Intrekking enkele besluiten inzake legalisatie en verificatie van buitenlandse documenten

Besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 1 november 2004, nr. DJZ/BR/0852-04, tot intrekking van enkele besluiten inzake legalisatie en verificatie van buitenlandse documenten

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Besluit:

Artikel I

Ingetrokken worden:

a. De circulaire van de Minister van Buitenlandse Zaken van 7 maart 1996, nr. DAZ/JZ/WvA/66671, houdende aanwijzing van probleemlanden op het gebied van het schriftelijk bewijs1 ;

b. Het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 24 augustus 2000, nr. DPC/CJ221, houdende instructie legalisatie- en verificatieprocedure Nederlandse vertegenwoordigingen in Ghana, Nigeria, India, Pakistan en de Dominicaanse Republiek2 ;

c. Het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 maart 2001, nr. DPC/CJ/86, houdende een algemeen ambtsbericht inzake legalisatie en verificatie van documenten afkomstig uit Pakistan3 ;

d. Het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 19 december 2002, nr. DPV/DF/142, ter vaststelling van algemene ambtsberichten inzake legalisatie en verificatie van documenten, afkomstig uit Ghana, India en Nigeria4 ;

e. Het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 30 augustus 2002, nr. DJZ/BR/0806-02, inzake de beoordeling van documenten uit Ghana, Nigeria, Pakistan, India en de Dominicaanse Republiek5 ; en

f. Het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 28 november 2003, nr. DPV/DF/BS/112, tot vaststelling van een algemeen ambtsbericht inzake legalisatie en verificatie van documenten afkomstig uit de Dominicaanse Republiek6 .

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 8 september 2004.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Buitenlandse Zaken,
namens deze:de Directeur-Generaal Regiobeleid en Consulaire Zaken,
P.P. van Wulfften Palthe.

Toelichting

Op 8 september 2004 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in twee beroepszaken betreffende legalisatie en verificatie (zaaknummers 200304168/1 en 200303055/1). In deze uitspraken is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat legalisatie noch verificatie aan te merken is als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. De Afdeling wijst er voorts op dat in de internationale rechtspraktijk onder legalisatie van buitenlandse openbare akten uitsluitend wordt verstaan de formaliteit waarbij een bevestigende verklaring wordt afgegeven omtrent de echtheid van de handtekening, de hoedanigheid waarin de ondertekenaar van het document heeft gehandeld en, in het voorkomende geval, de identiteit van het zegel of het stempel op het document. Legalisatie kan dan ook slechts strekken tot bevestiging van de formele echtheid van een document, niet tot het bieden van uitsluitsel omtrent de juistheid van de inhoud ervan. De Afdeling is tevens van oordeel dat de Nederlandse instantie waaraan een gelegaliseerd document wordt aangeboden, in geval van twijfel over de inhoud van een document, aan de Nederlandse vertegenwoordiging in het land van herkomst van het document kan verzoeken de daarin vermelde feiten te doen verifiëren. Aan de hand van de uitkomsten van dat verificatieonderzoek kunnen de desbetreffende instanties dan beoordelen of het document als bewijsstuk kan dienen voor het door de houder beoogde doel.

De uitspraken zijn niet alleen van betekenis voor beide zaken waarop de uitspraken betrekking hebben, maar ook voor het legalisatie- en verificatiebeleid dat sinds 1996 wordt gevoerd met betrekking tot brondocumenten afkomstig uit de Dominicaanse Republiek, Ghana, India, Nigeria en Pakistan. In dat jaar is door de minister van Buitenlandse Zaken een aanwijzing vastgesteld waarmee bij wijze van proef bovengenoemde landen als probleemlanden op het gebied van het schriftelijk bewijs werden aangewezen. Aan deze aanwijzing lag de bevinding ten grond dat – onder meer – uit deze landen veel documenten werden aangeboden die vals of vervalst bleken of waarover twijfel bestond omtrent de juistheid van de inhoud. In de Aanwijzing werd vastgelegd dat de inhoud van brondocumenten uit deze landen in alle gevallen geverifieerd diende te worden alvorens de desbetreffende Nederlandse vertegenwoordiging tot legalisatie van die brondocumenten kon overgaan. Sinds 1996 is dit dan ook de praktijk in de probleemlanden.

De consequentie van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat het legaliseren van brondocumenten niet meer afhankelijk mag worden gesteld van de uitkomst van het daarop betrekking hebbende verificatieonderzoek. Legalisatie zal derhalve slechts plaats kunnen vinden op basis van een oordeel over de formele echtheid van een document.

In het licht van het voorgaande kunnen het tot dusverre gevoerde legalisatie- en verificatiebeleid en de daarop betrekking hebbende Aanwijzing en de daarmee samenhangende besluiten niet langer in stand blijven.

Alle Nederlandse diplomatieke en beroepsconsulaire posten zijn geïnstrueerd om hun werkwijze aan te passen, in die zin dat bij de beoordeling van een legalisatieverzoek de uitkomst van een eventueel verificatieonderzoek geen rol mag spelen.

De Minister van Buitenlandse Zaken

namens deze:de Directeur-Generaal Regiobeleid en Consulaire Zaken,

P.P. van Wulfften Palthe

  • 1

    Stcrt. 49.

  • 2

    Stcrt. 167.

  • 3

    Stcrt. 76.

  • 4

    Stcrt. 248.

  • 5

    Stcrt. 170.

  • 6

    Stcrt. 238.

Naar boven