Ontwerpbesluit houdende wijziging van enige krachtens de artikelen 8.40, 8.41 en 8.42 van de Wet milieubeheer gegeven algemene maatregelen van bestuur (opheffing van onvolkomenheden)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer maakt ingevolge artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer bekend dat gedurende vier weken na dagtekening van deze Staatscourant een ieder schriftelijk zijn zienswijze naar voren kan brengen over onderstaand ontwerpbesluit.

Adres: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Directie Klimaatverandering en Industrie, Afdeling Producten en Consumenten, IPC 650, Postbus 30945, 2500 GX Den Haag.

Besluit van ...... houdende wijziging van enige krachtens de artikelen 8.40, 8.41 en 8.42 van de Wet milieubeheer gegeven algemene maatregelen van bestuur (opheffing van onvolkomenheden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van ......, nr. MJZ ......, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 8.40 tot en met 8.42 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van ......, nr. ......);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van ......, nr. MJZ ......, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Besluit tankstations milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

q. equivalent geluidsniveau in dB(A): equivalent geluidsniveau in dB(A) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder;

r. etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:

- de waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 07.00 - 19.00 uur (dag);

- de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 19.00 - 23.00 uur (avond);

- de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 23.00 - 7.00 uur (nacht).

B

Bijlage I wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel 1 van onderdeel I. Begrippen wordt gewijzigd als volgt:

a. Vóór de begripsbepaling `bedrijfsriolering' worden drie begripsbepalingen ingevoegd, luidende:

aflevereiland: verhoogd gedeelte van een tankstation waarop één of meer afleverzuilen zijn geplaatst;

afleverinstallatie: geheel van de al dan niet onder de grond liggende tank of tanks met daaraan gekoppelde leidingen, appendages, één of meer afleverzuilen, voorzover aanwezig, een kassa en, voorzover aanwezig, één of meer betaalautomaten;

afleverzuil: bovengronds gelegen gedeelte van de afleverinstallatie bestaande uit pompen, leidingen, meet- en regelwerken, schakelaars en afleverpistolen omgeven door een omkasting of daarmee direct in verbinding staand;

b. Na de begripsbepaling `NVN' wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

noodstopvoorziening: voorziening die bij activering de spanning op alle afleverzuilen wegneemt.

2. Onderdeel II. Voorschriften wordt gewijzigd als volgt:

a. Voorschrift 1.1 komt te luiden:

1.1

Op plaatsen waar tankende motorvoertuigen kunnen worden opgesteld of waar aflevering van benzine met mengsmering plaatsvindt, is, voorzover erfafscheidingen, gebouwen en andere fysieke begrenzingen dit toelaten, een vloeistofdichte bodembeschermende voorziening aangebracht die zich vanaf elke afleverzuil uitstrekt over een afstand van ten minste de lengte van de afleverslang plus 1 m, met een minimumlengte van 5 m, of, indien de vloeistofdichte voorziening zich hierdoor uitstrekt tot over de openbare weg, de afstand tot de openbare weg, met dien verstande dat deze afstand niet kleiner is dan 3 m. In de laatste situatie is de lengte van de afleverslang ten hoogste 4 m. De minimumafstand van 5 m is niet van toepassing op een vloeistofdichte voorziening bij een afleverzuil van mengsmering. De vloeistofdichte voorziening strekt zich tevens uit tot de afleverzuilen op het aflevereiland tot op een afstand van 1 m vanaf elke afleverzuil aan de zijde waar geen tankende voertuigen kunnen worden opgesteld. Een mobiele afleverzuil voor benzine met mengsmering is opgesteld op een vloeistofdichte voorziening die reikt tot ten minste 1 m buiten de projectie van de afleverzuil. Indien de ondergrond ter plaatste onvoldoende is gestabiliseerd, is een doelmatige fundering aangebracht om verzakking door belasting door tankende motorvoertuigen te voorkomen.

b. Voorschriften 4.1.1 tot en met 4.1.10 komen te luiden:

4.1.1

Een afleverzuil is geplaatst op een vloeistofdichte voorziening.

4.1.2

Een afleverzuil is tegen aanrijden door motorvoertuigen beschermd door plaatsing op een aflevereiland dat ten minste 10 cm hoger is dan de aansluitende vloeistofdichte voorziening of door middel van een aan zodanig aflevereiland gelijkwaardige voorziening.

4.1.3

Een afleverinstallatie is ten minste 4 m van een (riool)put of andere lager gelegen ruimte opgesteld. Deze afstand geldt niet ten opzichte van de onderdelen van het opvangsysteem voor gemorst product.

4.1.4

De omkasting van een afleverzuil is voldoende geventileerd. De uitsparing in de omkasting van de afleverzuil waarin het vulpistool is geborgen, is gasdicht uitgevoerd. Aan een afleverzuil zijn geen contactdozen aangebracht.

4.1.5

Een afleverzuil kan, indien deze buiten gebruik is, niet in werking worden gesteld door onbevoegden.

4.1.6

Een afleverzuil is zodanig uitgevoerd dat slechts gedurende een daartoe strekkende opzettelijke bediening van het vulpistool vloeistof wordt afgeleverd. Een optredende drukstoot ten gevolge van het plotseling sluiten van het vulpistool wordt zonder gevolgen door de afleverinstallatie opgevangen.

4.1.7

Indien de afleverinstallatie is uitgevoerd voor het afleveren van een tevoren bepaalde hoeveelheid brandstof, kan de vloeistofstroom tijdens het afleveren op elk gewenst moment worden onderbroken.

4.1.8

Aan de panelen van de omkasting van een afleverzuil voor levering van brandstof zonder toezicht zijn temperatuurgevoelige elementen aangebracht, die bij een temperatuur van meer dan 70°C de motoren en de verlichting van de afleverinstallatie buiten werking stellen én de beheerder of een door deze daartoe aangewezen persoon alarmeren.

4.1.9

Een afleverzuil is voorzien van een schakelaar voor het in- en uitschakelen van de afleverzuil.

4.1.10

Bij tankstations waar aflevering van brandstof plaatsvindt door middel van een afleverinstallatie, is ten minste één noodstopvoorziening aangebracht. Bij uitsluitend bemande aflevering van brandstof is die voorziening bij de kassa van het tankstation te bedienen. Bij geheel of gedeeltelijk onbemande aflevering van brandstof is die voorziening op ten minste één plaats te bedienen. Die plaats is voor een ieder goed bereikbaar, duidelijk zichtbaar en aangegeven bij elke afleverzuil. Het uitschakelen van de noodstopvoorziening, waardoor het afleveren weer kan plaatshebben, geschiedt eerst nadat de beheerder van het tankstation heeft vastgesteld dat de gevaarlijke situatie die heeft geleid tot het inschakelen van de noodstopvoorziening, is opgeheven.

c. Voorschriften 4.1.13 en 4.1.14 komen te luiden:

4.1.13

In afwijking van voorschrift 4.1.12 mag een vulpistool van een afleverzuil voor diesel met een afleversnelheid van meer dan 1 l/s, die bestemd is voor het afleveren van brandstof aan vrachtwagens en autobussen, zijn voorzien van een vastzetinrichting.

4.1.14

Op een afleverzuil is een duidelijk leesbaar bedieningsvoorschrift aangebracht dat, wanneer de afleverzuil tevens is bedoeld voor het afleveren van brandstof tussen 17.00 uur en 08.00 uur, in die periode door kunstlicht wordt verlicht.

d. Voorschrift 4.1.17 komt te luiden:

4.1.17

Op een aflevereiland is een bord geplaatst met de volgende tekst: `Motor afzetten, vuur, open vlam en roken verboden' of met een pictogram dat die tekst uitbeeld. Het bord is vanaf elke afleverzuil op dat eiland duidelijk zichtbaar en leesbaar.

C

Bijlage II wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel 1 van Onderdeel I Begrippen wordt gewijzigd als volgt:

a. De begripsbepaling `equivalent geluidsniveau' vervalt.

b. Na de begripsbepaling `geluidgevoelige bestemmingen' wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT): het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

2. Onderdeel II. Voorschriften wordt gewijzigd als volgt:

a. In voorschrift 3.1 wordt de zinsnede `Het equivalente geluidsniveau (Laeq)' vervangen door: Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT).

b. In voorschrift 3.2 wordt de zinsnede `het equivalente geluidsniveau' vervangen door: het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT).

c. In voorschrift 3.3 wordt de zinsnede `piekwaarden (Lmax)' vervangen door: Lamax-waarden.

d. In voorschrift 3.5 wordt de zinsnede `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01» van maart 1981' vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

Artikel II

Het Besluit tandartspraktijken milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 worden, Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

c. equivalent geluidsniveau in dB(A): equivalent geluidsniveau in dB(A) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder;

d. etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:

- de waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 07.00 - 19.00 uur (dag);

- de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) over de periode 19.00 - 23.00 uur (avond);

- de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) over de periode 23.00 - 7.00 uur (nacht).

B

Bijlage I wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel I. Begrippen wordt gewijzigd als volgt:

a. Het begrip `equivalent geluidniveau' en de daarbij gegeven omschrijving wordt vervangen door:

langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT): het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

b. De begripsbepaling `referentieniveau' wordt gewijzigd als volgt:

1°. In de aanhef wordt de zinsnede `het Besluit bepaling referentieniveauperiode' vervangen door: `Richtlijnen voor karakterisering en meting van het omgevingsgeluid, IL-HR-15-01', Ministerie van Volkshuisvesting, ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave april 1981.

2°. In onderdeel b wordt de zinsnede `equivalente geluidniveau (LAeq)' vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT).

2. Onderdeel II. Voorschriften wordt gewijzigd als volgt:

a. In voorschrift 4.1, eerste lid, wordt de zinsnede `equivalente geluidsniveau (Laeq)' telkens vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT).

b. Voorschrift 4.2, wordt gewijzigd als volgt:

1°. In het eerste lid wordt de zinsnede `equivalente geluidsniveau (Laeq)' telkens vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT).

2°. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:

a. De zinsnede `equivalente geluidsniveaus (LAeq)' wordt vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus (LAr, LT).

b. De zinsnede `het equivalente geluidsniveau (LAeq)' wordt telkens vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT).

c. In voorschrift 4.3 wordt de zinsnede `equivalente geluidsniveau (LAeq)' vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT).

d. In voorschrift 4.4 wordt de zinsnede `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01» van maart 1981, uitgegeven door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.' vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

Artikel III

Het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel g komt te luiden:

g. langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT): het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

2. In onderdeel j wordt de zinsnede `piekniveau Lmax' vervangen door: piekniveau LAmax.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

l. equivalent geluidsniveau in dB(A): equivalent geluidsniveau in dB(A) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder;

m. etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:

- de waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 07.00 - 19.00 uur (dag);

- de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 19.00 - 23.00 uur (avond);

- de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 23.00 - 7.00 uur (nacht).

B

In artikel 3, eerste lid, onderdeel d, onder 3°, wordt na `van toepassing is' ingevoegd: dan wel sprake is van opslag van uitsluitend koolzuur in één of meer tanks met een inhoud van ten hoogste 300 l per tank.

C

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

Ten aanzien van een inrichting die is opgericht met toepassing van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, doch waarop dat artikel niet langer van toepassing is, blijven de voorschriften van de krachtens dat artikel verleende vergunning gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften of nadere eis, gedurende drie jaren na het tijdstip waarop de vergunning is vervallen, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 5, eerste lid.

D

De bijlage wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel A Begripsbepalingen met betrekking tot geluid en trilling wordt gewijzigd als volgt:

a. De begripsbepaling `referentieniveau' wordt gewijzigd als volgt:

1°. In de aanhef wordt de zinsnede `het Besluit bepaling referentieniveauperiode' vervangen door: `Richtlijnen voor karakterisering en meting van het omgevingsgeluid, IL-HR-15-01', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave april 1981.

2°. In onderdeel b wordt de zinsnede `equivalente geluidniveau (LAeq)' vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT).

b. In de begripsbepaling `bedrijfsduurcorrectie' wordt `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai IL-HR-13-01»` vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

2. Onderdeel B. Voorschriften wordt gewijzigd als volgt:

a. Voorschrift 1.1.1 wordt gewijzigd als volgt:

1°. In de aanhef wordt de zinsnede `equivalente geluidniveau (LAeq) en het piekniveau (Lmax)' vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) en het piekniveau (LAmax).

2°. Tabel I bij onderdeel a wordt gewijzigd als volgt:

a. De zinsnede `Laeq' wordt telkens vervangen door: LAr, LT.

b. De zinsnede `Piekniveau' wordt telkens vervangen door: LAmax.

3°. In onderdeel b wordt de zinsnede `piekniveaus' vervangen door: Lamax-waarden.

b. In de aanhef van voorschrift 1.1.4 wordt de zinsnede `piekniveaus (Lmax)' vervangen door: Lamax-waarden.

c. Voorschrift 1.1.5 wordt gewijzigd als volgt:

1°. In de aanhef wordt de zinsnede `equivalente geluidniveau' vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT).

2°. Tabel II in onderdeel b wordt gewijzigd als volgt:

a. De zinsnede `Laeq' wordt vervangen door: LAr, LT.

b. De zinsnede `Piekniveau' wordt vervangen door: LAmax.

d. In voorschrift 1.1.7 wordt de zinsnede `equivalente geluidniveau' vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT).

e. Voorschrift 1.1.8 komt te luiden:

1.1.8.

In gevallen waarin een inrichting is opgericht voor 1 december 1992, is voorschrift 1.1.3 niet van toepassing tot 1 december 2007 voor de toetsing van de geluidsniveaus gedurende de periode van 23.00 tot 07.00 uur, tenzij voor de inrichting op grond van een verleende vergunning het toepassen van bedrijfsduurcorrectie niet was toegestaan. Indien ingevolge het voorgaande een bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast, is het door de inrichting veroorzaakte geluidsniveau gedurende de bedrijfstijd tussen 23.00 en 07.00 uur niet hoger dan op grond van voorschrift 1.1.1 is toegestaan tussen 19.00 en 23.00 uur.

f. In voorschrift 1.1.9 wordt de zinsnede `1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8' vervangen door: 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7, 1.1.8, 4.1.1, 4.1.2, 4.1.3 en 4.1.4.

g. In voorschrift 1.3.4 komt de tweede volzin te luiden:

Voorzover de nadelige gevolgen niet kunnen worden voorkomen, worden die maatregelen genomen waarmee de grootst mogelijke bescherming tegen die gevolgen wordt geboden en waarbij gescheiden afgifte mogelijk blijft.

h.Voorschrift 2.3.6 vervalt.

i. Voorschrift 3.2.1 komt te luiden:

3.2.1

Aan een verwarmings- of stookinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht. Een verwarmings- of stookinstallatie met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal om de twee jaar geïnspecteerd op goed en veilig functioneren en de noodzakelijke afstelling teneinde aan voorschrift 1.4.1 te voldoen. Het toevoersysteem van de brandstof en het afvoersysteem van het verbrandingsgas maken onderdeel uit van de inspectie.

j. Na voorschrift 3.2.1 wordt een voorschrift ingevoegd, luidende:

3.2.1a

Onderhoud, afstelling en inspectie als bedoeld in voorschrift 3.2.1 geschieden door een rechtspersoon die:

a. ingevolge de `Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties', Stichting Certificatie inspectie en onderhoud stookinstallaties, uitgave juni 2001 of, zoals deze regeling laatstelijk is gewijzigd, juni 2004, voor deze verrichtingen is gecertificeerd, of

b. aantoonbaar beschikt over zowel deskundigheid als uitrusting voor de verrichtingen en de verrichtingen uitvoert en registreert op een wijze die ten minste gelijkwaardig is aan het kwaliteitsniveau dat bereikt wordt indien de rechtspersoon is gecertificeerd overeenkomstig onderdeel a.

k. Voorschrift 4.1.1 komt te luiden:

4.1.1

In gevallen waarin de waarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr, LT) en piekniveaus (LAmax), bedoeld in de voorschriften 1.1.1, 1.1.5 en 1.1.7, naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, kan het bevoegd gezag bij nadere eis andere waarden vaststellen dan de in die voorschriften genoemde waarden.

Artikel IV

Het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel g komt te luiden:

g. langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT): het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

2. onderdeel k wordt de zinsnede `piekniveau Lmax' vervangen door: piekniveau LAmax.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

m. equivalent geluidniveau in dB(A): equivalent geluidniveau in dB(A) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder;

n. etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:

- de waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 07.00 - 19.00 uur (dag);

- de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 19.00 - 23.00 uur (avond);

- de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 23.00 - 7.00 uur (nacht).

B

Artikel 3, onderdeel f, onder 5°, komt te luiden:

5°. Voor het opslaan van vuurwerk, tenzij sprake is van opslag van door de politie inbeslaggenomen vuurwerk dat naar alle waarschijnlijkheid vergelijkbare effecten tijdens het functioneren heeft als consumentenvuurwerk dat voldoet aan de ingevolge artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of theatervuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit, in een totale hoeveelheid van ten hoogste 25 kilogram, waarbij voor de bepaling van de hoeveelheid vuurwerk wordt uitgegaan van het gewicht van het vuurwerk als zijnde onverpakt vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, vijfde lid, onderdeel b, van het Vuurwerkbesluit.

C

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

Ten aanzien van een inrichting die is opgericht met toepassing van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, doch waarop dat artikel niet langer van toepassing is, blijven de voorschriften van de krachtens dat artikel verleende vergunning gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften of nadere eis, gedurende drie jaren na het tijdstip waarop de vergunning is vervallen, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 5, eerste lid.

D

De bijlage wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel A. Begripsbepalingen met betrekking tot geluid en trilling wordt gewijzigd als volgt:

a. Het begrip `referentieniveau' met de daarbij gegeven omschrijving vervalt.

b. In de begripsbepaling `bedrijfsduurcorrectie' wordt de zinsnede `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai IL-HR-13-01»` vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

2. Onderdeel B. Voorschriften wordt gewijzigd als volgt:

a. Voorschrift 1.1.1 wordt gewijzigd als volgt:

1°. In de aanhef wordt de zinsnede `equivalente geluidniveau (Laeq) en het piekniveau (Lmax)' vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) en het piekniveau (LAmax).

2°. Tabel I bij onderdeel a wordt gewijzigd als volgt:

a. De zinsnede `Laeq' wordt telkens vervangen door: LAr, LT.

b. De zinsnede `Piekniveau' wordt telkens vervangen door: LAmax.

3°. In onderdeel b wordt de zinsnede `piekniveaus' vervangen door: Lamax-waarden.

b. In voorschrift 1.1.5 wordt de zinsnede `equivalente geluidsniveau' vervangen door: LAr, LT.

c. In voorschrift 1.3.4 komt de tweede volzin te luiden:

Voorzover de nadelige gevolgen niet kunnen worden voorkomen, worden die maatregelen genomen waarmee de grootst mogelijke bescherming tegen die gevolgen wordt geboden en waarbij gescheiden afgifte mogelijk blijft.

d. Voorschrift 2.1.3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de eerste zin wordt na `Gevaarlijke stoffen' ingevoegd: en inbeslaggenomen vuurwerk en theatervuurwerk.

2. Na de tweede volzin wordt een volzin ingevoegd, luidende:

In de opslagruimte mag inbeslaggenomen vuurwerk en theatervuurwerk niet tezamen met andere goederen of gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.

e. Aan voorschrift 2.1.7 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. wordt geen vuurwerk opgeslagen, tenzij sprake is van opslag van door de politie inbeslaggenomen vuurwerk dat naar alle waarschijnlijkheid vergelijkbare effecten tijdens het functioneren heeft als consumentenvuurwerk dat voldoet aan de ingevolge artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of theatervuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit, in een totale hoeveelheid van ten hoogste 25 kilogram, waarbij voor de bepaling van de hoeveelheid vuurwerk wordt uitgegaan van het gewicht van het vuurwerk als zijnde onverpakt vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, vijfde lid, onderdeel b, van het Vuurwerkbesluit.

f. Voorschrift 3.2.1 komt te luiden:

3.2.1

Aan een verwarmings- of stookinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht. Een verwarmings- of stookinstallatie met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal om de twee jaar geïnspecteerd op goed en veilig functioneren en de noodzakelijke afstelling teneinde aan voorschrift 1.4.1 te voldoen. Het toevoersysteem van de brandstof en het afvoersysteem van het verbrandingsgas maken onderdeel uit van de inspectie.

g.Na voorschrift 3.2.1 wordt een voorschrift ingevoegd, luidende:

3.2.1a

Onderhoud, afstelling en inspectie als bedoeld in voorschrift 3.2.1 geschieden door een rechtspersoon die:

a. ingevolge de `Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties', Stichting Certificatie inspectie en onderhoud stookinstallaties, uitgave juni 2001 of, zoals deze regeling laatstelijk is gewijzigd, juni 2004, voor deze verrichtingen is gecertificeerd, of

b. aantoonbaar beschikt over zowel deskundigheid als uitrusting voor de verrichtingen en de verrichtingen uitvoert en registreert op een wijze die ten minste gelijkwaardig is aan het kwaliteitsniveau dat bereikt wordt indien de rechtspersoon is gecertificeerd overeenkomstig onderdeel a.

h. Voorschrift 4.1.1 komt te luiden:

4.1.1

In gevallen waarin de gegeven waarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr, LT) en piekniveaus (LAmax), bedoeld in de voorschriften 1.1.1 en 1.1.5, naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, kan het bevoegd gezag bij nadere eis andere waarden vaststellen dan de in die voorschriften gegeven waarden.

i. In voorschrift 4.1.4 wordt na `1.1.1,' ingevoegd: 1.1.4.

Artikel V

Het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel j komt te luiden:

j. langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT): het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

2. In onderdeel m wordt de zinsnede `piekniveau Lmax' vervangen door: piekniveau LAmax.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel n door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

o. equivalent geluidsniveau in dB(A): equivalent geluidsniveau in dB(A) als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

p. etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:

- de waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 07.00 - 19.00 uur (dag);

- de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 19.00 - 23.00 uur (avond);

- de met 10 dB (A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 23.00 - 7.00 uur (nacht).

B

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

Ten aanzien van een inrichting die is opgericht met toepassing van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, doch waarop dat artikel niet langer van toepassing is, blijven de voorschriften van de krachtens dat artikel verleende vergunning gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften of nadere eis, gedurende drie jaren na het tijdstip waarop de vergunning is vervallen, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 5, eerste lid.

C

Bijlage 2 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel A. Begripsbepalingen met betrekking tot geluid en trilling wordt gewijzigd als volgt:

a. De begripsbepaling `referentieniveau' wordt gewijzigd als volgt:

1°. In de aanhef wordt de zinsnede `het Besluit bepaling referentieniveauperiode' vervangen door: `Richtlijnen voor karakterisering en meting van het omgevingsgeluid, IL-HR-15-01', Ministerie van Volkshuisvesting, ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave april 1981.

2°. In onderdeel b wordt de zinsnede `equivalente geluidniveau (LAeq)' vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT).

b. In de begripsbepaling `bedrijfsduurcorrectie' wordt de zinsnede `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai IL-HR-13-01»` vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

c. Na de begripsbepaling `trillingsterkte' wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van die begripsbepaling door een puntkomma, een begripsbepaling toegevoegd, luidende:

- aandrijfgeluid motorvoertuig: het geluid van de aandrijving van een motorvoertuig, inclusief het geluid van de uitlaatdemper.

2. Onderdeel B. Voorschriften wordt gewijzigd als volgt:

a. Voorschrift 1.1.1 wordt gewijzigd als volgt:

1°. In de aanhef wordt de zinsnede `equivalente geluidniveau (LAeq) en het piekniveau (Lmax)' vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) en het piekniveau (LAmax).

2°. Tabel I bij onderdeel a wordt gewijzigd als volgt:

a. De zinsnede `Laeq' wordt telkens vervangen door: LAr, LT.

b. De zinsnede `Piekniveau' wordt telkens vervangen door: LAmax.

3°. Onderdeel b wordt gewijzigd als volgt:

a. De zinsnede `zes jaar' wordt vervangen door: negen jaar.

b. De zinsnede `piekniveaus' wordt telkens vervangen door: Lamax-waarden.

4° Onder wijziging van de aanduiding van de onderdelen b, c en d, in respectievelijk c, d en e, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. In de periode tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn de in Tabel I opgenomen Lamax-waarden niet van toepassing op aandrijfgeluid van motorvoertuigen bij laden en lossen, mits degene die de inrichting drijft aantoont dat het LAmax niet te bereiken is door het nemen van maatregelen en het geluidsniveau van het aandrijfgeluid op een afstand van 7,5 m van het motorvoertuig niet hoger is dan 65 dB(A).

b. Voorschrift 1.1.3 wordt gewijzigd als volgt:

1°. In de aanhef wordt de zinsnede `equivalente geluidniveau' vervangen door: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT).

2°. Tabel II bij onderdeel b wordt gewijzigd als volgt:

a. De zinsnede `LAeq' wordt vervangen door: LAr, LT.

b. De zinsnede `Piekniveau' wordt vervangen door: LAmax.

c. In voorschrift 1.1.5 wordt de zinsnede `equivalente geluidniveaus' vervangen door: LAr, LT.

d. In voorschrift 1.1.6 wordt de zinsnede `piekniveaus'vervangen door: Lamax-waarden.

e. In voorschrift 1.3.4 komt de tweede volzin te luiden:

Voorzover de nadelige gevolgen niet kunnen worden voorkomen, worden die maatregelen genomen waarmee de grootst mogelijke bescherming tegen die gevolgen wordt geboden en waarbij gescheiden afgifte mogelijk blijft.

f. Voorschrift 3.2.1 komt te luiden:

3.2.1

Aan een verwarmings- of stookinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht. Een verwarmings- of stookinstallatie met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal om de twee jaar geïnspecteerd op een goed en veilig functioneren en de noodzakelijke afstelling teneinde aan voorschrift 1.4.1 te voldoen. Het toevoersysteem van de brandstof en het afvoersysteem van het verbrandingsgas maken onderdeel uit van deze inspectie.

g. Na voorschrift 3.2.1 wordt een voorschrift ingevoegd, luidende:

3.2.1a

Onderhoud, afstelling en inspectie als bedoeld in voorschrift 3.2.1, geschieden door een rechtspersoon die:

a. ingevolge de `Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties', Stichting Certificatie inspectie en onderhoud stookinstallaties, uitgave juni 2001 of, zoals deze regeling laatstelijk is gewijzigd, juni 2004, voor deze verrichtingen is gecertificeerd, of

b. aantoonbaar beschikt over zowel deskundigheid als uitrusting voor de verrichtingen en de verrichtingen uitvoert en registreert op een wijze die ten minste gelijkwaardig is aan het kwaliteitsniveau dat bereikt wordt indien de rechtspersoon is gecertificeerd overeenkomstig onderdeel a.

h. Voorschrift 4.1.1 komt te luiden:

4.1.1

In gevallen waarin de gegeven waarden voor de langtijdgemiddelde beoordelings-niveaus (LAr, LT) en piekniveaus (LAmax), bedoeld in de voorschriften 1.1.1, 1.1.3 en 1.1.5, naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, kan het bevoegd gezag bij nadere eis andere waarden vaststellen dan de in die voorschriften genoemde waarden.

Artikel VI

Het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel h wordt de zinsnede `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai»` vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

m. equivalent geluidsniveau in dB(A): equivalent geluidsniveau in dB(A) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder;

n. etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:

- de waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 07.00 - 19.00 uur (dag);

- de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 19.00 - 23.00 uur (avond);

- de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 23.00 - 7.00 uur (nacht).

B

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

Ten aanzien van een inrichting die is opgericht met toepassing van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, doch waarop dat artikel niet langer van toepassing is, blijven de voorschriften van de krachtens dat artikel verleende vergunning gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften of nadere eis, gedurende drie jaren na het tijdstip waarop de vergunning is vervallen, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 5, eerste lid.

C

Onderdeel B. Voorschriften van de bijlage wordt gewijzigd als volgt:

1. In voorschrift 1.1.1, onderdeel b, wordt de zinsnede `piekniveaus'vervangen door: Lamax-waarden.

2. In voorschrift 1.3.4 komt de tweede volzin te luiden:

Voorzover de nadelige gevolgen niet kunnen worden voorkomen, worden die maatregelen genomen waarmee de grootst mogelijke bescherming tegen die gevolgen wordt geboden en waarbij gescheiden afgifte mogelijk blijft.

3. Voorschrift 3.2.1 komt te luiden:

3.2.1

Aan een verwarmings- of stookinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht. Een verwarmings- of stookinstallatie met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal om de twee jaar geïnspecteerd op goed en veilig functioneren en de noodzakelijke afstelling teneinde aan voorschrift 1.4.1 te voldoen. Het toevoersysteem van de brandstof en het afvoersysteem van het verbrandingsgas maken onderdeel uit van de inspectie.

4. Voorschrift 3.2.2 komt te luiden:

3.2.2

Onderhoud, afstelling en inspectie als bedoeld in voorschrift 3.2.1 geschieden door een rechtspersoon die:

a. ingevolge de `Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties', Stichting Certificatie inspectie en onderhoud stookinstallaties, uitgave juni 2001 of, zoals deze regeling laatstelijk is gewijzigd, juni 2004, voor deze verrichtingen is gecertificeerd, of

b. aantoonbaar beschikt over zowel deskundigheid als uitrusting voor de verrichtingen en de verrichtingen uitvoert en registreert op een wijze die ten minste gelijkwaardig is aan het kwaliteitsniveau dat bereikt wordt indien de rechtspersoon is gecertificeerd overeenkomstig onderdeel a.

5. In voorschrift 4.1.1 vervalt de laatste volzin.

Artikel VII

Het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel g wordt de zinsnede `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai»` vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel o door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

p. equivalent geluidsniveau in dB(A): equivalent geluidsniveau in dB(A) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder;

q. etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:

- de waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 07.00 - 19.00 uur (dag);

- de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 19.00 - 23.00 uur (avond);

- de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 23.00 - 7.00 uur (nacht).

B

Artikel 3, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel d komt te luiden:

d. afvalstoffen die van buiten de inrichting afkomstig zijn, worden op- of overgeslagen, voorzover de inrichting beschikt over een capaciteit:

1°. van meer dan 35 m3 voor de opslag van afvalstoffen, tenzij er sprake is van opslag overeenkomstig onder 4°;

2°. voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen, anders dan opslag met een capaciteit van ten hoogste 35 m3 van afgedankte producten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur, tenzij er sprake is van opslag overeenkomstig onder 4°;

3°. van meer dan 1.000 m3 per jaar voor de overslag van afvalstoffen, tenzij er sprake is van overslag overeenkomstig onder 5°;

4°. voor de opslag van afvalstoffen, tenzij het betreft opslag met een capaciteit van ten hoogste 100 m3 van afgedankte producten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur en de inrichting een inzamelingsverplichting heeft op grond van dat besluit, of

5°. van meer dan 10.000 m3 per jaar voor de overslag van afgedankte producten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Besluit b beheer elektrische en elektronische apparatuur en de inrichting een inzamelingsverplichting heeft op grond van dat besluit.

2. In onderdeel g wordt de zinsnede `ruwe tropische producten' vervangen door: ruwe cacao.

C

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

Ten aanzien van een inrichting die is opgericht met toepassing van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, doch waarop dat artikel niet langer van toepassing is, blijven de voorschriften van de krachtens dat artikel verleende vergunning gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften of nadere eis, gedurende drie jaren na het tijdstip waarop de vergunning is vervallen, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 5, eerste lid.

D

Onderdeel B. Voorschriften van de bijlage wordt gewijzigd als volgt:

1. In voorschrift 1.1.1, onderdeel b, wordt de zinsnede `piekniveaus (LAmax)' vervangen door: Lamax-waarden.

2. In voorschrift 1.3.4 komt de tweede volzin te luiden:

Voorzover de nadelige gevolgen niet kunnen worden voorkomen, worden die maatregelen genomen waarmee de grootst mogelijke bescherming tegen die gevolgen wordt geboden en waarbij gescheiden afgifte mogelijk blijft.

3. Aan voorschrift 1.6.2 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. voorzover het betreft een opslag van flessen met kooldioxide die zijn voorzien van een doelmatige drukontlastvoorziening, in afwijking van het gestelde onder e, zodanig opgeslagen dat een opslagplaats vanaf de buitenzijde als zodanig herkenbaar is, op een duidelijke wijze is gemarkeerd en niet voor onbevoegden toegankelijk is.

4. Voorschrift 1.6.11 komt te luiden:

1.6.11

a. De opslag van brandbare stoffen binnen de inrichting, doch buiten een tot de inrichting behorend bouwwerk is zodanig dat die opslag bij brand geen onaanvaardbare risico's oplevert voor een naast de inrichting gelegen kampeerterrein als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, of derde lid, van de Wet op de openluchtrecreatie, speeltuin of een perceel dat niet wederrechterlijk is bebouwd of dat volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan en de bij dat plan behorende voorschriften is bestemd voor een kampeerterrein, speeltuin of bouwwerken.

b. Indien de brandbare stof, bedoeld in het eerste lid, hout is, veroorzaakt de opslag daarvan bij brand gedurende ten minste 60 minuten, bepaald volgens de publicatie `Rekenmethode stralingsbelasting opslag van brandbare stoffen', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, geen grotere stralingsbelasting dan 15 kW/m2 op de perceelsgrens van de inrichting.

c. In afwijking in zoverre van de onderdeel a en b, geldt, indien het perceel van de inrichting grenst aan een openbare weg, het openbaar water, het openbaar groen of een perceel waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan of de bij dat plan behorende voorschriften geen bouwwerken mogen worden opgericht, de stralingsbelasting ter plaatse van het hart van die weg, dat water, dat groen of dat perceel.

d. In afwijking van onderdeel b mag ook op andere wijze dan genoemd in dat onderdeel worden aangetoond dat ten minste wordt voldaan aan de in onderdeel b genoemde stralingsbelasting gedurende in dat onderdeel genoemde periode.

e. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven omtrent de toepassing van de rekenmethode, genoemd in onderdeel a. Daarbij kan worden bepaald dat die methode ook van toepassing is op de opslag van andere brandbare stoffen dan hout.

f. Indien uitvoering wordt gegeven aan de tweede volzin van onderdeel e, is onderdeel d van overeenkomstige toepassing.

5. Na voorschrift 1.6.11 wordt een voorschrift toegevoegd, luidende:

1.6.12

De opslag van brandbare stoffen vindt zodanig plaats dat de bereikbaarheid met het oog op brandbestrijding is gewaarborgd.

6. Voorschrift 2.2.6 komt te luiden:

2.2.6

In de opslagruimte, bedoeld in voorschrift 2.2.2, worden uitsluitend onderstaande stoffen opgeslagen:

a. gassen volgens klasse 2 ADR onder de classificatiecodes 5 en 6,

b. brandbare vloeistoffen volgens klasse 3 ADR met uitzondering van de stoffen ingedeeld in verpakkingsgroep I en de UN-nummers 2486 en 2478 en de UN-nummers 1717, 1723, 1815, 2353 en 2395,

c. brandbare vaste stoffen volgens klasse 4.1 ADR met uitzondering van de stoffen onder de hoofdgroepen D, DT en SR1 en SR2,

d. voor zelfontbranding vatbare stoffen volgens klasse 4.2 ADR, met uitzondering van de stoffen ingedeeld in verpakkingsgroep I en verpakkingsgroep II,

e. stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen volgens klasse 4.3 ADR, met uitzondering van de stoffen ingedeeld in verpakkingsgroep I,

f. oxiderende stoffen volgens klasse 5.1 ADR, met uitzondering van de stoffen ingedeeld in verpakkingsgroep I en II en UN-nummer 2426,

g. giftige stoffen volgens klasse 6.1 ADR, met uitzondering van de stoffen ingedeeld in verpakkingsgroep I,

h. bijtende stoffen volgens klasse 8 ADR met uitzondering van de stoffen ingedeeld in verpakkingsgroep I en de UN-nummers 1730, 1731, 1792, 1808, 1810, 1817, 1818, 1827, 1837, 1838 en 2443, de UN-nummers 1716, 1729, 1736, 1765, 1780, 1898, 2262, 2442, 2513, 2577, 2751, 2798, 2799 en 2502 en het UN-nummer 2030,

i. gevaarlijke stoffen en voorwerpen volgens klasse 9 ADR, met uitzondering van stoffen en apparaten die vallen onder classificatiecode M2.

Op enig moment bedraagt in de opslagruimte de gezamenlijke hoeveelheid gevaarlijke stoffen niet meer dan 10.000 kg en worden daarbij de onderstaande hoeveelheden niet overschreden:

1°. 2.000 kg voor de vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55°C van de klasse 3, 6.1 en 8, en de brandbare gassen van klasse 2,

2°. 2.500 kg voor bestrijdingsmiddelen, en

3°. 1.000 kg voor de stoffen met een groot aquatoxisch karakter, genoemd in bijlage 1 van CPR 15-2.

7. Voorschrift 3.2.1 komt te luiden:

3.2.1

Aan een verwarmings- of stookinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht. Een verwarmings- of stookinstallatie met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal om de twee jaar geïnspecteerd op goed en veilig functioneren en de noodzakelijke afstelling teneinde aan voorschrift 1.4.1 te voldoen. Het toevoersysteem van de brandstof en het afvoersysteem van het verbrandingsgas maken onderdeel uit van de inspectie.

8. Na voorschrift 3.2.1 wordt een voorschrift ingevoegd, luidende:

3.2.1a

Onderhoud, afstelling en inspectie als bedoeld in voorschrift 3.2.1 geschieden door een rechtspersoon die:

a. ingevolge de `Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties', Stichting Certificatie inspectie en onderhoud stookinstallaties, uitgave juni 2001 of, zoals deze regeling laatstelijk is gewijzigd, juni 2004, voor deze verrichtingen is gecertificeerd, of

b. aantoonbaar beschikt over zowel deskundigheid als uitrusting voor de verrichtingen en de verrichtingen uitvoert en registreert op een wijze die ten minste gelijkwaardig is aan het kwaliteitsniveau dat bereikt wordt indien de rechtspersoon is gecertificeerd overeenkomstig onderdeel a.

9. Voorschrift 4.1.1. komt te luiden:

4.1.1

In gevallen waarin de gegeven waarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr, LT) en piekniveaus (LAmax), bedoeld in de voorschriften 1.1.1, 1.1.5 en 1.1.7, naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, kan het bevoegd gezag bij nadere eis andere waarden vaststellen dan de in die voorschriften gegeven waarden.

10. In voorschrift 4.6.1 wordt de zinsnede `de voorschriften 1.6.2, onder b, c, e, en 1.6.3.' vervangen door: de voorschriften 1.6.2, onderdelen b, c, e en f, en 1.6.3.

11. Na voorschrift 4.6.1 worden twee voorschriften toegevoegd, luidende:

4.6.2

Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot de brandwerendheid van voorzieningen met het oog op de opslag van brandbare stoffen als bedoeld in voorschrift 1.6.11;

4.6.3

Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met het oog op brandbestrijding als bedoeld in voorschrift 1.6.14. Deze nadere eis kan betrekking hebben op:

a. de bereikbaarheid voor brandweervoertuigen met het oog op brandbestrijding;

b. het zorgdragen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening indien geen toereikende openbare bluswatervoorziening aanwezig is;

c. de stapelwijze en -hoogte van de opgeslagen brandbare stoffen.

Artikel VIII

Het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel g wordt de zinsnede `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai»` vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

q. equivalent geluidsniveau in dB(A): equivalent geluidsniveau in dB(A) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder;

r. etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:

- de waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 07.00 - 19.00 uur (dag);

- de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 19.00 - 23.00 uur (avond);

- de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 23.00 - 7.00 uur (nacht).

B

In artikel 5, eerste lid, onderdeel a, vervalt na `veiligheid': , houtopslag.

C

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel7

Ten aanzien van een inrichting die is opgericht met toepassing van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, doch waarop dat artikel niet langer van toepassing is, blijven de voorschriften van de krachtens dat artikel verleende vergunning gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften of nadere eis, gedurende drie jaren na het tijdstip waarop de vergunning is vervallen, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 5, eerste lid.

D

Onderdeel B. Voorschriften van de bijlage wordt gewijzigd als volgt:

1. In voorschrift 1.1.1, onderdeel b, wordt de zinsnede `piekniveaus' vervangen door: Lamax-waarden.

2. In voorschrift 1.3.4 komt de tweede volzin te luiden:

Voorzover de nadelige gevolgen niet kunnen worden voorkomen, worden die maatregelen genomen waarmee de grootst mogelijke bescherming tegen die gevolgen wordt geboden en waarbij gescheiden afgifte mogelijk blijft.

3. Voorschrift 1.6.13 komt te luiden:

1.6.13

a. De opslag van brandbare stoffen binnen de inrichting, doch buiten een tot de inrichting behorend bouwwerk is zodanig dat die opslag bij brand geen onaanvaardbare risico's oplevert voor een naast de inrichting gelegen kampeerterrein als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, of derde lid, van de Wet op de openluchtrecreatie, speeltuin of een perceel dat niet wederrechterlijk is bebouwd of dat volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan en de bij dat plan behorende voorschriften is bestemd voor een kampeerterrein, speeltuin of bouwwerken.

b. Indien de brandbare stof, bedoeld in het eerste lid, hout is, veroorzaakt de opslag daarvan bij brand gedurende ten minste 60 minuten, bepaald volgens de publicatie `Rekenmethode stralingsbelasting opslag van brandbare stoffen', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, geen grotere stralingsbelasting dan 15 kW/m2 op de perceelsgrens van de inrichting.

c. In afwijking in zoverre van de onderdeel a en b, geldt, indien het perceel van de inrichting grenst aan een openbare weg, het openbaar water, het openbaar groen of een perceel waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan of de bij dat plan behorende voorschriften geen bouwwerken mogen worden opgericht, de stralingsbelasting ter plaatse van het hart van die weg, dat water, dat groen of dat perceel.

d. In afwijking van onderdeel b mag ook op andere wijze dan genoemd in dat onderdeel worden aangetoond dat ten minste wordt voldaan aan de in onderdeel b genoemde stralingsbelasting gedurende in dat onderdeel genoemde periode.

e. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven omtrent de toepassing van de rekenmethode, genoemd in onderdeel a. Daarbij kan worden bepaald dat die methode ook van toepassing is op de opslag van andere brandbare stoffen dan hout.

f. Indien uitvoering wordt gegeven aan de tweede volzin van onderdeel e, is onderdeel d van overeenkomstige toepassing.

4. Na voorschrift 1.6.13 wordt een voorschrift ingevoegd, luidende:

1.6.13a

De opslag van brandbare stoffen vindt zodanig plaats dat de bereikbaarheid met het oog op brandbestrijding is gewaarborgd.

5. Voorschrift 2.3.1 vervalt.

6. Voorschrift 3.2.1 komt te luiden:

3.2.1

Aan een verwarmings- of stookinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht. Een verwarmings- of stookinstallatie met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal om de twee jaar geïnspecteerd op goed en veilig functioneren en de noodzakelijke afstelling teneinde aan voorschrift 1.4.1 te voldoen. Het toevoersysteem van de brandstof en het afvoersysteem van het verbrandingsgas maken onderdeel uit van de inspectie.

7. Na voorschrift 3.2.1 wordt een voorschrift ingevoegd, luidende:

3.2.1a

Onderhoud, afstelling en inspectie als bedoeld in voorschrift 3.2.1 geschieden door een rechtspersoon die:

a. ingevolge de `Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties', Stichting Certificatie inspectie en onderhoud stookinstallaties, uitgave juni 2001 of, zoals deze regeling laatstelijk is gewijzigd, juni 2004, voor deze verrichtingen is gecertificeerd, of

b. aantoonbaar beschikt over zowel deskundigheid als uitrusting voor de verrichtingen en de verrichtingen uitvoert en registreert op een wijze die ten minste gelijkwaardig is aan het kwaliteitsniveau dat bereikt wordt indien de rechtspersoon is gecertificeerd overeenkomstig onderdeel a.

8. Voorschrift 4.1.1 komt te luiden:

4.1.1

In gevallen waarin de gegeven waarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr, LT) en piekniveaus (LAmax), bedoeld in de voorschriften 1.1.1, 1.1.5 en 1.1.7, naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, kan het bevoegd gezag bij nadere eis andere waarden vaststellen dan de in die voorschriften gegeven.

9. Na voorschrift 4.6.1 worden twee voorschriften ingevoegd, luidende:

4.6.2

Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met betrekking tot de brandwerendheid van voorzieningen met het oog op de opslag van brandbare stoffen als bedoeld in voorschrift 1.6.11.

4.6.3

Het bevoegd gezag kan een nadere eis stellen met het oog op brandbestrijding als bedoeld in voorschrift 1.6.14. Deze nadere eis kan betrekking hebben op:

a. de bereikbaarheid voor brandweervoertuigen met het oog op brandbestrijding;

b. het zorgdragen voor een doeltreffende bluswatervoorziening indien geen toereikende openbare bluswatervoorziening aanwezig is;

c. de stapelwijze en -hoogte van de opgeslagen brandbare stoffen.

10. Paragraaf 4.7 vervalt.

Artikel IX

Het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

l. equivalent geluidsniveau in dB(A): equivalent geluidsniveau in dB(A) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder;

m.etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:

- de waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 07.00 - 19.00 uur (dag);

- de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 19.00 - 23.00 uur (avond);

- de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 23.00 - 7.00 uur (nacht).

B

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

Ten aanzien van een inrichting die is opgericht met toepassing van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, doch waarop dat artikel niet langer van toepassing is, blijven de voorschriften van de krachtens dat artikel verleende vergunning gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften of nadere eis, gedurende drie jaren na het tijdstip waarop de vergunning is vervallen, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 5, eerste lid.

C

Bijlage 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel A. Begripsbepalingen met betrekking tot geluid en trilling wordt in de omschrijving van de begripsbepaling `langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)' de zinsnede `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai»` vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

2. Onderdeel B. Voorschriften wordt gewijzigd als volgt:

a. In voorschrift 1.1.1, onderdeel b, wordt de zinsnede `piekniveaus' vervangen door: Lamax-waarden.

b. In voorschrift 1.3.4 komt de tweede volzin te luiden:

Voorzover de nadelige gevolgen niet kunnen worden voorkomen, worden die maatregelen genomen waarmee de grootst mogelijke bescherming tegen die gevolgen wordt geboden en waarbij gescheiden afgifte mogelijk blijft.

c. Voorschrift 2.1.6 komt te luiden:

2.1.6

De reinigingsmachine is opgesteld boven een vloeistofdichte vloer of vloeistofdichte voorziening die tevens niet voor PER indringbaar is.

d. In voorschrift 2.2.2 wordt na `niet-gechloreerde' ingevoegd: niet-gebromeerde of niet-gejodeerde.

e. In voorschrift 2.4.2, tweede volzin, wordt na de zinsnede `gevaarlijke stoffen' ingevoegd: , waaronder begrepen PER.

f. In voorschrift 3.1.1 wordt na de zinsnede `onderhoud.' een volzin ingevoegd, luidende:

Een reinigingsmachine wordt om de zes maanden gecontroleerd op de kwaliteit van in elk geval de afsluiters, kleppen en afdichtingen teneinde lekkage van vloeistoffen, waaronder PER, te voorkomen.

g. In voorschrift 3.1.2 wordt voor de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Reiniging en destillatie vinden uitsluitend onder toezicht plaats.

h. Voorschrift 3.2.1 komt te luiden:

3.2.1

Aan een verwarmings- of stookinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht. Een verwarmings- of stookinstallatie met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal om de twee jaar geïnspecteerd op goed en veilig functioneren en de noodzakelijke afstelling teneinde aan voorschrift 1.4.1 te voldoen. Het toevoersysteem van de brandstof en het afvoersysteem van het verbrandingsgas maken onderdeel uit van de inspectie.

i. Voorschrift 3.2.2 komt te luiden:

3.2.2

Onderhoud, afstelling en inspectie als bedoeld in voorschrift 3.2.1 geschieden door een rechtspersoon die:

a. ingevolge de `Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties', Stichting Certificatie inspectie en onderhoud stookinstallaties, uitgave juni 2001 of, zoals deze regeling laatstelijk is gewijzigd, juni 2004, voor deze verrichtingen is gecertificeerd, of

b. aantoonbaar beschikt over zowel deskundigheid als uitrusting voor de verrichtingen en de verrichtingen uitvoert en registreert op een wijze die ten minste gelijkwaardig is aan het kwaliteitsniveau dat bereikt wordt indien de rechtspersoon is gecertificeerd overeenkomstig onderdeel a.

Artikel X

Het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

s. equivalent geluidsniveau in dB(A): equivalent geluidsniveau in dB(A) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder;

t. etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:

- de waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 07.00 - 19.00 uur (dag);

- de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 19.00 - 23.00 uur (avond);

- de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 23.00 - 7.00 uur (nacht).

B

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

Ten aanzien van een inrichting die is opgericht met toepassing van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, doch waarop dat artikel niet langer van toepassing is, blijven de voorschriften van de krachtens dat artikel verleende vergunning gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften of nadere eis, gedurende drie jaren na het tijdstip waarop de vergunning is vervallen, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 5, eerste lid.

C

Bijlage 1, onderdeel B. Voorschriften, wordt gewijzigd als volgt:

1. Voorschrift 1.1.4 vervalt.

2. Voorschrift 3.2.1 komt te luiden:

3.1.2

Aan een verwarmings- of stookinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht. Een verwarmings- of stookinstallatie met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal om de twee jaar geïnspecteerd op goed en veilig functioneren en de noodzakelijke afstelling teneinde aan voorschrift 1.4.1 te voldoen. Het toevoersysteem van de brandstof en het afvoersysteem van het verbrandingsgas maken onderdeel uit van de inspectie.

3. Na voorschrift 3.1.2 wordt een voorschrift ingevoegd, luidende:

3.2.1a

Onderhoud, afstelling en inspectie als bedoeld in voorschrift 3.1.2 geschieden door een rechtspersoon die:

a. ingevolge de `Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties', Stichting Certificatie inspectie en onderhoud stookinstallaties, uitgave juni 2001 of, zoals deze regeling laatstelijk is gewijzigd, juni 2004, voor deze verrichtingen is gecertificeerd, of

b. aantoonbaar beschikt over zowel deskundigheid als uitrusting voor de verrichtingen en de verrichtingen uitvoert en registreert op een wijze die ten minste gelijkwaardig is aan het kwaliteitsniveau dat bereikt wordt indien de rechtspersoon is gecertificeerd overeenkomstig onderdeel a.

4. In voorschrift 8.1.6 wordt de zinsnede `15 m' vervangen door: 7,5 m.

D

Bijlage 2 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel A. Begripsbepalingen met betrekking tot geluid wordt in de omschrijving van de begripsbepaling `langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)' de zinsnede `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai»` vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

2. Onderdeel B. Voorschriften wordt gewijzigd als volgt:

a. In voorschrift 1.1.1, onderdeel b, wordt de zinsnede `piekniveaus (LAmax)' vervangen door: Lamax-waarden.

b. In voorschrift 1.1.4 wordt na de zinsnede `langtijdgemiddeld beoordelingsniveau' ingevoegd: (LAr, LT).

c. In voorschrift 1.3.4 komt de tweede volzin te luiden:

Voorzover de nadelige gevolgen niet kunnen worden voorkomen, worden die maatregelen genomen waarmee de grootst mogelijke bescherming tegen die gevolgen wordt geboden en waarbij gescheiden afgifte mogelijk blijft.

Artikel XI

Het Besluit glastuinbouw wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De onderdelen m tot en met uu worden geletterd o tot en met ww.

2. Na onderdeel n worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

m. equivalent geluidsniveau in dB(A): equivalent geluidsniveau in dB(A) als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

n. etmaalwaarde: de hoogste van de volgende drie waarden:

- de waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 07.00 - 19.00 uur (dag);

- de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 19.00 - 23.00 uur (avond);

- de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) over de periode 23.00 - 7.00 uur (nacht).

B

Bijlage 2 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel A. Begripsbepalingen met betrekking tot geluid wordt gewijzigd als volgt:

a. In de begripsbepaling `langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)' wordt de zinsnede `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai IL-HR-13-01»` vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

b. In de begripsbepaling `referentieniveau' wordt de zinsnede `het Besluit bepaling referentieniveauperiode' vervangen door: `Richtlijnen voor karakterisering en meting van het omgevingsgeluid, IL-HR-15-01', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave april 1981.

c.In de begripsbepaling `bedrijfsduurcorrectie' wordt `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai IL-HR-13-01»` vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

2. Onderdeel B. Algemene voorschriften wordt gewijzigd als volgt:

a. Onderdeel b van voorschrift 1.1.1, komt te luiden:

a. tot 1 december 2007 zijn in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur de in tabel I opgenomen Lamax-waarden niet van toepassing op het laden en lossen, alsmede op het in en uit het glastuinbouwbedrijf rijden van landbouwvoertuigen.

b. Onder vernummering van voorschrift 1.1.4 tot 1.1.4a, wordt een voorschrift ingevoegd, luidende:

1.1.4

Tot 1 december 2007 zijn in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur de in tabel II opgenomen LAmax-waarden niet van toepassing op het laden en lossen ten behoeve van de afvoer van tuinbouwproducten door middel van groepsvervoer, voorzover dit ten hoogste één keer in de genoemde periode plaatsvindt.

c. Artikel 1.1.4a komt te luiden:

1.1.4a

In gevallen waarin voor het glastuinbouwbedrijf een melding op grond van het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer was gedaan, dan wel indien voor het glastuinbouwbedrijf voor inwerkingtreding van dit besluit een Wm-vergunning was verleend, blijven de tijdstippen voor de avondperiode (19.00 uur tot 23.00 uur) en de nachtperiode (23.00 uur tot 06.00 uur) van toepassing.

Artikel XII

Het Besluit jachthavens wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

a. In onderdeel l wordt de zinsnede `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai», uitgave 1999' vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

b. In onderdeel r wordt `artikel 1 van de Wet geluidhinder' vervangen door: artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder.

B

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Ten aanzien van een inrichting die is opgericht met toepassing van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, doch waarop dat artikel niet langer van toepassing is, blijven de voorschriften van de krachtens dat artikel verleende vergunning gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften of nadere eis, gedurende drie jaren na het tijdstip waarop de vergunning is vervallen, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 5, eerste lid.

C

De bijlage wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel A. Begripsbepalingen wordt gewijzigd als volgt:

a. In de begripsbepaling `referentieniveau' wordt de zinsnede `het Besluit bepaling referentieniveauperiode' vervangen door: `Richtlijnen voor karakterisering en meting van het omgevingsgeluid, IL-HR-15-01', Ministerie van Volkshuisvesting, ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave april 1981.

b. In de begripsbepaling `bedrijfsduurcorrectie' wordt `«Handleiding meten en rekenen industrielawaai IL-HR-13-01»` vervangen door: `Handleiding meten en rekenen industrielawaai', Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, uitgave 1999.

2. Onderdeel B Voorschriften wordt gewijzigd als volgt:

a. In voorschrift 1.1.1, onderdeel b, wordt de zinsnede `piekniveaus' vervangen door: Lamax-waarden.

b. In de aanhef van voorschrift 1.1.4 wordt de zinsnede `piekniveaus (Lmax)' vervangen door: Lamax-waarden.

c. Voorschrift 3.2.1 komt te luiden:

3.2.1

Aan een verwarmings- of stookinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht. Een verwarmings- of stookinstallatie met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal om de twee jaar geïnspecteerd op goed en veilig functioneren en de noodzakelijke afstelling teneinde aan voorschrift 1.4.1 te voldoen. Het toevoersysteem van de brandstof en het afvoersysteem van het verbrandingsgas maken onderdeel uit van de inspectie.

d. Voorschrift 3.2.2 komt te luiden:

3.2.2

Onderhoud, afstelling en inspectie als bedoeld in voorschrift 3.2.1 geschieden door een rechtspersoon die:

a. ingevolge de `Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties', Stichting Certificatie inspectie en onderhoud stookinstallaties, uitgave juni 2001 of, zoals deze regeling laatstelijk is gewijzigd, juni 2004, voor deze verrichtingen is gecertificeerd, of

b. aantoonbaar beschikt over zowel deskundigheid als uitrusting voor de verrichtingen en de verrichtingen uitvoert en registreert op een wijze die ten minste gelijkwaardig is aan het kwaliteitsniveau dat bereikt wordt indien de rechtspersoon is gecertificeerd overeenkomstig onderdeel a.

Artikel XIII

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,...

Nota van toelichting

I. Algemeen

1. Inleiding

In het kader van de MDW-operatie (marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit) is in de afgelopen jaren een aantal besluiten op grond van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer samengevoegd. Kort na het van kracht worden van deze nieuwe besluiten bleken er bij de uitvoering en handhaving van die besluiten knelpunten op te treden. De aard van deze knelpunten is sterk wisselend. Het gaat met name om eisen waaraan niet voldaan kan worden, eisen die disproportioneel zijn, eisen die in samenhang met de toelichting daarop onduidelijkheden opleveren, onjuiste verwijzingen en aanhalingen, eisen die onbedoeld zijn vervallen, inconsistenties tussen de eisen in de verschillende besluiten, onduidelijke voorschriften, stijl- en schrijffouten. Daarom is in 2002 door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan InfoMil opdracht gegeven om enerzijds een inventarisatie te maken van alle knelpunten, zoals hiervoor beschreven, in de MDW-besluiten en anderzijds te adviseren over de inhoud voor een oplossing van de knelpunten. Uit de resultaten van de inventarisatie bleek dat het in hoofdzaak gaat om onvolkomenheden van meer redactionele aard. Aan de hand van het advies van InfoMil was een allesomvattende wijziging van de betrokken besluiten in voorbereiding genomen. Echter, het tweede kabinet Balkenende besloot tot een herijking van alle regelgeving met als doelstellingen het verminderen van regelzucht en bureaucratie en het versterken van de verantwoordelijkheid en zeggenschap van burgers. Bovendien zouden ook de administratieve lasten voor het bedrijfsleven moeten worden teruggebracht. Om aan die herijking invulling te geven, worden ook de algemene regels voor inrichtingen herzien, zoals aangegeven in de brief van de Minister en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 oktober 2003 aan de Tweede Kamer over de herijking van de VROM-regelgeving (Kamerstukken II, 2003/2004, 29 200 XI, nr. 7). Met de uitwerking van de herijking is eind 2003 reeds een begin gemaakt. Er wordt vanuit gegaan dat het resultaat van de herziening van de algemene regels op zijn vroegst in 2007 van kracht zal worden. In verband hiermee is besloten de reparatie van de huidige krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer gegeven algemene maatregelen van bestuur te beperken tot knelpunten waarvan de oplossing geen uitstel gedoogd en ten aanzien waarvan schriftelijk toezeggingen voor een oplossing zijn gedaan aan brancheverenigingen en bevoegde gezagsinstanties. Alle overige punten uit het advies van InfoMil zullen - voor zover nog relevant - worden meegenomen bij de herziening van de algemene regels in het kader van de herijking.

2. Inhoud van het besluit

Het besluit bevat - in volgorde van vaststelling van de oorspronkelijke besluiten - wijzigingen van het Besluit tankstations milieubeheer (artikel I), het Besluit tandartspraktijken milieubeheer (artikel II), het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (artikel III), het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (artikel IV), het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (artikel V), het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (artikel VI), het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (artikel VII), het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer (artikel VIII), het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer (artikel IX), het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer (artikel X), het Besluit glastuinbouw (artikel XI) en het Besluit jachthavens (artikel XII). In het onderhavige besluit is niet voorzien in de aanpassing van voorschriften omtrent vloeistofdichte voorzieningen die in een aantal van de in het geding zijnde besluiten zijn voorgeschreven. Deze materie is in een afzonderlijk besluit tot wijziging van de desbetreffende algemene maatregelen van bestuur geregeld. Een spoedige totstandkoming van dat wijzigingsbesluit is vereist en mag niet worden vertraagd door discussie over de onderwerpen die in het onderhavige besluit zijn geregeld.

De wijzigingen betreffen:

- de blijvende geldigheid van (nadere) eisen die krachtens de milieuvergunning zijn opgelegd, bij het vervallen van de vergunningplicht;

- horeca-inrichtingen met CO2-tankjes tot 300 liter;

- het verlengen van de termijn betreffende het overgangsrecht met betrekking tot het toepassen van bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid in bepaalde horeca-inrichtingen;

- het beperken van de nadelige milieueffecten bij de opslag van afvalstoffen en het behouden van de mogelijkheid tot gescheiden afgifte bij de opslag ervan;

- het beperken van de werkingssfeer van het schieten met lucht- en gasdrukwapens tot binnen gebouwen van een inrichting;

- herstel van de verplichting van de keuring van stookinstallaties en de met die installaties in verbinding staande leidingsystemen op veiligheid;

- verruiming van de toegestane op- en overslagcapaciteit voor elektrische en elektronische apparatuur;

- versmalling van de uitsluitingsgrond `ruwe tropische producten' tot `ruwe cacao', omdat het risico op heftige branden zich tot dit product beperkt;

- het vervallen van de vaste afstandseis van 7,5 meter van de perceelsgrens voor de opslag van brandbare stoffen en invoering van heen rekenmethode voor het bepalen van de stralingsbelasting van vijftien kiloWatt per vierkante meter die gedurende ten minste één uur niet mag worden overschreden,

- de mogelijkheid om door middel van een nadere eis het treffen van gelijkwaardige voorzieningen mogelijk te maken en in samenhang met andere voorschriften het garanderen van een goede bereikbaarheid voor de brandweer,

- het niet langer vereisen dat opslag van koolzuurcilinders met een doelmatige drukontlastvoorziening volgens CPR 15-1 plaatsvindt,

- aanpassing van de voorschriften voor de opslag van stoffen aan de herziene internationale regels volgens het ADR,

- het vereisen van een voorziening waarin PER-vloeistof niet kan doordringen,

- de uitbreiding van het toepassingsverbod van gechloreerde koolwaterstoffen tot gebromeerde en gejodeerde koolwaterstoffen,

- het aanpassen van de onjuist aangehaalde afstand van 7,5 meter van een propaanopslag tot woon- of verblijfsgebouwen tot vijftien meter,

- het verduidelijken van de eis van een noodstopvoorziening voor de aflevering van benzine en diesel en

- verlenging met drie jaar van het niet van toepassing zijn van de piekwaarden betreffende geluid tussen 19.00 uur en 21.00 uur bij het laden en lossen en de introductie van een methode voor de beoordeling van piekgeluiden afkomstig van aandrijfgeluid van motorvoertuigen.

Daarnaast is het Besluit woon- en verblijfsgebouwen aangevuld. Dat besluit was namelijk niet van toepassing op inrichtingen die waren ingericht voor het opslaan van vuurwerk. Met name voor politiebureaus bestaat een sterke behoefte om in het kader van de handhaving van het Vuurwerkbesluit een beperkte voorziening te hebben om vuurwerk tijdelijk op te slaan in afwachting van afvoer naar de centrale opslagvoorziening van domeinen. Daartoe dient deze aanpassing. Omdat de voorzieningen op een politiebureau niet toereikend zijn om zwaar vuurwerk op te slaan is aansluiting gezocht bij de effecten van het inbeslaggenomen vuurwerk. Deze dienen vergelijkbaar te zijn met consumentenvuurwerk dat aan de ingevolge artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit gestelde eisen voldoet. Zwaarder vuurwerk dat, wat gevaarzetting betreft, dan ook niet vergelijkbaar is met consumentenvuurwerk, mag dus niet op een politiebureau worden opgeslagen. Verder is zoveel mogelijk aansluiting gezocht met hetgeen in het Besluit horeca-, sport- en recreatie- inrichtingen milieubeheer hieromtrent is bepaald.

3. Relatie met andere regelgeving

Bij het onderhavige besluit zijn geen aspecten geregeld die reeds in andere regelgeving zijn geregeld. Waar mogelijk en gewenst, is aangesloten bij de uitgangspunten van andere relevante regelgeving, zoals het bouwbesluit, wat preventie van brandoverslag betreft en de voorschriften betreffende de bereikbaarheid voor de brandweer. Voor dit laatste aspect zijn in zowel bestemmingsplannen als de gemeentelijke bouwverordening voorschriften gegeven.

Een deel van de gewijzigde voorschriften is meer in verhouding gebracht met het milieurendement. De meest betrokken brancheorganisaties hebben de overheid hierop aangesproken en hebben in antwoord daarop de toezegging gekregen dat naar een beter evenwicht gezocht zou worden.

Continuïteit van de regels is mede bepalend voor de perceptie van de kwaliteit van de regelgeving. In verband daarmee is het belangrijk dat de (nadere) eisen van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer blijven gelden, wanneer een inrichting onder de op die inrichting van toepassing zijnde algemene regels is komen te vallen. Volgens artikel 8.13, eerste lid, onderdeel f, van de Wet milieubeheer maken nadere eisen deel uit van de vergunning en blijven derhalve evenzo gelden door het voorschrift dat eisen van een vergunning in stand blijven bij het vervallen van de vergunningplicht. Onjuist was ook de voorgeschreven afstand van vijftien meter van een propaanopslag tot woon- of verblijfsgebouwen. Deze afstandseis is gewijzigd in 7,5 meter, opdat het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer weer in overeenstemming is met het ingetrokken Besluit propaan milieubeheer.

Voorts zijn in het onderhavige besluit enige begrippen met betrekking tot met name geluid geactualiseerd. Dit heeft in het bijzonder te maken met de in 1999 doorgevoerde actualisatie van de `Handleiding meten en rekenen industrielawaai IL-HR-13-01'. Verder is met de aanvulling van de begrippen `equivalent geluidsniveau in dB(A) en `etmaalwaarde' tegemoetgekomen aan een opmerking van de Raad van State in het kader van het ontwerpbesluit jachthavens, dat die begrippen gedefinieerd moeten worden.

Daarnaast wordt met dit besluit ook een geluidsnorm in Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer geïntroduceerd voor de beoordeling van piekgeluiden afkomstig van aandrijfgeluid van motorvoertuigen. Deze wijziging vloeit voort uit onderzoek, waaruit is gebleken dat een piekniveau van 60 dB(A) voor aandrijfgeluid van motorvoertuigen op een afstand van 7,5 meter niet haalbaar is. In het Besluit glastuinbouw wordt opgenomen dat de bepaling dat de piekniveaus in de periode tussen 19.00 en 06.00 uur niet van toepassing zijn op laden en lossen ten behoeve van de afvoer van tuinbouwproducten door middel van groepsvervoer van toepassing is tot 1 december 2007. Bij diverse besluiten wordt het met dit besluit mogelijk gemaakt om ook bij bestaande situaties een nadere eis op te leggen, lager dan 40 dB(A) etmaalwaarde. Dit kan bijvoorbeeld wenselijk zijn bij inrichtingen die zijn gelegen in een stiltegebied of op een gezoneerd industrieterrein.

4. Uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en fraudegevoeligheid

De voorschriften van het onderhavige besluit komen ten goede aan de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de betrokken besluiten. Immers, de voorschriften leiden er enerzijds toe dat op eenduidige wijze kan worden bepaald of aan de voorgeschreven prestatie-eis wordt voldaan en anderzijds in welke gevallen aan de desbetreffende eis moet worden voldaan. Daarbij komt dat de wijzigingen veelal op verzoek van en na overleg met het betrokken bedrijfsleven en de bevoegde gezaginstanties tot stand zijn gekomen.

De handhaving van de voorschriften berust bij de gemeenten. Gemeenten kunnen die taak hebben overgedragen aan bijvoorbeeld een Regionale milieudienst. De VROM-Inspectie heeft het zogeheten tweedelijnstoezicht en ziet derhalve toe op de uitvoering van de voorschriften door de gemeenten.

5. Bedrijfseffecten/administratieve lasten

De blijvende geldigheid van (nadere) eisen die krachtens de milieuvergunning zijn opgelegd, bij het vervallen van de vergunningplicht leidt niet tot extra (administratieve) lasten. Immers, er treedt in dat geval een status-quo op. Dat laat onverlet dat een nadere eis, gegeven het feit dat het nu om een meldingplichtige inrichting gaat, kan worden ingetrokken door het bevoegde gezag. In dat geval kan er sprake zijn van vermindering van (administratieve) lasten.

De uitbreiding van de werkingssfeer van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen door de opslag toe te staan van uitsluitend koolzuur in één of meer tankjes met een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 300 liter, betekent dat, wanneer zo'n inrichting die tankjes gebruikt, die inrichting niet vergunningplichtig is. Het gaat hierbij om ongeveer 1.300 inrichtingen. In de praktijk worden deze tankjes tot nu toe niet toegepast, omdat dan de inrichting een vergunningplichtige inrichting zou zijn. Deze uitbreiding heeft geen verzwaring van lasten tot gevolg. Er is immers sprake van een status-quo. Het voorschrift heeft geen effect op administratieve lasten.

Het verlengen van de termijn betreffende het overgangsrecht met betrekking tot het toepassen van bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid in bepaalde horeca-inrichtingen betekent nog geen verzwaring van lasten. Dit voorschrift heeft geen effect op administratieve lasten.

Het verruimen van de opslag van afvalstoffen zonder dat daardoor de negatieve effecten ervan op het milieu worden vergroot, en het behouden van de mogelijkheid tot gescheiden afgifte ervan leidt tot een zekere verlaging van lasten. Deze verruiming heeft echter geen effect op administratieve lasten.

Het beperken van de werkingssfeer van het schieten met lucht- en gasdrukwapens tot binnen gebouwen van een inrichting betekent een zekere inperking van de algemene regels. Immers, voor het schieten met deze wapens buiten gebouwen geldt voortaan de vergunningplicht. Dit is noodzakelijk uit het oogpunt van externe veiligheid. Aangezien het schieten buiten gebouwen in een inrichting niet voorkomt, leidt deze aanpassing niet tot verzwaring van (administratieve) lasten.

Het herstel van de verplichting van de keuring van stookinstallaties en de met die installaties in verbinding staande leidingsystemen op veiligheid leidt tot een verschuiving van administratieve lasten. Immers, de keuring van de omstreeks 225.000 stookinstallaties komt feitelijk in de plaats van de bestaande verplichte milieusparende afstelling en leidt dus niet tot extra administratieve lasten. Een tweejaarlijkse keuring van de omstreeks 175.000 met stookinstallaties in verbinding staande gasleidingsystemen kost € 1.800.000,- (een half uur per installatie tegen € 40,- per uur). De inspectie van zo'n 3.600 leidingstelsels kost omstreeks € 576.000,- (vier uur per installatie). De totale kosten komen daarmee ongeveer € 381.000,-. Hierbij moet nadrukkelijk worden aangetekend dat het vervallen van de keuringseis na de voorgaande wijziging van de besluiten onbedoeld was en dat het hertstel van deze eis een belangrijke bijdrage levert aan de externe veiligheid.

Het verruimen van de toegestane op- en overslagcapaciteit voor elektrische en elektronische apparatuur betekent dat tweeëntwintig bedrijven niet langer onder de vergunningplicht vallen, maar onder de algemene regels. Het gaat om distributiecentra van detailhandelsketens en postorderbedrijven. De administratieve lasten nemen daardoor af met € 2.200,- (kosten voor het aanvragen van vergunning) per bedrijf en in totaal met € 48.400,-.

De versmalling van de uitsluitingsgrond `ruwe tropische producten' tot `ruwe cacao', betekent een uitbreiding van de werkingssfeer van de algemene regels. Daardoor vallen minder inrichtingen onder de vergunningplicht. Het gaat hier om tachtig bedrijven met als hoofdactiviteit tropische producten en om negenentwintig bedrijven waar tropische producten een nevenactiviteit is. Hierdoor nemen de administratieve lasten af met € 2.200,- per bedrijf (kosten voor het aanvragen van vergunning) en in totaal met € 239.100,-.

Het vervallen van de vaste afstandseis van 7,5 meter van de perceelsgrens voor de opslag van brandbare stoffen in combinatie met de warmtestralingseis van vijftien kiloWatt per vierkante meter op de perceelsgrens, die gedurende ten minste één uur, bepaald volgens een voorgeschreven rekenmethode, niet mag worden overschreden, leidt tot lastenbesparingen. Immers, er is geen aanleiding meer voor het bevoegd gezag om onderzoek te eisen naar de specifieke stralingsbelasting, zoals die voortkomt uit de specifieke ruimtelijke configuratie van opgeslagen hout. Het gaat hierbij om zo'n vierhonderd bedrijven die eens in de tien jaar op deze manier € 5.000,- per bedrijf uitsparen en in totaal € 2.000.000,-, hetwelk per jaar € 200.000,- is.

De mogelijkheid om door middel van een nadere eis het treffen van gelijkwaardige voorzieningen mogelijk te maken en in samenhang met andere voorschriften het garanderen van een goede bereikbaarheid voor de brandweer betekent meer flexibiliteit in de regelgeving die de innovatie ten goede komt. Het betekent een versoepeling van de desbetreffende eisen, waarbij bovendien beter kan worden aangesloten op krachtens een bestemmingsplan of de gemeentelijke bouwverordening ter zake gegeven voorschriften. Het voorschrift heeft geen effect op administratieve lasten.

Het niet langer vereisen dat opslag van koolzuurflessen met een doelmatige drukontlastvoorziening volgens CPR 15-1 plaatsvindt, betekent een verlaging van lasten. Deze wijziging heeft echter geen effect op administratieve lasten.

Aanpassing van de voorschriften voor de opslag van stoffen aan de herziene internationale regels volgens het ADR. Het gaat hier om een herziening van de indeling van de verschillende stoffen. Deze aanpassing heeft geen gevolgen voor de lasten van het bedrijfsleven. Het voorschrift heeft ook geen effect op administratieve lasten.

Het eisen van een voorziening waarin PER-vloeistof niet kan doordringen, leidt niet tot extra lasten. Immers, PER is een gevaarlijke stof, mitsdien moeten er al bodembeschermende maatregelen, zoals een vloeistofdichte voorziening, worden genomen. De te nemen maatregel moet nu zodanig zijn dat PER niet kan doordringen naar de bodem

De uitbreiding van het toepassingsverbod van gechloreerde koolwaterstoffen tot gebromeerde en gejodeerde koolwaterstoffen vloeit voort uit Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PbEG L 244). Dit verbod leidt niet tot lastenverzwaring, omdat er goede alternatieven zijn voor een vergelijkbare prijs. Het voorschrift heeft geen effect op administratieve lasten.

Het aanpassen van de onjuist aangehaalde afstand van vijftien meter van een propaanopslag tot woon- of verblijfsgebouwen tot 7,5 meter leidt tot een beperking van het aantal inrichtingen dat onder de algemene regels valt. Aangezien in de praktijk steeds is uitgegaan van minimaal 7,5 meter, leidt deze aanpassing niet tot lastenverzwaring. De aanpassing heeft dan ook geen effect op administratieve lasten.

Het verduidelijken van de eis van een noodstopvoorziening bij de aflevering van benzine en diesel leidt tot een kostenbesparing. Immers, nu staat onomstotelijk vast dat niet op elke afleverzuil een bedieningsknop voor de noodstopvoorziening aanwezig hoeft te zijn. Deze verduidelijking heeft geen effect op administratieve lasten.

De verlenging met drie jaar van het niet van toepassing zijn van de piekwaarden betreffende geluid tussen 19.00 uur en 21.00 uur bij het laden en lossen en de introductie van een methode voor de beoordeling van piekgeluiden afkomstig van aandrijfgeluid van motorvoertuigen leidt niet tot verzwaring van (administratieve) lasten.

Het ontwerpbelsuit is voor een toetsing van de administratieve lasten voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (ACTAL). Die college vroeg onder meer of dit besluit niet kan worden ingezet om te voldoen aan de voorgenomen vermindering van administratieve lasten van 25%, die voortvloeien uit de algemene regels die krachtens de artikelen 8.4- tot en met 8.42 van de Wet milieubeheer zijn gesteld. Dat voornemen is echter gericht op de algehele herziening ofwel modernisering van de algemene regels. In het onderhavige besluit gaat het slechts om reparatie van bestaande voorschriften om knelpunten op te lossen. Daarbij is, waar mogelijk, getracht de administratieve lasten te verminderen of te voorkomen.

6. Notificatie

Het ontwerpbesluit is op .. oktober 2004 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer .../.../NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

De volgende bepalingen bevatten vermoedelijk technische voorschriften: artikelen I, onderdeel B, onder 2; III, onderdeel D, onder 2, sub e, i en j; IV, onderdeel D, onder 2, sub f en g;

V, onderdeel C, onder 2, sub f en g; VI, onderdeel C, onder 3 en 4; VII, onderdeel D, onder 3, 4, 7 en 8; VIII, onderdeel D, onder 3, 6 en 7; IX, onderdeel C, onder 2, sub c, f, h en i; X, onderdeel C, onder 2 en 3; XII, onderdeel C, onder 2, sub c en d.

Deze bepalingen zijn verenigbaar met het vrije verkeer van goederen; ze zijn evenredig en, daar waar nodig, voorzien van een gelijkwaardigheidsbepaling met het oog op de wederzijdse erkenning.

P.m. Reactie.

Het ontwerpbesluit is niet aan de WTO gemeld, omdat het in dat kader geen significante gevolgen heeft.

II. Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit tankstations milieubeheer)

Onderdeel B

Onder 2, sub b

Voorschrift 4.1.10

In de voorgaande wijziging van het Besluit tankstations milieubeheer is in voorschrift 4.1.10 de verplichting ingevoerd tot het aanwezig zijn van een noodstopvoorziening op elke afleverinstallatie, zoals dit bij afleverinstallaties voor LPG reeds eerder het geval was. Het begrip afleverinstallatie was echter niet gedefinieerd en door de wijze waarop het in de overige voorschriften wordt gebruikt, leek het begrip als synoniem voor afleverzuil te worden gebruikt. In de praktijk bleek dit voorschrift bij de interpretatie van afleverinstallatie disproportioneel aangezien het externe veiligheidsrisico van benzine en diesel veel geringer is dan dat van LPG. Bovendien moet deze voorziening worden gezien in aanvulling op het bepaalde in de voorschriften 4.1.4, 4.1.6, 4.1.8 en 4.1.12. Daarnaast bestaat de vrees dat noodstopvoorzieningen misbruikt zullen worden, hetgeen zou leiden tot een aanzienlijk bedrijfstijdverlies. In overleg met de branchevereniging is dan ook bepaald dat bij uitsluitend bemande aflevering volstaan kan worden met een bedieningsknop bij de kassa, die bediend kan worden door of onder toezicht van het personeel. Wanneer ook of uitsluitend onbemande aflevering plaatsvindt moet de bedieningsknop goed bruikbaar zijn voor de bezoekers van een tankstation. Er hoeft in principe maar één bedieningsknop voor het gehele tankstation aanwezig te zijn. Het voorschrift is er daarom op gericht de plaats van de bedieningsknop goed zichtbaar te maken en het eenvoudige gebruik ervan te verzekeren.

De bedieningsknop mag in een kast geplaatst zijn die preventief werkt tegen vandalisme, mits de kast na een eenvoudige handeling te openen is.

Het weer op spanning brengen van de afleverinstallatie moet een bewuste handeling zijn om te bevorderen dat is nagegaan dat de onveilige situatie is opgeheven. Dit kan bijvoorbeeld plaatsvinden door het weer inschakelen van de zekeringautomaten. In de voorschriften 1.1, 4.1.1 tot en met 4.1.9, 4.1.13 en 4.1.14 is het begrip afleverinstallatie vervangen door afleverzuil. Aflevereiland, afleverinstallatie en afleverzuil zijn nu in het onderdeel begrippen gedefinieerd.

Artikel III (Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer)

Onderdeel D

Onder 1, sub a

De bepalingsmethode van het referentieniveau staat niet in het Besluit bepaling referentieniveauperiode, maar in de handleiding `Richtlijnen voor karakterisering en meting van het omgevingsgeluid, IL-HR-15-0'', uitgave april 1981.

Onder 2, sub e

Voorschrift 1.1.8

Voorschrift 1.1.3 schrijft voor dat bij het bepalen van de geluidniveaus voor muziek geen bedrijfsduurcorrectie mag worden toegepast. Reeds in het Besluit horecabedrijven Hinderwet was in voorschrift 2.9 van de bij dat besluit behorende bijlage bepaald dat, in afwijking van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (IL-HR-13-01), de bedrijfsduurcorrectie bij muziekgeluid niet mag worden toegepast. De destijds gegeven toelichting op dit voorschrift is ook nu nog actueel. Deze luidde: `Bedrijfsduurcorrectie is in deze handleiding geïntroduceerd met het oog op continubedrijven met discontinue geluidsbronnen en niet zozeer met het oog op horecabedrijven. Beoordeling van geluidsniveaus volgens deze handleiding zou inhouden dat ook voor horecabedrijven bedrijfsduurcorrectie toegestaan zou zijn.

Wanneer bedrijfsduurcorrectie op horecabedrijven wordt toegepast kan de vreemd aandoende situatie ontstaan, dat voor de openingsduur na 23.00 uur het toegestane geluidsniveau hoger ligt dan het toegestane niveau voor de avondperiode. Uitgangspunt voor de normstelling van geluidsniveaus is dat voor de nachtperiode lagere waarden gelden dan 's avonds en overdag. Bedrijfsduurcorrectie voor horecabedrijven doet geen recht aan dit uitgangspunt.

Gemeenten die het toepassen van bedrijfsduurcorrectie voor horecabedrijven niet redelijk vinden, bepalen nu al nadrukkelijk dat bedrijfsduurcorrectie niet toegepast mag worden.'

Met betrekking tot voorschrift 1.1.3 is in voorschrift 1.1.8 overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht behelst dat voor bepaalde horeca-inrichtingen nog bedrijfsduurcorrectie mag worden toegepast tot 1 december 2002. Het betreft met name horeca-inrichtingen die reeds waren opgericht voor de datum waarop het Besluit horecabedrijven milieubeheer in werking is getreden (dus voor 1 december 1992). In de praktijk is echter gebleken dat het voor een aantal inrichtingen niet mogelijk is voor 1 december 2002 zodanige fysieke en organisatorische maatregelen te nemen dat zij zonder toepassing van de bedrijfsduurcorrectie konden voldoen aan de normstelling, opgenomen in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit horeca, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Reden waarom de termijn waarbinnen de betreffende horeca-inrichtingen nog bedrijfsduurcorrectie bij muziekgeluid mogen toepassen, wordt daarom verlengd tot 1 december 2007.

Dit betekent dat de betrokken inrichtingen er voor zorg moeten dragen dat zij uiterlijk op 1 december 2007 zodanig fysieke en organisatorische maatregelen moeten hebben genomen dat zij zonder toepassing van de bedrijfsduurcorrectie voldoen aan voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit horeca, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.

Onder 2, sub g

Voorschrift 1.3.4

Naar aanleiding van een bezwaar dat de Europese Commissie heeft gemaakt tegen het gelijkluidende voorschrift in het ontwerp-Besluit jachthavens, is besloten de tweede volzin van dit voorschrift opnieuw te formuleren om de bedoeling ervan beter tot uitdrukking te brengen. De nieuwe tweede volzin is toegevoegd aan het absolute verbod in de eerste volzin om er voor te zorgen dat, mocht onverhoopt een nadelig gevolg optreden, de verplichting bestaat dit zo gering mogelijk te houden en er tevens voor te zorgen dat gescheiden afgifte mogelijk blijft. Een dergelijke secundaire verplichting kan niet worden gemist, omdat in de praktijk niet elk nadelig gevolg van opslag is uit te sluiten (denk bij voorbeeld aan geur bij het openen van een opslagcontainer).

Onder 2, onder h

Voorschrift 2.3.6

Door het schrappen van dit voorschrift wordt duidelijk dat het schieten met lucht- en gasdrukwapens alleen binnen gebouwen van de inrichting onder het besluit is toegelaten en in de buitenlucht niet. Dit is in overeenstemming met de oorspronkelijke bedoeling van de besluitwetgever.

Onder 2, sub i en j

Voorschriften 3.2.1 en 3.2.1a

De inspectie op de veiligheid van stookinstallaties dreigde tussen wal en schip te vallen. Hierbij speelden een aantal ontwikkelingen een rol. Ten eerste voelen energiebedrijven zich door de liberalisatie van de gasmarkt niet meer verantwoordelijk voor de gasinstallatie achter de gasmeter. Bedrijven, woningbouwverenigingen, verenigingen van huiseigenaren en andere betrokkenen nemen niet vanzelfsprekend deze verantwoordelijkheid over. Ten tweede lijkt het verdwijnen van de VISA-keur en het van kracht worden van de certificatieregeling hierbij een rol te spelen. De inhoud en redactie van de voorschriften zijn gewijzigd opdat een goede inspectie gewaarborgd is.

Wat voorschrift 3.2.1 betreft, bij of krachtens het Bouwbesluit zijn de richtlijnen en eisen gegeven waaraan het brandstoftoevoersysteem, het verbrandingsgasafvoersysteem en de stookruimte moeten voldoen.

Bij de inspectie gaat het om het brandstoftoevoersysteem vanaf de (gas)meter of brandstoftank tot aan de verwarmings- of stookinstallatie.

Wat voorschrift 3.2.1a betreft, wordt het kwaliteitssysteem voor onderhoud, inspectie en afstelling van professionele verwarmings- en stookinstallaties, zoals neergelegd in de `Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties' beheerd en onderhouden door de Stichting Certificatie Inspectie en Onderhoud Stookinstallaties (SCIOS) te Best.

In onderdeel a van artikel 3.2.1a wordt de naam van het kwaliteitssysteem `Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties' expliciet genoemd, omdat:

• alleen het begrip `gecertificeerd' vaag is en tot vragen heeft geleid uit het veld;

• de `Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties' voldoende waarborgen biedt, en de inhoud van de huidige versie maatgevend is voor de gewenste kwaliteit;

• de `Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties' voor iedereen openstaat.

De term `aantoonbaar' in onderdeel b van artikel 3.2.1a beoogt duidelijke uit te drukken dat de bewijslast bij de onderneming ligt.

Artikel IV (besluit woon- en verblijfsinrichtingen milieubeheer)

Onderdeel C

Onder 1, sub a

Zie de toelichting bij het Besluit tandartspraktijken milieubeheer op onderdeel A, onder 1, sub a.

Onder 2, sub c

Voorschrift 1.3.4

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub g.

Onder 2, sub d en e

Voorschriften 3.2.1 en 3.2.1a

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub i en j.

Artikel V (Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer)

Onderdeel C

Onder 2, sub e

Voorschrift 1.3.4

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub g.

Onder 2, sub i en j

Voorschriften 3.2.1 en 3.2.1a

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub i en j.

Artikel VI (Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer)

Onderdeel C

Onder 3 en 4

Voorschriften 3.2.1 en 3.2.2

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub i en j.

Artikel VII (Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer)

Onderdeel B

Artikel 3, eerste lid, onder 1

Wijziging van de toegestane opslag- en overslagcapaciteit voor de betreffende afgedankte apparatuur is gewenst in verband met de uitvoering van de verplichtingen uit het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur. Detaillisten zijn verplicht om bij verkoop/levering van een nieuw apparaat (koelkast, wasmachine enz) het oude apparaat gratis in te nemen. Het is de praktijk dat deze oude apparaten bij distributiecentra (postorderbedrijven) worden opgeslagen of overgeslagen tot een bepaalde hoeveelheid is bereikt. Deze opgeslagen hoeveelheid wordt vervolgens opgehaald voor transport naar een Regionaal Overslagstation of een verwerker.

In de uitvoeringspraktijk blijkt voor de opslag van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (dat sinds de invoering van de Eural de opgeslagen goederen voor een groot deel gevaarlijk afval is geworden) een norm van honderd kubieke meter gewenst. Het materiaal wordt vaak opgeslagen in kleine zeecontainers van 37,5 kubieke meter. Vaak worden meer containers gebruikt voor het sorteren van apparatuur en box-pallets voor klein elektrische en elektronische apparatuur. Deze norm wordt gehanteerd voor die bedrijven die in het kader van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur verplicht zijn om oude apparaten in te nemen. Op deze wijze wordt voorkomen dat transporteurs (oud-ijzer handelaren) buiten de officiële verwerkingsstroom om apparaten gaan opslaan op hun terreinen zonder hiervoor te beschikken over de vereiste vergunning.

De grens van duizend kubieke meter voor overslag is door aanpassing van de toegestane opslag capaciteit te laag. Uitgaande van een norm op jaarbasis, is een grens van tien duizend kubieke meter gewenst. Bij postorderbedrijven worden de containers vaak meer dan één keer per week geleegd. De volumes bij elkaar opgeteld, geeft deze uitkomst.

Artikel 3, eerste lid, onder 2

De uitsluitingsgrond `ruwe tropische producten' blijkt in de praktijk te ruim geformuleerd. Alleen de opslag van ruwe cacao kan in geval van brand tot zodanige heftige branden leiden dat alleen bij de opslag van cacao milieuvergunning noodzakelijk is. In de milieuvergunning kunnen immers voorschriften worden gesteld die toegesneden zijn op de specifieke situatie. Onder ruwe cacao wordt verstaan de zaden (cacaobonen) - wel of niet gedroogd of gepeld - afkomstig uit de vruchten van de cacaoboom. Vanaf welke hoeveelheid aan ruwe cacaobonen omgevingsspecifieke eisen gewenst zijn, kan bij twijfel in overleg met de brandweer bepaald worden.

Onderdeel D

Onder 1

Voorschrift 1.3.4

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub g.

Onder 2

Voorschrift 1.6.2

Bij een groot aantal drankengroothandels in Nederland worden gasflessen met koolzuur (kooldioxide) in zogenaamde boxpallets opgeslagen met een gezamenlijke waterinhoud van meer dan honderdenvijftien liter. Meestal gebeurt dit in grote opslagloodsen en soms ook op het buitenterrein. Deze koolzuurflessen met een inhoud van zes of tien liter worden door de groothandels geleverd aan de horeca.

De meeste opslagloodsen voldoen echter niet aan het oorspronkelijke voorschrift 1.6.2, onderdeel e. In dit voorschrift wordt gesteld dat de opslag van gasflessen met een totale inhoud van meer dan honderdenvijftien liter moet voldoen aan richtlijn CPR 15-1.

Door de Vereniging van de Nederlandse Groothandel in Dranken en Horecabenodigdheden GDH werd aangedragen dat de opslageisen van CPR 15-1 niet noodzakelijk zijn, omdat de opslag bij hun leden al op een veilige en verantwoorde manier gebeurt. Daartoe is door GDH onder meer de checklist `Opslag koolzuurcilinders' opgesteld. Daarnaast is aangedragen dat koolzuur geen gevaarlijke stof is in het kader van de Wet milieugevaarlijke stoffen en dat de koolzuurflessen die door GDH-leden worden gebruikt, zijn voorzien van een doelmatige drukontlastvoorziening. De flessen zijn namelijk volgens de drukontwerpeisen voorzien van een breekplaat die bezwijkt bij een druk van 250 bar, terwijl de fles zelf ten minste een druk van 600 bar kan weerstaan. Dit betekent dat de fles bij drukopbouw door bijvoorbeeld overvullen boven de 250 bar niet zal barsten, maar door het breken van de breekplaat zal afblazen.

Om te bepalen of dit breekplaatje ook werkt bij een brandscenario is in opdracht van de Nederlandse Groothandel in Dranken en Horecabenodigdheden GDH door TNO onderzoek gedaan naar de risico's van koolzuurflessen in een brandsituatie. Door TNO is op tien gangbare koolzuurflessen (vijf van staal en vijf van aluminium), die zijn voorzien van een breekplaat, die volgens de druk-ontwerp-eisen een bezwijkdruk van 250 bar hebben, de zogenaamde Bonfire-test uitgevoerd.

Uit de resultaten van deze test is gebleken dat het breekplaatje van alle tien flessen is gebroken en dat de afblaascapaciteit via de breekplaat voldoende groot is om het barsten van een fles in een brandsituatie te voorkomen. Door TNO is dan ook geconcludeerd dat er voor de geteste koolzuurflessen uit het oogpunt van externe risico's (explosie) geen noodzaak is voor bijzondere opslageisen.

Om die reden is besloten om CPR 15-1, niet van toepassing te verklaren voor de opslag van koolzuurflessen met een doelmatige drukontlastvoorziening.

De overige voorschriften van paragraaf 1.6 blijven onverminderd van kracht. Daarnaast zijn enkele aanvullende voorwaarden gesteld in onderdeel f, die er op zijn gericht om de brandweer en andere externe hulpverleners er op te wijzen dat er op een specifieke gemarkeerde locatie binnen het bedrijf gasflessen met koolzuur worden opgeslagen. Aan de buitenzijde van het gebouw waarin de flessen worden opgeslagen dan wel in de nabijheid van een buitenopslag dient een hiervoor bestemd waarschuwingsbord of -embleem te worden aangebracht zodat de opslag van koolzuurflessen als zodanig wordt herkend.

Door TNO is voorts geconcludeerd dat een verhoogde concentratie van kooldioxide in de lucht, die onder meer kan ontstaan wanneer flessen door de gevolgen van een brand zijn afgeblazen, in een besloten ruimte verstikkend werken. Daarom is door TNO aanbevolen de aanwezigheid van koolzuurflessen in het aanvalsplan van de BedrijfsHulpVerlening-organisatie op te nemen. Aanbevolen wordt dit plan te communiceren met de plaatselijke brandweer en overige hulpverleningsdiensten.

Wellicht ten overvloede wordt er op gewezen dat eisen die zijn gesteld bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet onverminderd van kracht blijven.

Onder 3

Voorschrift 1.6.11

Het oorspronkelijke voorschrift was gelijkluidend aan voorschrift 1.6.13 van het Besluit bouw- en houtbedrijven. Laatstbedoeld voorschrift bleek in de praktijk te leiden tot knelpunten voor het bedrijfsleven, met name de palletindustrie en de houthandel, en het bevoegd gezag. De volgende knelpunten werden gesignaleerd:

1. Het voorschrift biedt geen flexibiliteit. Voor de opslag van brandbare stoffen moet worden voldaan aan zowel een afstandseis van 7,5 meter tot de erfgrens als een warmtestralingsbelastingsnorm van vijftien kilo Watt per vierkante meter op de erfgrens. Aan deze warmtestralingsnorm is verder geen tijdsduur gekoppeld gedurende welke deze norm niet overschreden mocht worden. Het voorschrift bood derhalve geen ruimte voor toepassing van het gelijkwaardigheidbeginsel, zoals opgenomen in artikel 4, tweede lid. Het verkorten van de afstand van de potentiële vuurbron tot het te beschermen punt door het toepassen van voorzieningen waarmee een gelijkwaardig beschermingsniveau wordt bereikt, waarbij de warmtestralingsbelastingsnorm van vijftien kiloWatt per vierkante meter wordt gelegd op de erfgrens, was niet mogelijk. Dit leidde tot situaties dat bedrijven die waren gelegen naast grasland of open water, zonder dat daar enige kwetsbare objecten in de buurt lagen, werden beperkt in hun bedrijfsvoering.

2. Door zowel het bedrijfsleven als de lagere overheden werd daarnaast aangevoerd dat er geen richtlijn of overeenstemming bestaat over de uitgangspunten die moeten worden gehanteerd om de warmtestralingsbelasting te berekenen die afkomstig is van een buitenopslag van brandbare stoffen. Dit leidde in de uitvoering en handhaving van het voorschrift tot veel discussie over de te hanteren uitgangspunten.

Om deze knelpunten op te lossen is door InfoMil op verzoek van VROM een voorstel gedaan tot aanpassing van het voorschrift. Dit voorstel, dat zich beperkte tot de opslag van hout bij bouw- en houtbedrijven, is besproken met de Nederlandse Emballage- en Palletindustrievereniging (EPV), de Vereniging voor houthandelaren (VVNH), het Nibra en enkele vertegenwoordigers van bevoegde gezagsinstanties.

Ook in de opslag- en transportsector bleken er signalen te zijn dat het vergelijkbare voorschrift tot knelpunten leidde. Daarom is ook voorschrift 6.1.11 van het Besluit opslag en transportbedrijven milieubeheer aangepast.

Bij nader inzien bleek echter dat dat voorstel enerzijds tot tegenstrijdige regelgeving leidde met voorschriften betreffende de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag voor bouwwerken, die bij of krachtens het bouwbesluit zijn gegeven. Anderzijds bleek dat voorstel, wat uitwerking betreft, niet toereikend te zijn voor andere brandbare stoffen dan hout. De ontwikkelde rekenmethode is alleen geschikt voor houtopslag. Reden waarom dat voorstel is aangepast.

Het nieuwe voorschrift gaat voor alle brandbare stoffen uit van een functionele eis, terwijl voor open houtopslagen een prestatie-eis is gegeven. Die prestatie-eis gaat niet meer uit van een vaste afstandseis van 7,5 meter, maar stelt alleen een aan de perceelsgrens gerelateerde eis van vijftien kiloWatt per vierkante meter, die gedurende ten minste één uur na het ontstaan van een brand niet mag worden overschreden. Wanneer het perceel grenst aan openbaar groen, openbaar water of de openbare of aan een perceel waarop volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan geen bouwwerken mogen worden opgericht, is deze prestatie-eis niet gerelateerd aan de perceelsgrens. In de praktijk komt het er in deze situaties op neer dat vanaf de houtopslag een grotere afstand kan worden aangehouden dan tot de perceelsgrens. Bedacht moet worden dat het voorschrift alleen van belang is voor de opslag van hout in de open lucht op het terrein van een inrichting. Voor houtopslag in een binnen een inrichting gelegen bouwwerk gelden eisen met betrekking tot de weerstand van branddoorslag en brandoverslag in het kader van het Bouwbesluit 2003.

Het voorschrift biedt ook ruimte voor het gelijkwaardigheidbeginsel, dat wil zeggen het verkorten van de afstand van de potentiële vuurbron tot het te beschermen punt door het toepassen van voorzieningen waarmee een gelijkwaardig beschermingsniveau wordt bereikt. Voorts wordt nog het volgende opgemerkt.

• Ook ten opzichte van opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen bij naastgelegen percelen mag de norm van vijftien kilo Watt per vierkante meter met het oog op een eventuele brand bij de opslag van die stoffen niet worden overschreden. Met het oog op de beheersbaarheid van brand moet worden gewaarborgd en zoveel mogelijk worden voorkomen dat er een risicoverhogende situatie kan ontstaan door brandoverslag.

• Onder brandbare stoffen worden verstaan alle materialen die niet als onbrandbaar worden beschouwd. Voor de bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen, zoals beton, baksteen en staal, wordt verwezen naar NEN 6064. Als brandbare stoffen worden onder meer aangemerkt: houtwol, zaagsel, pallets, gestapelde planken, houtkrullen, papier, karton, hooi, vlas, rubber en rubberproducten en kunststof en kunststofproducten.

• Het bedrijf zal, voor zover het om houtopslag gaat, aan de hand van de rekenmethode dat de aangehouden afstand tot de perceelsgrens in overeenstemming is met de warmtestralingseis. Deze afstand in het kader van gelijkwaardigheid kan door het toepassen van voorzieningen verkleind worden. Hierbij kan gedacht worden aan een brandwerende scheidingsconstructie, een al dan niet automatisch blussysteem, een waterscherm of een combinatie van voorzieningen al dan niet met een branddetectiesysteem.

Ten aanzien van de opslag van hout is in opdracht van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer door InfoMil de `Handleiding beoordelen stralingsbelasting' ofwel de rekenmethode opgesteld. Deze handleiding is opgesteld in samenspraak met onder andere de Nederlandse Emballage- en palletindustrievereniging (EPV) en de Vereniging voor houthandelaren (VVNH). Hierin wordt ook aandacht besteed aan de invulling van het begrip gelijkwaardige voorzieningen. Uiteindelijk is het oordeel over gelijkwaardigheid aan het bevoegd gezag.

Ten aanzien van de opslag van andere brandbare stoffen dan hout is de handleiding niet te gebruiken. Overwogen wordt om ook voor andere brandbare stoffen een handleiding op te stellen.

• De handleiding bevat een eenvoudig computermodel waarmee zowel het bevoegde gezag als het bedrijfsleven op eenvoudige wijze voor houtopslagen kan uitrekenen of voldaan kan worden aan de norm van vijftien kiloWatt per vierkante meter ter plaatse van de perceelsgrens. Over de handleiding en het computermodel en de in het model te hanteren uitgangswaarden als vlamhoogte, bronstraling, etc. voor zowel binnen- als buitenopslagen is overeenstemming bereikt in een overleggroep waarin de EPV, de VVNH, het Nibra, VROM, InfoMil en een aantal vertegenwoordigers van gemeenten (zowel vanuit de brandweer als het bevoegde Wm-gezag) zitting hadden.

• Het begrip `ten minste zestig minuten' betekent dat zestig minuten voldoende is, maar ook dat situaties waarin bij brand gedurende een langere tijd dan zestig minuten geen grotere stralingsbelasting zal optreden, zijn toegestaan. Het bevoegd gezag kan echter niet eisen dat een langere periode dan zestig minuten waarin de norm niet mag worden overschreden, wordt gerealiseerd.

• Het voorschrift heeft geen betrekking op binnen de inrichting opgeslagen brandbare stoffen die tevens worden gedefinieerd als: gevaarlijke stoffen. Dit zijn stoffen of preparaten die krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van die eet en brandbare vloeistoffen met een vlampunt tussen 55 en 100° C. Deze stoffen worden buiten beschouwing gelaten ter bepaling of aan het onderhavige voorschrift wordt voldaan, omdat voor deze stoffen reeds voorschriften gelden ingevolge CPR 15-serie en CPR 9-serie. In de verschillende CPR-richtlijnen zijn ook interne afstanden ten aanzien van opslagen van brandbare stoffen opgenomen, waaraan de inrichting moet voldoen.

Onder 4

Voorschrift 1.6.12

Ten behoeve van de bereikbaarheid voor brandweervoertuigen met het oog op brandbestrijding is aangesloten bij het gestelde in de geldende gemeentelijke bestemmingsplannen en de gemeentelijke bouwverordening.

Omdat brandweervoertuigen geen gewone voertuigen zijn en specifieke dimensies kennen, moet een opstelplaats en de rijroute naar de opstelplaats daarvoor geschikt zijn. Om van een weg en een opstelplaats gebruik te kunnen maken moet deze, blijkens de gemeenteregelgeving, aan bijvoorbeeld de volgende criteria voldoen.

a. Het wegdek moet ten minste geschikt zijn voor voertuigen met een asbelasting van 100 kn;

b. de doorgangshoogte (afstand tussen wegdek en eventuele overspanningen e.d.) is ten minste 4,2 meter;

c. de profielbreedte op rechte trajecten is ten minste 3,5 meter (exclusief parkeren), dit kan 3 meter worden indien er aan beide zijden sprake is van een obstakelvrije zone van vijftig centimeter breed;

d. de buitenbochtstraal is ten minste 10 meter;

e. de binnenbochtstraal is ten hoogste gelijk aan de buitenbochtstraal verminderd met 4,5 meter;

f. de opstelplaats voor een blusvoertuig moet geschikt zijn voor het in de werkstand `parkeren' van het voertuig. Rondom het voertuig moet een vrij en verhard wegdek aanwezig zijn met een breedte van ten minste één meter. De extra verhardingsbreedte, die extra t.o.v. hierboven omschreven verharding noodzakelijk is, moet geschikt zijn voor voertuigen met en asbelasting van honderd kN en moet zich qua uiterlijk duidelijk onderscheiden van de rijbaan.

Onder 5

Voorschrift 2.2.6

Het voorschrift is aangepast aan de nieuwe ADR-vervoerswetgeving en is inhoudelijk niet gewijzigd.

Onder 6 en 7

Voorschriften 3.2.1 en 3.2.1a

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub i en j.

Onder 10

Voorschrift 4.6.2

Het is niet de bedoeling dat de nadere eis in dit voorschrift wordt gebruikt om maatregelen te eisen die verder gaan dan de stralingsbelastingsnorm van vijftien kiloWatt per vierkante meter. De nadere eis dient als nadere invulling van het voorschrift.

Omdat het toepassen van gelijkwaardige voorzieningen tot discussie kan leiden, is met dit voorschrift een inspraakmogelijkheid voor omwonenden, door middel van de nadere eis, mogelijk

Voor de bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen wordt verwezen naar NEN 6069 (1e druk, oktober 1991).

Voorschrift 4.6.3

Een nadere eis kan worden opgelegd ten aanzien van brandbestrijding in die gevallen dat brandoverslag moet worden voorkomen.

Indien mogelijke brandoverslag niet aan de orde is, is het stellen van een nadere eis met het oog op brandbestrijding toch mogelijk als er opslag van brandbare stoffen in de inrichting plaatsvindt, die bij brand ernstige milieuschade veroorzaken. Hiermee wordt niet bedoeld de opslag van schoon hout, maar bijvoorbeeld de opslag van verduurzaamd hout en rubber- en kunststofproducten.

Artikel VIII (Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer)

Onderdeel B

Houtopslag komt onder de paragraaf veiligheid te vallen. Daarom is een aparte vermelding van houtopslag in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, niet meer nodig.

Onderdeel D

Onder 2

Voorschrift 1.3.4

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub g.

Onder 4

Voorschrift 1.6.13

Zie de toelichting bij het Besluit opslag en transportbedrijven milieubeheer op onderdeel D, onder 4.

Onder 5

Voorschrift 1.6.13a

Zie de toelichting bij het Besluit opslag en transportbedrijven milieubeheer op onderdeel D, onder 5.

Onder 6 en 7

Voorschriften 3.2.1 en 3.2.1a

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub i en j.

Onder 9

Voorschrift 4.6.2

Zie de toelichting bij het Besluit opslag en transportbedrijven milieubeheer op onderdeel D, onder 5.

Onder 10

Voorschrift 4.6.3

Zie de toelichting bij het Besluit opslag en transportbedrijven milieubeheer op onderdeel D, onder 11.

Artikel IX (Besluit textielbedrijven milieubeheer)

Onderdeel C

Onder 2, sub b

Voorschrift 1.3.4

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub g.

Onder 2, sub d

Voorschrift 2.2.2

Mogelijke overschakeling van gechloreerde koolwaterstoffen op gehalogeneerde koolwaterstoffen, zoals gebromeerde of gejodeerde koolwaterstoffen, is ongewenst omdat bijvoorbeeld gebromeerde koolwaterstoffen een ozonafbrekend vermogen hebben in hogere luchtlagen. Eventueel overschakelen van PER op deze stoffen is derhalve ongewenst. Hoewel het overschakelen op gefluoreerde koolwaterstoffen ook ongewenst is vanwege de broeikaseffectversterkende werking, kan in afwachting van de Europese Verordening inzake enige fluorhoudende broeikasgassen de regelgeving niet in deze zin worden gewijzigd.

Tevens is het zo dat er op de markt bestaande niet-gehalogeneerde alternatieven zijn die als vervanger voor PER kunnen worden gebruikt.

Onder 2, sub e

Voorschrift 2.4.2

In sommige bodembeschermende voorzieningen kan gelekte PER opgezogen worden. Bij een voorval in Papendrecht heeft het lang geduurd voordat de PER uit de betonnen vloer geheel verdampt was, waardoor de PER-concentratie lang boven het toegestane niveau bleef. Daarom is een voorziening waarin vloeistof niet kan doordringen noodzakelijk.

Onder 2, sub f

Voorschrift 3.1.1

De naleving van het onderdeel van het voorschrift over de staat van onderhoud van de reinigingsmachine kan worden aangetoond door het bijhouden van een logboek waarin aangegeven wordt dat door een externe deskundige of het bedrijf zelf een controle is uitgevoerd aan de hand van een inspectielijst. Deze inspectielijst is opgenomen in het milieuhandboek voor textielreinigingsbedrijven. Dit handboek is uitgegeven door de NETEX en is over het algemeen in bezit van de textielreinigingsbedrijven.

Onder 2, sub g

Voorschrift 3.1.2

Aanleiding voor deze toevoeging is het incident in Papendrecht waarbij in de wasserij 's nachts werd gedestilleerd. Omdat er op dat moment geen mensen bij aanwezig waren, werd de lekkage in een te laat stadium ontdekt.

Onder 2, sub h

Voorschriften 3.2.1 en 3.2.2

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub i en j.

Artikel X (Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer)

Onderdeel C

Onder 1 en 2

Voorschriften 3.2.2 en 3.2.2a

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub i en j.

Onder 3

Voorschrift 8.1.6

Het ingetrokken Besluit propaan milieubeheer bevatte de regels voor de opslag van propaan totdat het Besluit voorzieningen installaties in werking trad. Daarin was een afstand van 7,5 meter opgenomen van een reservoir tot woningen van derden of objecten categorie I en II die zelf een propaantank hebben. Het berust op een misverstand dat er in voorschrift 8.1.6 een afstand van vijftien meter was opgenomen. Met deze wijziging is dit misverstand hersteld.

Onderdeel D

Onder 2, sub c

Voorschrift 1.3.4

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub g.

Artikel XI (Besluit glastuinbouw)

Onderdeel B

Onder 2, sub 2

Deze wijzigingen zijn reeds opgenomen in het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit glastuinbouw dat in de Staatscourant van 19 januari 2004 is voorgepubliceerd. Omdat niet zeker is dat ontwerp eerder dan het onderhavige besluit in werking zal treden, zijn deze voorschriften voor de zekerheid ook in het onderhavige besluit opgenomen. Zie verder het gestelde ter zake van deze voorschriften in het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel XII (Besluit jachthavens)

Onderdeel C

Onder 2, sub c en d

Voorschriften 3.2.1 en 3.2.2

Zie de toelichting bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen op onderdeel D, onder 2, sub i en j.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

..

Naar boven