Tijdelijke vrijstellingsregeling Bouwstoffenbesluit 2004

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 oktober 2004, nr. BWL/2004095093, houdende aanpassing van bepaalde, op grond van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming geldende eisen ten aanzien van het gebruiken van bouwstoffen op of in de bodem (Tijdelijke vrijstellingsregeling Bouwstoffenbesluit 2004)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 64 van de Wet bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

Definities

1. Op deze regeling zijn de begripsbepalingen van artikel 1 van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming van toepassing.

2. In deze regeling wordt verstaan onder:

a) Besluit: Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming;

b) bijlage 2: de bij het Besluit behorende bijlage 2;

c) Uitvoeringsregeling: de bij het Besluit behorende Uitvoeringsregeling;

d) project: een combinatie van werken die worden uitgevoerd als samenhangend en in tijd en plaats afgebakend geheel.

Artikel 2

Toepasselijkheid

1. Deze regeling is van toepassing op het gebruiken van bouwstoffen op of in de bodem overeenkomstig hoofdstuk 2 van het Besluit.

2. De vrijstelling voor sulfaat als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder g is, met uitzondering van het gebruiken van kleischelpen in duingebieden, niet van toepassing op het op of in de bodem gebruiken van bouwstoffen in:

a) gebieden die krachtens de artikelen 7 of 21 van de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument, onderscheidenlijk zijn aangewezen als staatsnatuurmonument;

b) gebieden die krachtens richtlijn nr. 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103) zijn aangewezen als speciale beschermingszone;

c) gebieden die krachtens richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) zijn aangewezen als speciale beschermingszone, en

d) gebieden die bij de provinciale milieuverordening als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet milieubeheer zijn aangewezen voor de waterwinning.

Artikel 3

Vrijstelling verbod overschrijding samenstellings- en immissiewaarden

1. In dit artikel wordt verstaan onder toegestane samenstellings- of immissiewaarde van een stof: de samenstellings- of immissiewaarde van een stof, zoals aangegeven in bijlage 2.

2. Voor het op of in de bodem gebruiken van bouwstoffen, niet zijnde grond, wordt voor de volgende stoffen vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit, indien de immissie van de stof niet meer bedraagt dan driemaal de daarvoor toegestane immissiewaarde:

a) antimoon;

b) barium;

c) molybdeen;

d) seleen;

e) vanadium;

f) fluoride;

g) sulfaat.

3. Voor het op of in de bodem gebruiken van keramische dakpannen, metselbakstenen, straatbakstenen, mijnsteen en gieterijreststoffen wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor de immissiewaarde voor arseen, indien de immissie van arseen niet meer bedraagt dan tweemaal de daarvoor toegestane immissiewaarde.

4. Voor het op of in de bodem gebruiken van recycling brekerzand, sorteerzeefzand en brekerzeefzand wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor de immissiewaarde voor koper, indien de immissie van koper niet meer bedraagt dan tweemaal de daarvoor toegestane immissiewaarde.

5. Voor het op of in de bodem gebruiken van betongranulaat, menggranulaat, hydraulisch menggranulaat, metselwerkgranulaat, vormzand, gieterijreststoffen, brekerzeefzand en recycling brekerzand wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor de samenstellingswaarde voor minerale olie, indien de samenstelling van minerale olie niet meer bedraagt dan tweemaal de daarvoor toegestane samenstellingswaarde.

6. Voor het op of in de bodem gebruiken van bouwstoffen, niet zijnde grond, waarvan de toegestane samenstellingswaarde voor EOCl (totaal) wordt overschreden, wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor de samenstellingswaarde voor EOCI (totaal), indien de in EOCl (totaal) aanwezige halogeenverbindingen de toegestane samenstellingswaarden voor elk van die verbindingen niet overschrijden.

7. Voor het op of in de bodem gebruiken van asfalt of asfaltbeton en gevelpleisters wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor de samenstellingswaarden voor EOCl (totaal).

8. Voor het op of in de bodem gebruiken van asfalt of asfaltbeton wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor de samenstellingswaarden voor individuele PAK’s.

9. Voor het op of in de bodem gebruiken van avi-bodemas wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor de immissiewaarde voor molybdeen.

10. Voor het op of in de bodem gebruiken van drinkwaterreststoffen wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor de immissiewaarde voor bromide, indien de immissie van bromide niet meer bedraagt dan driemaal de daarvoor toegestane immissiewaarde.

11. Voor het op of in de bodem gebruiken van gieterijreststoffen, vormzand, asfalt of asfaltbeton, bitumen dakbedekkings- en afdichtingsmaterialen en secundair bitumengranulaat in vormgegeven toepassingen wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor de samenstellingswaarde voor fenol, indien de samenstelling van fenol niet meer bedraagt dan driemaal de daarvoor toegestane samenstellingswaarde.

12. Voor het op of in de bodem gebruiken van mijnsteen wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor de immissiewaarde voor antimoon, indien de concentratie van die stof de waarde van 3 milligram per kilogram droge stof niet overschrijdt.

13. Voor het op of in de bodem gebruiken van thermisch gereinigd teerhoudend asfaltgranulaat wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor de immissiewaarde voor antimoon, mits de concentratie van die stof de waarde van 3 milligram per kilogram droge stof niet overschrijdt en de immissiewaarde voor fluoride, mits de concentratie van die stof de waarde van 500 milligram per kilogram droge stof niet overschrijdt.

14. Voor het op of in de bodem gebruiken van thermisch gereinigde grond met een gemeten lutumgehalte van minder dan 10% geldt, in afwijking van bijlage 2, voor de omrekening van de samenstellingswaarden van de standaardgrond naar de samenstellingswaarden van de te beoordelen grond, voor barium een lutumgehalte van 10%.

15. Voor het op of in de bodem gebruiken van E-vliegas wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor de immissiewaarden voor molybdeen en seleen, indien de isolatiemaatregelen en de daarbij behorende beheers- en controlemaatregelen worden getroffen die ingevolge artikel 10.1.1 van de Uitvoeringsregeling gelden voor de bijzondere categorie avi-bodemas, de E-vliegas tijdens aanleg tijdig, in ieder geval binnen twee dagen, wordt afgedekt en het vochtgehalte bij het aanbrengen zo laag mogelijk wordt gehouden. Voor het gebruik van E-vliegas in niet-standaard-toepassingen is artikel 10.3.1 van de Uitvoeringsregeling van overeenkomstige toepassing.

16. Voor het op of in de bodem gebruiken van kleischelpen in duingebieden wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor de immissiewaarde voor bromide en chloride.

17. De bepaling van de concentratie van antimoon en van fluoride, als bedoeld in het twaalfde en dertiende lid, vindt plaats overeenkomstig de volgende methoden:

a) de monstervoorbehandeling en de ontsluiting van het monster overeenkomstig het Accreditatie-programma Bouwstoffenbesluit (AP 04);

b) de analyse van het destruaat van het monster overeenkomstig de normvoorschriften, zoals aangegeven in bijlage A bij deze regeling.

18. De bepaling, bedoeld in het zeventiende lid, vindt plaats door een laboratorium dat is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie op grond van NEN-EN-ISO/IEC 17025, uitgave 2000 voor een van de in bijlage A bij deze regeling opgenomen NEN-normen.

Artikel 4

Vrijstelling verbod overschrijding samenstellingswaarden voor bitumen dakbedekkings- en afdichtingsmaterialen en secundair bitumengranulaat in vormgegeven toepassingen

Voor het op of in de bodem gebruiken van bitumen dakbedekkings- en afdichtingsmaterialen en secundair bitumen⁠granulaat in vormgegeven toepassingen wordt vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor individuele PAK’s, benzeen, ethylbenzeen, tolueen, xylenen, minerale olie en EOCl (totaal).

Artikel 5

Vrijstelling verbod overschrijding samenstellingswaarden voor bouwstoffen met een bitumencoating

Voor het op of in de bodem gebruiken van vormgegeven bouwstoffen met een bitumencoating in de burger- en utiliteitsbouw wordt voor de bitumencoating van de bouwstof vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor individuele PAK’s en minerale olie.

Artikel 6

Vrijstelling verbod overschrijding samenstellingswaarden voor bouwstoffen bestaande uit of voorzien van een organische coating met steenachtige toeslagstoffen

Voor het op of in de bodem gebruiken van vormgegeven bouwstoffen bestaande uit of voorzien van een organische coating met steenachtige toeslagstoffen in de burger- en utiliteitsbouw wordt voor de organische coating vrijstelling verleend van artikel 7, eerste lid, van het Besluit voor minerale olie.

Artikel 7

Vrijstelling onderzoeksplicht artikel 9 Besluit voor niet-vormgegeven bouwstoffen die slecht doorlatend zijn voor water

1. Voor het op of in de bodem gebruiken van grond wordt vrijstelling verleend van het bepalen van de immissie ingevolge artikel 9, vierde lid, van het Besluit en het bij een melding ingevolge artikel 11, zevende lid, juncto bijlage 3, onder 4, van het Besluit verstrekken van gegevens met betrekking tot de immissie uit de bouwstof in de bodem, indien een door Onze Ministers aangewezen instantie het uitlooggedrag conform NEN 7373 heeft trachten te bepalen gedurende een periode van ten hoogste 28 dagen en daarbij een hoeveelheid percolaat is verkregen die kleiner is dan overeenkomt met een L/S-waarde van 2.

2. Voor het op of in de bodem gebruiken van niet-vormgegeven bouwstoffen, niet zijnde grond, wordt vrijstelling verleend van het bepalen van de immissie ingevolge artikel 9, vierde lid, van het Besluit, indien een door Onze Ministers aangewezen instantie het uitlooggedrag conform NEN 7373 heeft trachten te bepalen gedurende een periode van ten hoogste 28 dagen en daarbij een hoeveelheid percolaat is verkregen die kleiner is dan overeenkomt met een L/S-waarde van 2.

3. De gegevens waaruit blijkt dat aan het eerste lid wordt voldaan, worden bij de melding als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Besluit verstrekt.

4. De gegevens waaruit blijkt dat aan het tweede lid wordt voldaan, worden tot vijf jaar na het tijdstip waarop de niet-vormgegeven bouwstof, niet zijnde grond, in een werk is aangebracht op verzoek van het bevoegd gezag verstrekt.

Artikel 8

Vrijstelling onderzoeksplicht artikel 9 Besluit voor metselmortel

Voor het op of in de bodem gebruiken van metselmortel in de burger- en utiliteitsbouw voor het metselen met vormgegeven bouwstoffen, wordt vrijstelling verleend van artikel 9 van het Besluit.

Artikel 9

Vrijstelling onderzoeksplicht artikel 9 en 11 Besluit voor hergebruik bouwstoffen

1. Voor de volgende situaties wordt vrijstelling verleend van artikel 9 van het Besluit:

a) het zonder bewerking en onder dezelfde condities opnieuw op of in de bodem gebruiken van vormgegeven bouwstoffen van beton, keramiek, natuursteen en bakstenen;

b) het opnieuw warm in situ op of in de bodem gebruiken van asfalt of asfaltbeton in wegverhardingen, indien conform het CROW-rapport 04-08 voorpublicatie 210 ‘Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt’’ wordt aangetoond dat het materiaal niet teerhoudend is.

2. Voor het binnen een project op of in de bodem zonder bewerking en onder dezelfde condities opnieuw gebruiken van grond die behoort tot de categorie 1-bouwstoffen wordt vrijstelling verleend van artikel 9 en artikel 11, zevende lid, juncto bijlage 3, onder 4, van het Besluit, mits wordt aangetoond dat de bouwstof voldoet aan de samenstellings- en immissiewaarden, zoals aangegeven in bijlage 2, van het Besluit:

a) op grond van algemene informatie; of

b) aan de hand van gegevens omtrent samenstelling en immissie die zijn bepaald in het kader van het eerdere gebruiken in een werk onder de vigeur van het Besluit of het IPO-interimbeleid ‘Werken met secundaire grondstoffen’.

3. Voor het binnen een project op of in de bodem zonder bewerking en onder dezelfde condities opnieuw gebruiken van categorie 1-bouwstoffen niet zijnde grond wordt vrijstelling verleend van artikel 9 van het Besluit, mits wordt aangetoond dat de bouwstof voldoet aan de samenstellings- en immissiewaarden, zoals aangegeven in bijlage 2, van het Besluit:

a) op grond van algemene informatie; of

b) aan de hand van gegevens omtrent samenstelling en immissie die zijn bepaald in het kader van het eerdere gebruiken in een werk onder de vigeur van het Besluit of het IPO-interimbeleid ‘Werken met secundaire grondstoffen’.

4. De gegevens als bedoeld in het tweede lid worden bij de melding als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Besluit verstrekt.

5. De gegevens als bedoeld in het derde lid worden tot vijf jaar na het tijdstip waarop een categorie 1-bouwstof niet zijnde grond in een werk is aangebracht op verzoek van het bevoegd gezag verstrekt.

Artikel 10

Zorgplicht vrijstelling onderzoeksplicht

De artikelen 7 tot en met 9 zijn niet van toepassing op bouwstoffen waarvan op grond van organoleptische waarneming of kennis niet kan of redelijkerwijs niet zou kunnen worden aangenomen dat die bouwstoffen voldoen aan de samenstellings- en immissiewaarden, zoals aangegeven in bijlage 2, van het Besluit.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 12

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke vrijstellingsregeling Bouwstoffenbesluit 2004.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 19 oktober 2004.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Toelichting

Hoofdstuk 1. Algemeen

1.1. Inleiding

In de brief van 17 oktober 2003 aan de Tweede Kamer (vergaderjaar 2003–2004, 29 200 XI, nr. 7) wordt ten aanzien van het Bouwstoffenbesluit (hierna: het Besluit) het volgende opgemerkt. ‘Het Bouwstoffenbesluit is na een lange en moeizame totstandkomingsgeschiedenis in werking getreden. Uit de evaluaties en de reacties van betrokken partijen komen zeer veel knelpunten naar voren. De gekozen beschermingsambitie en problemen in de normstelling hebben geleid tot een uitgebreide uitvoeringsregeling, vrijstellingen, gedoogbrieven en circulaires. Daardoor is het Bouwstoffenbesluit gecompliceerd en gedetailleerd geworden. Bovendien wordt de normstelling als te streng ervaren in vergelijking met andere normstellingskaders. Vanwege de inspanningen die het kost om het Bouwstoffenbesluit te doorgronden en uit te voeren, is door gemeenten en provincies herhaaldelijk de vraag opgeworpen of dit gerechtvaardigd is in het perspectief van andere milieuregelgeving.’

Aan de andere kant blijkt uit de reacties van de bij de uitvoering van het Besluit betrokken partijen dat de doelstellingen die het besluit nastreeft als nuttig worden ervaren en dat het besluit heeft gewerkt om het hergebruik te stimuleren en tegelijkertijd de bodem te beschermen. Het bouwstoffenbeleid kent ook een Europese component, de Bouwproductenrichtlijn. In Europees verband is nog veel discussie over de uitwerking van het milieuhoofdstuk van deze richtlijn. Er wordt op dit moment een inventarisatie uitgevoerd van de verschillende uitloogmethoden in Europa. Het is nog onzeker welke harmonisatie met betrekking tot de meetvoorschriften zal worden gekozen.

Daarnaast speelt de Kaderrichtlijn afvalstoffen een rol, omdat deze richtlijn vereist dat het afval wordt hergebruikt. Bij de doorlichting van het Besluit is duidelijk geworden dat fundamentele kritiekpunten niet door relatief kleine wijzigingen zijn op te lossen. Daarom lijkt de beste oplossing tot een radicale wijziging te komen en in plaats van het Besluit een nieuwe en veel eenvoudiger regeling tot stand te brengen. Onderdelen van deze eenvoudiger regeling zullen zijn een belangrijke vereenvoudiging van de bewijslast, nadrukkelijke aansluiting bij de Bouwproductenrichtlijn, een heroverweging van het normstelsel en een simpel regime voor bouwstoffen die vrijwel altijd aan de eisen voldoen.

De herziening van het Besluit zal geruime tijd in beslag nemen. De verwachting is dat een herzien Besluit in 2007 in werking zal kunnen treden. Voor de periode tot deze tijd is de onderhavige Vrijstellingsregeling Bouwstoffenbesluit 2004 (hierna te noemen: vrijstellingsregeling) opgesteld. Met de vrijstellingsregeling worden de meest acute knelpunten opgelost, zonder daarmee vooruit te lopen op definitieve besluitvorming met betrekking tot een nieuw Besluit.

1.2. Werkingssfeer

De vrijstellingsregeling is gebaseerd op artikel 64 van de Wet bodembescherming (Wbb), op grond waarvan het mogelijk is, de Technische commissie bodembescherming (TCB) gehoord, bij ministeriële regeling voor bepaalde categorieën van handelingen vrijstelling te verlenen van regels die gelden op grond van het Besluit, voor zover het belang van de bescherming van de bodem zich daartegen niet verzet. De vrijstellingsmogelijkheid is gecreëerd om te voorkomen dat de krachtens hoofdstuk III van de Wbb gestelde regels, zoals in het Besluit, van toepassing zullen zijn op situaties waarvoor de betreffende regels niet zijn bedoeld, alsmede met het oog op flexibiliteit in bijzondere gevallen, waarbij het van belang is dat de handelingen geen of slechts een beperkte verontreiniging of aantasting van de bodem veroorzaken.

De regeling is niet van toepassing op het gebruik van bouwstoffen in (of op de bodem onder) oppervlaktewater. Dit is niet om milieuhygiënische redenen, maar omdat in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren de grondslag voor het verlenen van vrijstellingen van eisen ontbreekt.

1.3. TCB-advies en notificatie

Voor de vrijstellingsregeling is op grond van artikel 64 van de Wbb advies gevraagd aan de TCB.

De TCB stemt met de vrijstellingsregeling in, gezien de afspraken die met de producenten van bouwstoffen en het bevoegd gezag zijn gemaakt. Met de producenten van bouwstoffen is afgesproken de bestaande kwaliteit van de bouwstoffen op het huidige niveau te houden en gedurende de periode tot de inwerkingtreding van een fundamenteel herzien Besluit het bevoegd gezag te voorzien van gegevens met betrekking tot de bedoelde kwaliteit. Met het bevoegd gezag is afgesproken dat zij de regels en afspraken die gelden tijdens deze overgangsperiode strikt zal handhaven. De TCB rekent er verder op dat de oplossingen die in deze vrijstellingsregeling voor incidentele gevallen van overschrijding worden geboden, in het herziene Besluit in algemene regels zullen worden omgezet.

De TCB acht het daarnaast noodzakelijk de vrijstelling voor sulfaat niet te laten gelden in kwetsbare gebieden, zoals natuur- of grondwaterbeschermingsgebieden. Bij het lokaal toepassen van met sulfaat verontreinigde grond buiten kwetsbare gebieden dient, ter voorkoming van waterkwaliteitsproblemen, rekening te worden gehouden met in de nabijheid gelegen stilstaande kleine wateren. Het gaat hier volgens de TCB nadrukkelijk niet om grote rijkswateren, maar om kleine, lokale stilstaande watertjes, bijvoorbeeld een vijver in een nieuwbouwwijk. Lokale overheden dienen hier bij het beoordelen van bouw- en inrichtingsplannen rekening mee te houden.

De ontwerpregeling is op 19 maart 2004 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen [2004/0085/NL] ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Daarbij is vermeld dat de artikelen 3 tot en met 6 de vrijstellingen betreffen van de immissiewaarde en de samenstellingswaarde voor enkele stoffen, zoals aangegeven in bijlage 2 van het Besluit voor het gebruiken van bouwstoffen op of in de bodem. De artikelen 7 tot en met 9 betreffen vrijstellingen van de plicht gegevens te bepalen en te verstrekken met betrekking tot de samenstelling van die bouwstof en de immissie in de bodem als gevolg van emissie uit die bouwstof, als bedoeld in artikel 9 van het Besluit. Deze aanpassingen hebben tot gevolg dat het hergebruik van bouwstoffen niet onnodig wordt belemmerd.

1.4. Administratieve lasten

In de onderhavige regeling vervalt de informatieplicht bij het opnieuw gebruiken van bepaalde vormgegeven bouwstoffen, het opnieuw warm in situ gebruiken van asfalt en het binnen een project opnieuw gebruiken van bouwstoffen, waardoor deze reeds eerder gebruikte bouwstoffen niet verplicht opnieuw hoeven te worden gekeurd (artikel 9, eerste lid van de regeling).

Jaarlijks worden naar schatting tussen de drie en zeven miljoen ton van de betreffende vormgegeven bouwstoffen opnieuw gebruikt. Indien wordt gewerkt met partijkeuringen van gemiddeld 2.000 ton á 3.000 Euro, levert de vrijstelling van informatieverplichtingen bij 5 miljoen ton een vermindering van de (bestuurlijke lasten voor overheden en) de administratieve lasten voor het bedrijfsleven als opdrachtgever op van in totaal circa 7,5 miljoen Euro per jaar.

Naar schatting worden jaarlijks enkele honderdduizenden tonnen asfalt opnieuw warm in situ gebruikt. Bij partijkeuringen van gemiddeld 10.000 ton á 3.000 Euro, levert de vrijstelling van informatieverplichtingen een vermindering van (de bestuurlijke lasten voor overheden en) de administratieve lasten voor het bedrijfsleven als opdrachtgever op van in totaal circa 50.000 Euro per jaar.

De hoeveelheid bouwstoffen die jaarlijks opnieuw worden gebruikt in een project wordt geschat op 50 miljoen ton. Bij partijkeuringen van gemiddeld 10.000 ton á 3.000 Euro, levert de vrijstelling van informatieverplichtingen een vermindering van (de bestuurlijke lasten voor overheden en) de administratieve lasten voor het bedrijfsleven als opdrachtgever op van in totaal circa 15 miljoen Euro per jaar.

In genoemde kosten zijn uitsluitend de onderzoekskosten berekend. Niet berekend zijn kosten voor begeleiding van het onderzoek, kosten voor eventueel benodigde wegafzettingen en de economische gevolgen van de daarmee samenhangende verkeershinder.

De vrijstelling van informatieverplichtingen houdt voor vormgegeven bouwstoffen van beton, keramiek, natuursteen en baksteen kort gezegd in dat de verplichting om aan het bevoegd gezag een bewijsmiddel ten behoeve van het aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit over te leggen vervalt. Tevens vervalt de eis dat tot vijf jaar na het tijdstip waarop deze bouwstoffen in een werk zijn aangebracht een dergelijk bewijsmiddel dient te kunnen worden overgelegd, indien het bevoegd gezag daarom verzoekt. De vrijstelling van informatieverplichtingen houdt voor het toepassen van bouwstoffen binnen een project kortgezegd in dat aan de verplichting om aan het bevoegd gezag een bewijsmiddel ten behoeve van het aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit te overleggen kan worden voldaan door op basis van algemene informatie aan te tonen dat de bouwstof zal voldoen aan de eisen of door het overleggen van gegevens over de kwaliteit van de bouwstof die zijn verkregen in het kader van het eerdere gebruik.

De overige onderdelen van de onderhavige regeling veranderen niets aan de huidige systematiek. Artikel 3 van de regeling betreft een vrijstelling van het verbod op overschrijding van de samenstellings- en/of immissiewaarden voor een bepaald aantal stoffen (parameters) in zijn algemeenheid en daarnaast voor een aantal specifiek benoemde bouwstoffen. Door het toestaan van een overschrijdingsfactor zou in de praktijk de keuringsintensiteit met betrekking tot een bouwstof kunnen afnemen, waardoor de kosten voor de keuring dalen. Om dit te kunnen vaststellen zijn specifieke meetgegevens nodig. Deze informatie is echter niet openbaar en daarnaast bedrijfsgevoelig. In onderling overleg met het bedrijfsleven is met het oog hierop ten behoeve van het opstellen van de onderhavige regeling gekozen voor het overleggen van totaalgegevens per bouwstof. Deze gegevens zijn onvoldoende specifiek om de gevolgen voor de administratieve lasten te kunnen berekenen.

1.5. Uitvoering en handhaving

In de Wbb zijn bepalingen inzake het toezicht en de handhaving opgenomen die ook voor deze regeling van toepassing zijn. Zie voor een uitgebreide toelichting ‘Hoofdstuk 4. Uitvoering en handhaving van het besluit’ van de nota van toelichting bij het huidige Besluit.

Hoofdstuk 2. Vrijstellingsregeling artikelsgewijs

Artikel 1. Definitie project

Een project kan uit een combinatie van vele afzonderlijke werken bestaan, zoals ophogingen, rioleringen, geluidswallen, woningen en wegen. Kenmerk van één project is dat deze werken een samenhangend geheel vormen, zoals de aanleg van een woonwijk, spoorlijn of weg. De samenhang en afbakening in tijd en plaats moet blijken uit vastlegging in een of meerdere overeenkomsten tussen opdrachtgever en opdrachtnemer(s). Hierbij moet worden bedacht dat binnen een project meerdere opdrachtnemers een deel van het project voor hun rekening kunnen nemen, zodat een project ook groter kan zijn dan op basis van de omschrijving in een enkele overeenkomst kan worden vastgesteld. Deze definitie is relevant voor de vrijstellingen ingevolge artikel 9, tweede en derde lid. Voor het opnieuw gebruiken van bouwstoffen binnen de grenzen van een project kan onder de in die leden genoemde overige voorwaarden vrijstelling van kort gezegd de relevante informatieverplichtingen die het Besluit stelt, worden verkregen. Indien onduidelijk is of daadwerkelijk sprake is van het opnieuw gebruiken binnen een project kan het bevoegd gezag aan degene die de bouwstoffen opnieuw gebruikt (hierbij wordt aangesloten bij artikel 1, eerste lid, onder d van het Besluit) verzoeken dit aan te tonen door aan dit bevoegd gezag een of meerdere overeenkomsten te verstrekken.

Artikel 2. Toepasselijkheid

Met de in dit artikel genoemde uitzondering wordt invulling gegeven aan het advies van de TCB om de vrijstelling voor sulfaat, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder g, van deze regeling niet van toepassing te laten zijn in kwetsbare situaties. Het gaat daarbij vooral om beschermde natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden die gevoelig kunnen zijn voor een verhoogde uitloging van sulfaat. Ook gebieden die onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen vallen (de zogenaamde Natura 2000-gebieden) en gebieden die zijn aangewezen voor de (drink)waterwinning zijn uit voorzorg uitgesloten van de toepassing van deze regeling. Een uitzondering is gemaakt voor het gebruiken van kleischelpen in duingebieden. Duingebieden vallen vrijwel altijd onder voornoemde beschermingsgebieden en kleischelpen blijken een zodanige grote kans op overschrijding van de immissiewaarde voor sulfaat te hebben dat de toepassing van dit bij het gebied en omgeving horende materiaal ernstig zou worden beperkt. Gelet op de relatief geringe hoeveelheden materiaal die worden toegepast en het sulfaat dat vanwege depositie van zeewater via de lucht in dergelijke gebieden reeds continu terechtkomt, wordt genoemde vrijstelling voor sulfaat ook verantwoord geacht bij de toepassing van kleischelpen in beschermde natuurgebieden.

Artikel 3. Vrijstelling verbod overschrijding samenstellings- en immissiewaarden

Bij de evaluatie van het Besluit is gebleken dat een aantal bouwstoffen vanwege de normale spreiding in kwaliteit vaak wel, maar niet altijd volledig aan de in het Besluit gestelde waarden kan voldoen. De gemiddelde kwaliteit van deze bouwstoffen ligt onder het niveau van de toegestane waarden. Door zowel de spreiding die optreedt in de kwaliteit van de bouwstof als de spreiding die standaard optreedt binnen de toe te passen meetmethoden bestaat echter bij strikte handhaving een zodanige kans op afkeur dat voor leveranciers en toepassers de economische en juridische risico’s te groot worden en dat daardoor de afzet van de desbetreffende bouwstoffen wordt belemmerd. Daarnaast zijn er bouwstoffen waarin sommige componenten tamelijk frequent blijken voor te komen op het niveau van de toegestane waarden of net daarboven. Het gaat hierbij met name om minerale olie in betongranulaat, menggranulaat, hydraulisch menggranulaat, metselwerkgranulaat, vormzand, gieterijreststoffen, brekerzeefzand en recycling brekerzand, en enkele metalen in avi-bodemas en E-vliegas. Op dit moment is niet duidelijk of acties tot verbetering van de kwaliteit van deze bouwstoffen kunnen leiden tot het voldoen aan de huidige eisen.

In het kader van deze vrijstellingsregeling is geïnventariseerd bij welke bouwstoffen dit soort problemen voorkomen en in welke mate. Hiervoor is voornamelijk gebruik gemaakt van gegevens die in het verleden zijn verzameld en tevens van gegevens van de keuringen die in het kader van certificering in de afgelopen jaren zijn gedaan.

Ongeveer de helft van de onderzochte en gecertificeerde bouwstoffen blijkt in vrijwel alle gevallen aan de normen te kunnen voldoen, op hooguit een enkele incidentele uitschieter na. Bij de andere helft komen kleinere en soms grotere overschrijdingen voor, met name bij de immissiewaarden van enkele metalen en anionen. Het gaat hier dan vooral om stoffen die al eerder bij de recente tijdelijke vrijstellingsregeling voor grond en baggerspecie aan de orde waren: antimoon, molybdeen, seleen, vanadium, bromide, fluoride en sulfaat, maar het gaat soms ook om enkele andere stoffen.

Bij het ontwikkelen van het Besluit is vanuit het uitgangspunt dat de multifunctionaliteit van de bodem moet zijn gewaarborgd gekozen voor een concept van marginale bodembelasting. Dit concept is in het algemeen numeriek ingevuld als een belasting van de bodem ten gevolge van uitloging uit de bouwstof, die rekenkundig leidt tot een toename in de vaste fase van de bodem van ten hoogste 1% van de gehaltes van verontreinigende stoffen ten opzichte van de streefwaarden grond in 100 jaar, gemiddeld over één meter als homogeen te beschouwen standaardbodem. De stoffen waarmee de bodem belast wordt, zullen zich verdelen over de vaste en de vloeibare fase van de bodem; elke stof volgt daarbij zijn eigen verdelings- en transportpatroon. Op grond van de beschikbare kennis over dit transportgedrag wordt er van uitgegaan dat met deze mate van belasting in de meest voorkomende situaties het grondwater en het vaste deel van de bodem wordt beschermd op het niveau van de streefwaarden. Eenzelfde mate van bescherming wordt verwacht bij toepassingen in oppervlaktewater. Bij het vaststellen van de niveaus is destijds ook uitgegaan van de kwaliteit die voor de toen bekende bouwstoffen bereikbaar was (brongerichte benadering).

Zoals hierboven aangegeven, blijkt met de kennis van vandaag dat een grote groep bouwstoffen incidenteel of soms structureel tegen een aantal normen aanloopt

In het kader van de fundamentele herziening van het Besluit zal in het licht van een herbeoordeling van het concept van de marginale bodembelasting, respectievelijk herbeoordeling van de wijzen van toetsing bij partijkeuring en certificering, opnieuw naar de normen in het Besluit worden gekeken. Om op de korte termijn de geschetste onzekerheid en als gevolg daarvan belemmeringen van het hergebruik van de betrokken bouwstoffen tegen te gaan, worden vooruitlopend op de fundamentele herziening van het Besluit in deze regeling de toegestane waarden voor een aantal componenten in de bouwstoffen met een factor twee of drie verhoogd. Hiermee wordt bereikt dat de kans op overschrijding van de toegestane waarden bij een gelijkblijvende, gemiddelde kwaliteit wordt verkleind tot een marge die bij strikte handhaving niet meer op problemen stuit. De toegestane waarden betreffen zowel immissiewaarden als samenstellingswaarden, afhankelijk van de wijze waarop voor de betrokken componenten de toegestane waarden in het Besluit zijn vastgelegd.

Algemeen uitgangspunt bij deze tijdelijke aanpassingen is dat de kwaliteit van de bodembescherming in het algemeen geen verslechtering mag ondergaan. Dit betekent dat er van wordt uitgegaan dat de kwaliteit van de thans gebruikte bouwstoffen niet vermindert, dat niet structureel nieuwe bouwstoffen zullen worden toegepast die een grotere bodembelasting geven dan de thans gebruikte bouwstoffen, dat de producenten van bouwstoffen zich inspannen de oorzaken van de huidige overschrijdingen te traceren en verdere kwaliteitsverbetering voort te zetten of in gang te zetten, en hierbij steeds uitgaan van de stand der techniek. De geboden extra ruimte zal in deze lijn dus voornamelijk worden gebruikt om de nu bekende incidentele en/of beperkte overschrijdingen toe te staan en daarmee een beter uit te voeren en duidelijker te handhaven grens voor de kwaliteit van bouwstoffen te creëren. De nu gekozen aanpak houdt derhalve ook een inspannings- en resultaatsverplichting in naar producenten van bouwstoffen. De ontwikkelingen zullen worden bewaakt door een intensieve algemene monitoring van de kwaliteit. Jaarlijks zal een tussenevaluatie worden gemaakt op grond van deze monitoring van gegevens. Het volgen en beoordelen van deze kwaliteitsgegevens is ook een onmisbare schakel in het proces van verdere herziening van het Besluit. Immers, zonder een goed inzicht in de kwaliteit van bouwstoffen en zonder inzicht in de consequenties van bepaalde voor te stellen aanpassingen van toetsingsprotocollen zal het niet mogelijk zijn om verantwoorde keuzen bij de herziening van het Besluit te maken.

De voorstellen voor tijdelijke vrijstellingen zijn uitgewerkt in samenspraak met o.a. het betrokken bedrijfsleven en besproken in de Klankbordgroep Bouwstoffenbesluit waarin ook het bevoegd gezag is vertegenwoordigd. Het bedrijfsleven zal een belangrijke rol spelen bij de monitoring van de kwaliteit van de bouwstoffen en evenals het bevoegd gezag ook betrokken worden bij de fundamentele herziening van het Besluit.

Ter verduidelijking is in tabel 1 van deze toelichting een schematische weergave van de tijdelijke vrijstellingen van artikel 3 tot en met 6 opgenomen.

Artikel 3, lid 3: bouwstoffen met arseen

In een aantal bouwstoffen leidt de uitloging van arseen in te veel gevallen tot afkeur. Het gaat onder meer om bouwstoffen waarin arseen van nature voorkomt, zoals mijnsteen. In deze bouwstof is het gehalte aan arseen afhankelijk van de geologische formatie. Ook bouwstoffen waarin klei als hoofdbestanddeel voorkomt, kunnen van nature verhoogde gehalten aan arseen bevatten. Dit betreft keramische dakpannen, metselbakstenen en straatbakstenen. Om het (her)gebruik van deze algemeen geaccepteerde bouwstoffen niet te belemmeren, is gekozen voor een zodanige correctie dat de kans op overschrijding verwaarloosbaar is. In navolging van het voorgaande is ook voor gieterijreststoffen een correctie op de arseennorm toegepast. Ook hier geldt dat geen stoffen worden toegevoegd die arseen bevatten.

Artikel 3, lid 4: bouwstoffen met koper

Recycling brekerzand is een bouwstof waarvan ca. 25% de norm voor koper licht overschrijdt. Door een geringe correctie aan te brengen, kan het materiaal volledig worden toegepast met een verwaarloosbare kans op overschrijding.

Artikel 3, lid 5: bouwstoffen met minerale olie

In het algemeen voldoen bouwstoffen aan de eisen voor minerale olie, hetzij reeds bij de inwerkingtreding van het Besluit, hetzij door inmiddels genomen kwaliteitsmaatregelen. Voor enkele groepen van bouwstoffen worden echter met enige frequentie waarden rond de norm van 500 mg/kg of enigszins daarboven gevonden. Technische maatregelen hebben nog niet kunnen leiden tot het volledig voldoen aan deze norm. Door een aanpassing van de norm voor minerale olie met een factor 2 voor de bouwstoffen gieterijreststoffen, vormzand, alsook granulaten en zanden, afkomstig uit bouw- en sloopafval en renovatieafval, kan dit materiaal worden toegepast.

Artikel 3, lid 6: EOX als triggerwaarde

Voor de samenstellingswaarde voor EOX is de oude aanduiding EOCl (totaal) opgenomen, omdat deze aanduiding nog in bijlage 2 van het Besluit is opgenomen.

De samenstellingswaarde voor EOX geldt als triggerwaarde. Dit betekent dat overschrijding van de samenstellingswaarde voor EOX enkel als signaal moet worden opgevat dat de genormeerde halogeenverbindingen mogelijk in te hoge mate aanwezig zijn en dat het gehalte van deze verbindingen moet worden bepaald.

Artikel 3, lid 7: EOCl (totaal) in asfalt of asfaltbeton en gevelpleisters

Voor het gebruiken van asfalt of asfaltbeton op of in de bodem wordt vrijstelling verleend van de beoordeling op EOCl (totaal) vanwege het ontbreken van een gevalideerde meetmethode. Deze is nog in ontwikkeling.

Artikel 3, lid 8: PAK’s in asfalt of asfaltbeton

Voor het gebruiken van asfaltbeton op of in de bodem wordt vrijstelling verleend van de samenstellingswaarde van individuele PAK’s. De problematiek is identiek aan die van individuele PAK’s in bitumineuze dakbedekkings- en afdichtingsmaterialen. Zie hiervoor de toelichting bij de artikelen 4 tot en met 6.

Artikel 3, lid 9: avi-bodemas

Een deel van de avi-bodemas heeft thans een kwaliteit die voldoet aan de eisen voor een categorie 2-bouwstof. Door middel van kwaliteitsverbetering (ingangssturing, wijze van verbranding en nabehandeling) wordt er naar gestreefd de kwaliteit zodanig te verbeteren dat het materiaal in alle gevallen aan de eisen voor een categorie 2-bouwstof gaat voldoen en dat de bijzondere categorie op termijn kan vervallen.

In 70% van de avi-bodemas, aangemerkt als ‘bijzondere categorie-bouwstof’ tot 1 januari 2006, komt de mobiele stof molybdeen structureel voor met waarden die de norm overschrijden. Er is geen duidelijke oorzaak bekend van deze overschrijdingen, bijvoorbeeld gezien de samenstelling van het te verbranden afval. De stof is relatief mobiel, ook indien deze aanwezig is in beperkte gehalten. Voor koper wordt verwacht dat verder onderzoek naar kwaliteitsverbetering kan leiden tot een verlaging van de uitloging. De overschrijding die nu af en toe optreedt voor antimoon valt binnen de reeds eerder genoemde algemene verhoging van de norm voor antimoon.

In geval van avi-bodemas zal het materiaal gezien zijn aard altijd geïsoleerd moeten worden toegepast, hetzij als bijzondere categorie, hetzij als categorie 2-bouwstof. Indien de verlaging van de uitloging van koper wordt bereikt, kan met de vrijstelling voor molybdeen het materiaal worden toegepast als categorie 2-bouwstof en zal de bijzondere categorie kunnen vervallen.

Artikel 3, lid 10: bromide in drinkwaterreststoffen

In een groot deel van de drinkwaterreststoffen zijn emissies beperkt en kan het materiaal als niet-vormgegeven categorie 1-bouwstof worden toegepast. Een beperkt deel wordt voorts in vormgegeven materialen toegepast. Bij toepassen in vormgegeven materialen vermindert doorgaans de grootte en snelheid van uitloging.

Met eerdergenoemde algemene aanpassingen van de normen voor enkele stoffen en een specifieke aanpassing van de norm voor bromide met een factor 3 wordt het hergebruik van drinkwaterreststoffen beter mogelijk. De betreffende branche gaat verder na op welke wijze tot kwaliteitsverbetering kan worden gekomen, met name voor die situaties waar drinkwaterslib met hogere gehalten aan bromide wordt geproduceerd.

Artikel 3, lid 11: fenol in gieterijreststoffen, vormzand, asfalt of asfaltbeton, bitumen dakbedekkings- of afdichtingsmaterialen en secundair bitumengranulaat in vormgegeven toepassingen

Vormzand wordt toegepast om vloeibaar gietijzer te stollen. Aan vormzand worden harsen toegevoegd op basis van fenolen. Na een aantal malen gebruik is dit materiaal niet meer geschikt om als vormzand te gebruiken. Wel zou het kunnen worden toegepast als bouwstof. In een beperkt deel van de gevallen komt enige overschrijding van de norm voor fenol voor. Door de voorlopige aanpassing van de norm voor fenol kunnen de materialen veelal worden toegepast terwijl onderzoek kan worden uitgevoerd naar mogelijkheden om de kwaliteit verder te verbeteren.

Artikel 3, lid 12: antimoon in mijnsteen

In mijnsteen komt van nature antimoon voor, waarvan de immissie regelmatig groter is dan door de generieke verruiming kan worden ondervangen. In analogie met grond en baggerspecie is ervoor gekozen dit geen belemmering te laten zijn voor het hergebruik van mijnsteen. Daarom is in navolging van de vrijstellingsregeling voor grond en baggerspecie de immissie van antimoon in mijnsteen tijdelijk vrijgesteld, mits de samenstellingswaarde van antimoon in mijnsteen onder de streefwaarde blijft die geldt voor grond. Aangezien mijnsteen geen grond is, wordt deze waarde niet gecorrigeerd.

Artikel 3, lid 13: antimoon en fluoride in gereinigd TAG

Gereinigd TAG is thermisch gereinigd teerhoudend asfaltgranulaat. Door de thermische reiniging worden de aanwezige polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), die zich in het teer bevinden, vernietigd en blijft een mengsel van zand en grind over. Door het thermische proces neemt de uitloging van antimoon en fluoride, die van nature in het zand zitten echter toe, zodanig dat de immissie in zeer veel gevallen de norm overschrijdt. In analogie met grond en baggerspecie is ervoor gekozen dit geen belemmering te laten zijn voor het hergebruik van TAG. Daarom is in navolging van de vrijstellingsregeling voor grond en baggerspecie de immissie van antimoon en fluoride in TAG tijdelijk vrijgesteld, mits de samenstellingswaarde van antimoon en fluoride in TAG onder de streefwaarde blijft die geldt voor grond. Aangezien gereinigd TAG geen grond is, wordt deze waarde niet gecorrigeerd.

Artikel 3, lid 14: lutumcorrectie barium bij thermisch gereinigde grond

Bij thermische reiniging van grond neemt het lutumgehalte sterk af. Door de correctie op lutumgehalte wordt de samenstellingsnorm voor barium zeer streng, wat betekent dat zo’n 40% van de gereinigde grond niet aan de bariumnorm kan voldoen. Tegelijkertijd blijkt de biobeschikbaarheid van barium in grond vrijwel onafhankelijk te zijn van het lutumgehalte. Barium vormt in grond onoplosbare zouten, die ook bij een zeer laag lutumgehalte niet uitlogen en dus ook niet voor milieurisico’s zorgen. Daarom wordt het niet terecht geacht dat op barium een lutumcorrectie wordt toegepast. Om te voorkomen dat grond onnodig wordt afgekeurd op barium is ervoor gekozen het lutumgehalte in thermisch gereinigde grond te stellen op minimaal 10%, ook wanneer de werkelijke waarde lager ligt.

Artikel 3, lid 15: E-vliegas

In het Besluit is in de toelichting (3.3.2. Overige gebruiksvoorschriften) aangegeven dat op termijn voor vliegas van elektriciteitscentrales (E-vliegas) een bijzondere categorie in het Besluit zou kunnen worden opgenomen, wanneer de continuïteit van de huidige afzet in het geding komt. In het licht daarvan is de vrijstelling in dit artikellid opgesteld, aangezien er sinds 2001 een overschot aan poederkoolvliegas is ontstaan, waarvoor alternatieve afzetkanalen nodig zijn. Om dit mogelijk te maken, is, vanwege de uitloging van molybdeen en seleen, ervoor gekozen de toepassing van E-vliegas als bouwstof onder speciale voorwaarden toe te staan.

Standaard-toepassingen van E-vliegas

Wat betreft de standaard IBC-maatregelen bij toepassingen van E-vliegas bestaat de isolatiemaatregel uit een zogenaamde combinatie-afdichting, zijnde een bentonietlaag met daarboven een kunststoffolie. Voorts dient een scheidingslaag tussen de E-vliegas en de bentonietlaag te worden aangebracht om eventuele aantasting van de bentonietlaag te voorkomen. Aangezien in E-vliegas geen scherpe delen aanwezig zijn, zal deze scheidingslaag eenvoudig kunnen worden uitgevoerd. Een voorbeeld is een bentonietmat die aan de onderzijde is voorzien van een dunne kunststoffolie. De scheidingslaag tussen de E-vliegas en de bentonietlaag wordt verlangd vanwege de onzekerheid of de bentonietlaag onder invloed van de E-vliegas wordt aangetast.

Niet-standaard-toepassingen van E-vliegas

In andere gevallen dan die waarbij het bovengenoemde standaardpakket wordt toegepast, dient een gebruiker van E-vliegas ingevolge artikel 14, zesde lid van het Besluit van tevoren, bij gelegenheid van de in artikel 11 van het Besluit geregelde melding, de gegevens over te leggen over de te verwachten isolerende werking van de concrete maatregelen met betrekking tot de bovenafdichting die hij voornemens is te treffen. Die isolerende werking zal zodanig moeten zijn dat voldaan wordt aan de eisen die aan de bovenafdichting op grond van de bij of krachtens het eerste lid van artikel 14 van het Besluit, onder d en e, en het derde lid gestelde regels worden gesteld.

De gebruiker dient voor het beoordelen en voorspellen van de te verwachten isolerende werking van de bovenafdichting een deskundig bedrijf in te schakelen. De verplichte inschakeling van een deskundig bedrijf biedt een zekere waarborg dat de betreffende gegevens op een zorgvuldige manier tot stand komen en voldoende kwaliteit hebben.

Er zijn hypotheses dat de zoutconcentraties in het poriewater van E-vliegas zodanig gering zijn dat voor aantasting van de bentonietlaag niet hoeft te worden gevreesd. Hierover loopt echter nog een wetenschappelijke discussie. Een proefproject biedt een goede mogelijkheid om deze hypothese aan de hand van over meerdere jaren uitgevoerde monitoring in praktijkomstandigheden te toetsen. De uitvoering van dergelijke projecten wordt mogelijk gemaakt door toepassing van artikel 10.3.1 van de Uitvoeringsregeling. Gegevens over de te verwachten isolerende werking van de isolatiemaatregelen en daarbij behorende beheers- en controlemaatregelen dienen te worden overgelegd op de wijze die is aangegeven in de IBC-richtlijn, zijnde bijlage I van de Uitvoeringsregeling. Aan de hand van de uitkomsten van de monitoring en het mogelijk beschikbaar komen van nadere wetenschappelijke informatie, zal worden nagegaan of de in deze regeling voorgeschreven IBC-maatregelen bij de standaard-toepassing nog moet worden voorgeschreven. In afwachting daarvan blijft dit voorschrift, zoals verwoord in lid 15, van kracht.

Artikel 3, lid 16: kleischelpen

In duingebieden wordt veelal niet voldaan aan voetnoten 1 en 2c. van bijlage 2 van het Besluit. Voornoemde voetnoten brengen met zich mee dat geen immissiewaarde geldt voor chloride en bromide bij het gebruiken van een bouwstof op plaatsen waar een direct contact is of mogelijk is met brak oppervlaktewater of zeewater met van nature een chloridegehalte van meer dan 5000 mg/l. Toch is in duingebieden de bescherming van de bodem tegen chloride en bromide uit werken waarin kleischelpen worden gebruikt niet nodig, aangezien veelal sprake is van een zout milieu als gevolg van mariene invloeden, in de vorm van depositie door de lucht en als gevolg van zoute kwel.

Artikel 3, lid 17, onder b: bepalen concentratie antimoon en fluoride

Voor het bepalen van de concentratie van de stoffen antimoon en fluoride is aangesloten bij de wijze waarop dit in de Tijdelijke vrijstellingsregeling eisen grond en baggerspecie is geregeld.

De TCB heeft in het kader van de Tijdelijke vrijstellingsregeling eisen grond en baggerspecie geadviseerd vrijstelling te verlenen van de immissiewaarde voor onder meer antimoon, wanneer voor deze stof wordt voldaan aan de samenstellingswaarden voor schone grond. Omdat nog geen goed inzicht bestaat in de precieze aard en omvang over de problematiek van de in de Tijdelijke vrijstellingsregeling eisen grond en baggerspecie vrijgestelde stoffen1 , is ervoor gekozen de bovengrens te leggen op het niveau van de tussenwaarde, bedoeld in de Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering (Stcrt. 2000, 39), zijnde het gemiddelde tussen de streefwaarde en de interventiewaarde bodemsanering.

De in het twaalfde en dertiende lid opgenomen waarden voor de stoffen antimoon en fluoride, zijn het gemiddelde van de streefwaarde en de interventiewaarde bodemsanering, dan wel het gemiddelde van de streefwaarde en het indicatieve niveau van ernstige bodemverontreiniging. De streefwaarden, interventiewaarden bodemsanering en indicatieve niveaus voor ernstige bodemverontreiniging zijn ontleend aan genoemde circulaire.

Artikel 3, lid 17 en 18: uitvoering en kwaliteitseisen laboratorium

Voor antimoon en fluoride zijn nog geen voorschriften opgenomen in het Accreditatie-programma Bouwstoffenbesluit (AP 04). Het ontwikkelen van voorschriften voor deze stoffen zal plaatsvinden in de lopende herziening van AP 04. Om te voorkomen dat er knelpunten ontstaan ten aanzien van de certificatie geldt in de tussentijd het bepaalde in deze leden. Het zeventiende lid geeft aan hoe een laboratorium de bepaling moet uitvoeren, het achttiende lid bepaalt aan welke kwaliteitseisen het laboratorium moet voldoen. Als hieraan wordt voldaan, geldt deze bepalingswijze als voldoende gelijkwaardig aan een AP 04-keuring en mag dan worden toegepast bij partijkeuring en certificering vanmijnsteen en gereinigd TAG. Zodra het herziene AP 04 van kracht wordt zullen deze leden worden ingetrokken.

Artikel 4 t/m 6: Vrijstellingen voor bitumen dakbedekkings- en afdichtingsmaterialen, steenachtige bouwstoffen met een bitumencoating en bouwstoffen bestaande uit of voorzien van een organische coating met steenachtige toeslagstoffen

Bitumen bestaat grotendeels uit componenten van minerale olie met lange ketens en andere vergelijkbare organische verbindingen, die samen een goed samenhangend plastisch materiaal vormen. Bitumen wordt gebruikt als bindmiddel, als coating en als basis voor afdichtende dakbedekkingsmaterialen. Indien bouwproducten met bitumen met de standaardmethoden worden onderzocht op minerale olie, wordt dit in hoge mate gevonden, gezien de normale grondstoffen in dit materiaal. In bitumen zijn de minerale oliefracties echter goed gebonden. Derhalve is de toets op minerale olie niet van toepassing en wordt deze uitgezonderd. In de onderhavige artikelen worden enkele toepassingsvormen van bitumen opgenomen, die in het Besluit zelf ontbreken.

Bij de inwerkingtreding van het Besluit konden de samenstellingswaarden voor een aantal stoffen in bitumen niet adequaat worden gemeten. Dit betrof met name PAK’s, benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xylenen (BTEX). In aanvullend onderzoek van het ministerie van VROM en de bitumen-dakbedekkingsindustrie is een methode ontwikkeld waarmee PAK’s thans goed kunnen worden geanalyseerd. In het onderzoek bleken de gehalten aan totaal PAK's in bitumen en in bitumen dakbedekkingsmateriaal in alle gevallen binnen de eis van 75 mg/kg te blijven. Besloten is om de toetsing van de kwaliteit van deze materialen te beperken tot een toetsing aan de samenstellingswaarden voor PAK’s (totaal) en voor de individuele PAK’s vrijstelling te verlenen van de samenstellingswaarden. De individuele PAK’s blijken vrijwel altijd te voldoen aan de samenstellingswaarden van het Besluit. Alleen chryseen en benzo(a)pyreen zitten af en toe dicht tegen de grenswaarden aan. Tevens wordt vrijstelling gegeven van de beoordeling op BTEX en EOCl (totaal) vanwege het ontbreken van gevalideerde meetmethoden voor deze bouwstoffen. Deze zijn nog in ontwikkeling.

Aan dit artikel is de stof secundair bitumengranulaat toegevoegd. De grondstof betreft zowel materiaal dat vrijkomt bij de productie van bitumen dakbedekkingsmateriaal, als reeds toegepast bitumen dakbedekking. Voor dit materiaal gelden dezelfde specificaties als voor (primair) bitumen dakbedekking.

Artikel 7: Vrijstelling onderzoeksplicht artikel 9 Besluit voor niet-vormgegeven bouwstoffen die slecht doorlatend zijn voor water

Het betreft hier met name dichte klei en bentoniethoudende afdichtingsmaterialen. Voor deze dichte materialen is het niet mogelijk om de kolomproef uit te voeren, omdat er binnen een redelijke onderzoekstijd te weinig water door de proefopstelling kan lopen. Deze materialen zijn slecht doorlatend voor water. Transport van eventueel aanwezige verontreinigingen zal daardoor in het algemeen ook veel geringer zijn dan uit andere bouwstoffen. De risico’s voor de omgeving zijn daardoor gering.

Momenteel wordt onderzocht op welke wijze aanpassingen van de kolomproef mogelijk zijn. Hierbij wordt gedacht aan het toevoegen van glasparels om de doorlatendheid te vergroten, het uitvoeren van een centrifugeproef of andere proeven. Hoewel het uitvoeren hiervan op dit moment technisch al mogelijk is, moeten de werkvoorschriften nog worden genormaliseerd. Wanneer dit is gebeurd, is het mogelijk om de betreffende, aangepaste norm op te nemen in de regelgeving.

De vrijstelling wordt verleend voor de situatie dat de hoeveelheid water minder is dan overeenkomt met een L/S-waarde van 2. Voor L/S-waarden tussen 2 en 10 wordt het door gelijktijdige aanpassing van de Uitvoeringsregeling mogelijk om de daarbij bepaalde cumulatieve uitloging om te rekenen naar de immissie.

Omdat het uitlooggedrag niet kan worden bepaald, is het in beginsel niet mogelijk om op basis van uitloogonderzoek een bouwstof in te delen in een categorie 1- of een categorie 2-bouwstof. Door de vrijstelling wordt de bouwstof automatisch een categorie 1-bouwstof, tenzij de bouwstof op basis van overschrijding van de samenstellingswaarden van bijlage 2 moet worden aangemerkt als niet toepasbaar of de bouwstof en de onderzoeksinspanning voldoen aan de eisen om deze aan te merken als schone grond. Dit laatste kan zich bijvoorbeeld voordoen als uitloogonderzoek voor grond reeds wordt gestart in afwachting van onderzoeksresultaten die toetsing aan bijlage 1 mogelijk maken. Ten overvloede wordt daarbij opgemerkt dat geen vrijstelling wordt verleend van de samenstellingswaarden.

Indien de slecht doorlatende bouwstof grond betreft, is een meldingsplicht van toepassing. Bij de melding moeten gegevens worden verstrekt waaruit blijkt dat de bouwstof dermate slecht doorlatend is gebleken bij de uitvoering van de uitloogproef dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden dat binnen een periode van 28 dagen minder percolaat is verkregen dan overeenkomt met L/S van 2.

Indien de slecht doorlatende bouwstof geen grond betreft, is geen meldingsplicht van toepassing. Wel moeten dan in plaats van het verstrekken van de immissiegegevens op verzoek van het bevoegd gezag de gegevens worden verstrekt waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden.

De hiervoor genoemde gegevens komen daarmee in de plaats van de immissiegegevens die bij een melding worden verstrekt, dan wel op verzoek van het bevoegd gezag worden verstrekt.

Artikel 8:Vrijstelling onderzoeksplicht voor metselmortel

Ter uitvoering de motie Udo c.s. van 17 december 1998 met betrekking tot de gevolgen van het invoeren van certificering voor kleine bedrijven in het kader van het Besluit is in het voorjaar van 1999 een nadere analyse uitgevoerd van de economische positie van kleine bedrijven in relatie tot certificeringskosten binnen onder meer de metselmortelbranche. Uit deze analyse kwam naar voren dat voor kleine bedrijven in de metselmortelbranche grote negatieve economische gevolgen te verwachten waren. In die branche zouden marktverschuivingen kunnen ontstaan, omdat hier sprake is van een bijzondere situatie. De metselmortelsector kenmerkt zich doordat er veel kleine aanbieders zijn. Er is sprake van een relatief lage prijs per ton. Er is veel concurrentie en er zijn geen onderscheidende producteigenschappen tussen de door de bedrijven geproduceerde mortels. Destijds is besloten voor de metselmortelsector een nader onderzoek te starten om te kijken naar mogelijkheden om voor deze sector tot lagere certificeringskosten te komen en is in afwachting van de resultaten van dit onderzoek metselmortel uitgezonderd van bepaalde aspecten van de onderzoeksplicht in het Besluit. Het onderzoek heeft niet geleid tot andere conclusies. Besloten is om de onderhavige uitzonderingspositie voor metselmortel daarom te handhaven.

Artikel 9:Vrijstellingonderzoeksplicht voor bouwstoffen van beton, keramiek, natuursteen, bakstenen, asfalt of asfaltbeton

Uit hetgeen door de verschillende partijen tijdens de evaluatie van het Besluit naar voren is gebracht, is gebleken dat in een aantal situaties het onderzoeken van de milieuhygiënische kwaliteit volgens de eisen van het Besluit relatief kostbaar is in verhouding tot de milieuhygiënische risico’s. Het wordt als onnodig en ineffectief ervaren en het werkt belemmerend voor het hergebruik. Voor deze situaties wordt vrijstelling verleend voor het aantonen van de kwaliteit conform de eisen van het Besluit. Het betreft het opnieuw gebruiken van enkele specifieke vormgegeven bouwstoffen, het opnieuw gebruiken van asfalt of asfaltbeton en het opnieuw gebruiken van bouwstoffen binnen één project. Deze vrijstelling heeft mede tot doel om vooruitlopend op de voorgenomen herziening van het Besluit op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze ervaring op te doen met het verlichten van de onderzoeksplicht.

Bouwstoffen van beton, keramiek, natuursteen en bakstenen

Voor de genoemde vormgegeven bouwstoffen heeft de vrijstelling betrekking op de onderzoeksverplichtingen ingevolge artikel 9 van het Besluit. Gebleken is namelijk dat deze bouwstoffen ook na eerste toepassing vrijwel altijd aan de eisen van het Besluit voldoen en weer onder dezelfde condities als voorheen worden toegepast. Onder dezelfde condities wordt in dit kader bijvoorbeeld bedoeld dat straatklinkers weer als straatklinkers worden gebruikt, maar in een andere straat, dakpannen weer als dakpannen, maar op het dak van een ander huis, etc.

De vrijstelling is gezien de milieuhygiënische doelstelling van het Besluit niet van toepassing als de bouwstof is bewerkt. Onder bewerken wordt in dit verband verstaan het verrichten van handelingen waardoor de bouwstof qua samenstelling of emissie verandert.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat mijnsteen niet onder het begrip natuursteen valt en dat de onderzoeksverplichting wel geldt bij bouwstoffen die nieuw op de markt worden gezet en nieuw in een werk worden toegepast.

Asfalt of asfaltbeton

Uit de evaluatie van het Besluit is gebleken dat, behoudens incidentele overschrijdingen van de stoffen waarvoor in deze regeling vrijstelling wordt verleend, asfalt of asfaltbeton structureel voldoet aan de eisen van het Besluit. Voor vrijkomend asfalt is alleen van belang dat eventuele teerhoudende lagen apart worden afgevoerd, aangezien de aanwezigheid van teer leidt tot het niet voldoen aan de samenstellingswaarden van PAK’s. Voor zover asfalt of asfaltbeton niet teerhoudend is, is het vergelijkbaar met de bouwstoffen die in het eerste lid, onder a (beton, keramiek, natuursteen en bakstenen) zijn genoemd. In het eerste lid, onder b wordt derhalve vrijstelling verleend van de onderzoeksverplichtingen ingevolge artikel 9 van het Besluit voor het hergebruiken van asfalt of asfaltbeton in wegverhardingen, voor zover is aangetoond dat het vrijkomende asfalt niet teerhoudend is volgens de CROW-rapport 04-08 voorpublicatie 210 ‘Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt’ en het asfalt opnieuw warm in situ wordt gebruikt. Dit laatste betekent dat het asfalt in één procesgang wordt gefreesd en opnieuw wordt aangebracht, zonder tussenkomst van een asfaltcentrale. In genoemde publicatie wordt aan de hand van een stappenplan geïnventariseerd of teerhoudende lagen aanwezig zijn. Hiertoe wordt gekeken naar de leeftijd van de weg (recent asfalt is teervrij), zonodig indicatief bemonsterd en zonodig uiteindelijk een intensief onderzoek uitgevoerd.

Opnieuw gebruiken van bouwstoffen binnen één project

Voor het opnieuw gebruiken van bouwstoffen (inclusief grond) binnen één project heeft de vrijstelling eveneens betrekking op de onderzoeksverplichtingen ingevolge artikel 9 van het Besluit. Vaak kan niet worden voldaan aan de criteria die gelden in artikel 1, tweede lid van het Besluit dat met zich meebrengt dat de eisen van het Besluit verder buiten beschouwing zouden blijven. Redenen daarvoor kunnen zijn dat er geen sprake is van hergebruik in hetzelfde werk of dat het begrip ‘op of nabij dezelfde plaats’ niet geldt. Dit zorgt overigens voor veel discussies over deze begrippen. Toch is de gedachte achter artikel 1, tweede lid van het Besluit ook in deze situaties van toepassing, namelijk dat er weinig verandert aan de milieubelasting als een bouwstof wordt verplaatst. Met het oog op de controleerbaarheid en enige beperking van de afstand tussen plaats van vrijkomen en plaats van opnieuw toepassen, is als voorwaarde opgenomen dat het moet gaan om het hergebruik binnen één project. Wat de beperking van de afstand betreft wordt opgemerkt dat bij zeer grootschalige projecten de afstand in theorie groot kan zijn (bijv. tientallen kilometers). In de praktijk zal echter vanwege de transportkosten worden gestreefd naar een zo kort mogelijke afstand. Vanuit praktisch oogpunt geldt de vrijstelling daarom ongeacht de grootte van het project en is de afstand geen beoordelingscriterium. Voor een toelichting op het begrip project wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 1, tweede lid van deze regeling.

Ook deze bouwstoffen dienen onder dezelfde condities en zonder te zijn bewerkt te worden gebruikt, opdat de bouwstof qua samenstelling of emissie niet verandert.

De onderhavige vrijstelling geldt voor artikel 9 en 11, zevende lid van het Besluit. Voor categorie 1-grond die binnen een project opnieuw wordt gebruikt en die aan de overige in artikel gestelde voorwaarden voldoet, blijft derhalve het vereiste van een melding gelden.

De onderhavige vrijstelling geldt niet voor categorie 2-bouwstoffen. Reden hiervoor is dat het hergebruik van categorie 2-bouwstoffen binnen een project naar verwachting in de praktijk weinig zal voorkomen en het lonend is om de kwaliteit van deze bouwstoffen opnieuw te onderzoeken voordat wordt overgegaan tot het maken van veel hogere kosten voor IBC-maatregelen.

In het tweede en derde lid van artikel 9 wordt als voorwaarde voor de verlening van de vrijstelling gesteld dat op grond van algemene informatie aannemelijk moet zijn dat de betreffende bouwstoffen aan de eisen van het Besluit voldoen, of kan worden aangetoond dat de desbetreffende werken zijn aangelegd onder vigeur van het Besluit of het IPO-interimbeleid ‘Werken met secundaire grondstoffen’ binnen dat project.

Onder algemene informatie wordt in dit geval informatie verstaan die representatief is voor de betrokken bouwstof. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de landelijke kwaliteitsgegevens die per bouwstof worden verzameld. Een indicatie hiervan kan bijvoorbeeld worden verkregen uit Deelstudie B ‘Kwaliteit van bouwstoffen’ die is opgesteld naar aanleiding van de monitoring en de evaluatie van het Besluit in 2001.

Voor bouwstoffen waarvan op grond van algemene informatie geen duidelijkheid kan worden verkregen over de milieuhygiënische kwaliteit geldt dat zij, om in aanmerking te komen voor de onderhavige vrijstelling, afkomstig dienen te zijn uit werken die onder vigeur van het huidige Besluit, of het IPO-interimbeleid ‘Werken met secundaire grondstoffen’ zijn aangelegd. Om aan te tonen dat de desbetreffende bouwstoffen uit werken die zijn aangelegd onder vigeur van het Besluit of het IPO-interimbeleid ‘Werken met secundaire grondstoffen’ voldoen aan de huidige eisen van het Besluit, verstrekt degene die de bouwstoffen gebruikt op verzoek van het bevoegd gezag gegevens met betrekking tot de samenstellings- en immissiewaarden, zoals deze destijds aan het bevoegd gezag zijn overgelegd. Ook onder het interprovinciaal beleid voor de milieuhygiënisch verantwoorde toepassing van secundaire grondstoffen in werken (IPO-interimbeleid ‘Werken met secundaire bouwstoffen’, december 1994 en gewijzigd in juni 1997) golden sedert december 1994, tot de inwerkingtreding van het Besluit, reeds kwaliteitseisen voor de toepassing van secundaire bouwstoffen in werken.

Als voorbeeld van een bouwstof waarvan op grond van algemene informatie geen duidelijkheid kan worden verkregen over de milieuhygiënische kwaliteit, kan grond worden genoemd. Grond komt in uiteenlopende kwaliteiten voor, van schoon tot ernstig verontreinigd. Algemene informatie is derhalve niet toereikend en er zal in dat geval aanvullende specifieke informatie over de kwaliteit van de desbetreffende grond beschikbaar moeten zijn, conform het Besluit of het IPO-interimbeleid.

Met artikel 9 wordt in de eerste plaats vrijstelling verleend van artikel 9 van het Besluit dat bepaalt dat een bouwstof alleen op of in de bodem mag worden gebruikt indien de samenstelling en immissie op de daartoe voorgeschreven wijze is bepaald. Het voornemen om categorie 1-grond op of in de bodem te gebruiken moet op grond van artikel 11, eerste lid, van het Besluit worden gemeld aan het bevoegd gezag. De vrijstelling van artikel 9 heeft consequenties voor de invulling van die meldingsplicht. In artikel 11, zevende lid, van het Besluit is immers bepaald dat bij die melding de gegevens moeten worden overgelegd, zoals beschreven in bijlage 3 van het Besluit. Hieronder vallen onder meer de gegevens over de samenstelling en immissie of een erkende kwaliteitsverklaring, zoals beschreven onder punt 4 van bijlage 3 van het Besluit. Die beschrijving sluit aan bij de in artikel 9 van het Besluit voorgeschreven wijze van bepaling van de samenstelling en immissie die is vrijgesteld, waardoor in het tweede lid ook in vrijstelling van onderdeel 4 van bijlage 3 is voorzien.

Voor het op of in de bodem gebruiken van categorie 1-bouwstoffen niet zijnde grond geldt geen meldingsplicht en is derhalve geen vrijstelling vereist van artikel 11, zevende lid. Wel geldt ingevolge artikel 9, negende lid, van het Besluit de verplichting om tot vijf jaar na het aanbrengen van de desbetreffende bouwstof gegevens over de samenstelling en immissie de verstrekken indien het bevoegd gezag daarom verzoekt. Via de in het derde lid opgenomen algehele vrijstelling van artikel 9 van het Besluit is vrijstelling van die potentiële verplichting gerealiseerd.

In artikel 9, vierde lid en vijfde lid is bepaald dat voor grond die behoort tot de categorie 1-bouwstoffen bij de melding, respectievelijk voor categorie 1-bouwstoffen niet zijnde grond op verzoek van het bevoegd gezag gegevens moeten worden verstrekt waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld om in aanmerking te komen voor de vrijstelling. Enerzijds kan dit algemene informatie betreffen en anderzijds – voor zover nog beschikbaar – gegevens omtrent samenstelling en immissie die zijn bepaald in het kader van het eerdere gebruiken in een werk onder de vigeur van het Besluit of het IPO-interimbeleid ‘Werken met secundaire grondstoffen’. Deze gegevens zouden immers de bepaling van de samenstelling en immissie als bedoeld in artikel 9 van het Besluit overbodig maken en in de plaats daarvan kunnen worden gebruikt om aan te tonen dat aan de eisen van het Besluit inzake samenstelling en immissie wordt voldaan.

Als met algemene informatie wordt aangetoond dat de bouwstof voldoet, kan worden volstaan met een kopie van het desbetreffende document of met een verwijzing naar een rapport dat bijvoorbeeld via internet verkrijgbaar is. Indien de gegevens van het destijds verrichtte onderzoek van de kwaliteit van de bouwstof waarmee wordt aangetoond dat de bouwstof voldoet nog beschikbaar zijn, dient bij de melding het desbetreffende onderzoeksrapport te worden verstrekt.

Verhouding met andere artikelen van het Besluit

De werking van artikel 1, tweede lid van het Besluit blijft onverminderd van kracht, waardoor de vrijstellingen van artikel 9 van deze regeling pas van toepassing kunnen zijn indien niet wordt voldaan aan de criteria van artikel 1 tweede lid, van het Besluit. Artikel 1, tweede lid van het Besluit beperkt zich tot de tijdelijke uitname van een bouwstof uit een werk.

De werking van artikel 1, derde lid van het Besluit blijft eveneens onverminderd van kracht, waardoor de vrijstelling van artikel 9, tweede lid, van deze regeling pas van toepassing kan zijn indien niet wordt voldaan aan de criteria van artikel 1, derde lid van het Besluit.

Artikel 10: Zorgplicht vrijstelling onderzoeksplicht

In de artikelen 7 tot en met 9 is voor een aantal bouwstoffen onder voorwaarden vrijstelling verleend van een of meerdere informatieverplichtingen ingevolge artikel 9 van het Besluit. De bouwstoffen moeten ondanks die vrijstelling van de onderzoeksverplichtingen onverminderd voldoen aan de samenstellings- en immissiewaarden. De vrijstelling betekent daarmee dat mag worden aangenomen dat aan die vereisten wordt voldaan, maar dat een zorgplicht wordt gelegd bij de gebruiker van de bouwstof. Dat wil zeggen dat de vrijstelling niet geldt als er aanwijzingen zijn dat niet wordt voldaan aan de samenstellings- en immissiewaarden. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij waarneembare verontreinigingen, zoals olievlekken, bij bouwstoffen waarvan bekend is dat die in het verleden wel zijn toegepast maar vrijwel nooit voldoen en indien informatie omtrent het vorige gebruik daartoe aanleiding geeft.

Met organoleptische waarneming wordt zowel visuele waarneming als het waarnemen van geur bedoeld. Gelet op ARBO-regelgeving is het echter niet de bedoeling om actief aan de bouwstof te ruiken, maar wordt gedoeld op de situatie dat passief, bij bijvoorbeeld overslaghandelingen, een geur wordt waargenomen die kan wijzen op verontreiniging.

Bij de keuze om al dan niet gebruik te maken van de vrijstelling van informatieverplichtingen is het raadzaam om vroegtijdig contact op te nemen met het bevoegd gezag en in het bijzonder voorzichtig te zijn met bouwstoffen die niet onder het regime van het Besluit zijn gebruikt.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Bijlage A, behorende bij artikel 17, onder b

Normvoorschriften voor de analyse van het destruaat van antimoon en fluoride

Parameter

Normvoorschrift

Antimoon

NVN 7322, eerste druk, maart 1997

NVN 7323, eerste druk, maart 1997

NEN 6426, eerste druk, april 1995

Ontwerp-NEN 6966, eerste druk, oktober 2003

Fluoride

NEN 7320

VPR-C-8506

NEN 6483

Tabel 1

In onderstaande tabel is schematisch aangegeven welke bepalingen zijn opgenomen in artikel 3 tot en met 6 van deze regeling.

stcrt-2004-209-p19-SC67156-1.gif

Toelichting:

(1): Concentratie antimoon ≤ 3 mg/kg.

(2): Concentratie fluoride ≤ 500 mg/kg.

(3): IBC-voorschriften conform bijzondere categorie AVI-bodemas.

(4): Bij toepassing in duingebieden.

(5): Bij het gebruiken van een bouwstof op plaatsen waar een direkt contact is of mogelijk is met brak oppervlaktewater of zeewater met van nature een chloridegehalte van meer dan 5.000 mg/l geldt voor fluoride, in afwijking van de in de tabel aangegeven immissiewaarde, een immissiewaarde van 168.000 mg/m2 per 100 jaar.

(6): Voor sulfaat geldt in afwijking van de in de tabel aangegeven immissiewaarde:

a. een immissiewaarde van 300.000 mg/m2 per 1 jaar bij het gebruiken op of in de bodem van een niet-vormgegeven bouwstof die als categorie 1-bouwstof wordt toegepast;

b. een immissiewaarde van 540.000 mg/m2 per 1 jaar bij het gebruiken van een bouwstof op plaatsen waar een direct contact is of mogelijk is met brak oppervlaktewater of zeewater met van nature een chloridegehalte van meer dan 5.000 mg/l.

Naar boven