Unieke kansen regeling

Regeling van de Minister van Economische zaken van 26 oktober 2004, nr. WJZ 4067092, tot vaststelling van regels inzake subsidies energietransitie-experimenten (Unieke kansen regeling)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 1, vierde lid, 2, derde lid, 3, eerste lid, 4, vierde lid, 6, 7, eerste lid, 11, zesde lid, 19, vijfde lid, 20, tweede lid, en 22, tweede lid, van het Besluit EOS: demo en transitie-experimenten;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Economische Zaken;

b. het besluit: Besluit EOS: demo en transitie-experimenten;

c. project: een project als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, onder 2˚ van het besluit;

d. referentie-kosten: kosten voor een investering ten behoeve van een in Nederland gangbaar systeem, apparaat of techniek die in technisch opzicht vergelijkbaar is met een in Nederland uit te voeren project maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt als met het uit te voeren project, terwijl, in geval van een uit te voeren project voor hernieuwbare energie, de capaciteit voor de opwekking van energie van dat project ten minste overeenkomt met die van de eerstbedoelde investering.

Artikel 2

Als erkende transitiepaden als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van het besluit worden aangewezen de transitiepaden, genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

Artikel 3

Als thema’s binnen het streven naar een duurzame energiehuishouding als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het besluit en combinaties daarvan worden aangewezen:

a. biomassa;

b. nieuw gas/schoon fossiel en efficiënt gebruik van gas;

c. efficiëntieverbetering in de industriële sector.

Artikel 4

Het in artikel 3, eerste lid, van het besluit bedoelde maximale subsidiebedrag bedraagt per project € 4.000.000.

Artikel 5

1. De hoogte van de subsidiabele extra investeringskosten komt overeen met de som van de per kostensoort berekende investeringskosten van het project verminderd met de referentie-kosten, extra opbrengsten en enig ander extra voordeel gedurende de eerste vijf jaar van de gebruiksduur van de investering alsmede extra besparingen die met het project gemoeid zijn.

2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden berekend aan de hand van artikel 6 en de bij deze regeling behorende bijlage 2.

Artikel 6

1. Onder de kostensoorten, genoemd in artikel 4, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van het besluit wordt voor zover zij geactiveerd zijn op de fiscale balans, de taxatiewaarde niet te boven gaan en niet binnen 5 jaar worden afgeschreven respectievelijk verstaan:

a. wat betreft bedrijfsterreinen: de koopsom en overdrachtskosten met uitzondering van overdrachtsbelasting of de gekapitaliseerde erfpachtcanon exclusief de kosten van vestiging van de erfpacht, indien de grond van een gemeente of enig ander van overheidswege opgericht lichaam in erfpacht is verkregen;

b. wat betreft bedrijfsgebouwen en daartoe te rekenen centrale voorzieningen: de koopsom en de overdrachtskosten of de aan derden verschuldigde bouwkosten met uitzondering van de financieringskosten en de overdrachtsbelasting;

c. wat betreft machines en apparatuur: kosten van aanschaf ervan, met dien verstande dat wordt uitgegaan van de aan het project toe te rekenen afschrijvingskosten, berekend op basis van de historische aanschafprijzen en de door de belastingdienst geaccepteerde afschrijvingstermijnen, met uitzondering van mogelijkheden tot vervroegde afschrijving, of lease-termijnen, met uitzondering van financieringskosten, en gebaseerd op de bedrijfseconomische levensduur;

d. wat betreft materialen en hulpmiddelen: het verbruik ervan, gebaseerd op historische aanschafprijzen.

2. Voorts wordt onder de kostensoorten, genoemd in artikel 4, tweede lid, onderdelen e en f, van het besluit voor zover zij geactiveerd zijn op de fiscale balans respectievelijk verstaan:

a. wat betreft onderhoud en inspectie alsmede administratie met inbegrip van de verslagen, bedoeld in de artikelen 16 en 22, derde lid, onderdeel a, van het besluit, en beheer: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het eerste lid, de onderdelen a tot en met d;

b. wat betreft verzekeringen: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het eerste lid, de onderdelen a tot en met c;

c. wat betreft onvoorziene reparaties: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het eerste lid, de onderdelen b en c;

d. wat betreft monitoring: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan voortgangscontrole op een project;

e. wat betreft ontmanteling: kosten ervan voor zover gehele of gedeeltelijke verwijdering van een project in verband met milieubescherming verplicht is, te berekenen over een periode van ten hoogste 20 jaar;

f. wat betreft het geleidelijk opstarten en in gebruik nemen van een project: kosten ervan die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan capaciteitsverlies en gederfde inkomsten.

3. De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel h, van het besluit is ten hoogste 50 procent van de subsidie.

Artikel 7

1. De eerste periode in 2004 en 2005, bedoeld in artikel 6 van het besluit, na afloop waarvan de aanvragen worden behandeld die in die periode zijn ontvangen, wordt vastgesteld op 1 november 2004 tot en met 1 februari 2005, 17.00 uur.

2. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op aanvragen op grond van artikel 6 van het besluit, ontvangen in de in het eerste lid genoemde periode, wordt vastgesteld op € 12.500.000.

Artikel 8

Het formulier, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het besluit voor een aanvraag om subsidie is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

Artikel 9

Als criterium als bedoeld in artikel 11, zesde lid, van het besluit wordt vastgesteld: de mate waarin het project bijdraagt aan een duurzame energiehuishouding.

Artikel 10

Het bedrag, bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van het besluit is € 15.000.

Artikel 11

Het formulier, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het besluit voor een aanvraag om een voorschot is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

Artikel 12

Het formulier, bedoeld in artikel 22, tweede lid, van het besluit voor een aanvraag om subsidievaststelling is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Unieke kansen regeling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, te weten de vestiging aan de Juliana van Stolberglaan 3, 2509 AC Den Haag (e-mailadres: info@senter.nl) en die aan de Catharijnesingel 59, 3503 RE Utrecht (e-mailadres: info@novem.nl).

Den Haag, 26 oktober 2004.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan enige artikelen van het Besluit EOS: demo en transitie-experimenten (hierna: het besluit). Met dat besluit wordt beoogd energieonderzoek, in de vorm van demonstraties en transitie-experimenten, te stimuleren. Deze uitvoeringsregeling heeft als onderwerp transitie-experimenten.

Zoals reeds aangekondigd in de nota van toelichting op het besluit, wordt de onderhavige regeling vanwege het bijzondere karakter van energietransitie-experimenten, aangeduid met de naam ‘Unieke kansen regeling’ (UKR).

Samenloop met andere subsidieregelingen

Het is mogelijk, dat een project op grond van meer dan een regeling voor subsidie in aanmerking kan komen. Met het oog daarop bevat het besluit een tweetal anti-cumulatiebepalingen, te weten artikel 2, vijfde lid, onderdeel a, en artikel 3, derde lid. Alhoewel cumulatie met meerdere regelingen mogelijk is, bijvoorbeeld EIA, wordt hieronder ter verduidelijking alleen ingegaan op enkele gevallen waarbij sprake is van cumulatie van UKR-subsidie en MEP-subsidie (ingevolge de Elektriciteitswet 1998). Dit is in de praktijk namelijk de ingewikkeldste situatie, met een ingewikkelde regeling die nodig is om te voldoen aan de EU-regels inzake staatssteun.

a. Na verstrekking van MEP-subsidie wordt UKR-subsidie aangevraagd

In deze situatie wordt de aanvraag om UKR-subsidie afgewezen op grond van artikel 2, vijfde lid, onderdeel a, van het besluit. Er is, immers, al subsidie verstrekt als bedoeld in het onderdeel a. Het begrip ‘verstrekken’ kan zowel betrekking hebben op een beschikking tot verlening van een subsidie als op vaststelling ervan.

b. UKR-subsidie wordt aangevraagd en er is geen of nog geen MEP-subsidie aangevraagd

Bij de subsidieverstrekking op grond van de onderhavige uitvoeringsregeling wordt rekening gehouden met nog te verstrekken MEP-subsidies. Dit betekent dat op UKR-subsidie in mindering wordt gebracht een bedrag dat overeenkomt met in beginsel vijf jaar aan netto contante waarde aan MEP-subsidie (hierna: de volledige MEP-subsidie), mits vaststaat dat het onder deze regeling ingediende projectvoorstel ook in aanmerking kan komen voor een MEP-subsidie. Deze korting wordt ook toegepast, indien betrokkene niet voornemens zou zijn MEP-subsidie aan te vragen. De korting die wordt berekend, kan lager zijn dan de volledige MEP-subsidie, namelijk indien de aanvrager om UKR-subsidie aannemelijk kan maken dat hij minder dan de volledige MEP-subsidie zal ontvangen. Bijvoorbeeld in een geval dat het project in de opstartfase niet de volledige capaciteit zal benutten, maar geleidelijk aan in gebruik zal worden genomen. Indien de aanvrager dit niet aannemelijk kan maken, wordt de volledige MEP-subsidie op de UKR-subsidie in mindering gebracht.

Bij de beschikking tot vaststelling van de UKR-subsidie wordt, met betrekking tot de looptijd van het project, rekening gehouden met de daadwerkelijk ontvangen MEP-subsidie. Met betrekking tot de nog resterende periode (vijf jaar minus looptijd van het project), wordt voor de bepaling van de hoogte van de MEP-subsidie in beginsel uitgegaan van de gegevens zoals deze bij de aanvraag om UKR-subsidie zijn verstrekt. Het spreekt voor zich dat het subsidie-bedrag niet de maximaal toegestane investeringssteun, berekend op de voet van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG 2001 C 37), mag overstijgen (zie artikel 3, vierde lid, van het besluit).

Ten slotte wordt in dit verband nog opgemerkt dat ingevolge artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies de Minister van Economische Zaken, voor zover subsidieverstrekking in strijd is met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen de subsidie kan weigeren, lager kan vaststellen dan overeenkomstige de verlening, of een subsidieverlening dan wel vaststelling kan intrekken of ten nadele van de ontvanger kan wijzigen.

Het ontwerp van deze regeling is genotificeerd bij de Europese Commissie aangezien de regeling juridisch gezien betrekking heeft op technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, negende lid, tweede alinea, derde streepje van EG-richtlijn 98/34/EG. De Commissie heeft aangegeven dat er geen stand-stillperiode geldt (artikel 10, vierde lid, van Richtlijn 98/34/EG).

Beschrijving administratieve lasten

Alle projectindieners zullen een aanvraagformulier inclusief projectplan moeten indienen.

Om de administratieve lasten te verlagen is de mogelijkheid geschapen om elektronisch in te dienen. Een aantal voorstellen zal worden afgewezen. Middels advies vooraf door de uitvoerder van de regeling en goede communicatie over precieze doelstellingen en gevraagde activiteiten wordt zoveel mogelijk voorkomen dat indieners werk voor niets doen.

Alle projecten waaraan subsidie wordt toegekend zullen daarnaast met de volgende administratieve taken worden geconfronteerd:

– halfjaarlijkse voortgangsrapportage (de kosten van deze rapportage zijn subsidiabel)

– eindrapportage (de kosten van deze rapportage zijn subsidiabel)

– rapportage over gemaakte kosten (t.b.v. eindafrekening/voorschotten)

– accountantsverklaring bij € 50.000 of meer projectkosten

– medewerking aan evaluatie van de regeling.

De maximale lasten die het bovenstaande voor ondernemingen met zich meebrengt worden in totaal geschat op € 150.000. Daarnaast kunnen additionele administratieve lasten ontstaan indien de minister bij subsidieverlening verplichtingen oplegt.

De voorliggende regeling is aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) voorgelegd. Actal heeft te kennen gegeven de regeling niet te zullen toetsen op administratieve lasten.

Artikelen

Artikel 1, onderdeel d, en in verband daarmee de artikelen 5 en 6

Op grond van de Communautaire Kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu moet bij elke subsidieaanvraag worden berekend wat de maximale steunintensiteit is die voor de betrokken investering is toegestaan. Dit bedrag moet worden vergeleken met de berekening van de subsidie op grond van het besluit. De subsidie te verstrekken op grond van het besluit mag het bedrag van de maximale steunintensiteit niet overschrijden. De voor steun in aanmerking komende kosten ingevolge de genoemde kaderregeling, te weten de extra investeringskosten, worden berekend door op de totale investeringskosten voor het project in mindering te brengen de zogenoemde referentie-kosten, dat wil zeggen de kosten voor een investering die in technisch opzicht vergelijkbaar is met het uit te voeren project, maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt. Anders gezegd, de kosten die gemaakt dienen te worden om de bescherming van het milieu op een hoger niveau te brengen dan mogelijk bij een referentie-investering vormen de voor subsidiëring in aanmerking komende extra investeringskosten.

Indien het een project is met betrekking tot hernieuwbare energie, dient de capaciteit voor de opwekking van energie door het uit te voeren project ten minste gelijk te zijn aan die van een referentie-investering (bijvoorbeeld een gangbare installatie).

Artikel 2

In de afgelopen twee jaar hebben vier publiek-privaat samengestelde transitieteams, in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, een groot aantal transitiepaden verkend. De beschrijving daarvan is opgenomen in het rapport ‘Innovatie in het energiebeleid’ (Kamerstukken II 2003/04, 29 575, nr. 1). In dit rapport zijn de transitiepaden gegroepeerd naar ‘hoofdroutes’.

In het bovengenoemde rapport zijn de volgende criteria voor erkenning aangegeven:

a. substantie: het pad moet in potentie in 2020 minstens 10 % van de geformuleerde ambitie op de betreffende hoofdroute kunnen realiseren;

b. robuustheid: het pad moet in verschillende ‘wereldbeelden’ realiseerbaar zijn, ofwel niet te zeer afhankelijk van rooskleurige inschatting van externe factoren;

c. systeem-innovatie: het transitiepad moet bijdragen aan een innovatie van de energiehuishouding op systeemniveau (dat wil zeggen meer dan incrementele verbetering);

d. economie: het moet aannemelijk zijn dat het transitiepad over het geheel, dat wil zeggen van marktintroductie tot volle marktpenetratie, een batig maatschappelijk saldo oplevert;

e. draagvlak: het moet aannemelijk zijn dat het transitiepad maatschappelijk aanvaard wordt en dat er in het bedrijfsleven bereidheid is om erin te investeren.

Op grond van deze criteria zijn de transitiepaden beoordeeld en erkend. De erkende transitiepaden zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling. Hiermee vervalt de formulering van de transitiepaden zoals opgenomen in het rapport ‘Innovatie in het energiebeleid’ en in de Uitvoeringsregeling BSE-2003 Ondersteuning Transitie-Coalities.

De nu geformuleerde transitiepaden vormen een momentopname van het transitieproces tot nu toe. In het vervolg van de transitie-aanpak is voorzien dat er nog nieuwe transitiepaden worden geformuleerd. Deze nieuwe paden zullen eveneens door het Ministerie van Economische Zaken worden bezien. Na erkenning kunnen deze worden toegevoegd aan een volgende tender.

De afloop van een transitie-experiment is bepalend voor de vraag of een transitiepad daadwerkelijk begaanbaar is. Mocht uit het experiment blijken dat dit niet zo is, dan verliest een erkend transitiepad zijn status.

Artikel 6

Het spreekt voor zich dat de berekeningen van de in artikel 6 genoemde kosten die onderdeel uitmaken van de aanvraag om subsidie gedegen onderbouwd moeten zijn. Het totale bedrag aan extra investeringskosten bestaat uit de som van de per kostensoort berekende investeringskosten van het uit te voeren project verminderd met de referentie-kosten alsmede extra opbrengsten en andere voordelen.

Artikel 7

Het voornemen bestaat om in het jaar 2005 nog twee tenders te openen. De precieze data en de subsidieplafonds zijn op dit moment nog niet vastgesteld.

Artikel 9

Het criterium voor verduurzaming van de energiehuishouding is in het kader van deze regeling een samenstel van economische, ecologische en sociale aspecten.

Deze aspecten zijn deels al meegewogen bij de ‘erkenning’ van de transitiepaden. De ecologische en sociale aspecten van duurzaamheid spelen een rol bij de beoordeling en rangschikking van projecten per transitiepad. Daarbij kan worden gedacht aan:

– de milieuverbetering (CO2-emissiebeperking, vermindering van grondstofgebruik, reststoffen en lokale emissies) over de gehele keten van grondstof tot eindgebruik van het betreffende nieuwe energiesysteem ten opzichte van de referentie;

– de herkomst van gebruikte grond- en hulpstoffen (minimale aantasting van lokaal milieu, behoud van biodiversiteit);

– de sociale omstandigheden (welvaart, welzijn, arbeidsomstandigheden, gezondheid) waarin aan de betreffende voorzieningsketen wordt voldaan.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven