1982/308
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels inzake de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van ministers en staatssecretarissen
Periode: 1945–
Waardering: B (1, 5)
Handeling: Het jaarlijks vaststellen van hoogte van de maandelijkse vergoeding aan ministers en staatsecretarissen voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden
Periode: 1992–
Grondslag: Besluit houdende vergoeding voor ministers en staatsecretarissen voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden, 15 mei 1992, Stb. 1992/255
Opmerking: De bedragen worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de index materiële overheidsconsumptie. De gewijzigde bedragen worden vervolgens bekend gemaakt in de Staatscourant.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het toekennen van een vergoeding aan ministers en staatssecretarissen voor aansluitings-, abonnements- en gesprekskosten indien een privé telefoonaansluiting voor dienstdoeleinden wordt aangewend.
Periode: 1950–1994
Grondslag: Besluit houdende regeling van de vergoeding aan ambtenaren van kosten verbonden aan het gebruik van de privé-aansluiting voor dienstdoeleinden, 17 oktober 1950, Stb. 1950/K134
Besluit houdende regeling van de vergoeding aan ambtenaren van kosten verbonden aan het gebruik van de privé-aansluiting voor dienstdoeleinden, 22 september 1977, Stb. 1977/527
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het, in overeenstemming, beslissen over gevallen die afwijken van de regeling geregeld in het Verhuis- en verblijfskostenbesluit Ministers en Staatssecretarissen
Periode: 1967–
Grondslag: Verhuis- en verblijfskostenbesluit Ministers en Staatssecretarissen, 15 februari 1967, Stb. 1967/114, art. 6
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het toekennen van wachtgelden aan staatssecretarissen
Periode: 1951–
Grondslag: Wet houdende nadere voorzieningen in verband met de invoering van de ambten van minister zonder portefeuille en van staatssecretaris, Stb. 1951/24, art. 6–9
Waardering: V 10 jaar na einde wachtgeld
2.2.3 Commissarissen van de Koning
Handeling: Het (voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een KB over het) toekennen van wachtgeld aan een gewezen commissaris
Periode: 1994–
Grondslag: Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 21
Opmerking: Bij vaststelling van het wachtgeld hoger of lager dan het gewone wordt het toegekend bij KB
Waardering: V 10 jaar na einde wachtgeld
Handeling: Het voeren van overleg met de commissarissen van de Koning over aan gelegenheden van algemeen belang voor hun rechtspositie
Periode: 1994–
Grondslag: Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 23
Opmerking: Het in artikel 23 van het Rechtspositiebesluit bedoelde overleg over aan gelegenheden van algemeen belang voor de rechtspositie wordt in de regel gevoerd tijdens het reguliere overleg van de minister met de commissarissen. Een vertegenwoordiging van de bonden is hierbij niet aan de orde; het overeenstemming vereiste is ook niet van toepassing. Er kan dus niet gesproken worden van een georganiseerd overleg in de strikte zin van het woord.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over de rechtspositie van de commissaris van de Koning en diens waarnemer
Periode: 1956–
Grondslag: Provinciewet, 25 januari 1962, Stb. 1962/17, art. 52 en 63;
Provinciewet, 10 september 1992, Stb. 1992/550, art. 65, lid 1, 72 en 77
Product: Besluit tot regeling van de vakantie-uitkering voor de Commissaris der Koningin, 20 maart 1956, Stb. 1956/159;
Besluit tot vaststelling van een regeling van een gratificatie bij ambtsjubilea van de Commissarissen der Koningin, 12 juli 1969, Stb. 1969/328;
Besluit houdende vaststelling van de regeling betreffende de uitkering die na het overlijden van Ministers, Commissarissen der Konings, krachtens de Grondwet of wet voor hun leven aangestelde ambtenaren, de Nationale Ombudsman en substituut-ombudsmannen zal worden uitgekeerd, 28 april 1982, Stb. 1982/308
Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, Stb. 1994/451
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over een tegemoetkoming bij het overlijden van een commissaris van de Koning
Periode: 1982–1993
Product: Besluit houdende eene regeling ten aanzien van de uitbetaling van bezoldiging bij overlijden van Minister, leden van den Raad van State en krachtens Grondwet of wet voor hun leven aangestelde ambtenaren en van de tegemoetkoming die na het overlijden van die ambtenaren zal worden toegekeerd, 26 augustus 1931, Stb. 1931/384
Waardering: B (5)
Handeling: Het (voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een KB over) het wijzigen van de hoogte van het salaris van de commissaris van de Koning
Periode: 1994–
Grondslag: Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 3.4
Opmerking: De hoogte van het salaris werd tot 1994 bij in de bijlage van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren geregeld, en is hier verder niet meegenomen.
Vanaf 1994 wordt het salaris van de commissaris van de Koning bij het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning geregeld.
Waardering: V 5 jaar na wijziging
Handeling: Het inhouden van (een deel van) de bezoldiging of ambtstoelage van een commissaris van de Koning
Periode: 1994–
Grondslag: Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 3.6, 9
Waardering: V 10 jaar na inhouding
Handeling: Het besluiten de korting op de bezoldiging wegens het bewonen van een ambtswoning door de commissaris van de Koning lager vast te stellen dat het wettelijk voorgeschreven percentage
Periode: 1994–
Grondslag: Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 9.2
Waardering: V 10 jaar na besluit
Handeling: Het vaststellen van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels inzake de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van een commissaris van de Koning
Periode: 1945–
Waardering: B (1, 5)
Handeling: Het toekennen van een uitkering overeenkomstig de normen van de wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering aan de gewezen commissaris van de Koning
Periode: 1994–1996
Grondslag: Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 13.4 juncto Algemeen Rijksambtenarenreglement, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 42.4 en 44
Waardering: V 10 jaar na einde uitkering
Handeling: Het in mindering brengen van de WAO-conforme uitkering of inkomsten uit arbeid of bedrijf ingevolge artikel 42 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement doorbetaalde bezoldiging aan de gewezen commissaris van de Koning
Periode: 1996–
Grondslag: Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 13.4 juncto Algemeen Rijksambtenarenreglement, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 19 december 1995, Stb. 1996/2, art. 42.8 en 42. 9
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van nadere regelingen met betrekking tot het uitbetalen van vakantie-uitkeringen en verplaatsings- en verblijfskosten aan commissarissen van de Koning
Periode: 1956–
Grondslag: Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 8
Product: Besluit tot regeling van de vakantie-uitkering voor de Commissaris der Koningin, 20 maart 1956, Stb. 1956/159
Waardering: B (5)
Handeling: Het vaststellen van nadere regels omtrent het vergoeden van ziektekosten voor een commissaris van de Koning
Periode: 1994–
Grondslag: Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 13.4 juncto Algemeen Rijksambtenarenreglement, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 43 en 44.2
Waardering: B (5)
Handeling: Het vaststellen van de hoogte van de interimuitkering ziektekosten voor een commissaris van de Koning
Periode: 1994–
Grondslag: Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 13.4 juncto Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982,25 maart 1982, Stb. 1982/173, Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel, Stb. 1994/608, art. 4.2
Opmerking: Zie voor de Interimregeling ziektekosten ambtenaren en het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel, het institutioneel onderzoek Overheidspersoneel, deelbeleidsterrein Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het (in bijzondere gevallen) verhogen van vergoeding van de persoon die met de waarneming van het ambt van commissaris is belast
Periode: 1962–
Grondslag: Besluit tot regeling van de vergoeding voor de waarneming van het ambt van commissaris des Konings, 10 juni 1963, Stb. 1963/249, zoals gewijzigd bij besluit van 16 januari 1981, Stb. 21, art. 2;
Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het toekennen van vergoedingen aan de commissaris van de Koning voor
– reis- en verblijfskosten
– verhuiskosten
– kosten van een privé-telefoon
– schadeloosstellingen vanwege het wegroepen van zijn verblijf buiten de provincie wegens dringende redenen van dienstbelang
Periode: 1950–1993
Grondslag: Reisbesluit 1916, 29 oktober 1915, Stb. 1915/451, art. 1;
Besluit houdende regeling van de vergoeding aan ambtenaren van kosten verbonden aan het gebruik van de privé-aansluiting voor dienstdoeleinden, 17 oktober 1950, Stb. 1950/K134;
Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 1;
Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/579, art. 1;
Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 1;
Besluit houdende regeling van de vergoeding aan ambtenaren van kosten verbonden aan het gebruik van de privé-aansluiting voor dienstdoeleinden, 22 september 1977, Stb. 1977/527;
Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art. 1;
Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 8 en 16.2
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het toekennen aan de (gewezen) commissaris van de Koning van voorzieningen in verband met ziekte
Periode: 1994–
Grondslag: Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 13 juncto Algemeen Rijksambtenarenreglement, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 43, 45.1, juncto Besluit inkomstentoeslag rijkspersoneel, Stb. 1994/609, art. 3.1, juncto Interimregeling ziektekosten ambtenaren 198225 maart 1982, Stb. 1982/173, Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel , Stb. 1994/608, art. 2
Opmerking: Zie voor de uitwerking van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Besluit inkomstentoeslag rijkspersoneel, de Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982 en het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel het institutioneel onderzoek Overheidspersoneel, deelbeleidsterrein Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het in overleg met de vrouwelijke commissaris van de Koning bepalen van de datum van ingang van zwangerschaps- en bevallingsverlof
Periode: 1994–
Grondslag: Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 14 juncto Algemeen Rijksambtenarenreglement, 12 juni 1931, Stb. 1931/354, art. 46; Wet houdende regels betreffende de aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof van overheids- en onderwijspersoneel, Stb. 1991/347
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het verlenen van ouderschapsverlof aan de commissaris van de Koning
Periode: 1994–
Grondslag: Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, 14 juni 1994, Stb. 1994/451, art. 14 juncto Algemeen Rijksambtenarenreglement, 12 juni 1931, 1931/354, art. 33g
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voeren van overleg over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtspositie van burgemeesters met een vertegenwoordiging van de burgemeesters (Georganiseerd Overleg burgemeesters)
Periode: 1967–
Grondslag: Besluit georganiseerd overleg burgemeesters, 12 oktober 1967, Stb. 1967/539, art. 1;
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, 51, 54;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 48
Opmerking: Het secretariaat van dit overleg wordt gevoerd door een ambtenaar van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Dit levert zowel overlegverslagen op als correspondentie (er wordt ook schriftelijk advies ingewonnen en standpunten dienen schriftelijk te worden bevestigd).
Waardering: B (5)
Handeling: Het toelaten van een vakcentrale van verenigingen van ambtenaren tot het Georganiseerd Overleg burgemeesters
Periode: 1967–
Grondslag: Besluit georganiseerd overleg burgemeesters, 12 oktober 1967, Stb. 1967/539, art. 3;
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, art. 53;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 50
Opmerking: Voorwaarden voor toelating zijn de toelating tot het centraal Georganiseerd Overleg en het hebben van een bepaald percentage aangesloten burgemeesters van het totaal aantal burgemeesters.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het vaststellen van een reglement van orde voor het Georganiseerd Overleg burgemeesters
Periode: 1967–
Grondslag: Besluit georganiseerd overleg burgemeesters, 12 oktober 1967, Stb. 1967/539, art. 8;
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, art. 59;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 55.
Opmerking: Het reglement wordt vastgesteld na raadpleging van de vertegenwoordiging van de burgemeesters.
Waardering: B (5)
Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die namens de minister van Binnenlandse Zaken het overleg voeren in het Georganiseerd Overleg burgemeesters en/of (plaatsvervangend) voorzitter en secretaris van het overleg zijn
Periode: 1967–
Grondslag: Besluit georganiseerd overleg burgemeesters, 12 oktober 1967, Stb. 1967/539, art. 4.1;
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, art. 54.2;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 51.2
Waardering: V 5 jaar na einde aanwijzing
Handeling: Het instellen van de Stuurgroep Personeelsbeleid voor Burgemeesters
Periode: 1996–
Waardering: B (4)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over de rechtspositie en de bezoldiging van burgemeesters
Periode: 1945–
Grondslag: Ambtenarenwet 1929, art. 125.1
gemeentewet, 29 juni 1851, Stb. 1851/85, zoals gewijzigd bij wet van 28 juni 1948, Stb. 1948/I257, art. 80
Gemeentewet, 14 februari 1992, Stb. 1992/96, art 66, 73 en 79
Product: Besluit houdende enkele voorzieningen omtrent de rechtspositie van de burgemeesters, Stb. 1932/540
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1948, Stb. 1948/I440
Toelagebesluit burgemeesters 1951, Stb. 1951/422
Gratificatiebesluit burgemeesters 1952, Stb. 1953/453
Gratificatiebesluit burgemeesters 1953, Stb. 1953/463
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1954, Stb. 1954/251
Premiespaarregeling burgemeesters, Stb. 1964/54
Besluit georganiseerd overleg burgemeesters, Stb. 1967/539
Rechtspositiebesluit burgemeesters, Stb. 1971/295
Besluit houdende toekenning van een toelage aan burgemeesters, Stb. 1979/235
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1981, Stb. 1983/179
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, Stb. 1991/744
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462
Bezoldigingsbesluit burgemeester/secretaris, Stb. 1995/307
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels inzake de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van burgemeesters
Periode: 1945–
Waardering: B (1, 5)
Handeling: Het, gehoord het Georganiseerd Overleg burgemeesters, herzien van de normbedragen voor de bezoldiging en de ambtstoelage voor burgemeesters
Periode: 1981–
Grondslag: Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1981, 24 februari 1983, Stb. 1983/179, art. 6.2;
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, art. 9.3 en 71.2;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 8 lid 3, art. 16 lid 2 en 3 en art. 67 lid 2
Product: besluit van algemene strekking
Waardering: V 5 jaar na wijziging
Handeling: Het voorbereiden van de voordracht van een KB ter goedkeuring van het besluit van gedeputeerde staten tot plaatsing van een gemeente in een hogere klasse voor de bepaling van hoogte van de bezoldiging van de burgemeester van die gemeente
Periode: 1948–1994
Grondslag: Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1948, 6 oktober 1948, Stb. 1948/I440 art. 5;
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1954, 8 juni 1954, Stb. 1954/251, art. 5.2;
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1981, 24 februari 1983, Stb. 1983/179, art. 4.2;
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, art. 8.3
Opmerking: Met de inwerkingtreding van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 is de verplichte goedkeuring van het besluit van GS door de Kroon vervangen door een verplichte toezending aan de minister. Deze kan op grond van de Provinciewet het besluit van GS voordragen voor vernietiging; zie handeling nr. 102.
Waardering: B (5)
Handeling: Het beoordelen van het besluit van gedeputeerde staten tot plaatsing van een gemeente in een hogere klasse voor de bepaling van hoogte van de bezoldiging van de burgemeester van die gemeente
Periode: 1994–
Grondslag: Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 7.3
Opmerking: Het besluit van gedeputeerde staten wordt aan de minister toegestuurd. Indien de minister het niet eens is met dit besluit kan hij op grond van de Provinciewet het besluit van GS voordragen voor vernietiging bij KB; zie ook handeling 41.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voordragen van een KB ter goedkeuring van het besluit van gedeputeerde staten tot vaststelling van de bezoldiging van een burgemeester van een gemeente in de laagste klasse
Periode: 1948–1954
Grondslag: Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1948, 6 oktober 1948, Stb. 1948/I440, art. 8.1
Waardering: B (5)
Handeling: Het, gehoord gedeputeerde staten, voordragen van een KB tot het vaststellen van de hoogte van de bezoldiging van een burgemeester van een gemeente in de hoogste klasse
Periode: 1948–1971
Grondslag: Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1948, 6 oktober 1948, Stb. 1948/I440, art. 8.2;
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1954, 8 juni 1954, Stb. 1954/251, art. 7.2
Waardering: B (5)
Handeling: Het, gehoord de commissaris van de Koning, in bijzondere gevallen verhogen van de bezoldiging en/of ambtstoelage van een burgemeester of een vervangend burgemeester
Periode: 1945–
Grondslag: Besluit van de Secretaris-Generaal van het Departement van Binnenlandse Zaken tot vaststelling van een regeling voor de bezoldiging van burgemeesters Stcrt. 1943/107, art. 14;
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1948, 6 oktober 1948, Stb. 1948/I440 art. 6, 15 en 23.4;
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1954, 8 juni 1954, Stb. 1954/251, art. 6, 15 en 23.4;
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1981, 24 februari 1983, Stb. 1983/179, art. 5, 7.6 en 22.3;
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, art. 10.6, 18 lid 5 en 6;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 9.6 en 17.6
Opmerking: Het betreft de verlening van extra diensttijd en de verhoging wegens waarneming in een andere gemeente.
Waardering: V 10 jaar na wijziging
Handeling: Het, gehoord de commissaris van de Koning, vaststellen van de hoogte van de ambtstoelage, tegemoetkoming en eventuele verhoging daarvan van een burgemeester of vervangende burgemeester van een gemeente in de hoogste klasse
Periode: 1948–1971
Grondslag: Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1948, 6 oktober 1948, Stb. 1948/I440, art. 19.3 en 20.3;
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1954, 8 juni 1954, Stb. 1954/251, art. 19.2 en 20.2;
Waardering: V 5 jaar na wijziging
Handeling: Het inhouden van (een deel van) de bezoldiging of ambtstoelage van een burgemeester of vervangend burgemeester
Periode: 1932–
Grondslag: Besluit houdende enkele voorzieningen omtrent de rechtspositie van de burgemeesters, 18 november 1932, Stb. 1932/540, art. 2;
Rechtspositiebesluit burgemeesters, 6 mei 1971, Stb. 1971/295, art. 12 en zoals gewijzigd bij besluit van 27 mei 1974, Stb. 1974/341, art. 11a en 11b;
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, art. 19 en 20;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 18 en 19
Opmerking: Het betreft het inhouden van de bezoldiging en ambtstoelage bij langdurig verblijf buiten de gemeente en het staken van de bezoldiging en ambtstoelage wanneer de betrokkene weigert zich te laten keuren ten tijde van ziekte.
Waardering: V 10 jaar na inhouding
Handeling: Het (voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een KB inzake het) toekennen van wachtgeld aan een burgemeester bij ontslag of niet-herbenoeming of aanvaarding van de functie van gedeputeerde tegen een lagere jaarwedde dan zijn laatst genoten bezoldiging
Grondslag: Besluit houdende enkele voorzieningen omtrent de rechtspositie van de burgemeesters, 18 november 1932, Stb. 1932/540, zoals gewijzigd bij besluit van 10 oktober 1945, Stb. 1945/F224, art. 9;
Rechtspositiebesluit burgemeesters, 6 mei 1971, Stb. 1971/295, art. 16; Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, art. 49;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 46
Waardering: V 10 jaar na einde wachtgeld
Handeling: Het toekennen van een aanvullende uitkering aan een gewezen burgemeester bij de aanvaarding van de functie van gedeputeerde
Periode: 1958–1991
Grondslag: Besluit houdende enkele voorzieningen omtrent de rechtspositie van de burgemeesters, 18 november 1932, Stb. 1932/540, zoals gewijzigd bij besluit van 9 oktober 1957, Stb. 1957/427, art. 10
Rechtspositiebesluit burgemeesters, 6 mei 1971, Stb. 1971/295, art. 17
Waardering: V 10 jaar na einde uitkering
Handeling: Het gehoord de commissaris van de Koning, toekennen van een vergoeding aan burgemeesters voor verplaatsings- en/of pensionkosten
Periode: 1945–
Grondslag: Besluit van de Secretaris-Generaal van het Departement van Binnenlandse Zaken tot vaststelling van een regeling voor de bezoldiging van burgemeesters Stcrt. 1943/107, art. 25.4 en 5;
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1948, 6 oktober 1948, Stb. 1948/I440, art. 20.3;
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1954, 8 juni 1954, Stb. 1954/251, art. 20.4;
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1981, 24 februari 1983, Stb. 1983/179, art. 18 lid 6 en 9
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 191/744, art. 35.2 en 3 en 36.3;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 31.4 en 32.3
Opmerking: De kosten komen ten laste van de gemeente.
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het, gedeputeerde staten gehoord, besluiten de korting op de bezoldiging wegens het bewonen van een ambtswoning lager vast te stellen dan het wettelijk voorgeschreven percentage
Periode: 1945–
Grondslag: Besluit van de Secretaris-Generaal van het Departement van Binnenlandse Zaken tot vaststelling van een regeling voor de bezoldiging van burgemeesters Stcrt. 1943/107, art. 20 lid 3;
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1948, 6 oktober 1948, Stb. 1948/I440, art. 22.3;
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1954, 8 juni 1954, Stb. 1954/251, art. 22.3;
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1981, 24 februari 1983, Stb. 1983/179, art. 19.3
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, art. 39.2;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 35.2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van nadere regels over de toekenning van gratificaties en vergoedingen aan burgemeesters
Periode: 1957–
Grondslag: Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1954, 8 juni 1954, Stb. 1954/251, zoals gewijzigd bij besluit van 27 oktober 1960, Stb. 1960/431, art. 22a.4;
Besluit houdende enkele voorzieningen omtrent de rechtspositie van de burgemeesters, 18 november 1932, Stb. 1932/540, zoals gewijzigd bij besluit van 4 december 1956, Stb. 1956/597, art. 3a.3
Rechtspositiebesluit burgemeesters, 6 mei 1971, Stb. 1971/295, zoals gewijzigd bij besluit van 6 mei 1971, Stb. 1971/296, art. 19a.3
Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1981, 24 februari 1983, Stb. 1983/179, art. 17.2, 20
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, art. 35.3 en 37.3;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 31.5 en 33.4;
Product: Beschikking vaste autokostenvergoeding, Stcrt. 1984/86
Waardering: B (5)
Handeling: Het geven van nadere voorschriften ter uitvoering van de Premiespaarregeling burgemeesters
Periode: 1964–1971
Grondslag: Premiespaarregeling burgemeesters, 18 februari 1964, Stb. 1964/54, art. 10
Waardering: B (5)
Handeling: Het stellen van voorwaarden voor deelneming door (bank)instellingen aan de uitvoering van de Premiespaarregeling burgemeesters
Periode: 1964–1971
Grondslag: Premiespaarregeling burgemeesters, 18 februari 1964, Stb. 1964/54, art. 4.1
Waardering: B (5)
Handeling: Het uitvoeren van de Premiespaarregeling burgemeesters
Periode: 1964–1971
Grondslag: Premiespaarregeling burgemeesters, 18 februari 1964, Stb. 1964/54, art. 2, 4.3, 4a, 6 en 9
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het toekennen van een tegemoetkoming in ziektekosten aan een burgemeester
Periode: 1971–
Grondslag: Rechtspositiebesluit burgemeesters, 6 mei 1971, Stb. 1971/295, art. 14–15;
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, art. 24–25;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 23–24;
Voorschriften ex art. 43 en 44 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement
Opmerking: De tegemoetkoming komt ten laste van de gemeente.
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het opleggen van een verplichting of toepassen van een sanctie ten aanzien van een WAO-conforme uitkering van een burgemeester
Periode: 1996–
Grondslag: Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, zoals gewijzigd bij besluit van 6 augustus 1996, Stb. 1996/439, art. 15a
Waardering: V 10 jaar na oplegging verplichting / toepassen sanctie
Handeling: Het geven van toestemming aan een gemeente om een gemeentelijke hypothecaire lening aan een burgemeester voort te zetten na zijn ontslag
Periode: 1991–
Grondslag: Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, art. 40.3;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 36.3
Waardering: V 10 jaar na afloop lening
2.2.6 Voorzitters van gemeenschappelijke regelingen en openbare lichamen en drosten
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over de regeling van de rechtspositie van de voorzitter en/of secretaris en/of leden van het bestuur van een openbaar lichaam of gemeenschappelijke regeling
Periode: 1965–
Grondslag onder meer:
Wet openbaar lichaam Rijnmond, 5 november 1964, Stb. 1964/427, art. 12.2 in samenhang met de gemeentewet, 29 juni 1851, Stb. 1851/85, zoals gewijzigd Stb. 1931/89, art. 80;
Ambtenarenwet 1929, art. 125 juncto de Regeling Gewest ‘s-Gravenhage
Wet gemeenschappelijke regelingen, 20 december 1984, Stb. 1984/667, art. 21 lid 1 en 3, art. 50a.1, art. 52.1, art. 62, art. 74.1, art. 84.1; Ambtenarenwet 1929, art. 125 juncto Regeling Samenwerkingsorgaan Utrecht, 15 juli 1980, Stb. 1980/492 juncto Gemeenschappelijke regeling Bestuur Regio Utrecht, 28 september 1995, Stb. 1995/468, art. 25
Product onder meer:
Bezoldigingsbesluit voorzitter Rijnmond, Stb. 1965/539;
Rechtspositieregeling voorzitters pre-gewesten en wijziging van het Koninklijk besluit van 27 november 1968 (Stb. 655), Stb. 1976/237;
Bezoldigingsbesluit voorzitter Gewest ‘s-Gravenhage, 6 oktober 1977, Stb. 1977/585
Bezoldigingsbesluit voorzitter Samenwerkingsorgaan Agglomeratie Utrecht, Stb. 1980/492
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels inzake de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van de voorzitter en/of secretaris en/of leden van het bestuur van een openbaar lichaam of gemeenschappelijke regeling
Periode: 1945–
Waardering: B (1, 5)
Handeling: Het, gehoord de commissaris van de Koning, vaststellen van de hoogte van de ambtstoelage van een voorzitter van een pre-gewest
Periode: 1976–
Grondslag: Rechtspositieregeling voorzitter pre-gewesten, 29 maart 1976, Stb. 1976/237 juncto het Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1954, 8 juni 1954, Stb. 1954/251, art. 19
Waardering: V 5 jaar na wijziging
Handeling: Het vaststellen bij KB van de hoogte van de bezoldiging van een voorzitter van een pre-gewest of een gemeenschappelijke regeling
Periode: 1976–
Grondslag: Besluit tot vaststelling van het Bezoldigingsbesluit voorzitters Gewest ‘s-Gravenhage, 6 oktober 1977, Stb. 1977/585, art.1
Besluit houdende vaststelling van het Bezoldigingsbesluit voorzitter Gewest Twente, 15 juli 1980, Stb. 1980/491, art. 1
Besluit houdende vaststelling van het Bezoldigingsbesluit voorzitter Samenwerkingsorgaan Agglomeratie Utrecht, 15 juli 1980, Stb. 1980/492, art. 1
Waardering: V 5 jaar na wijziging
Handeling: Het, gedeputeerde staten gehoord, besluiten de korting op de bezoldiging van een voorzitter van een pre-gewest of van het openbaar lichaam Rijnmond wegens het bewonen van een ambtswoning lager vast te stellen dan het wettelijk voorgeschreven percentage
Periode: 1965–
Grondslag: Bezoldigingsbesluit voorzitter Rijnmond, 26 november 1965, Stb. 1965/539, art. 3
Rechtspositieregeling voorzitter pre-gewesten, 29 maart 1976, Stb. 1976/237 juncto het Bezoldigingsbesluit burgemeesters 1954, 8 juni 1954, Stb. 1954/251, art. 22.3
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het vaststellen van de jaarwedde en vergoedingen van de voorzitter en de overige leden van het dagelijks bestuur, de leden van de bestuurscommissie, de secretaris en de ontvanger van een openbaar lichaam
Periode: 1945–1986
Grondslag: Wet tot instelling van een openbaar lichaam voor de ingepolderde Wieringermeer en ander aan te wijzen ingepolderde of in te polderen gedeelten van het IJsselmeer, 31 mei 1937, Stb. 1937/521, art. 17;
Wet openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders, 10 november 1955, Stb. 1955/521, art. 8;
Bezoldigingsbesluit voorzitter Rijnmond, 26 november 1965, Stb. 1965/539, art. 1
Opmerking: De vergoedingen zijn o.m. de reis- en verblijfkosten en het presentiegeld.
Het vaststellen van de vergoedingen en jaarwedden betreffende het ingepolderde Wieringermeer gebeurd in samenwerking met de Minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Financiën.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het, gehoord de commissaris van de Koning in de provincie Zuid-Holland, vaststellen van een bijdrage in de (bijzondere) kosten voor het uitoefenen van het ambt van voorzitter van het openbaar lichaam Rijnmond
Periode: 1965–1986
Grondslag: Bezoldigingsbesluit voorzitter Rijnmond, 26 november 1965, Stb. 1965/539, art. 2
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het, gehoord de commissaris van de Koning in de provincie Zuid-Holland, toekennen van een vergoeding aan de voorzitter van het openbaar lichaam Rijnmond voor verplaatsings- en/of pensionkosten
Periode: 1965–1986
Grondslag: Bezoldigingsbesluit voorzitter Rijnmond, 26 november 1965, Stb. 1965/539, art. 3
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een KB ter goedkeuring van een besluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant inzake de bezoldiging van de voorzitter, secretaris en de gedelegeerden van het college van voorzitter en gedelegeerden van de agglomeratie Eindhoven
Periode: 1977–
Grondslag: Besluit agglomeratie Eindhoven, 5 januari 1977, Stb. 1977/4, art. 1, 4 en 6
Waardering: V 5 jaar na wijziging
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over een tegemoetkoming bij het overlijden van een lid van de Raad van State of een staatsraad in buitengewone dienst
Periode: 1982–
Product: Besluit houdende eene regeling ten aanzien van de uitbetaling van bezoldiging bij overlijden van Minister, leden van den Raad van State en krachtens Grondwet of wet voor hun leven aangestelde ambtenaren en van de tegemoetkoming die na het overlijden van die ambtenaren zal worden toegekeerd, 26 augustus 1931, Stb. 1931/384
Besluit houdende vaststelling van de regeling betreffende de uitkering die na het overlijden van Ministers, Commissarissen der Konings, krachtens de Grondwet of wet voor hun leven aangestelde ambtenaren, de Nationale Ombudsman en substituut-ombudsmannen zal worden uitgekeerd, 28 april 1982, Stb. 1982/308
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het (mede) voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een wet over de rechtspositie van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer
Periode: 1945–
Grondslag: Grondwet 1938/1946/1948, art. 186;
Grondwet 1953/1956/1963/1972, art. 193;
Grondwet 1983/1987/1995, art. 77.4
Product: Comptabiliteitswet Stb. 1927/259, art. 48, zoals gewijzigd bij wet van 9 april 1959, Stb. 1959/190
Wet tot verhoging van de salarissen en toelagen van de vice-president en de leden van de Raad van State, benevens de verhoging van de ambtswedde van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, Stb. 1959/190
Wet tot herziening van de salarissen van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de ambtswedden van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, en tot het stellen van regelen ten aanzien van vergoedingen voor staatsraden in buitengewone dienst, Stb. 1963/110
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, 11 september 1964, Stb. 1964/387
Opmerking: zie ook handeling bij Raad van State, nr. 160
Waardering: B (5)
Handeling: Het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken over de het toekennen van een uitkering of pensioen aan ministers, staatssecretarissen en leden van de Tweede Kamer
Periode: 1969–
Grondslag: Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, 10 december 1969, Stb. 1969/594, art. 6 lid 3, 7 lid 3, 11 lid 3, 52 lid 2 en5,
Opmerking: Zie voor het nabestaandenpensioen hoofdstuk 2.
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels inzake de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van leden van de Raad van State
Periode: 1945–
Waardering: B (5)
Handeling: Het (mede) voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een wet over de rechtspositie van de vice-president en de leden van de Raad van State
Periode: 1945–
Grondslag: Grondwet 1938/1946/1948, art. 76–78;
Grondwet 1953/1956/1963/1972, art. 72.2 en 4;
Grondwet 1983/1987/1995, art. 74.5
Product: Wet tot regeling van de bezoldiging van den Raad van State, Stb.1925/573
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling voor de salariëring van de vice-president en de leden van de Raad van State, Stb. 1951/320
Wet tot verhoging van de salarissen en toelagen van de vice-president en de leden van de Raad van State, benevens de verhoging van de ambtswedde van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, Stb. 1959/190
Wet tot herziening van de salarissen van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de ambtswedden van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, en tot het stellen van regelen ten aanzien van vergoedingen voor staatsraden in buitengewone dienst, Stb. 1963/110
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, Stb. 1964/387
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb tot wijziging van de hoogte van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State
Periode: 1945–
Product: Besluit houdende de herziening van de bezoldiging van den Vice-president en de leden van den Raad van State, Stb. 1945/ F 166
Waardering: B (5)
Handeling: Het (mede) voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over de hoogte van de vergoedingen voor de vice-president, de leden van de Raad van State en de staatsraden in buitengewone dienst
Periode: 1963–
Grondslag: Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling voor de salariëring van de vice-president en de leden van de Raad van State, 26 juli 1951, Stb. 1951/320, zoals gewijzigd bij wet van 13 maart 1963, Stb. 1963/110, art. IV
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, 11 september 1964, Stb. 1964/387, art. 3 en zoals gewijzigd 10 maart 1993, Stb. 1993/217 art. 2.4
Product: Besluit houdende regeling van de vergoeding voor staatsraden in buitengewone dienst, Stb. 1972/314
Besluit houdende regeling van een vergoeding voor de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden, Stb. 1993/219
Opmerking: De reis- en verblijfkosten voor die staatsraden in buitengewone dienst die buiten Den Haag wonen, worden vergoed op basis van de geldende vergoedingen van reis- en verblijfkosten voor burgerlijke Rijksambtenaren.
Waardering: B (5)
Handeling: Het, na overleg met de minister van Financiën, in bijzondere gevallen vaststellen van een hogere vergoeding aan staatsraden in buitengewone dienst
Periode: 1971–
Grondslag: Besluit houdenden regeling van de vergoeding voor staatsraden in buitengewone dienst, 9 juni 1972, Stb. 1972/314, art. 3
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het toekennen van vergoedingen en gratificaties aan de vice-president en de leden van de Raad van State
Periode: 1963–
Grondslag: Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling voor de salariëring van de vice-president en de leden van de Raad van State, 26 juli 1951, Stb. 1951/320, zoals gewijzigd bij wet van 13 maart 1963, Stb. 1963/110, art. III
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, 11 september 1964, Stb. 1964/387, art. 7
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer, 11 september 1964, Stb. 1964/387, zoals gewijzigd 10 maart 1993, Stb. 1993/217, art. 2.4
Besluit houdende regeling van een vergoeding voor de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden, 31 maart 1993, Stb. 1993/219, art.1
Opmerking: Hierbij dient gedacht te worden aan o.m. een uitkering ter zake van veeljarige dienst, vakantie-uitkering, ziektekostenvergoeding, verplaatsingskostenvergoeding, telefoonkostenvergoeding. Vanaf 1992 worden de hoogte van de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden en die voor eigen rekening komen jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld aan de hand van de index materiële overheidsconsumptie die door het Centraal Planbureau wordt opgesteld.
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het vaststellen van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels inzake de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van leden van de Algemene Rekenkamer
Periode: 1945–
Waardering: B (1, 5)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb voor de hoogte van de vergoeding voor plaatsvervangende leden en leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer
Periode: 1947–
Grondslag: Comptabiliteitswet, 21 juli 1927, Stb. 1927/259, art. 48
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, 11 september 1964, Stb. 1964/387, art. 5
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, 11 september 1964, zoals gewijzigd 10 maart 1993, Stb. 1993/217, art. 5
Product: Besluit tot vaststelling van de vergoeding aan plaatsvervangende leden en van het tarief voor de aan hen toekomende schadeloosstelling voor reis- en verblijfkosten, 11 juni 1934, Stb. 1934/307
Besluit houdende vaststelling van de vergoeding aan plaatsvervangende leden, 18 augustus 1962, Stb. 1962/351
Besluit houdende herziening van de vergoeding voor plaatsvervangende leden, 19 juni 1968, Stb. 1968/357
Besluit houdende herziening van de vergoeding voor plaatsvervangende leden, 25 februari 1975, Stb. 1975/112
Besluit houdende regeling van de vergoeding voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer, Stb. 1992/538
Opmerking: Vanaf 1 januari 1992 werd het plaatsvervangend lidmaatschap vervangen door het lidmaatschap in buitengewone dienst geworden.
Waardering: B (5)
Handeling: Het toekennen van uitkeringen en vergoedingen aan plaatsvervangende leden en leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer
Periode: 1947–
Grondslag: Besluit tot vaststelling van de vergoeding aan plaatsvervangende leden der Algemene Rekenkamer en van het tarief voor de aan hen toekomende schadeloosstelling voor reis- en verblijfskosten, 11 juni 1934, Stb. 1934/307;
Wet tot verhoging van de salarissen en toelagen van de vice-president en de leden van de Raad van State, benevens verhoging van de ambtswedden van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, 9 april 1959, Stb. 1959/190 juncto Besluit houdende toekenning van een uitkering over het jaar 1955 en van een uitkering over het tijdvak van 1 september 1956 tot 1 januari 1957 aan Rijkspersoneel, burgemeesters, personeel van de gemeentepolitie en personeel van onderwijsinrichtingen en instellingen, 25 juni 1957, Stb. 1957/252
Besluit houdende vaststelling van de vergoeding aan plaatsvervangende leden, 18 augustus 1962, Stb. 1962/351, art. 1–2
Besluit houdende herziening van de vergoeding voor plaatsvervangende leden, 19 juni 1968, Stb. 1968/357, art. 1
Besluit houdende herziening van de vergoeding voor plaatsvervangende leden, 25 februari 1975, Stb. 1975/112, art. 1
Besluit houdende regeling van de vergoeding voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer, 21 september 1992, Stb. 1992/538, art. 5
Opmerking: Onder vergoedingen wordt verstaan de presentiegelden, maar ook de vergoedingen inzake reis- en verblijfkosten.
Vanaf 1 januari 1992 werd het plaatsvervangend lidmaatschap vervangen door het lidmaatschap in buitengewone dienst geworden.
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het toekennen van vergoedingen en gratificaties aan de president en de leden van de Algemene Rekenkamer
Periode: 1963–
Grondslag: Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, 11 september 1964, Stb. 1964/387, art. 7
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer, 11 september 1964, Stb. 1964/387, zoals gewijzigd 10 maart 1993, Stb. 1993/217 art. 4
Besluit houdende regeling van een vergoeding voor de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden, 31 maart 1993, Stb. 1993/219, art. 2
Opmerking: Hierbij dient gedacht te worden aan o.m. een uitkering ter zake van veeljarige dienst, vakantie-uitkering, ziektekostenvergoeding, verplaatsingskostenvergoeding, telefoonkostenvergoeding.
Vanaf 1992 worden de hoogte van de maandelijkse vergoeding voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden en die voor eigen rekening komen jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld aan de hand van de index materiële overheidsconsumptie die door het Centraal Planbureau wordt opgesteld.
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het vaststellen van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels inzake de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van de Nationale Ombudsman en de substituut-ombudsman
Periode: 1945–
Waardering: B (1, 5)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een wet over de bezoldiging van de Nationale ombudsman en van de substituut-ombudsman
Periode: 1976–1981
Bron: TK 1976–1977, 14 778, nrs. 1–3
Product: Wet bezoldiging Nationale ombudsman, Stb. 1981/603
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over de regeling van de rechtspositie van de Nationale Ombudsman
Periode: 1989–
Grondslag: Wet Nationale Ombudsman, 4 februari 1981, Stb. 1981/35, art. 7 en 9
Product: Besluit houdende nadere regeling van de rechtspositie van de Nationale Ombudsman, Stb. 1990/581
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over een tegemoetkoming bij het overlijden van de Nationale ombudsman of een substitituut-ombudsman
Periode: 1982–1989
Product: Besluit houdende eene regeling ten aanzien van de uitbetaling van bezoldiging bij overlijden van Minister, leden van den Raad van State en krachtens Grondwet of wet voor hun leven aangestelde ambtenaren en van de tegemoetkoming die na het overlijden van die ambtenaren zal worden toegekeerd, 26 augustus 1931, Stb. 1931/384
Besluit houdende vaststelling van de regeling betreffende de uitkering die na het overlijden van Ministers, Commissarissen der Konings, krachtens de Grondwet of wet voor hun leven aangestelde ambtenaren, de Nationale Ombudsman en substituut-ombudsmannen zal worden uitgekeerd, 28 april 1982, Stb. 1982/308
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het toekennen van een vakantie-uitkering aan de Nationaal ombudsman en de substituut-ombudsmannen
Periode: 1981–
Grondslag: Wet bezoldiging Nationale ombudsman, 26 augustus 1981, Stb. 1981/603, art. 2
Opmerking: De bedragen worden jaarlijks herzien aan de hand van de index materiële overheidsconsumptie. De herziene bedragen worden vervolgens in de Staatscourant bekend gemaakt.
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het toekennen van een waarnemingstoelage c.q. vervangingstoelage aan een waarnemer c.q. vervanger van de ombudsman bij het overlijden of ontslag van de ombudsman
Periode: 1989–
Grondslag: Wet bezoldiging Nationale ombudsman, 26 augustus 1981, Stb. 1981/603, art. 2, en zoals gewijzigd 21 juni 1989, Stb. 1989/233, art. 2a
Opmerking: De waarnemer of vervanger is de substituut-ombudsman. De toelage van de substituut-ombudsman wordt verhoogd tot het bedrag van de bezoldiging van de ombudsman.
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het toekennen van bezoldiging en een vakantie-uitkering aan een waarnemer c.q. vervanger van de ombudsman bij afwezigheid of niet beschikbaar zijn van de ombudsman of substituut-ombudsman
Periode: 1992–
Grondslag: Wet bezoldiging Nationale ombudsman, 26 augustus 1981, Stb. 1981/603, art. 2, en zoals gewijzigd 29 oktober 1992, Stb. 1992/594, art. 2b
Opmerking: De bezoldiging en vakantie-uitkering worden toegekend voor de duur van de vervanging c.q. vakantie-uitkering.
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het jaarlijks herzien van de kostenvergoeding van de Nationale Ombudsman en de substituut-ombudsman
Periode: 1990–
Grondslag: Besluit houdende nadere regeling van de rechtspositie van de Nationale Ombudsman, 19 november 1990, Stb. 1990/581, zoals gewijzigd 21 augustus 1992, Stb. 1992/454
Opmerking: De bedragen worden jaarlijks herzien aan de hand van de index materiële overheidsconsumptie. De herziene bedragen worden vervolgens in de Staatscourant bekend gemaakt.
Het besluit van 1992 werkt terug tot 1 januari 1990.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het toekennen van vergoedingen aan de Nationale ombudsman en substituut-ombudsman
Periode: 1990–
Grondslag: Besluit houdende nadere regeling van de rechtspositie van de Nationale ombudsman, 19 november 1990, Stb. 1990/581
Opmerking: Deze vergoedingen bestaan uit ziektekostenvergoeding, verplaatsingskosten-vergoeding, een uitkering ter zake van veeljarige dienst en vanaf 1990 een vergoeding voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden en voor eigen rekening komen.
Waardering: V 10 jaar na toekenning
2.3.4 Kanselarij der Nederlandse Orden
Handeling: Het toekennen van vergoedingen aan de voorzitter en de leden van het Kapittel voor de civiele orden
Periode: 1994–
Grondslag: Besluit Kapittel voor de civiele orden, 19 november 1994, Stb. 1994/831, art. 10
Waardering: V 10 jaar na toekenning
Handeling: Het voeren van overleg met de Hoofdcommissie van overleg voor het personeel der koninklijke hofhouding inzake het personeelsbeleid
Periode: 1963–
Bron: Handelingen Tweede Kamer, 1969/1970, 10 685, nr. 3–4
Waardering: B (5)
Handeling: Het vaststellen van nadere regels omtrent de uitvoering van het besluit met betrekking tot de rechtspositie in rijksdienst van de administrateur en het personeel van het Koninklijk Huis en de voormalige grondwerktuigkundige van het regeringsvliegtuig
Periode: 1956–
Grondslag: Besluit houdende bepalingen met betrekking tot de rechtspositie in rijksdienst van de administrateur en het personeel van het Koninklijk Huis alsmede van de voormalige grondwerktuigkundige van het regeringsvliegtuig, 22 december 1972, Stb. 1972/723
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een wet inzake het regelen van de financiering van de pensioenen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding
Periode: 1959–
Product: Wet houdende maatregelen terzake van de financiering van pensioenen van het personeel der Koninklijke Hofhouding, Stb. 1959/96
Wet houdende maatregelen met betrekking tot de pensioenen van het personeel van het Koninklijk Huis, Stb. 1960/314
Waardering: B (1)
Handeling: Het machtigen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds om een overeenkomst aan te gaan met de Stichting tot Verzorging van de pensioenen van het personeel van de Koninklijk Hofhouding van het Huis van Oranje-Nassau
Periode: 1960–
Grondslag: Wet houdende regelen met betrekking tot de pensioenen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding, 27 juli 1960, Stb. 1960/314, art. 2
Waardering: V 5 jaar na einde machtiging
2.5 Nederlandse ambtenaren in internationale organisaties
Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid betreffende de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Product: O.a. beleidsnota’s, beleidsnotities, rapporten, adviezen, evaluaties
Opmerking: De eigenlijke vaststelling van het beleid vindt plaats in de ministerraad.
Onder deze handeling valt ook:
– het voeren van overleg met de andere betrokken actoren op het beleidsterrein;
– het voorbereiden van een standpunt ter inbrenging in de ministerraadvergaderingen voor beraad en besluitvorming betreffende het beleidsterrein;
– het voeren van overleg met / het leveren van bijdragen aan het overleg met het Staatshoofd betreffende de arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen
– het voorbereiden van de Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting betreffende de arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen;
– het aan een externe adviescommissie verzoeken om advies betreffende het beleidsterrein;
– het informeren van het kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het beleidsterrein;
– het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid.
Waardering: B (1)
Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen over de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Product: Series jaarverslagen, kwartaalverslagen, maandverslagen
Waardering: B (3)
Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten Generaal betreffende de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Grondslag: Grondwet 1938/1946/1948, art. 97;
Grondwet 1953/1956/1963/1972, art. 104;
Grondwet 1983/1987/1995, art. 68
Product: Brieven, notities
Waardering: B (2,3)
Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten Generaal en de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Product: Brieven, notities
Waardering: B (3)
Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures voor administratief rechtelijk organen
Periode: 1945–
Product: Beschikkingen, verweerschriften
Waardering: V 15 jaar
Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Product: Brieven, notities
Waardering: V 3 jaar
Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Product: Voorlichtingsmateriaal
Opmerking: Zie voor het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid handeling 1.
Waardering: V 3 jaar na vervallen.
N.B.: Van het gedrukte voorlichtingsmateriaal wordt één exemplaar bewaard. De voorbereidende stukken worden vernietigd.
Handeling: Het vaststellen van de opdracht en het eindproduct van een intern of extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Product: Offerte, brieven, onderzoeksrapporten
Opmerking: Onder vaststellen van het eindproduct wordt ook het in ontvangst nemen van het eindproduct verstaan.
Waardering: B (1,2)
Handeling: Het begeleiden van intern en extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Product: Notities, notulen, brieven
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het verzamelen en bewerken van gegevens ten behoeve van intern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het financieren van extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Product: Rekeningen, declaraties
Waardering: V 7 jaar
Handeling: Het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Product: Beschikkingen
Waardering: V 7 jaar, mits de rekening is goedgekeurd.
Handeling: Het vaststellen van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels inzake de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Waardering: B (1, 5)
Handeling: Het (bij KB) instellen van commissie voor advisering over het beleid en wet- en regelgeving ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Waardering: B (4)
Handeling: Het (bij KB) benoemen van de leden, plaatsvervangende leden, secretaris en adjunct-secretarissen van de adviescommissies
Periode: 1945–
Waardering: V 5 jaar na einde benoeming
Handeling: Het instellen van organisatie-eenheden die zich bezig houden met de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Waardering: B (4)
Handeling: Het deelnemen aan advies- en overlegcommissies waarvan het voorzitterschap en/of secretariaat niet bij het ministerie berust
Periode: 1945–
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het deelnemen aan het bestuur van privaatrechtelijke instellingen op het gebied van de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Waardering: B (4)
Handeling: Het oprichten en in stand houden van privaatrechtelijke instellingen op het gebied van de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1945–
Waardering: B (4)
Handeling: Het mede voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen betreffende de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in internationale organisaties en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties
Periode: 1945–
Product: Internationale regelingen, nota’s, notities, rapporten
Waardering: B (1)
Handeling: Het behartigen van de Nederlandse inbreng bij het personeelsbeleid en de arbeidsvoorwaarden van de internationale organisaties waarvan Nederland lid is
Periode: 1945–
Waardering: B (1)
Handeling: Het adviseren van (inter)nationale overheidsorganen over Nederlandse regelingen die van belang zijn voor Nederlandse ambtenaren in dienst van internationale organisaties
Periode: 1945–
Bron: Staatsalmanak 2000, I 15
Waardering: B (1)
Handeling: Het coördineren van Europese onderwerpen die van belang zijn voor het overheidspersoneel
Periode: 1958–
Bron: Staatsalmanak 2000, I 15
Waardering: B (1)
Handeling: Het voeren van overleg met een vakminister over de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren van die vakminister die in een internationale organisatie werkzaam zijn
Periode: 1945–
Waardering: B (5)
Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
Handeling: Het voorbereiden van KB’s tot de benoeming en het ontslag van de gouverneurs en tot de aanwijzing van de waarnemende gouverneurs van Suriname, de Nederlandse Antillen
Periode: 1945–1954
Grondslag: Surinaamse Staatsregeling, 23 april 1936 Stb. 1936/902, art. 11, 24, 25 en 26
Curaçaosche staatsregeling, 23 april 1936, Stb. 1936/903, art. 11, 24, 25 en 26
Interimregeling voor Suriname, 22 december 1949, Stb. 1949/J 575, art. 11.2, 23, 24 en 26
Interimregeling voor de Nederlandse Antillen, 28 september 1950, Stb. 1950/K 419, art. 11.2, 23, 24 en 26
Waardering: B (5)
Handeling: Het regelen van het verlof van de gouverneurs van Suriname en de Nederlandse Antillen om hun ambtsgebieden te mogen verlaten
Periode: 1945–1954
Grondslag: Surinaamse Staatsregeling, 23 april 1936 Stb. 1936/902, art. 17 en 26
Curaçaosche staatsregeling, 23 april 1936, Stb. 1936/903, art. 17 en 26
Interimregeling voor Suriname, 22 december 1949, Stb. 1949/J 575, art. 17 en 25
Interimregeling voor de Nederlandse Antillen, 28 september 1950, Stb. 1950/K 419, art. 17 en 26
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het vaststellen van de wedde voor de gouverneurs van Suriname en de Nederlandse Antillen
Periode: 1945–1954
Grondslag: Surinaamse Staatsregeling, 23 april 1936 Stb. 1936/902, art. 109
Curaçaosche staatsregeling, 23 april 1936, Stb. 1936/903, art. 109
Interimregeling voor Suriname, 22 december 1949, Stb. 1949/J 575, art.11.3 en 113
Interimregeling voor de Nederlandse Antillen, 28 september 1950, Stb. 1950/K 419, art. 11.3 en 113
Waardering: V 5 jaar na wijziging
Handeling: Het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor de gouverneur van Suriname en de Nederlandse Antillen
Periode: 1945–1954
Grondslag: Surinaamse Staatsregeling, 23 april 1936 Stb. 1936/902, art. 109
Curaçaosche staatsregeling, 23 april 1936, Stb. 1936/903, art. 109
Interimregeling voor Suriname, 22 december 1949, Stb. 1949/J 575, art.11.3 en 113
Interimregeling voor de Nederlandse Antillen, 28 september 1950, Stb. 1950/K 419, art. 11.3 en 113
Waardering: V 5 jaar na wijziging
Commissie van advies inzake de bezoldiging van burgemeesters
Handeling: Het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken over de bezoldiging van burgemeesters
Periode: 1947–1948
Bron: Stcrt. 1947/48
Product: Rapport van de commissie van advies inzake de bezoldiging van burgemeesters, 1948
Waardering: B (1)
Commissie Knelpunten Rechtspositie Gedeputeerden en Wethouders
Handeling: Het verrichten van onderzoek naar en geven van oplossingen voor gebleken knelpunten in de rechtspositie van leden van gedeputeerde staten en wethouders
Periode: 1975–
Bron: Stcrt. 1975/11 en 1975/29
Product: Interim-rapport Knelpunten Rechtspositie Gedeputeerden en Wethouders, 1976
Waardering: B (1)
Commissie van advies inzake de schadeloosstelling voor de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Handeling: Het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken over de schadeloosstelling van de leden van de Tweede Kamer
Periode: 1967
Bron: Handelingen Tweede Kamer, 1967–1968, 9 561, nr. 3
Waardering: B (1)
Handeling: Het uitbrengen van advies of doen van een arbitrale uitspraak op een geschil binnen het Georganiseerd Overleg burgemeesters
Periode: 1988–
Grondslag: Besluit georganiseerd overleg burgemeesters, 12 oktober 1967, Stb. 1967/539, zoals gewijzigd bij besluit van 30 september 1988, Stb. 1988/524, art. 4i;
Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters, 9 december 1991, Stb. 1991/744, art. 65–67;
Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, Stb. 1994/462, art. 62–63
Waardering: B (5)
Stuurgroep Personeelsbeleid voor Burgemeesters
Handeling: Het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken over de het personeelsbeleid voor burgemeesters
Periode: 1996–
Product: Rapport ‘Naar een personeelsbeleid voor burgemeesters’, december 1997
Waardering: B (1)
Adviescommissie Overheidspersoneel (AOP)
Handeling: Het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken inzake de arbeidsvoorwaarden en rechtspositie van Nederlandse ambtenaren in internationale organisaties
Periode: 1972–
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over pensionering en op wachtgeld stellen van leden van gedeputeerde staten
Periode: 1945–1955
Grondslag: Provinciale wet, 6 juli 1850, Stb. 1850/39, zoals gewijzigd 9 januari 1936, Stb. 1936/300, artikel 62a
Product: Besluit tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 62a, negende lid, der Provinciale wet, 14 november 1936, Stb. 1936/352
Waardering: B (1)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over pensionering en op wachtgeld stellen van wethouders
Periode: 1945–1955
Grondslag: Gemeentewet, 16 maart 1931, Stb. 1931/89, zoals gewijzigd 9 januari 1936, Stb. 1936/300, artikel 101 lid 10
Product: Besluit tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 101, tiende lid, der Gemeentewet, 14 november 1936, Stb. 1936/351
Waardering: B (1)
Handeling: Het (mede) voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over vergoedingen aan ministers en staatssecretarissen
Periode: 1948–
Grondslag: Grondwet 1953, 22 maart 1953, Stb. 1953/261, art. 72
Product: Besluit houdende toekenning van een vergoeding aan ministers voor representatiekosten, Stb. 1953/426
Opmerking: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van dit amvb werd gezamenlijk gedaan door de minister van Binnenlandse Zaken met de minister van Algemene Zaken en de minister van Financiën.
Waardering: B (5)
Handeling: Het, in overeenstemming, beslissen over gevallen die afwijken van de regeling geregeld in het Verhuis- en verblijfskostenbesluit Ministers en Staatssecretarissen
Periode: 1967–
Grondslag: Verhuis- en verblijfskostenbesluit Ministers en Staatssecretarissen, 15 februari 1967, Stb. 1967/114, art. 6
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het vaststellen van de jaarwedde en vergoedingen van de voorzitter en de overige leden van het dagelijks bestuur, de leden van de bestuurscommissie, de secretaris en de ontvanger van het openbaar lichaam voor de ingepolderde Wieringermeer
Periode: 1945–1967
Grondslag: Wet tot instelling van een openbaar lichaam voor de ingepolderde Wieringermeer en ander aan te wijzen ingepolderde of in te polderen gedeelten van het IJsselmeer, 31 mei 1937, Stb. 1937/521, art. 17
Opmerking: De vergoedingen zijn o.m. de reis- en verblijfkosten en het presentiegeld.
Het vaststellen van de vergoedingen en jaarwedden betreffende het ingepolderde Wieringermeer gebeurd in samenwerking met de Minister van Binnenlandse Zaken.
Waardering: V 5 jaar na wijziging
Handeling: Het (mede) voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een wet over de rechtspositie van de vice-president en de leden van de Raad van State
Periode: 1945–
Grondslag: Grondwet 1938/1946/1948, art. 76–78;
Grondwet 1953/1956/1963/1972, art. 72.2 en 4;
Grondwet 1983/1987/1995, art. 74.5
Product: Wet tot regeling van de bezoldiging van den Raad van State, Stb.1925/573
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling voor de salariëring van de vice-president en de leden van de Raad van State, Stb. 1951/320
Wet tot verhoging van de salarissen en toelagen van de vice-president en de leden van de Raad van State, benevens de verhoging van de ambtswedde van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, Stb. 1959/190
Wet tot herziening van de salarissen van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de ambtswedden van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, en tot het stellen van regelen ten aanzien van vergoedingen voor staatsraden in buitengewone dienst, Stb. 1963/110
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, Stb. 1964/387
Waardering: B (1)
Handeling: Het (mede) voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over de hoogte van de vergoedingen voor de vice-president, de leden van de Raad van State en de staatsraden in buitengewone dienst
Periode: 1963–
Grondslag: Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling voor de salariëring van de vice-president en de leden van de Raad van State, 26 juli 1951, Stb. 1951/320, zoals gewijzigd bij wet van 13 maart 1963, Stb. 1963/110, art. IV
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, 11 september 1964, Stb. 1964/387, art. 3 en zoals gewijzigd 10 maart 1993, Stb. 1993/217 art. 2.4
Product: Besluit houdende regeling van de vergoeding voor staatsraden in buitengewone dienst, Stb. 1972/314
Besluit houdende regeling van een vergoeding voor de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden, Stb. 1993/219
Opmerking: De reis- en verblijfkosten voor die staatsraden in buitengewone dienst die buiten Den Haag wonen, worden vergoed op basis van de geldende vergoedingen van reis- en verblijfkosten voor burgerlijke Rijksambtenaren.
Waardering: B (5)
Handeling: Het voeren van overleg met de minister van Binnenlandse Zaken over het vaststellen van de vergoeding van een staatsraad in buitengewone dienst op een afwijkend bedrag
Periode: 1972–
Grondslag: Besluit houdende regeling van de vergoeding voor staatsraden in buitengewone dienst, 9 juni 1972, Stb. 1972/314, art. 3
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het (mede) voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een wet over de rechtspositie van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer
Periode: 1945–
Grondslag: Grondwet 1938/1946/1948, art. 186;
Grondwet 1953/1956/1963/1972, art. 193;
Grondwet 1983/1987/1995, art. 77.4
Product: Comptabiliteitswet Stb. 1927/259, art. 48, zoals gewijzigd bij wet van 9 april 1959, Stb. 1959/190
Wet tot verhoging van de salarissen en toelagen van de vice-president en de leden van de Raad van State, benevens de verhoging van de ambtswedde van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, Stb. 1959/190
Wet tot herziening van de salarissen van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de ambtswedden van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, en tot het stellen van regelen ten aanzien van vergoedingen voor staatsraden in buitengewone dienst, Stb. 1963/110
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, 11 september 1964, Stb. 1964/387
Opmerking: zie ook handeling bij Raad van State, nr. 160
Waardering: B (5)
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb voor de hoogte van de vergoeding voor plaatsvervangende leden en leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer
Periode: 1945–
Grondslag: Comptabiliteitswet, 21 juli 1927, Stb. 1927/259, art. 48
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, 11 september 1964, Stb. 1964/387, art. 5
Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, 11 september 1964, zoals gewijzigd 10 maart 1993, Stb. 1993/217, art. 5
Product: Besluit tot vaststelling van de vergoeding aan plaatsvervangende leden en van het tarief voor de aan hen toekomende schadeloosstelling voor reis- en verblijfkosten, 11 juni 1934, Stb. 1934/307
Besluit houdende vaststelling van de vergoeding aan plaatsvervangende leden, 18 augustus 1962, Stb. 1962/351
Besluit houdende herziening van de vergoeding voor plaatsvervangende leden, 19 juni 1968, Stb. 1968/357
Besluit houdende herziening van de vergoeding voor plaatsvervangende leden, 25 februari 1975, Stb. 1975/112
Besluit houdende regeling van de vergoeding voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer, Stb. 1992/538
Opmerking: Vanaf 1 januari 1992 werd het plaatsvervangend lidmaatschap vervangen door het lidmaatschap in buitengewone dienst geworden.
Waardering: B (5)
Handeling: Het toekennen van uitkeringen en vergoedingen aan plaatsvervangende leden en leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer
Periode: 1945–
Grondslag: Besluit tot vaststelling van de vergoeding aan plaatsvervangende leden der Algemene Rekenkamer en van het tarief voor de aan hen toekomende schadeloosstelling voor reis- en verblijfskosten, 11 juni 1934, Stb. 1934/307;
Wet tot verhoging van de salarissen en toelagen van de vice-president en de leden van de Raad van State, benevens verhoging van de ambtswedden van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, 9 april 1959, Stb. 1959/190 juncto Besluit houdende toekenning van een uitkering over het jaar 1955 en van een uitkering over het tijdvak van 1 september 1956 tot 1 januari 1957 aan Rijkspersoneel, burgemeesters, personeel van de gemeentepolitie en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen, 25 juni 1957, Stb. 1957/252
Besluit houdende vaststelling van de vergoeding aan plaatsvervangende leden, 18 augustus 1962, Stb. 1962/351, art. 1–2
Besluit houdende herziening van de vergoeding voor plaatsvervangende leden, 19 juni 1968, Stb. 1968/357, art. 1
Besluit houdende herziening van de vergoeding voor plaatsvervangende leden, 25 februari 1975, Stb. 1975/112, art 1
Besluit houdende regeling van de vergoeding voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer, 21 september 1992, Stb. 1992/538, art. 5
Opmerking: Onder vergoedingen wordt verstaan de presentiegelden, maar ook de vergoedingen inzake reis- en verblijfkosten.
Vanaf 1 januari 1992 werd het plaatsvervangend lidmaatschap vervangen door het lidmaatschap in buitengewone dienst geworden.
Waardering: V 10 jaar na einde toekenning
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een wet inzake het regelen van de financiering van de pensioenen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding
Periode: 1959–
Grondslag: –
Product: Wet houdende maatregelen terzake van de financiering van pensioenen van het personeel der Koninklijke Hofhouding, Stb. 1959/96
Wet houdende maatregelen met betrekking tot de pensioenen van het personeel van het Koninklijk Huis, Stb. 1960/314
Waardering: B (1)
Handeling: Het machtigen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds om een overeenkomst aan te gaan met de Stichting tot Verzorging van de pensioenen van het personeel van de Koninklijk Hofhouding van het Huis van Oranje-Nassau
Periode: 1960–
Grondslag: Wet houdende regelen met betrekking tot de pensioenen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding, 27 juli 1960, Stb. 1960/314, art. 2
Waardering: V 5 jaar na einde machtiging
Handeling: Het verstrekken van een bedrag aan de Stichting tot verzorging van de pensioenen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding van het Huis van Oranje-Nassau ten behoeve van de dekking van pensioenaanspraken over in het verleden vervulde diensttijd
Periode: 1959–
Grondslag: Wet houdende maatregelen ter zake van de financiering van pensioenen van het personeel der Koninklijke Hofhouding, 4 maart 1959, Stb. 1959/96
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voeren van overleg met een vakminister over de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren van die vakminister die in een internationale organisatie werkzaam zijn
Periode: 1945–
Waardering: B (5)
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van regels voor een goede toepassing van het toekennen van een toeslag verband houdende met het verschuldigd zijn van de premies ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.
Periode: 1989–
Grondslag: Wet houdende voorzieningen ten behoeve van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en belanghebbenden in de zin van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met de voorstellen van de loonbelasting en de inkomensbelasting, 28 december 1989, Stb. 1989/591
Waardering: B (1)
Minister van Verkeer en Waterstaat
Handeling: Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van een amvb over de rechtspositie van de voorzitters van waterschappen
Periode: 1991–
Grondslag: Waterschapswet, 6 juni 1991, Stb. 1991/379, art. 49
Product: Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen, 17 oktober 1991, Stb. 1991/560
Waardering: B (1)
Handeling: Het vaststellen van de jaarwedde en vergoedingen van de voorzitter en de overige leden van het dagelijks bestuur, de leden van de bestuurscommissie, de secretaris en de ontvanger van het openbaar lichaam voor de ingepolderde Wieringermeer
Periode: 1945–1967
Grondslag: Wet tot instelling van een openbaar lichaam voor de ingepolderde Wieringermeer en ander aan te wijzen ingepolderde of in te polderen gedeelten van het IJsselmeer, 31 mei 1937, Stb. 1937/521, art. 17
Opmerking: De vergoedingen zijn o.m. de reis- en verblijfkosten en het presentiegeld.
Het vaststellen van de vergoedingen en jaarwedden betreffende het ingepolderde Wieringermeer gebeurd in samenwerking met de Minister van Binnenlandse Zaken.
Waardering: V 10 jaar
Handeling: Het voeren van overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Financiën over de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren van de vakminister die in een internationale organisatie werkzaam zijn
Periode: 1945–
Waardering: B (1)
Handeling: Het detacheren/benoemen van ambtenaren bij de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de EG
Periode: 1958–
Product: Besluit
Waardering: V 5 jaar na einde detachering / benoeming
NB Met uitzondering van benoemings- en detacheringsbesluiten waaraan pensioenrechten door betrokkenen ontleend kunnen worden, vernietigen 75 jaar na geboortedatum betrokkene
Handeling: Het voorbereiden van bijdragen aan expertgroepen van de Europese Commissie inzake de arbeidsvoorwaarden van internationale ambtenaren en het opstellen van verslagen over de geleverde bijdrage
Periode: 1958–
Waardering: B (1)
Handeling: Het opstellen van concept-informatiefiches over voorstellen, mededelingen en Groenboeken van de Europese Commissie op het gebied van de arbeidsvoorwaarden van internationale ambtenaren
Periode: 1958–
Product: Concept-fiches
Opmerking: De interdepartementale WBNC stelt de informatiefiches vast (de handeling hiervoor is opgenomen in het concept-RIO ‘Gedane Buitenlandse Zaken’).
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van Raadswerkgroepen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van internationale ambtenaren en het opstellen van verslagen van deze vergaderingen
Periode: 1958–
Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven.
De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc Raden/Attachés met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van internationale ambtenaren en het opstellen van verslagen van deze vergaderingen
Periode: 1958–
Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven.
De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van het Coreper met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van internationale ambtenaren en het opstellen van verslagen van deze vergaderingen
Periode: 1958–
Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven.
De instructies voor de Nederlandse vertegenwoordiger in het Coreper (de PV) worden vastgesteld in interdepartementaal overleg onder leiding van het ministerie van Buitenlandse Zaken
De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc High Level groepen met betrekking tot de arbeidvoorwaarden van internationale ambtenaren en het opstellen van verslagen van deze vergaderingen
Periode: 1958–
Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven.
De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake agendapunten van Raadsvergaderingen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van internationale ambtenaren en het opstellen van verslagen van Raadsvergaderingen
Periode: 1958–
Opmerking: Nationale standpunten en onderhandelingsposities inzake agendapunten van Raadsvergaderingen komen tot stand in de Coördinatiecommissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen (CoCo).
Waardering: B (1)
Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake algemene en op langere termijn spelende zaken van EU-belang inzake de arbeidsvoorwaarden van internationale ambtenaren
Periode: 1958–
Opmerking: Overleg hierover in de Coördinatiecommissie op Hoog Ambtelijk Niveau (CoCoHan) leidt tot algemene rapporten aan de betrokken ministers.
Waardering: B (1)
Handeling: Het voordragen van personen voor benoeming in een raadgevend comité, beheercomité of reglementeringscomité
Periode: 1958–
Opmerking: De Raad benoemt de leden van de comités.
Waardering: V 5 jaar na einde benoeming
Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten inzake door de Europese Commissie voorgestelde uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van internationale ambtenaren, die besproken worden in een raadgevend comité, een beheercomité of een reglementeringscomité, en het opstellen van verslagen van vergaderingen van deze comités
Periode: 1958–
Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven.
Wanneer meerdere departementen betrokken zijn leidt het eerstverantwoordelijke ministerie het coördinatie-overleg.,
Onder deze handeling valt ook het opstellen van instructies voor de Nederlandse vertegenwoordigers in de comités.
Waardering: B (1)
Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten over door de Europese Commissie voorgenomen besluiten, maatregelen en onderhandelingen met derde landen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van internationale ambtenaren, voorzover deze niet zijn vastgelegd in Raadsbesluiten en worden besproken in commissies en werkgroepen, en het opstellen van verslagen van vergaderingen van deze commissies en werkgroepen
Periode: 1958–
Opmerking: Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg gevoerd worden met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven.
Wanneer meerdere departementen betrokken zijn leidt het eerstverantwoordelijke ministerie het coördinatie-overleg.,
Onder deze handeling valt ook het opstellen van instructies voor de Nederlandse vertegenwoordigers in de comités.
Waardering: B (1)
Handeling: Het opstellen van een plan ter implementatie van een door de Raad vast te stellen besluit betreffende arbeidsvoorwaarden van internationale ambtenaren
Periode: 1993–
Grondslag: Aanwijzingen voor de regelgeving, 1992, Stcrt. 1992/230, nr. 334
Product: Implementatieplan
Opmerking: Het betreft hier plannen ter implementatie van richtlijnenen en verordeningen die onderworpen zijn aan de samenwerkingsprocedure of de mede beslissingsprocedure (co-decisie) van Raad en Europees Parlement. Het implementatieplan moet binnen een maand nadat de Raad het gemeenschappelijk standpunt heeft vastgesteld voorgelegd worden aan de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen.
Waardering: B (1)
Handeling: Het voordragen aan de Europese Commissie van deskundigen belast met de controle op de naleving van de bepalingen van communautaire besluiten betreffende arbeidsvoorwaarden van internationale ambtenaren
Periode: 1958–
Grondslag: Richtlijnen
Product: Besluit
Waardering: V 5 jaar na einde benoeming
Hoofd van de Inspectie der directe belastingen te ’s-Gravenhage
Handeling: Het doen van mededeling aan de minister van Binnenlandse Zaken over de hoogte van de neveninkomsten van een lid van de Tweede Kamer
Periode: a. 1968–1995
Grondslag: Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, 19 december 1990, Stb. 1990/622, art. 4
Opmerking: Een Tweede Kamerlid verstrekt jaarlijks aan het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren 's-Gravenhage een opgave van zijn neveninkomsten of geeft een verklaring af dat zijn neveninkomsten een bepaald, in de wet genoemd bedrag niet te boven zijn gegaan. Het hoofd van de belastingdienst doet hiervan mededeling aan de minister van Binnenlandse Zaken die naar aanleiding van de opgave van de neveninkomsten het bedrag van de schadeloosstelling dient aan te passen.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het doen van mededeling aan de minister van Binnenlandse Zaken over de hoogte van de neveninkomsten van een lid van het Europees Parlement
Periode: 1979–1996
Grondslag: Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, 5 juli 1979, Stb. 1979/379, art. 4
Opmerking: Een lid van het Europees Parlement verstrekt jaarlijks aan het Hoofd van de Inspectie der directe belastingen te 's-Gravenhage een opgave van zijn neveninkomsten of geeft een verklaring af dat zijn neveninkomsten een bepaald, in de wet genoemd bedrag niet te boven zijn gegaan. Het hoofd van de inspectie doet hiervan mededeling aan de minister van Binnenlandse Zaken die naar aanleiding van de opgave van de neveninkomsten het bedrag van de schadeloosstelling dient aan te passen.
Waardering: V 5 jaar
Hoofd van de eenheid Belastingsdienst/Particulieren Den Haag
Handeling: Het doen van mededeling aan de minister van Binnenlandse Zaken over de hoogte van de neveninkomsten van een lid van de Tweede Kamer
Periode: 1996–
Grondslag: Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, 19 december 1990, Stb. 1990/622, art. 4
Opmerking: Een Tweede Kamerlid verstrekt jaarlijks aan het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren ’s-Gravenhage een opgave van zijn neveninkomsten of geeft een verklaring af dat zijn neveninkomsten een bepaald, in de wet genoemd bedrag niet te boven zijn gegaan. Het hoofd van de belastingdienst doet hiervan mededeling aan de minister van Binnenlandse Zaken die naar aanleiding van de opgave van de neveninkomsten het bedrag van de schadeloosstelling dient aan te passen.
Waardering: V 5 jaar
Handeling: Het doen van mededeling aan de minister van Binnenlandse Zaken over de hoogte van de neveninkomsten van een lid van het Europees Parlement
Periode: 1996–
Grondslag: Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, 5 juli 1979, Stb. 1979/379, art. 4
Opmerking: Een lid van het Europees Parlement verstrekt jaarlijks aan het Hoofd van de Inspectie der directe belastingen te 's-Gravenhage een opgave van zijn neveninkomsten of geeft een verklaring af dat zijn neveninkomsten een bepaald, in de wet genoemd bedrag niet te boven zijn gegaan. Het hoofd van de inspectie doet hiervan mededeling aan de minister van Binnenlandse Zaken die naar aanleiding van de opgave van de neveninkomsten het bedrag van de schadeloosstelling dient aan te passen.
Waardering: V 5 jaar
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2004-240-p19-SC67671.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.