Regeling maximumbedragen vacatiegeld 2004

Regeling van de Minister van Financiën van 22 november 2004, nr. BZ 2004/639 N, houdende de vaststelling van de maximumbedragen in het kader van het Vacatiegeldenbesluit 1988 (Regeling maximumbedragen vacatiegeld 2004)

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 1, derde lid, van het Vacatiegeldenbesluit 1988 (Stb. 205);

Besluit:

Artikel 1

Voor de toekenning van vacatiegeld worden twee categorieën commissies onderscheiden, te weten algemeen en zwaar.

Artikel 2

Het maximumbedrag aan vacatiegeld per vergadering dat kan worden toegekend aan een lid, een secretaris en een adjunct-secretaris van een commissie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Vacatiegeldenbesluit 1988, dan wel aan een deskundige die aan de werkzaamheden van een zodanige commissie deelneemt, bedraagt met ingang van 1 juli 2004 voor de onderscheiden categorieën:

a. algemeen EUR 135,00;

b. zwaar EUR 200,00.

Artikel 3

Aan de voorzitter van een commissie kan aan vacatiegeld worden toegekend een bedrag van maximaal 130% van het bedrag dat aan een lid van de desbetreffende commissie wordt toegekend.

Artikel 4

1. De Regeling maximumbedragen vacatiegeld 1999 van 1 juli 19991 wordt ingetrokken.

2. Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling maximumbedragen vacatiegeld 2004.

3. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2004. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na de datum van 1 juli 2004, dan treedt zij in werking met ingang van de datum van uitgifte van die Staatscourant en werkt zij terug tot en met 1 juli 2004.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, G. Zalm.

Toelichting

Algemeen

De Regeling maximumbedragen vacatiegeld is gebaseerd op artikel 1, derde lid, van het Vacatiegeldenbesluit 1988. Toepassing van het Vacatiegeldenbesluit kan worden overwogen als het Rijk derden – niet-ambtenaren – wil betrekken bij de werkzaamheden van een bij of krachtens koninklijk besluit of ministerieel besluit ingestelde commissie. Door derden in te schakelen bij de werkzaamheden van een commissie kan gebruik gemaakt worden van specifieke kennis of kunnen vertegenwoordigers van het belang dat door de werkzaamheden van de commissie worden geraakt, worden ingeschakeld. Toepassing van het Vacatiegeldenbesluit is als een alternatief te beschouwen voor vergoedingsafspraken die anders gemaakt (zouden moeten) worden op basis van een (tijdelijk) arbeidscontract of op basis van inhuur via een uitzendbureau, een detacheringsbureau of als freelancer. In het algemeen zal het gaan om werkzaamheden die gedurende een bepaalde periode voor een beperkt aantal uur per week of per maand worden verricht in de vorm van het voorbereiden en het bijwonen van vergaderingen of bijeenkomsten van een commissie.

De Regeling maximumbedragen vacatiegeld 1999 is vijf jaar geleden vastgesteld en is sindsdien – afgezien van de omzetting van de guldensbedragen in eurobedragen bij de Euro-regeling Rijksbegroting van 26 maart 2001 – niet aangepast. De in 1999 vastgestelde vergadervergoedingen bedroegen NLG 185,00 (EUR 83,95) (voor algemene taken) en NLG 275,00 (EUR 124,79) (voor zware taken). Met deze nieuwe regeling worden de maximumvergoedingen vastgesteld op EUR 135,00 (algemeen) en EUR 200,00 (zwaar). In de periode 1999 – 2004 is de loonsomstijging voor de sector Rijk ongeveer 17% geweest. Een aanpassing van het vacatiegeld aan de gestegen lonen ligt dan ook in de rede. De toegepaste stijging is ca. 60%.

Met de extra verhoging van de maximumbedragen wordt tegemoet gekomen aan de wenselijkheid voldoende gekwalificeerde personen aan te kunnen (blijven) trekken om als voorzitter, secretaris of deskundige deel te laten nemen aan commissies die onder het Vacatiegeldenbesluit 1988 vallen. Daarbij is rekening gehouden met de vergadervergoedingen die in het kader van het Vergoedingenbesluit adviescolleges gelden. Die vergoedingen bedroegen op 1 mei 2004 maximaal EUR 310,00 voor voorzitters en maximaal EUR 235,00 voor leden van adviescolleges.

De bedragen gelden per vergadering. Op grond van artikel 1, eerste lid van het Vacatiegeldenbesluit 1988 gelden twee of meer vergaderingen van een commissie op dezelfde dag als één vergadering.

Het vacatiegeld omvat de vergoeding van alle persoonlijke onkosten die met het voorbereiden en bijwonen van een vergadering samenhangen, zoals eventueel noodzakelijk reis- en verblijfskosten, kosten van het gebruik van privételefoon en privé-ict-voorzieningen, e.d. Een vergoeding voor dergelijke kosten moet begrepen worden geacht in het bedrag aan toegekend vacatiegeld. Hiermee wordt mede beoogd de administratieve lasten die samenhangen met de toekenning van het vacatiegeld zowel voor de betrokken dienstonderdelen als voor de betrokken personen te beperken.

De regeling staat toe dat de voorzitter van een commissie maximaal 1,3 maal de vergoeding ontvangt die aan de leden van de betrokken commissie wordt toegekend. Op grond van de oude regeling was het toegestaan een voorzitter twee maal de vergoeding van een gewoon lid toe te kennen. Thans wordt een dergelijk groot verschil in het algemeen niet meer gerechtvaardigd geacht op grond van de relatieve zwaarte van de functie van voorzitter of op grond van de relatieve omvang van de werkzaamheden die uit de functie van voorzitter voortvloeien. De factor 1,3 die in dit verband in artikel 3 is opgenomen, is in overeenstemming met de overeenkomstige factor die uit het Vergoedingenbesluit adviescolleges kan worden afgeleid (310/235).

Gelet op de oude en de thans nieuw vastgestelde bedragen, zal de verlaging van de vergoedingsfactor van 2,0 naar 1,3 voor voorzitters in de praktijk niet hoeven te leiden tot een verlaging van de thans daadwerkelijk geldende vacatiegelden voor voorzitters. De oude maximumbedragen voor voorzitters bedroegen bijna € 168,00 (algemeen) en bijna € 250,00 (zwaar); thans komen die bedragen uit op € 175,50 (algemeen) en € 260,00 (zwaar).

Vanzelfsprekend worden eventuele kosten van noodzakelijke vergader- en administratieve faciliteiten (huur van vergaderruimte en bijbehorende catering, kantoorbenodigdheden, e.d.) door en ten laste van het betrokken dienstonderdeel beschikbaar gesteld, zodat ook voor dergelijke kosten geen sprake hoeft te zijn van een aanvullende persoonlijke onkostenvergoeding.

Op grond van artikel 3a van het Vacatiegeldenbesluit 1988 is het besluit – en derhalve ook de onderhavige regeling – niet van toepassing op leden van een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges (Stb. 1996, 378) (niet zijnde een adviescollege als bedoeld in artikel 3 van die wet). Dergelijke adviescolleges hebben krachtens publiekrecht tot taak de regering te adviseren over algemeen verbindende voorschriften of over te voeren beleid van het Rijk. Zij worden in het algemeen bij wet ingesteld.

Commissies die onder het Vacatiegeldenbesluit 1988 vallen, zijn commissies die bij of krachtens koninklijk besluit of bij ministerieel besluit zijn ingesteld. Het Vacatiegeldenbesluit 1988 bevat geen inhoudelijk criterium ter beantwoording van de vraag wanneer een commissie bij of krachtens koninklijk besluit of bij ministerieel besluit moet worden ingesteld.

Elke minister is overigens, met inachtneming van deze maximumbedragen, zelf verantwoordelijk voor de daadwerkelijk vast te stellen hoogte van de vacatiegelden van de commissies die onder zijn ministerie ressorteren. Steeds zal daarbij primair de zwaarte van de taak van de commissie en niet het persoonlijk niveau van de leden als criterium moeten worden gehanteerd. Uiteraard zal het niveau van de leden nauw samenhangen met de zwaarte van de taak.

Fiscale aspecten

Toepassing van het Vacatiegeldenbesluit 1988 leidt in het algemeen tot beperktere administratieve en fiscale lasten voor de betrokken overheidsorganisatie dan het sluiten van een privaatrechtelijk arbeids- of inhuurcontract. Indien sprake is van een echte of fictieve dienstbetrekking moet een loonadministratie worden aangelegd en is over de uitbetaalde vergoeding loonheffing verschuldigd. Over de vraag of sprake is van een (echte of fictieve) dienstbetrekking is uitgebreide informatie te vinden in het Handboek loonheffing en premies werknemersverzekeringen, een gezamenlijke uitgave van Belastingdienst en UWV. Bij twijfel kan het standpunt van de uitvoeringsinstelling worden gevraagd.

Als de uitkeringen op grond van het Vacatiegeldenbesluit 1988 niet als loon worden aangemerkt, is er geen actieve renseigneringsplicht aan de Belastingdienst. Als de Belastingdienst daar om vraagt, dient men uiteraard de gevraagde informatie over de uitbetalingen te verstrekken.

Voor de ontvangers van niet als loon aan te merken vacatiegeld geldt dat deze uitkeringen voor de Inkomstenbelasting moeten worden opgegeven. Aannemelijk te maken onkosten kunnen daarop binnen de wettelijke kaders in aftrek worden gebracht.

  • 1

    Laatstelijk gewijzigd bij de Euro-regeling Rijksbegroting van 26 maart 2001. De regeling van 1999 en de wijziging van 2001 zijn gepubliceerd in het Handboek Financiële Informatie en Administratie Rijksoverheid (Hafir).

Naar boven