Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 oktober 2004, Directie Arbeidsmarkt Bijzondere Groepen, nr. ABG/DB/04/70569, houdende vaststelling van regels inzake de verstrekking van subsidie aan werkgevers met als doel werken op hogere leeftijd door werknemers te stimuleren door het bevorderen van leeftijdsbewust (personeels)beleid (Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 5, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. werknemer: de natuurlijke persoon, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat;

c. werkgever: de natuurlijke persoon of rechtspersoon waarbij werknemers in dienstbetrekking werkzaam zijn;

d. aanvrager: de aanvrager van projectsubsidie;

e. aanvraagtijdvak: een door de minister vastgesteld tijdvak als bedoeld in artikel 4 waarbinnen aanvragen om projectsubsidie kunnen worden ingediend;

f. brancheorganisatie: een organisatie, die rechtspersoonlijkheid bezit, die belangen behartigt van ondernemers in een zelfde bedrijfstak of samenhangend gedeelte daarvan;

g. bedrijfstakorganisatie: een voor een bedrijfstak representatieve organisatie van werkgevers of werknemers, die rechtspersoonlijkheid bezit en in een collectieve arbeidsovereenkomst is opgenomen;

h. leeftijdsbewust beleid: beleid bij werkgevers waarin projecten ontwikkeld of uitgevoerd worden die tot doel hebben te voorkomen dat werknemers vanwege hun leeftijd voortijdig het arbeidsproces verlaten.

Artikel 2

Aanvragers

1. De minister kan op aanvraag aan de volgende aanvragers subsidie verlenen voor de kosten van projecten die gericht zijn op het bevorderen van leeftijdsbewust beleid:

a. een werkgever met ten minste 30 werknemers in dienstbetrekking;

b. een brancheorganisatie die een aanvraag indient voor een of meer werkgevers met minder dan 30 werknemers in dienstbetrekking;

c. een bedrijfstakorganisatie die een aanvraag indient voor een of meer werkgevers met minder dan 30 werknemers in dienstbetrekking.

2. De subsidie wordt verstrekt aan de aanvrager.

Artikel 3

Aard van de projecten

De subsidie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt slechts verstrekt voor projecten die tot doel hebben om werknemers ook op oudere leeftijd in staat te stellen door te blijven werken en daarmee een bijdrage te leveren aan het verhogen van arbeidsparticipatie en te voorkomen dat werknemers vanwege hun leeftijd voortijdig het arbeidsproces verlaten. De projecten in dit kader zijn gericht op verbetering van de positie van werknemers, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden en behoeften van werknemers in de verschillende fasen van hun loopbaan.

Artikel 4

Subsidieverstrekking en aanvraagtijdvakken

1. De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen voor projectsubsidie bestaat slechts gedurende door de minister vastgestelde aanvraagtijdvakken, gelegen in de periode 2004 tot en met 2007.

2. Aanvragen voor projecten voor de aanvraagronde 2004–2005 kunnen worden ingediend in de volgende aanvraagtijdvakken:

a. het eerste aanvraagtijdvak loopt van 1 december 2004 tot en met 31 januari 2005;

b. het tweede aanvraagtijdvak loopt van 1 juni 2005 tot en met 31 juli 2005.

3. Een aanvrager kan per aanvraagtijdvak één aanvraag om projectsubsidie verleend krijgen.

4. Subsidie wordt slechts verleend voor projecten met een duur van maximaal 12 maanden.

Artikel 5

De aanvraag

1. Een aanvraag heeft steeds betrekking op één project.

2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een begroting.

3. De aanvrager maakt bij de indiening gebruik van het daarvoor door de minister verstrekte formulier dat is ingericht overeenkomstig het model van bijlage 1 van deze regeling.

4. Met betrekking tot de projecten voor de aanvraagronde 2004–2005 geldt dat deze projecten gericht zijn op:

a. beeldvorming, bewustwording, agendasetting en voorlichting aan werkgevers, waaronder het management, en werknemers;

b. het aanpassen, ontwikkelen of implementeren van beleidsinstrumenten, gericht op personeelsbeleid en verbetering van de positie van werknemers teneinde hen ook op oudere leeftijd in staat te stellen door te werken;

5. Op een aanvraag wordt uiterlijk 12 weken na het sluiten van een aanvraagtijdvak beslist.

Artikel 6

Weigering van projectsubsidie

Een projectaanvraag wordt afgewezen:

a. indien de aanvraag of het voor subsidie aangemelde project niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen;

b. indien de ontwikkeling of uitvoering van het project onvoldoende met de in bijlage 1 van deze regeling vermelde bewijsstukken wordt aangetoond.

Artikel 7

Subsidieplafond

1. Voor projecten is in de aanvraagronde 2004–2005 in totaal een budget beschikbaar van € 4,4 miljoen.

2. Voor de verdeling van het beschikbare budget wordt de volgende verdeelsleutel gehanteerd:

a. voor het eerste aanvraagtijdvak bedraagt het subsidieplafond € 1,76 miljoen;

b. voor het tweede aanvraagtijdvak bedraagt het subsidieplafond € 2,64 miljoen.

3. Voor de verdeling van het subsidieplafond in het tweede lid, onderdelen a en b, wordt de volgende verdeelsleutel gehanteerd:

a. voor het eerste aanvraagtijdvak met betrekking tot de projecten, bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel a, 75% en de projecten, bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel b, 25%;

b. voor het tweede aanvraagtijdvak met betrekking tot de projecten, bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel a, 50% en de projecten, bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel b, 50%.

4. Voor de bepaling van het bereiken van het subsidieplafond, bedoeld in het tweede lid en de verdeling van het subsidieplafond, bedoeld in het derde lid, worden aanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld, waarbij alleen volledige aanvragen in behandeling worden genomen. Van een volledige aanvraag is sprake indien wordt voldaan aan artikel 5.

5. Wanneer een onvolledige aanvraag wordt geretourneerd, geldt de datum van ontvangst van de volledige aanvraag voor de toepassing van het tweede of derde lid.

6. De minister kan bij de verlening van de subsidie afwijken van de verdeelsleutels, bedoeld in het derde lid, onderdelen a of b, indien na afloop van een aanvraagtijdvak blijkt dat voor categorieën van projecten minder subsidie is aangevraagd dan daarvoor beschikbaar is, terwijl voor andere categorieën van projecten meer subsidie is aangevraagd dan daarvoor beschikbaar is.

Artikel 8

Subsidiabele activiteiten

1. Uitsluitend begrote kosten die verband houden met de realisatie van activiteiten en die voor de ontwikkeling of uitvoering van het project als noodzakelijk en ten laste van de aanvrager te blijven kosten zijn aan te merken, komen voor subsidiëring in aanmerking.

2. Geen subsidie wordt verleend voor begrote kosten van projecten die voor de datum van subsidieverlening ten behoeve van het project zijn ontwikkeld of uitgevoerd.

Artikel 9

Subsidiehoogte

De aan de aanvrager te verlenen voorlopige en maximale subsidie wordt gebaseerd op de in de projectbegroting opgenomen kosten die gemoeid zijn met de realisatie van het project. De minister kan een lagere subsidie verlenen dan de in de projectbegroting opgenomen, indien de projectbegroting hem niet realistisch voorkomt. De subsidie wordt door de minister vastgesteld aan de hand van de mate van realisatie van het in de aanvraag, bedoeld in artikel 5, genoemde project. De subsidie bedraagt maximaal € 40.000,– per project.

Artikel 10

Bevoorschotting

Aan de aanvrager wordt een voorschot op de projectsubsidie verleend. Het voorschot bedraagt 80% van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bedrag.

Artikel 11

Subsidievaststelling

In afwijking van artikel 14 van de Algemene Regeling SZW-subsidies wordt een verantwoording ingediend onder gebruikmaking van een formulier overeenkomstig het model van bijlage 2 van deze regeling.

Artikel 12

Publiciteit en evaluatie

1. De aanvrager verleent in overleg met de minister medewerking aan door de minister georganiseerde publicitaire en voorlichtingsactiviteiten gericht op de media, potentiële deelnemers, relevante organisaties en het grote publiek.

2. De aanvrager verleent medewerking aan de opstelling van evaluatierapporten met betrekking tot deze subsidieregeling, en zal, indien het gesubsidieerde project niet in eigen beheer wordt uitgevoerd, zorgdragen dat de feitelijke uitvoerder van het project deze medewerking verleent.

Artikel 13

Inwerkingtreding

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 december 2004 en vervalt met ingang van 1 januari 2010.

2. De regeling, zoals die onmiddellijk voor de datum waarop deze vervalt geldt, blijft van toepassing op de financiële afwikkeling van de subsidie.

Artikel 14

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van bijlagen 1 en 2 die uiterlijk 1 december 2004 ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Den Haag.

Den Haag, 19 oktober 2004.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. van Hoof.

Toelichting

Algemeen

De Nederlandse bevolking vergrijst. Als de arbeidsparticipatie van alle leeftijdscategorieën blijft zoals die nu is, zal het aantal werkenden tot 2040 dalen van 8.296.000 tot iets meer dan 7 miljoen mensen. Tegelijkertijd stijgt het aantal 65-plussers van meer dan 2 miljoen tot meer dan 4 miljoen.

Zonder een verandering in de arbeidsproductiviteit, arbeidsparticipatie en economische structuur zal er in de komende jaren als gevolg van vergrijzing en ontgroening een belangrijk tekort ontstaan aan werknemers. Er zijn structureel te weinig schoolverlaters om aan de vraag naar nieuw personeel te voldoen. Als de economie de komende jaren weer aantrekt, kan er – net als aan het einde van de jaren ’90 – weer een tekort aan arbeidskrachten ontstaan. Zo’n tekort leidt tot een stijging van de loonkosten waardoor de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven verslechtert met negatieve gevolgen voor de economische groei.

Om de kosten van de vergrijzing op te vangen en het tekort aan arbeidskrachten in de toekomst tegen te gaan dient de arbeidsparticipatie verhoogd te worden. Onder ouderen is de arbeidsparticipatie erg laag dus daar valt relatief veel winst te behalen. Ook is het beter en langer benutten van opgebouwde expertise van belang voor een goed renderende arbeidsmarkt. Het te snel afschrijven van het opgebouwde menselijk kapitaal is economisch onverantwoord. Langer werken is voor alle partijen belangrijk. Voor de werkgevers om aan voldoende werknemers te kunnen komen en voor het waarborgen van kwaliteit van arbeid, voor werknemers voor het betaalbaar en in stand houden van sociale zekerheid (waaronder de oudedagsvoorziening) en zorg, en voor de overheid voor het betaalbaar houden van het sociale zekerheidsstelsel en het behoud van menselijk kapitaal. Overheid, sociale partners, werkgevers en werknemers moeten daarom gezamenlijk een participatiebevorderend ouderenbeleid voeren.

Op 29 april 2004 is het kabinetsstandpunt ‘stimuleren langer werken van ouderen’ naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2003/04, 27 046, nr. 5). In dit standpunt is de voorliggende stimuleringsregeling aangekondigd. De stimuleringsregeling heeft als doel projecten te subsidiëren om werknemers ook op oudere leeftijd in staat te stellen door te blijven werken, en daarmee een bijdrage te leveren aan het verhogen van de arbeidsparticipatie. Daarbij wordt ernaar gestreefd de arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar) te verhogen. Het kabinet wil dit bereiken door leeftijdsbewust beleid in bedrijven te stimuleren en een brede toepassing van instrumenten mogelijk te maken. Met leeftijdsbewust beleid wordt gedoeld op beleid waarin oog is voor de specifieke omstandigheden en behoeften van werknemers in de verschillende fasen van hun loopbaan. Werkgevers en werknemers kunnen profiteren van de aanbevelingen van de Taskforce Ouderen en Arbeid. Deze richten zich op bewustwording, op de zorg voor goede en voldoende arbeidskrachten en op het vergroten van de inzetbaarheid van werknemers. Het is van belang dat bedrijven zich de komende jaren voorbereiden op de uitdagingen die een veranderende samenstelling van het werknemersbestand tot gevolg kan hebben.

De uitvoering van de subsidieregeling zal door het Agentschap SZW geschieden. Ter ondersteuning van de uitvoering van projecten zal een externe organisatie worden ingehuurd.

De begrote beleidsuitgaven voor de stimuleringsregeling bedragen 21 mln. euro voor de jaren 2004–2007. Dit betreft zowel de kosten van projectfinanciering als uitvoering en organisatie. In de jaren 2006 en 2007 zal het aantal te honoreren projecten aanzienlijk hoger liggen dan in 2005, vanwege een groter budget dan voor het jaar 2005.

Uit SEOR-onderzoek (Meer vrouwen en ouderen aan het werk: wat zijn de randvoorwaarden voor werkgevers, juni 2003) komt naar voren dat zeker kleine bedrijven vanwege schaalnadelen of beperkte financiële mogelijkheden met knelpunten te maken hebben bij het vorm geven van meer leeftijdsbewust beleid. Voor kleine bedrijven is het daarom belangrijk gebruik te kunnen maken van een infrastructuur op een hoger niveau. Daarom wordt naast werkgevers ook bedrijfstakorganisaties en brancheorganisaties de mogelijkheid geboden om subsidieaanvragen voor projecten in te dienen ten behoeve van bedrijven met minder dan 30 werknemers in dienstbetrekking.

Er zijn verschillende oorzaken voor de relatief lage arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar). In het vorenvermelde kabinetsstandpunt is ingegaan op de vier belangrijkste belemmeringen, te weten financiële prikkels, verhouding loonkosten versus productiviteit, aanpassingsmogelijkheden voor werkgevers/werknemers en beeldvorming en bewustwording. Deze belemmeringen vormen voor het kabinet tevens het aangrijpingspunt voor acties. Om de arbeidsparticipatie van ouderen te vergroten zullen de factoren die deze participatie belemmeren moeten worden weggenomen. Financiële prikkels om doorwerken te bevorderen worden gezien als een noodzakelijke maar niet als voldoende voorwaarde voor het stimuleren van langer werken. Ook dient geïnvesteerd te worden in het in staat stellen van werknemers om actief te blijven op de arbeidsmarkt en het scheppen van een cultuur waarin langer werken normaal is.

De stimuleringsregeling is als maatregel bedoeld om belemmeringen weg te nemen die tot gevolg hebben dat werknemers vroegtijdig (moeten) stoppen met werken. Bij deze belemmeringen kan als voorbeeld gedacht worden aan vooroordelen en ‘negatieve’ stereotypen over oudere werknemers, inrichting van de werkplek of inhoud van de functie, geringe loopbaanmogelijkheden en langdurige (zowel fysieke als mentale) belasting van werknemers.

In algemene zin is richtinggevend dat werknemers ook op oudere leeftijd in staat zullen zijn om door te (kunnen) werken. Dat betekent niet dat aanvragen voor projectsubsidie gericht op het gehele werknemersbestand (inter-generationele aanpak) worden uitgesloten. Leeftijdsgrenzen zijn niet bepalend. De focus kan ook liggen op leeftijdsgroepen beneden 55 jaar teneinde via preventief beleid voortijdige uitstroom te voorkomen.

Artikelsgewijs

Met betrekking tot de afzonderlijke artikelen wordt nog het volgende opgemerkt:

Artikel 1. Definities

Ten aanzien van de definitie leeftijdsbewust beleid kan, in aanvulling op hetgeen is opgemerkt in het algemeen deel van de toelichting, het volgende worden opgemerkt. Het streven is om de arbeidsparticipatie van oudere werknemers (55–64 jaar), zoals verwoord in het kabinetsstandpunt (Kamerstukken II, 2003/04, 27 046, nr. 5), te bevorderen. De projecten in het kader van onderhavige subsidieregeling kunnen echter ook betrekking hebben op werknemers jonger dan 55 jaar teneinde omstandigheden te creëren om het voor werknemers in de toekomst mogelijk te maken op latere leeftijd te blijven participeren op de arbeidsmarkt.

Artikel 2. Aanvragers

Dit artikel geeft aan wie de projectsubsidie op grond van de Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid kunnen aanvragen. Het gaat hierbij om werkgevers, brancheorganisaties of bedrijfstakorganisaties. Tevens wordt in artikel 2 geregeld dat de subsidie slechts wordt verstrekt aan de subsidieaanvrager. Met betrekking tot de subsidieverlening op grond van onderhavige regeling is ook de Algemene Regeling SZW

subsidies van toepassing. Deze regeling is onder meer te vinden op www.agentschapszw.nl. Tevens is de Algemene wet bestuursrecht en de Kaderwet SZW-subsidies van toepassing.

Artikel 3. Aard van de projecten

Dit artikel geeft een beschrijving van de aard van de projecten die voor subsidiëring in aanmerking kunnen komen. Per aanvraagtijdvak wordt nadere invulling gegeven aan de aard van de projecten. De subsidie wordt slechts verstrekt voor projecten die tot doel hebben om werknemers ook op oudere leeftijd in staat te stellen door te blijven werken en daarmee een bijdrage te leveren aan het verhogen van arbeidsparticipatie en te voorkomen dat werknemers voortijdig het arbeidsproces verlaten. De projecten in dit kader zijn gericht op verbetering van de positie van werknemers, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden en behoeften van werknemers in de verschillende fasen van hun loopbaan. Het doel is om te voorkomen dat werknemers voortijdig het arbeidsproces verlaten. Uitgezonderd zijn activiteiten waarbij sprake is van een financiële beloning aan werknemers en bijvoorbeeld het aanschaffen van meubilair.

Bij werkgevers wordt subsidie verstrekt voor projecten in de eigen organisatie of onderneming. Bij brancheorganisaties en bedrijfstakken geldt dat zij subsidie kunnen aanvragen voor de in de projectaanvraag aangeduide organisaties.

Artikel 4. Subsidieverstrekking en aanvraagtijdvakken

Dit artikel geeft aan dat voor belanghebbenden periodiek de gelegenheid wordt geopend projectsubsidieaanvragen in te dienen. De eerste twee aanvraagtijdvakken lopen van 1 december 2004 tot en met 31 januari 2005 en 1 juni 2005 tot en met 31 juli 2005. Per aanvraagtijdvak kan een aanvrager meerdere aanvragen indienen, doch slechts één aanvraag om projectsubsidie kan worden verleend. De aanvraagtijdvakken liggen in de periode 2004 tot en met 2007. Latere aanvraagtijdvakken dan 2005 zullen te zijner tijd in deze regeling worden opgenomen. In de artikelen 4, tweede lid, en 5, vierde lid, worden nadere regels gesteld aangaande de periode en de projecten die voor subsidie in aanmerking komen. In artikel 7 worden nadere regels gesteld omtrent de bedragen die voor de verschillende categorieën aanvragers beschikbaar zijn. Aanvragen die voor de dag dat het aanvraagtijdvak is opengesteld worden ingediend, worden niet in behandeling genomen en geretourneerd.

Artikel 5. De aanvraag

De aanvraag kan slechts betrekking hebben op één project en wordt ingediend door gebruikmaking van een door de minister verstrekt formulier. Op de aanvraag wordt uiterlijk 12 weken na het sluiten van een aanvraagtijdvak beslist. Voor uitvoering van de regeling kan de minister voorzien in ondersteunende dienstverlening ten behoeve van potentiële aanvragers. Het op basis van het derde lid vastgestelde aanvraagformulier bevat meer gedetailleerde eisen waaraan een project zal moeten voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen in de aanvraagronde 2004–2005. Nadrukkelijk wordt getoetst op het aantal werknemers dat bij de werkgever werkzaam is. Tevens bevat de aanvraag een uitgewerkte begroting en een ingevulde checklist ‘Leeftijdsspiegel’.

Deze checklist is bedoeld om te bepalen hoe een bedrijf of onderneming er voor staat als het gaat om de invloed van leeftijd en is een onderdeel van bijlage 1. Een werkgever dient als aanvrager een ingevulde checklist in. Aanvragers als bedrijfstakorganisaties en brancheorganisaties dienen ten behoeve van hun eigen organisatie geen checklist in; wel dienen zij van die bedrijven waarvoor de aanvraag voor projectsubsidie geldt, de door de desbetreffende bedrijven ingevulde checklist in.

Bijlage 1 zal uiterlijk 1 december 2005 ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Den Haag en gepubliceerd worden op www.agentschapszw.nl.

Artikel 6. Weigering van projectsubsidie

Naast de in de Algemene wet bestuursrecht, de Kaderwet SZW-subsidies en de Algemene Regeling SZW-subsidies genoemde weigeringsgronden, staan in dit artikel nog een tweetal gronden opgesomd waarop projectsubsidie kan worden afgewezen.

Artikelen 7 en 9. Subsidieplafond en Subsidiehoogte

De projectsubsidieaanvragen dienen ondermeer een projectbeschrijving en een begroting te bevatten. Op basis daarvan kunnen projectsubsidies worden verleend, waarbij per project het maximale subsidiebedrag wordt bepaald.

In de beschikking tot verlening van projectsubsidie wordt een maximumbedrag vastgesteld dat aan subsidie verstrekt zal worden. Bij de beschikking tot verlening van de projectsubsidie kunnen ondermeer nadere voorwaarden worden opgenomen met betrekking tot de door de aanvrager vast te leggen gegevens, opdat een goed inzicht kan worden gehouden in de voortgang van het gesubsidieerde project. In de beschikking wordt aangegeven voor welke projecten of activiteiten subsidie is verstrekt. Dit staat in de Algemene Regeling SZW-subsidies.

Artikel 8. Subsidiabele activiteiten

Na voltooiing van het gesubsidieerde project volgt een eindafrekening, waarbij de hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de in de beschikking aangegeven producten en activiteiten die door de aanvrager zijn ontwikkeld en/of uitgevoerd. Hierbij dient (zoveel mogelijk) een kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving gegeven te worden van producten en/of activiteiten die zijn ontwikkeld en/of uitgevoerd. Daarbij dient de subsidieontvanger bij de ondertekening expliciet te verklaren dat de verantwoordingsinformatie, inclusief verslag resultaten, juist en volledig is en naar waarheid is opgesteld.

Voor de BTW-plichtige subsidieontvangers (die de BTW kunnen verrekenen) wordt de BTW niet gesubsidieerd.

Artikel 10. Bevoorschotting

Bij toekenning van projectsubsidie wordt een voorlopig voorschot verstrekt van maximaal 80% van de verleende subsidie.

Artikel 11. Subsidievaststelling

Wat betreft de verantwoordingsinformatie is aangesloten bij wat hierover is geregeld in de Algemene Regeling SZW-subsidies. In afwijking van de Algemene Regeling SZW-subsidies wordt de verantwoording in het kader van de Tijdelijke subsidieregeling stimuleren leeftijdsbewust beleid ingediend conform bijlage 2 van deze regeling.

Artikel 12. Publiciteit en evaluatie

Een subsidieontvanger zal bereid moeten zijn medewerking te verlenen aan publicitaire en voorlichtingsacties die door of in opdracht van SZW worden georganiseerd rondom het thema ‘langer werken’. De kosten van die acties komen ten laste van SZW of van derden die in opdracht van het ministerie van SZW belast zijn met de uitvoering van de regeling.

De stimuleringsregeling voor innovatie van leeftijdsbewust beleid moet als resultaat opleveren dat bedrijven nieuw beleid voeren met als doel om werknemers in staat te stellen langer te blijven doorwerken. Aan het einde van deze periode moet door evaluatieonderzoek het gebruik van nieuwe instrumenten voor leeftijdsbewust beleid in belangrijke mate kunnen worden aangetoond.

Artikel 13. Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang 1 december 2004. De bijlagen 1 en 2 worden uiterlijk 1 december 2004 ter inzage gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Den Haag en op de website www.agentschapszw.nl gepubliceerd.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.A.L. van Hoof

Naar boven