Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel

3 november 2004

Nr. DGMOS 04-80708

DGMOS/POIR/AV

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

In overeenstemming met de overige ministers;

Besluit:

Artikel 1

Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. ambtenaar: degene die is aangesteld op grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal of het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken met uitzondering van honoraire consulaire ambtenaren;

b. bevoegd gezag: het met betrekking tot de toepassing van dit besluit tot beslissen bevoegd gezag;

c. ouder, kinderopvang, gastouderopvang, kindercentrum, gastouderbureau: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet kinderopvang;

d. partner: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 2 van de Wet kinderopvang.

Artikel 2

Aanspraak

1. De ambtenaar die tevens ouder is, heeft aanspraak op een bijdrage in de door hem of diens partner te betalen kosten van kinderopvang of gastouderopvang, indien deze plaatsvindt in een kindercentrum of door tussenkomst van een gastouderbureau, dat is opgenomen in een register als bedoeld in artikel 46 of 48 van de Wet kinderopvang.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar die niet tevens ouder is omdat hij vanwege zijn plaatsing of detachering in het buitenland redelijkerwijs geen huishouding kan voeren waartoe behoort het kind tot wie hij als vader of moeder in familierechtelijke betrekking staat.

Artikel 3

Hoogte van de bijdrage

De bijdrage bedraagt een zesde deel van de aan de ambtenaar of diens partner in rekening gebrachte kosten van kinderopvang of gastouderopvang. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijdrage wordt een vergoeding per uur gehanteerd die niet hoger is dan de krachtens artikel 7 van de Wet kinderopvang vastgestelde uurprijs.

Artikel 4

Indiening aanvraag

1. De aanvraag voor de bijdrage wordt door de ambtenaar jaarlijks ingediend bij het bevoegd gezag.

2. De aanvraag dient te worden ingediend uiterlijk vóór de eerste van de tweede maand die voorafgaat aan de maand waarin aan de aanvraag uitvoering moet worden gegeven.

3. Toekenning van de bijdrage geschiedt met terugwerkende kracht van maximaal drie maanden, gerekend vanaf de datum waarop de aanvraag is ingediend.

4. Bij de aanvraag voegt de ambtenaar een kopie van de overeenkomst met het kindercentrum of het gastouderbureau, waaruit de uurprijs van de opvang, het aantal uren opvang, de soort opvang en de duur van de overeenkomst blijkt, alsmede een kopie van het bewijs van registratie van het kindercentrum of het gastouderbureau.

5. In het geval waarin de werkgever van de partner van de ambtenaar minder dan een zesde deel van de kosten van kinderopvang of gastouderopvang vergoedt en de ambtenaar aanspraak wil maken op de aanvullende bijdrage, bedoeld in artikel 9, dient bij de aanvraag een verklaring van die werkgever te worden gevoegd waaruit blijkt in welke mate wordt bijgedragen in de kosten van kinderopvang of gastouderopvang.

6. Indien de door de ambtenaar verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, wordt hij in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen een door het bevoegd gezag gestelde termijn alsnog te verstrekken. Worden de ontbrekende gegevens niet binnen de door het bevoegd gezag gestelde termijn verstrekt, dan wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Dit laatste geldt niet indien uitsluitend de in het vijfde lid bedoelde verklaring niet wordt overgelegd.

7. Het bevoegd gezag beslist zo spoedig mogelijk, doch niet later dan acht weken nadat deze is ingediend, op de aanvraag.

Artikel 5

Voorlopige bijdrage

1. De ambtenaar die in aanmerking komt voor een bijdrage ontvangt eerst een voorlopige bijdrage. Deze voorlopige bijdrage wordt per kalenderjaar vastgesteld en toegekend voor de duur van maximaal een kalenderjaar.

2. De voorlopige bijdrage wordt de ambtenaar bij wijze van voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald, gelijktijdig met de salarisbetaling.

3. In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag toestaan dat de voorlopige bijdrage op een eerder tijdstip wordt uitbetaald.

Artikel 6

Informatieplicht

De ambtenaar is verplicht uit eigen beweging het aan bevoegd gezag informatie te verstrekken die van belang is voor de beslissing op de aanvraag en de hoogte van de bijdrage, onmiddellijk na het bekend worden daarvan.

Artikel 7

Vaststelling definitieve bijdrage

1. Vóór 10 februari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarover de voorlopige bijdrage is ontvangen, verstrekt de ambtenaar aan het bevoegd gezag een overzicht met de noodzakelijke gegevens voor het vaststellen van de definitieve werkgeversbijdrage. Bij dat overzicht voegt de ambtenaar een gewaarmerkte kopie van een door het kindercentrum of het gastouderbureau vervaardigde specificatie van de feitelijke kosten van kinderopvang of gastouderopvang over het voorgaande kalenderjaar en/of gewaarmerkte kopieën van de ter zake betrekking hebbende rekeningen met de daarbij behorende betalingsbewijzen.

2. In het geval waarin de werkgever van de partner van de ambtenaar minder dan een zesde deel van de kosten van kinderopvang of gastouderopvang heeft vergoed, dient bij de aanvraag een verklaring van die werkgever te worden gevoegd waaruit blijkt in welke mate is bijgedragen in de kosten van kinderopvang of gastouderopvang.

3. Indien de in het eerste lid bedoelde gegevens niet of niet tijdig worden overgelegd, wordt de voorlopige bijdrage in zijn geheel teruggevorderd.

4. Indien de in het tweede lid bedoelde verklaring niet of niet tijdig wordt overgelegd, wordt de voorlopige bijdrage, voor zover deze betrekking heeft op de in artikel 9 bedoelde aanvullende bijdrage, teruggevorderd.

5. Binnen vier weken na ontvangst van de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens stelt het bevoegd gezag de bijdrage definitief vast, onder verrekening van de betaalde voorlopige bijdrage. Indien de definitieve bijdrage afwijkt van de voorlopige bijdrage vindt nabetaling of terugvordering plaats.

6. Het bevoegd gezag verstrekt binnen twee werkdagen nadat de definitieve bijdrage is vastgesteld aan de ambtenaar een opgaaf van de definitieve bijdrage en het eventueel na te betalen of terug te vorderen bedrag.

7. In het geval waarin terugvordering plaatsvindt, dient de ambtenaar het door hem verschuldigde bedrag binnen twee maanden nadat de definitieve bijdrage is vastgesteld terug te betalen op de door het bevoegd gezag aangegeven wijze. Is sprake van een nabetaling door het bevoegd gezag, dan wordt het aan de ambtenaar toekomende bedrag uitbetaald binnen twee maanden nadat de definitieve bijdrage is vastgesteld.

Artikel 8

Ontslag, overlijden en verplaatsing

1. Bij ontslag wordt uitbetaling van de voorlopige bijdrage stopgezet met ingang van de datum waarop het ontslag ingaat.

2. Binnen twee maanden na de ontslagdatum verstrekt de gewezen ambtenaar aan het bevoegd gezag een gewaarmerkte kopie van een door het kindercentrum of het gastouderbureau opgesteld overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang of gastouderopvang over de voorgaande kalendermaanden waarvoor nog geen definitieve bijdrage is vastgesteld en/of gewaarmerkte kopieën van de ter zake betrekking hebbende rekeningen met de daarbij behorende betalingsbewijzen.

3. In het geval waarin de werkgever van de partner van de gewezen ambtenaar minder dan een zesde deel van de kosten van kinderopvang of gastouderopvang heeft vergoed, dient binnen twee maanden na de ontslagdatum een verklaring van die werkgever te worden overgelegd waaruit blijkt in welke mate is bijgedragen in de kosten van kinderopvang of gastouderopvang.

4. Indien de in het tweede lid bedoelde gegevens niet of niet tijdig worden overgelegd, wordt de in het lopende kalenderjaar uitbetaalde voorlopige bijdrage in zijn geheel teruggevorderd.

5. Indien de in het derde lid bedoelde verklaring niet of niet tijdig wordt overgelegd, wordt de voorlopige bijdrage, voor zover deze betrekking heeft op de in artikel 9 bedoelde aanvullende bijdrage, teruggevorderd.

6. Binnen acht weken na ontvangst van de in het tweede en derde lid bedoelde gegevens stelt het bevoegd gezag de bijdrage definitief vast, onder verrekening van de betaalde voorlopige bijdrage. Indien de definitieve bijdrage afwijkt van de voorlopige bijdrage vindt nabetaling of terugvordering plaats.

7. Het bevoegd gezag verstrekt binnen twee werkdagen nadat de definitieve bijdrage is vastgesteld aan de gewezen ambtenaar een opgaaf van de definitieve bijdrage en het eventueel na te betalen of terug te vorderen bedrag.

8. In het geval waarin terugvordering plaatsvindt, dient de gewezen ambtenaar het door hem verschuldigde bedrag binnen twee maanden nadat de definitieve bijdrage is vastgesteld terug te betalen op de door het bevoegd gezag aangegeven wijze. Is sprake van een nabetaling door het bevoegd gezag, dan wordt het aan de gewezen ambtenaar toekomende bedrag uitbetaald binnen twee maanden nadat de definitieve bijdrage is vastgesteld.

9. Bij beëindiging van het dienstverband door overlijden van de ambtenaar wordt uitbetaling van de voorlopige bijdrage stopgezet met ingang van de eerste van de maand volgende op de maand van overlijden.

10. Uiterlijk in de maand volgende op de maand van overlijden verzoekt het bevoegd gezag de erfgenamen van de overleden ambtenaar of de wettelijke vertegenwoordiger van die erfgenamen om binnen drie maanden een gewaarmerkte kopie te verstrekken van een door het kindercentrum of het gastouderbureau opgesteld overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang of gastouderopvang over de voorgaande kalendermaanden en/of gewaarmerkte kopieën over te leggen van de ter zake betrekking hebbende rekeningen met de daarbij behorende betalingsbewijzen.

11. In het geval waarin de werkgever van de partner van de overleden ambtenaar minder dan een zesde deel van de kosten van kinderopvang of gastouderopvang heeft vergoed, dient bovendien een verklaring van die werkgever te worden overgelegd waaruit blijkt in welke mate is bijgedragen in de kosten van kinderopvang of gastouderopvang.

12. Indien de in het tiende lid bedoelde gegevens niet of niet tijdig worden overgelegd, wordt de in het lopende kalenderjaar uitbetaalde voorlopige bijdrage in zijn geheel teruggevorderd.

13. Indien de in het elfde lid bedoelde verklaring niet of niet tijdig wordt overgelegd, wordt de voorlopige bijdrage, voor zover deze betrekking heeft op de in artikel 9 bedoelde aanvullende bijdrage, teruggevorderd.

14. Binnen acht weken na ontvangst van de in het tiende en elfde lid bedoelde gegevens stelt het bevoegd gezag de bijdrage definitief vast, onder verrekening van de betaalde voorlopige bijdrage. Indien de definitieve bijdrage afwijkt van de voorlopige bijdrage vindt nabetaling of terugvordering plaats.

15. Het bevoegd gezag verstrekt binnen twee werkdagen nadat de definitieve bijdrage is vastgesteld aan de erfgenamen van de overleden ambtenaar of de wettelijke vertegenwoordiger van die erfgenamen een opgaaf van de definitieve bijdrage en het eventueel na te betalen of terug te vorderen bedrag.

16. In het geval waarin terugvordering plaatsheeft, dienen de erfgenamen van de overleden ambtenaar het verschuldigde bedrag binnen twee maanden nadat de definitieve bijdrage is vastgesteld terug te betalen op de door het bevoegd gezag aangegeven wijze. Is sprake van een nabetaling door het bevoegd gezag, dan wordt het aan de erfgenamen toekomende bedrag uitbetaald binnen twee maanden nadat de definitieve bijdrage is vastgesteld.

17. Bij verplaatsing van de ambtenaar naar een andere werkgever binnen de sector Rijk dient de bijdrage door de oude werkgever definitief te worden vastgesteld over de periode tot de datum van de verplaatsing. Het bepaalde bij het tweede tot en met het achtste lid is daarbij op overeenkomstige wijze van toepassing. Op basis van de door de oude werkgever te verstrekken gegevens stelt de nieuwe werkgever voor het resterende gedeelte van het kalenderjaar opnieuw een voorlopige bijdrage vast.

Artikel 9

Overgangsrecht

1. De ambtenaar met een partner van wie de werkgever niet of in onvoldoende mate bijdraagt in de kosten van kinderopvang of gastouderopvang heeft aanspraak op een aanvullende bijdrage in de door hem of diens partner te betalen kosten van kinderopvang of gastouderopvang. Bij het vaststellen van de hoogte van de aanvullende bijdrage wordt een vergoeding per uur gehanteerd die niet hoger is dan de krachtens artikel 7 van de Wet kinderopvang vastgestelde uurprijs.

2. De aanvullende bijdrage bedraagt voor het jaar 2005 maximaal een zesde deel van de aan de ambtenaar of diens partner in rekening gebrachte kosten van kinderopvang of gastouderopvang.

3. De aanvullende bijdrage bedraagt voor het jaar 2006 maximaal twee derde deel van de in het tweede lid bedoelde bijdrage.

4. De aanvullende bijdrage bedraagt voor het jaar 2007 maximaal een derde deel van de in het tweede lid bedoelde bijdrage.

5. Met ingang van 1 januari 2008 wordt geen aanvullende bijdrage meer toegekend.

Artikel 10

Uitvoering

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bepaalt op welke wijze het aanvragen, wijzigen en definitief vaststellen van de werkgeversbijdrage plaatsvindt.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in formele zin terstond in werking en geldt in materiële zin vanaf 1 januari 2005.

Artikel 12

Vervallen voorschriften

Bestaande ministeriële kinderopvangregelingen worden geacht te zijn vervallen met ingang van 1 januari 2005.

Artikel 13

Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W. Remkes.

Toelichting

Algemeen

In de Wet kinderopvang staan ouders centraal. Volgens deze wet kiezen zij zelf het kindercentrum of gastouderbureau, sluiten zij zelf de overeenkomst, betalen zij zelf de factuur en ontvangen zij rechtstreeks de tegemoetkoming van het Rijk én de bijdrage van de werkgevers. De Wet kinderopvang regelt een tegemoetkoming van het Rijk, die inkomensafhankelijk is en in maandelijkse termijnen door de Belastingdienst aan ouders wordt uitbetaald. Volgens de Wet kinderopvang is de werkgeversbijdrage niet verplicht. Wel veronderstelt de wet dat ouders en werkgevers met elkaar afspraken maken over de werkgeversbijdrage. In de Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel is aangesloten bij het uitgangspunt van de Wet kinderopvang en wordt een werkgeversbijdrage vastgesteld.

Wat wordt verstaan onder kinderopvang en gastouderopvang?

De wet verstaat onder kinderopvang het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. Gastouderopvang is opvang van kinderen door een gastouder die is aangemeld bij een geregistreerd gastouderbureau, in de woning van de gastouder of de vraagouder. De gastouder mag maximaal vier kinderen (exclusief eigen kinderen) opvangen. Niet alles wat in het spraakgebruik onder kinderopvang en gastouderopvang wordt verstaan, valt onder de Wet kinderopvang. Onder de wet vallen de volgende vormen van kinderopvang:

– dagopvang: opvang in een kinderentrum waar kinderen van 0 tot 4 jaar gedurende een of meer dagdelen per week het hele jaar door worden opgevangen;

– buitenschoolse opvang: opvang van kinderen van 4 jaar en ouder voor en na schooltijd en in de schoolvakanties, tot het moment waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

– ouderparticipatiecrèches: opvang door een groep ouders die beurtelings hun eigen kinderen en de kinderen van de andere ouders van de groep opvangen.

Informele kinderopvang valt niet onder de Wet kinderopvang. Dit betekent dat vrienden- en familiediensten en incidentele oppas niet onder de regels van de nieuwe wet vallen. Ook peuterspeelzalen, overblijffaciliteiten van schoolgaande kinderen, ook wel tussenschoolse opvang genoemd, vallen niet onder de reikwijdte van de Wet kinderopvang.

Tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang of gastouderopvang

De Wet kinderopvang regelt dat ouders een tegemoetkoming van het Rijk krijgen voor de kosten van kinderopvang of gastouderopvang. Deze tegemoetkoming wordt betaald door de Belastingdienst. Uiteraard moet wel worden voldaan aan een aantal voorwaarden om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming van het Rijk. Zo moet gebruik worden gemaakt van een door de gemeente geregistreerd kindercentrum of gastouderbureau. Ook kan gebruik worden gemaakt van een buiten Nederland gevestigd kindercentrum of gastouderbureau (van belang voor de grensstreken) die zijn opgenomen in een door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij te houden centraal register. In dat geval zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat de kwaliteit ervan naar aard en strekking overeenkomt met de op grond van de Wet kinderopvang gestelde regels. Verder moeten – ingeval van partnerschap – beide ouders voor de inkomstenbelasting inkomen uit tegenwoordige arbeid genieten of behoren tot een van de volgende speciale doelgroepen:

– ouders met een uitkering die in een reïntegratietraject zitten;

– herintredende ouders die een reïntegratietraject volgen;

– studenten en tienermoeders;

– ouders die een verplicht inburgeringstraject volgen.

De hoogte van de tegemoetkoming van het Rijk aan ouders is afhankelijk van het gezamenlijke inkomen, het aantal uren opvang, het uurtarief van de opvang, het aantal kinderen en de soort kinderopvang. Het Rijk draagt afhankelijk van de hoogte van het inkomen een bepaald percentage bij aan de totale opvangkosten. In het algemeen geldt: hoe hoger het inkomen, hoe lager de tegemoetkoming van het Rijk. Hier gelden tabellen voor, die te vinden zijn in het Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang. Het Rijk draagt bij tot een bepaald uurtarief. Het uurtarief voor het jaar 2005 is vastgesteld op een maximum uurprijs voor de dagopvang van € 5,68 en voor de buitenschoolse opvang van € 6,13. Bij een hoger uurtarief moeten ouders het verschil zelf betalen. Het bedrag dat overblijft na aftrek van de rijks- en werkgeversbijdrage, betalen de ouders zelf.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In onderdeel c van dit artikel wordt verwezen naar de begrippen kinderopvang, gastouderopvang, kindercentrum en gastouderbureau, zoals gedefinieerd in de Wet kinderopvang. Deze onderwerpen zijn in het algemene gedeelte reeds aan de orde gesteld. Resteren de begrippen ouder en partner. De definitie van ‘ouder’ in de Wet kinderopvang kent de volgende elementen: een ouder is degene die met een kind, op wie de kinderopvang betrekking heeft, een huishouding voert, het betreffende kind in belangrijke mate onderhoudt en op hetzelfde adres in de basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven als het kind. Ook is in de Wet kinderopvang de situatie geregeld, waarin een kind tegelijkertijd tot meer dan één huishouden behoort. Dit kan zich voordoen bij co-ouderschap. Aan het formele vereiste van inschrijving in de basisadministratie persoonsgegevens kan dan niet worden voldaan, omdat een kind slechts op één adres ingeschreven kan staan. Het is niet wenselijk dat in zulke gevallen de ouder bij wie het kind niet staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens louter om die reden wordt uitgesloten van de tegemoetkoming. Voor de omschrijving van het begrip ‘partner’ wordt in de Wet kinderopvang aangesloten bij het partnerbegrip in de Wet inkomstenbelasting 2001, waarbij in artikel 2 van de Wet kinderopvang echter een aantal uitzonderingsbepalingen zijn opgenomen. Deze uitzonderingssituaties zien vooral op diverse gevallen, waarin sprake is van samenwoning van naaste familieleden, en in gevallen waarin meer dan een huisgenoot als partner kan worden aangewezen.

Artikelen 2 en 3

Deze artikelen regelen de aanspraak op en de hoogte van de werkgeversbijdrage. Deze bedraagt een zesde deel van de door de ambtenaar of diens partner te betalen kosten van kinderopvang of gastouderopvang. Voor het bepalen van de hoogte van de bijdrage wordt uitgegaan van de uurprijs van de kinderopvangvoorziening indien deze lager is dan de maximale uurprijs die het Rijk hanteert in het kader van de Wet kinderopvang. Is de uurprijs van de kinderopvangvoorziening hoger dan de hiervoor bedoelde maximale uurprijs dan wordt voor het bepalen van de hoogte van de bijdrage uitgegaan van de maximale uurprijs. Het is niet toegestaan de uurprijs voor verschillende kinderen te middelen. Bij het vaststellen van de bijdrage wordt geen rekening gehouden met de omvang van het dienstverband en/of de omvang van een eventueel co-ouderschap. Indien de werkgeversbijdrage die de partner ontvangt een zesde deel of meer van de kosten van kinderopvang of gastouderopvang bedraagt, wordt daarmee bij het vaststellen van de bijdrage geen rekening gehouden. Heeft de ambtenaar andere dienstbetrekkingen waarin ook aanspraak bestaat op een werkgeversbijdrage in de kosten van kinderopvang of gastouderopvang, dan hoeft daarmee bij het vaststellen van de hoogte van de bijdrage evenmin rekening te worden gehouden, tenzij het meerdere aanstellingen bij dezelfde inhoudingsplichtige betreft. In dat geval kan de ambtenaar slechts éénmaal aanspraak maken op de bijdrage. In het geval waarin zowel de ouder als diens partner ambtenaar zijn, kunnen beiden aanspraak maken op een bijdrage. Ook de naar het buitenland uitgezonden ambtenaar die als gevolg van die uitzending een gescheiden huishouding voert heeft aanspraak op een bijdrage.

Artikel 4

De aanvraag voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang moet elk jaar opnieuw worden ingediend. Om tijdige uitbetaling van de bijdrage te kunnen realiseren moet de aanvraag uiterlijk twee maanden voorafgaand aan de gewenste maand van uitbetaling zijn ingediend. Indien een aanvraag te laat is ingediend, wordt de bijdrage met terugwerkende kracht van maximaal drie maanden toegekend. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren met een daarvoor vastgesteld formulier. Bij de aanvraag voegt de ambtenaar een kopie van de overeenkomst met het kindercentrum of gastouderbureau, waaruit de uurprijs van de opvang, het aantal uren opvang, de soort opvang en de duur van de overeenkomst blijkt. Voorts dient bij de aanvraag een kopie van het bewijs van registratie, afkomstig van het gemeentelijk register dan wel van het centrale register, te worden bijgevoegd. In de meeste gevallen zal het gaan om een uittrekstel uit het register van de gemeente waar het kindercentrum of gastouderbureau is gevestigd. Indien het kinderopvang of gastouderopvang buiten Nederland betreft, is dat een uittrekstel uit het centrale register, dat in beheer is van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In het geval waarin de werkgever van de partner van de ambtenaar minder dan een zesde deel van de kosten van kinderopvang of gastouderopvang vergoedt, dient bij de aanvraag een verklaring van die werkgever te worden gevoegd waaruit blijkt in welke mate wordt bijgedragen in de kosten van kinderopvang of gastouderopvang. Deze verklaring is van belang voor het recht op een aanvullende bijdrage op grond van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 9. In het geval waarin sprake is van een aanvraag die niet kan worden beoordeeld omdat onvoldoende gegevens of bescheiden zijn bijgevoegd, kan het bevoegd gezag besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Uiteraard wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen en de ontbrekende gegevens of bescheiden alsnog te leveren alvorens het bevoegd gezag besluit de aanvraag niet in behandeling te nemen. Het besluit om een aanvraag niet in behandeling te nemen betekent dat het bevoegd gezag niet inhoudelijk op de merites van de aanvraag behoeft in te gaan. Indien uitsluitend de vorenbedoelde verklaring van de werkgever van de partner van de ambtenaar ontbreekt, kan de aanvraag zonder bezwaar in behandeling worden genomen. In dat geval kan geen aanvullende bijdrage worden toegekend. Het bevoegd gezag zal ernaar streven om de behandelingstermijn van de aanvragen zo kort mogelijk te houden. Dit geldt met name voor de aanvragen voor het nieuwe kalenderjaar. De termijn van acht weken is een uiterste grens.

Artikel 5

Als de aanvraag wordt gehonoreerd wordt eerst een voorlopige bijdrage vastgesteld. De voorlopige bijdrage wordt per kalenderjaar vastgesteld. Voor aanvragen die in de loop van het kalenderjaar worden toegekend, geldt dat de voorlopige bijdrage wordt verstrekt tot en met 31december van dat kalenderjaar. Indien de ambtenaar na 1 januari een aanvraag indient die betrekking heeft op een periode in het voorgaande kalenderjaar, zal de voorlopige bijdrage voor dat kalenderjaar afzonderlijk worden vastgesteld. Indien de aanvraag het gehele kalenderjaar betreft wordt de totale voorlopige bijdrage waarop de ambtenaar aanspraak kan maken gedeeld in twaalf gelijke delen. Bij indiensttreding of ontslag in de loop van een kalendermaand, wordt de voorlopige bijdrage voor die maand vastgesteld naar evenredigheid van het aantal dagen dat het dienstverband heeft geduurd. De voorlopige bijdrage wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald. Dit maandelijkse voorschot dient te worden uitbetaald zoveel mogelijk gelijktijdig met het salaris. In bijzondere gevallen, bijvoorbeeld wanneer de financiële omstandigheden van de ambtenaar dit noodzakelijk maken, kan de voorlopige bijdrage op een eerder tijdstip worden uitbetaald.

Artikel 6

De ambtenaar heeft een inlichtingenplicht. Hij dient tussentijdse wijzigingen die van invloed zijn op de hoogte van de bijdrage te melden door middel van een daartoe vastgesteld formulier. Bij wijziging van het aantal uren kinderopvang of gastouderopvang en bij beëindiging van de kinderopvang of gastouderopvang van een of meer kinderen wordt de voorlopige bijdrage voor de resterende hele kalendermaanden herberekend. Indien in de loop van het kalenderjaar de kinderopvangvoorziening wijzigt, bijvoorbeeld van gastouderopvang in opvang door een kindercentrum dient opnieuw een formulier te worden ingediend. De voorlopige bijdrage wordt indien nodig voor de resterende kalendermaanden herberekend. Indien de ambtenaar zijn inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een bijdrage heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het bevoegd gezag de bijdrage intrekken of wijzigen en het teveel betaalde bedrag terugvorderen.

Artikel 7

De ambtenaar moet de aanvraag tot vaststelling van de definitieve tegemoetkoming van het Rijk indienen bij de Belastingdienst vóór 1 april van het jaar volgend op het jaar waarop die tegemoetkoming betrekking heeft. Om de definitieve tegemoetkoming van het Rijk te kunnen vaststellen moet de definitieve werkgeversbijdrage bekend zijn. In verband daarmee dient de ambtenaar vóór 10 februari van het jaar volgend op het jaar waarop werkgeversbijdrage betrekking heeft door middel van een speciaal daarvoor bestemd formulier aan het bevoegd gezag een overzicht van de feitelijke kosten te verstrekken. Het overzicht van de kosten kan een gewaarmerkte kopie van een jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau is opgesteld of bestaan uit gewaarmerkte kopieën van maandoverzichten c.q. facturen met kopieën van de daarbij behorende betalingsbewijzen. In het geval de ambtenaar deze gegevens niet verstrekt, wordt de voorlopige bijdrage volledig teruggevorderd. Heeft de ambtenaar in verband met het geheel of gedeeltelijk ontbreken van de werkgeversbijdrage van zijn partner tevens een voorlopige bijdrage ontvangen voor de in artikel 9 bedoelde aanvullende bijdrage, dan dient hij een verklaring van de werkgever van zijn partner over te leggen waaruit blijkt wat de definitieve bijdrage in de kosten van kinderopvang of gastouderopvang is. Wordt verklaring niet overgelegd dan wordt uitsluitend het gedeelte van de voorlopige bijdrage dat betrekking heeft op de aanvullende bijdrage teruggevorderd. Gelet op de korte periode tussen 10 februari en 1 april heeft het bevoegd gezag maximaal vier weken de tijd om de werkgeversbijdrage definitief vast te stellen. Ten behoeve van de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming van het Rijk verstrekt het bevoegd gezag binnen twee werkdagen nadat de werkgeversbijdrage definitief is vastgesteld aan de ambtenaar een opgaaf van de definitieve werkgeversbijdrage en het eventueel na te betalen of terug te vorderen bedrag. Nabetaling of terugvordering vindt plaats binnen twee maanden na vaststelling van de definitieve werkgeversbijdrage.

Artikel 8

Bij ontslag eindigt ook de aanspraak op de bijdrage. De gewezen ambtenaar is verplicht binnen twee maanden na de ontslagdatum een overzicht van de feitelijke kosten over de voorafgaande maanden te verstrekken. Hij dient daarvoor gebruik te maken van het formulier, bedoeld in artikel 10. Bij beëindiging van het dienstverband door overlijden van de ambtenaar wordt de erfgenamen of de wettelijke vertegenwoordiger van die erfgenamen verzocht binnen twee maanden de voor het vaststellen van de definitieve bijdrage benodigde gegevens over te leggen en een bank- of girorekeningnummer op te geven waarop een eventueel na te betalen bedrag kan worden overgemaakt. In het verzoek moet duidelijk worden aangegeven dat het niet of niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens zal leiden tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van de voorlopige bijdrage. Bij verplaatsing van de ambtenaar naar een andere werkgever binnen de sector Rijk dient de bijdrage door de oude werkgever definitief te worden vastgesteld over de periode tot de datum van de verplaatsing. De nieuwe werkgever stelt voor het resterende gedeelte van het kalenderjaar opnieuw een voorlopige bijdrage vast. In verband daarmee dient de oude werkgever de nieuwe werkgever de daarvoor benodigde relevante stukken toe te zenden.

Artikel 9

Uitgangspunt van de Wet kinderopvang is dat elke werkgever een zesde deel van de kosten van kinderopvang of gastouderopvang bijdraagt. Deze situatie doet zich nog niet voor in het jaar 2005. Verwacht wordt dat een grote meerderheid van de werkgevers binnen enkele jaren zal overgaan tot het verstrekken van een werkgeversbijdrage. Binnen de sector Rijk bestaan momenteel uitstekende kinderopvangregelingen. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties realiseert zich dan ook dat een gewenningsperiode op zijn plaats is. Daarom is besloten een overgangsbepaling op te nemen op grond waarvan aan ambtenaren met een partner van wie de werkgever niet of in geringe mate bijdraagt in de kosten van kinderopvang of gastouderopvang tijdelijk een aanvullende bijdrage in de kosten wordt verstrekt. Deze aanvullende bijdrage wordt met ingang van 1 januari 2006 jaarlijks met een derde deel verminderd. Met ingang van 1 januari 2008 vervalt de aanvullende bijdrage.

Artikel 10

Ten einde de uitvoering van deze regeling zo overzichtelijk mogelijk te houden en vooruitlopend op een volledig digitale procedure zal gebruik worden gemaakt van één model voor het aanvragen, wijzigingen en definitief vaststellen van de werkgeversbijdrage.

Artikel 11

De Wet kinderopvang geldt vanaf 1 januari 2005. De werkgeversbijdrage in de kosten van kinderopvang en gastouderopvang wordt vanaf januari 2005 maandelijks bij wijze van voorschot verstrekt. Om de uitbetaling van het eerste voorschot in januari 2005 te kunnen realiseren, is het noodzakelijk dat aanvragen om een bijdrage in de kosten van kinderopvang en gastouderopvang in november 2004 kunnen worden gedaan en dat beslissingen op aanvragen ruim vóór 1 januari 2005 kunnen worden genomen. Voorts is het van belang dat ouders bij de aanvraag kunnen aangegeven, dat zij gebruikmaken van geregistreerde kinderopvang. Om voor het vorenstaande een wettelijke basis te hebben is de inwerkingtreding van deze regeling voorzien op een eerder moment dan 1 januari 2005.

Artikel 12

Als gevolg van de gewijzigde wet- en regelgeving met betrekking tot de vergoeding van de kosten van kinderopvang of gastouderopvang zijn met ingang van 1 januari 2005 de bestaande ministeriële kinderopvangregelingen niet langer uitvoerbaar. In verband daarmee wordt ervan uitgegaan dat bedoelde regelingen met ingang van de hiervoor datum komen te vervallen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W. Remkes

Naar boven