Wijziging van enige fiscale Uitvoeringsregelingen

Wijziging van enige fiscale Uitvoeringsregelingen in verband met inwerking treden van de Wet kinderopvang

23 november 2004

Nr. WDB 2004/706M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken/Directie Wetgeving Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 110, onderdeel F, en 112, onderdeel D, van de Wet kinderopvang en de artikelen 13 en 16c van de Wet op de loonbelasting;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 20011 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, vervalt ‘3.140, 3.141, 3.143,’.

B

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de aanhef ‘artikel 3.104, onderdeel g’ vervangen door: artikel 3.104, onderdeel h.

2. In het eerste lid vervalt onderdeel h, onder verlettering van onderdeel i tot h.

C

De artikelen 19, 20 en 21 vervallen.

Artikel II

De Uitvoeringsregeling loonbelasting 20012 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 21 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21a

Waarde kinderopvang

De waarde van kinderopvang als bedoeld in artikel 16c, vierde lid, van de wet, die de inhoudingsplichtige zelf verricht, wordt gesteld op het aantal uren genoten kinderopvang maal de uurprijs vastgesteld krachtens artikel 7, vierde lid, van de Wet kinderopvang.

B

Artikel 48 vervalt.

C

Artikel 49 komt als volgt te luiden:

Artikel 49

Vrije vergoedingen kinderopvang

Voor de toepassing van artikel 16c, tweede of derde lid, van de wet, dient de inhoudingsplichtige een door de werknemer ondertekende gedagtekende verklaring in zijn loonadministratie te bewaren waarin is opgenomen:

a. dat de werknemer geen partner heeft die van een inhoudingsplichtige een vergoeding ter zake van kosten van kinderopvang ontvangt of een verstrekking van kinderopvang geniet of dat hij een partner heeft die van een inhoudingsplichtige een vergoeding ter zake van kosten van kinderopvang ontvangt of een verstrekking van kinderopvang geniet welke minder bedraagt dan een zesde deel van de kosten of een zesde deel van de voor de waardering van de verstrekking in aanmerking genomen waarde van de kinderopvang;

b. indien de partner van de werknemer van een inhoudingsplichtige een vergoeding ter zake van kinderopvang ontvangt: de hoogte van de vergoeding;

c. indien de partner van de werknemer van een inhoudingsplichtige een verstrekking van kinderopvang geniet: de voor de waardering van de verstrekking in aanmerking genomen waarde van de kinderopvang en de waarde van de verstrekking;

d. dat de werknemer zich verplicht terstond een nieuwe verklaring aan de inhoudingsplichtige te zullen overhandigen indien zich wijzigingen voordoen in de onder a, b of c genoemde gegevens.

D

Artikel 50 vervalt.

Artikel III

De Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, vervalt ‘16,’.

B

Artikel 1b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘De afdrachtvermindering kinderopvang en de arbo-afdrachtvermindering kunnen’ vervangen door: De arbo-afdrachtvermindering kan.

2. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

2. Het doorschuiven van de nog niet verrekende arbo-afdrachtvermindering naar volgende tijdvakken op de voet van het eerste lid, is alleen mogelijk voorzover deze tijdvakken zijn gelegen binnen een periode van 36 maanden na de aanvang van het kalenderjaar waarin de afdrachtvermindering ter zake van de aanschaffing, verbetering of voortbrenging van het desbetreffende arbo-bedrijfsmiddel zonder toepassing van het eerste lid zou zijn genoten.

C

Hoofdstuk V, met de artikelen 12c, 13, 14, 14a en 14b, vervalt.

Artikel IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, J.G. Wijn.

Toelichting

I. Algemeen

De onderhavige regeling bevat wijzigingen van enige fiscale uitvoeringsregelingen, te weten de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering. De wijzigingen houden verband met de inwerkingtreding bij Stb. 555 van het fiscale deel van de Wet kinderopvang (Wet van 9 juli 2004, Stb. 455) met ingang van 1 januari 2005.

Administratieve lasten

De administratieve lasten nemen op grond van deze regeling af als gevolg van het vervallen van de speciale factuurvereisten die tot nog toe in het kader van de vergoeding voor kinderopvang worden gesteld. Dit heeft ook tot gevolg dat de kosten die gemoeid zijn met archivering van bescheiden afnemen. Deze twee effecten samen leiden tot een afname van de administratieve lasten met ongeveer € 5,9 mln.

Naast deze afname leidt de regeling ook tot twee beperkte toenames. Allereerst is de verwachting dat werkgevers die kinderopvang op dit moment nog in de vorm van loon in natura verstrekken na invoering van de nieuwe regels een vergoedingsregeling zullen instellen. Daarnaast zullen werkgevers die hun werknemer een aanvullende vergoeding voor kinderopvang willen geven omdat de partner van die werknemer geen recht heeft op vergoeding, een vormvrije verklaring van de werknemer bij de loonadministratie moeten bewaren. Deze twee maatregelen samen leiden tot een toename van de administratieve lasten met ongeveer € 300 000.

Aldus leidt deze regeling per saldo tot een afname van de administratieve lasten met € 5,6 mln.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en C(de artikelen 1, 19, 20 en 21 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Deze wijzigingen houden verband met het vervallen van de aftrek voor uitgaven kinderopvang met ingang van 1 januari 2005.

Artikel I, onderdeel B(artikel 17 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

De wijziging in de aanhef van artikel 17 vloeit voort uit de bij artikel 110, onderdeel E, van de Wet kinderopvang aangebrachte wijziging in artikel 3.104 van de Wet IB 2001.

De wijziging in het eerste lid houdt verband met het vervallen van de regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders met ingang van 1 januari 2005. Omdat geen overgangsrecht van toepassing is, komen uitkeringen en verstrekkingen op basis van genoemde regeling met ingang van 1 januari 2005 niet meer voor.

Artikel II, onderdeel A(artikel 21a van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Artikel 21a van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 geeft een waarderingsnorm voor kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang die de inhoudingsplichtige zelf verricht ten behoeve van zijn werknemers. Voor door de inhoudingsplichtige zelf verrichte kinderopvang geldt een forfaitaire waarderingsnorm per uur genoten kinderopvang. Voor de waarde per uur is aansluiting gezocht bij de uurprijs die in het kader van de vaststelling van de tegemoetkoming van het Rijk maximaal in aanmerking wordt genomen.

Indien de inhoudingsplichtige wel kinderopvang verstrekt maar deze niet zelf verricht (dit is het geval indien hij de kinderopvang bij een derde inkoopt), geldt deze forfaitaire waarderingsregel niet. In dat geval wordt de kinderopvang gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer welke in de regel overeen zal komen met het bedrag dat de kinderopvanginstelling aan de inhoudingsplichtige in rekening brengt.

Artikel II, onderdeel B(artikel 48 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Artikel 48 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 gaat over buitenlandse kinderopvang. Dit artikel vervalt. De in artikel 16c van de Wet op de loonbelasting 1964 gegeven definitie van kinderopvang kan op grond van artikel 48 van de Wet kinderopvang mede buitenlandse kinderopvang bevatten. Een aparte regeling buiten de Wet kinderopvang is daarom niet meer nodig.

Artikel II, onderdeel C(artikel 49 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

In het huidige artikel 49 is een aantal administratieve verplichtingen opgenomen waaraan de inhoudingsplichtige moet voldoen om een deel van de kinderopvangkosten belastingvrij te kunnen vergoeden. Zo moeten facturen in de loonadministratie worden opgenomen welke overigens aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Daarnaast dient de loonadministratie ook een afschrift van de vergunning of verklaring te bevatten waaruit blijkt dat sprake is van zogenaamde erkende kinderopvang.

In de situatie onder de Wet kinderopvang is ervoor gekozen voor kostenvergoedingen ter zake van kinderopvang geen specifieke administratieve verplichtingen in de regelgeving op te nemen. De bewijslast dat de kostenvergoeding is vrijgesteld, ligt bij de inhoudingsplichtige. Omdat ten aanzien van dat bewijs geen nadere regels worden gesteld, geldt hierbij de vrije bewijsleer en mag de inhoudingsplichtige op alle manieren bewijzen dat sprake is van een vrijgestelde vergoeding. Het ligt voor de hand dat hij hierbij gebruik zal maken van aan de werknemer of zijn partner verstrekte facturen.

In artikel 49 is wel een administratieve verplichting opgenomen indien de inhoudingsplichtige een belastingvrije vergoeding of verstrekking (zie artikel 17 van de Wet loonbelasting 1964 in verbinding met artikel 16c van die wet) aan zijn werknemer geeft die meer bedraagt dan een zesde deel van kosten of de waarde van de kinderopvang. Zo’n hogere vergoeding of verstrekking is op grond van artikel 16c, tweede en derde lid mogelijk als:

– de werknemer geen partner heeft;

– de werknemer een partner heeft die zelf geen vergoeding of verstrekking van een werkgever krijgt. Dit doet zich voor als de partner geen werkgever heeft (hij verricht geen betaalde arbeid of hij is ondernemer) of als de partner wel een werkgever heeft maar deze werkgever geen vergoeding of verstrekking ter zake van kinderopvang doet;

– de werknemer een partner heeft die zelf een vergoeding of verstrekking krijgt van een werkgever die lager is dan een zesde deel.

Het belastingvrij vergoeden of verstrekken van meer dan een zesde deel van de kosten of de waarde van de kinderopvang is alleen mogelijk als de inhoudingsplichtige een verklaring van de werknemer in zijn loonadministratie bewaart waaruit blijkt dat er geen sprake is van een vergoeding of verstrekking aan de partner, dan wel dat er sprake is van een vergoeding of verstrekking aan de partner van minder dan een zesde deel van de kosten. Op een dergelijke verklaring moet, ingeval de partner van de werknemer wel een vergoeding of verstrekking van kinderopvang krijgt, ook worden aangegeven hoe hoog de vergoeding is of wat de waarde van de kinderopvang en de waarde van de verstrekking is. Ter verduidelijking: met de waarde van de verstrekking wordt de waarde van de kinderopvang minus een eventuele werknemersbijdrage bedoeld. Daarnaast dient de werknemer zich in de verklaring te verplichten bij gewijzigde omstandigheden de verklaring te vervangen door een nieuwe verklaring.

Artikel III, onderdelen A, B en C(de artikelen 1, 1b en 12c, 13, 14, 14a en 14b van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering)

De wijzigingen houden alle verband met het vervallen van de afdrachtvermindering kinderopvang met ingang van 1 januari 2005.

De Staatssecretaris van Financiën,

J.G. Wijn

  • 1

    Stcrt. 2000, 250; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 24 januari 2004, Stcrt. 19.

  • 2

    Stcrt. 2000, 251; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 19 december 2003, Stcrt. 250.

  • 3

    Stcrt. 1995, 251; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 27 januari 2004, Stcrt. 19.

Naar boven