Wijziging Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen

Regeling tot wijziging van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen in verband met de implementatie van de wijzigingen van het Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen en richtlijn nr. 2004/89/EG

15 oktober 2004

Nr. HDJZ/BIM/2004-2587

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 2 en 5 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen;

Besluit:

Artikel I

Bijlage 1 bij de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. Na ‘4.4.2 Bedrijf’ wordt ingevoegd:

4.5. Gebruik van druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen)

4.5.1 Gebruik

4.5.2 Bedrijf

2. Deel 6 komt te luiden:

Deel 6: Voorschriften voor de constructie en beproeving van verpakkingen, IBC’s, grote verpakkingen en tanks.

3. Na ‘6.9.6 Kenmerking’ wordt ingevoegd:

6.10. Voorschriften voor de constructie, de uitrusting, de typegoedkeuring, het onderzoek en de kenmerking van druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen)

6.10.1 Algemeen

6.10.2 Constructie

6.10.3 Uitrustingsdelen

6.10.4 Onderzoek

B

Randnummer 1.1.3.6.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Indien gevaarlijke goederen, die behoren tot’ wordt vervangen door: Indien overeenkomstig 1.1.3.1 c) gevaarlijke goederen, die behoren tot.

2. In de tabel wordt in de rij van vervoerscategorie 0, in de tweede kolom, ‘3148 en 3207’ vervangen door: 3148, 3207 en 3372.

C

In randnummer 1.1.4.3 wordt ‘kolommen (12) en (13) van de IMDG Code’ vervangen door: kolommen (12) en (14) van de IMDG Code.

D

In randnummer 1.8.3.2, onderdeel b, wordt 1.1.3.1 vervangen door 1.1.3.6.

E

Randnummer 1.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de definitie van ‘drukhouder’ wordt ingevoegd:

Druk/vacuümtank (voor afvalstoffen): een tankcontainer of wissellaadtank, die hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen, met bijzondere constructiekenmerken en/of uitrustingsdelen om het laden en lossen van afvalstoffen als bedoeld in hoofdstuk 6.10 te vergemakkelijken.

Een tank die volledig voldoet aan de voorschriften van hoofdstuk 6.7 of 6.8 wordt niet beschouwd als druk/vacuümtank (voor afvalstoffen).

2. De definitie van ‘Tank’ komt te luiden:

Tank: een reservoir met inbegrip van de bedrijfsuitrusting en de constructieve uitrusting. Indien deze term zonder nadere aanduiding wordt gebruikt, omvat deze tankcontainers, transporttanks, reservoirwagens en afneembare tanks, zoals gedefinieerd in deze sectie, alsmede tanks als elementen van batterijwagens of MEGC’s.

F

In randnummer 1.4.2.2.1 wordt ‘indien punt 5 van de UIC-fiche 471-3’ vervangen door: indien punt 5 van UIC-fiche 471-3 V (Beproevingen die bij zendingen met gevaarlijke stoffen in het internationale verkeer zijn uitgevoerd).

H

In randnummer 1.4.3.6 vervalt voetnoot 5.

I

Randnummer 1.6.1.1 komt te luiden:

1.6.1.1 (gereserveerd).

J

Randnummer 1.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voetnoot 12 vervalt.

2. ‘Indien UIC-fiche 201 E/R wordt toegepast’ wordt vervangen door: Indien UIC-fiche 201 (Vervoer van gevaarlijke goederen – leidraad voor de noodplannen op rangeeremplacementen)11 wordt toegepast.

3. De in het tweede lid genoemde voetnoot 11 luidt: Versie van 1 maart 2003. De UIC-fiches worden uitgegeven door: Union Internationale des Chemins de fer, Service Publications, 16, rue Jean Rey, F-75015 Paris.

K

In randnummer 2.1.3.3 wordt na onderdeel c ‘In gevallen hierboven genoemd onder b) of c) moet de oplossing of het mengsel worden ingedeeld in de betreffende klasse onder een verzamelaanduiding’ vervangen door: In gevallen hierboven genoemd onder b) of c) moet de oplossing of het mengsel worden ingedeeld als niet met name genoemde stof in de betreffende klasse onder een verzamelaanduiding.

L

In randnummer 2.2.7.1.2, onderdeel d, wordt ‘voor verkoop aan eindgebruikers’ vervangen door: na hun verkoop aan de eindgebruiker.

M

In randnummer 2.2.9.3, onder de classificatiecode M5, komt de benaming van de stof of het voorwerp bij UN-nummer 3268 te luiden:

3268 GASGENERATOREN VOOR AIRBAGS, of

3268 AIRBAGMODULES, of

3268 AANSPANINRICHTINGEN VOOR VEILIGHEIDSGORDELS

N

In randnummer 3.1.2.6, onderdeel a, wordt ‘voor vloeistoffen: (gereserveerd)’ vervangen door: voor vloeistoffen: vloeistoffen waarvoor temperatuurbeheersing vereist is, zijn niet ten vervoer per spoor toegelaten.

O

Randnummer 3.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de toelichting van kolom (12) wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma, na ‘Voor tankcontainers met reservoirs van vezelgewapende kunststof, zie 4.4.1 en hoofdstuk 6,9.’ toegevoegd: voor druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen), zie 4.5.1 en 6.10.

2. Tabel A wordt als volgt gewijzigd:

a. In de rij van UN-nummer 1305, vervalt in kolom (2):, GESTABILISEERD.

b. In de rij van UN-nummer 1697, wordt in kolom (8)‘P002’ vervangen door: P001.

c. In de rij van UN-nummer 2811, verpakkingsgroep I, wordt in kolom (8) ‘IBC02’ vervangen door: IBC07.

d. In de rij van UN-nummer 3288, verpakkingsgroep I, wordt in kolom (8) ‘IBC05’ vervangen door: IBC07.

3. In tabel B vervalt voor het woord VINYLTRICHLOORSILAAN ‘, GESTABILISEERD’.

P

In randnummer 4.1.1 komt de opmerking te luiden:

Opmerking: De algemene voorschriften van deze sectie zijn alleen van toepassing op het verpakken van goederen van klassen 2, 6.2 en 7 indien dit is aangegeven in 4.1.1.16 (klasse 2), 4.1.8.2 (klasse 6.2), 4.1.9.1.5 (klasse 7) en in de van toepassing zijnde verpakkingsinstructies van 4.1.4 (verpakkingsinstructies P201 en P202 voor klasse 2 en P621, IBC620 en LP621 voor klasse 6.2).

Q

Randnummer 4.1.1.16 komt te luiden:

Verpakkingen, waaronder begrepen IBC’s en grote verpakkingen, gemerkt volgens 6.1.3, 6.2.5.7, 6.2.5.8, 6.3.1, 6.5.2 of 6.6.3, maar die goedgekeurd werden in een Staat die geen Lidstaat van de COTIF is, mogen ook voor vervoer volgens het RID gebruikt worden.

R

In randnummer 4.1.4.1, verpakkingsinstructie P200, tabel 2, wordt in de derde kolom bij UN-nummer 1030 ‘2A’ vervangen door: 2F.

S

Randnummer 4.1.8.2 komt te luiden:

De definities in 1.2.1 en de algemene voorschriften van 4.1.1.1 t/m 4.1.1.16, uitgezonderd 4.1.1.3, 4.1.1.9 t/m 4.1.1.12 en 4.1.1.15, zijn van toepassing op colli met infectueuze stoffen. Vloeistoffen moeten echter in verpakkingen, met inbegrip van (IBC’s), worden gedaan, die in voldoende mate bestand zijn tegen de inwendige druk, die zich onder normale vervoersomstandigheden kan ontwikkelen.

T

In randnummer 4.1.9.2.3, onderdeel b, wordt ‘het toe te passen niveau, aangegeven in 2.2.7.5’ vervangen door: het toepasselijke niveau volgens de definitie van ‘besmetting’ in 2.2.7.2.

U

De tekst onder de titel van hoofdstuk 4.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het woord opmerking wordt de aanduiding ‘1’ geplaatst.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van de opmerking door een puntkomma, wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: voor druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen), zie hoofdstuk 4.5.

3. Na opmerking 1 wordt een opmerking toegevoegd, luidende:

Opmerking 2: Transporttanks en MEGC’s met UN-kenmerk, gemerkt volgens de van toepassing zijnde voorschriften uit hoofdstuk 6.7, maar die goedgekeurd werden in een Staat die geen Lidstaat van de COTIF is, mogen ook voor vervoer volgens het RID worden gebruikt.

V

In de tekst onder de titel van hoofdstuk 4.3 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van de opmerking door een puntkomma, een zinsnede toegevoegd, luidende: voor druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen), zie hoofdstuk 4.5.

W

Na randnummer 4.3.4.1.3 wordt een nieuw randnummer ingevoegd, luidende:

4.3.4.1.4 Tankcontainers en wissellaadtanks, bestemd voor het vervoer van vloeibare afvalstoffen, die voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.10 en overeenkomstig 6.10.3.2 van twee sluitingen voorzien zijn, moeten worden toegewezen aan tankcode L4AH. Indien de betreffende tanks uitgerust zijn voor het afwisselend vervoer van vloeibare en vaste stoffen, moeten zij worden toegewezen aan de gecombineerde codes L4AH + S4AH.

X

In de tekst onder de titel van hoofdstuk 4.4 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van de opmerking door een puntkomma, een zin toegevoegd, luidende: voor druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen), zie hoofdstuk 4.5.

Y

Na hoofdstuk 4.4 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 4.5

Gebruik van druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen)

Opmerking: Voor transporttanks en gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s) met UN-kenmerk, zie hoofdstuk 4.2; voor reservoirwagens, afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks met metalen reservoirs en batterijwagens en gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s), zie hoofdstuk 4.3; voor tankcontainers van vezelgewapende kunststof, zie hoofdstuk 4.4.

4.5.1. Gebruik

4.5.1.1 Afvalstoffen bestaande uit stoffen in de klassen 3, 4.1, 5.1, 6.1, 6.2, 8 en 9 mogen worden vervoerd in druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen) volgens hoofdstuk 6.10, indien hun vervoer wordt toegestaan in tankcontainers of wissellaadtanks volgens hoofdstuk 4.3. Stoffen toegewezen aan tankcode L4BH in kolom (12) van tabel A van hoofdstuk 3.2 of aan een andere onder de hiërarchie in 4.3.4.1.2 toegestane tankcode mogen worden vervoerd in druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen) met de letter ‘A’ of ‘B’ in deel 3 van de tankcode.

4.5.2. Bedrijf

4.5.2.1 De voorschriften van hoofdstuk 4.3, met uitzondering van 4.3.2.2.4 en 4.3.2.3.3, zijn van toepassing op het vervoer in druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen) en worden aangevuld met de voorschriften van 4.5.2.2 t/m 4.5.2.5 hieronder.

4.5.2.2 Voor het vervoer van vloeistoffen die als brandbaar zijn ingedeeld, moeten druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen) worden gevuld door middel van vulopeningen die op een laag niveau in de tank uitmonden. Er moeten voorzieningen worden getroffen om het veroorzaken van een nevel tot een minimum te beperken.

4.5.2.3 Bij het lossen door middel van luchtdruk van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 23°C is de maximaal toegestane druk 100 kPa (1 bar).

4.5.2.4 Het gebruik van tanks voorzien van een inwendige zuiger, die dienst doet als een wand van een compartiment, wordt alleen toegestaan wanneer de stoffen aan beide zijden van de wand (zuiger) niet op gevaarlijke wijze met elkaar reageren (zie 4.3.2.3.6).

4.5.2.5 Er moet worden zekergesteld dat een aanwezige zuigarm onder normale vervoersomstandigheden geen verandering in haar rusttoestand kan ondergaan.

Z

In randnummer 5.4.1.1.3 wordt ‘METHANOL, 3, II’ vervangen door:

METHANOL, 3 (6.1), II.

AA

Randnummer 5.4.1.1.12 komt te luiden:

5.4.1.1.12 (gereserveerd)

BB

De titel van deel 6 komt te luiden:

Deel 6 Voorschriften voor de constructie en beproeving van verpakkingen, IBC’s, grote verpakkingen en tanks

CC

In randnummer 6.1.5.3.1 wordt in de tabel, in de rij van d) Zakken, in de kolom ‘Aantal monsters per proef’, ‘Drie’ vervangen door: Twee.

DD

In de tekst onder de titel van hoofdstuk 6.7 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van de opmerking door een puntkomma, een zinsnede toegevoegd, luidende: voor druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen), zie hoofdstuk 6.10.

EE

In randnummer 6.7.5.3.2 wordt ‘Bij het vervoer van brandbare gassen (gassen van de groepen F, TF en TFC) moeten de elementen door een ventiel in eenheden van ten hoogste 3000 liter zijn gescheiden.’ vervangen door: Bij het vervoer van brandbare gassen (gassen van de groep F) moeten de elementen door een ventiel in eenheden van ten hoogste 3000 liter zijn gescheiden.

FF

In de tekst onder de titel van hoofdstuk 6.8 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van de opmerking door een puntkomma, een zinsnede toegevoegd, luidende: voor druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen), zie hoofdstuk 6.10.

GG

In randnummer 6.8.3.4.13 wordt ‘6.2.1.5’ vervangen door: 6.2.1.6.

HH

In de tekst onder de titel van hoofdstuk 6.9 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van de opmerking door een puntkomma, een zinsnede toegevoegd, luidende: voor druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen), zie hoofdstuk 6.10.

II

Na hoofdstuk 6.9 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 6.10

Voorschriften voor de constructie, de uitrusting, de typegoedkeuring, het onderzoek en de kenmerking van druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen)

Opmerking 1: Voor transporttanks en gascontainers met verscheidende elementen (MEGC’s) met UN-kenmerk, zie hoofdstuk 6.7; voor reservoirwagens, afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks, met reservoirs van metaal, en batterijwagens en gascontainers met verscheidene elementen (MEGC’s) zie hoofdstuk 6.8; voor tankcontainers van vezelgewapende kunststof, zie hoofdstuk 6.9.

Opmerking 2: Dit hoofdstuk is van toepassing op tankcontainers en wissellaadtanks.

6.10.1. Algemeen

6.10.1.1 Definitie

Opmerking: Een tank die volledig voldoet aan de voorschriften van hoofdstuk 6.8 wordt niet beschouwd als ‘druk/vacuümtank (voor afvalstoffen)’.

6.10.1.1.1 Onder de term ‘beschermde zone’ worden de als volgt afgebakende gebieden verstaan:

a. het benedengedeelte van de tank in een zone die aan beide zijden van de onderste raaklijn een hoek van 60° bestrijkt;

b. het bovengedeelte van de tank in een zone die aan beide zijden van de bovenste raaklijn een hoek van 30° bestrijkt.

6.10.1.2 Toepassingsgebied

6.10.1.2.1 De bijzondere voorschriften van 6.10.2 tot en met 6.10.4 zijn een aanvulling op of wijziging van hoofdstuk 6.8 en zijn van toepassing op druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen).

Druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen) mogen zijn uitgerust met scharnierende achterbodems indien de voorschriften van hoofdstuk 4.3 onderlossing van de te vervoeren stoffen toestaan [aangegeven door letters ‘A’ of ‘B’ in deel 3 van de tankcode die wordt vermeld in kolom (12) van tabel A van hoofdstuk 3.2, overeenkomstig 4.3.4.1.1].

Druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen) moeten voldoen aan alle voorschriften van hoofdstuk 6.8, met uitzondering van die vereisten waarvoor een bijzonder voorschrift in dit hoofdstuk in de plaats treedt. De voorschriften van 6.8.2.1.19 en 6.8.2.1.20 zijn echter niet van toepassing.

6.10.2. Constructie

6.10.2.1 De tanks moeten zijn ontworpen voor een berekeningsdruk gelijk aan 1,3 maal de voor het laden of lossen benodigde druk, doch tenminste 400 kPa (4 bar) (overdruk). Voor het vervoer van stoffen waarvoor in hoofdstuk 6.8 een hogere berekeningsdruk van de tank is genoemd, is deze hogere druk van toepassing.

6.10.2.2 Tanks moeten zodanig zijn ontworpen dat zij bestand zijn tegen een inwendige onderdruk van 100 kPa (1 bar).

6.10.3. Uitrustingsdelen

6.10.3.1 De uitrustingsdelen moeten zodanig zijn aangebracht dat zij beschermd zijn tegen de gevaren van afbreken of beschadiging tijdens het vervoer of de behandeling. Aan dit vereiste kan worden voldaan door de uitrustingsdelen in een zogenaamde ‘beschermde zone’ te plaatsen (zie 6.10.1.1.1).

6.10.3.2 De onderlossing van tanks mag bestaan uit een uitwendige lospijp met een afsluiter die zo dicht als praktisch mogelijk bij het reservoir is bevestigd, en een tweede afsluiting in de vorm van een blindflens of een andere gelijkwaardige voorziening.

6.10.3.3 De stand en de sluitrichting van de op het reservoir of op elk compartiment van in compartimenten verdeelde reservoirs aangebrachte afsluiter(s) moeten eenduidig en vanaf de grond controleerbaar zijn.

6.10.3.4 Teneinde elk verlies van de inhoud in geval van beschadiging van de uitwendige laad- en los voorzieningen (pijpen, zijafsluiters) te vermijden, moeten de inwendige afsluiter, of de eerste uitwendige afsluiter (indien van toepassing) en de zitting daarvan zijn beschermd tegen het gevaar van afbreken ten gevolge van uitwendige belastingen, of moeten zodanig zijn ontworpen dat zij daartegen bestand zijn.

De laad- en losvoorzieningen (met inbegrip van flenzen of schroefdoppen) alsmede eventuele beschermkappen moeten beveiligd kunnen worden tegen elk ontijdig openen.

6.10.3.5 De tanks mogen zijn uitgerust met scharnierende achterbodems. Deze moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

a. de achterbodems moeten zodanig zijn ontworpen dat zij lekdicht gesloten kunnen worden;

b. ontijdig openen mag niet mogelijk zijn;

c. wanneer het openingsmechanisme bekrachtigd is, moet de achterbodem veilig gesloten blijven in geval van uitval van de bekrachtiging;

d. er moet een veiligheids- of blokkeerinrichting zijn aangebracht om te waarborgen dat de scharnierende achterbodem niet kan worden geopend zolang er nog enige overdruk in de tank aanwezig is. Dit voorschrift geldt niet voor scharnierende achterbodems die zijn bekrachtigd en waarbij de beweging positief wordt gestuurd. In dat geval moet de besturing van het type ‘dodemansknop’ zijn en zodanig zijn gepositioneerd dat de bediener de beweging van de achterbodem te allen tijde kan waarnemen en niet in gevaar komt bij openen of sluiten van de achterbodem.

e. er moeten voorzieningen worden getroffen voor de bescherming van de achterbodem en om te voorkomen dat deze opengaat als de tankcontainer of wissellaadtank kantelt.

6.10.3.6 Druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen) die zijn uitgerust met een inwendige zuiger voor het vergemakkelijken van het schoonmaken van de tank of het lossen moeten zijn voorzien van begrenzingaanslagen om te verhinderen dat de zuiger in iedere operationele positie uit de tank wordt gestoten wanneer er op de zuiger een kracht wordt uitgeoefend die gelijkwaardig is aan de hoogste bedrijfsdruk van de tank. De hoogste bedrijfsdruk voor tank of compartimenten met pneumatisch werkende zuiger mag niet meer bedragen dan 100 kPa (1,0 bar). De inwendige zuiger moet zodanig en van zulke materialen zijn gemaakt dat de zuiger geen ontstekingsbron kan vormen wanneer hij wordt bewogen.

De inwendige zuiger kan als compartimentwand worden gebruikt, mits deze is geborgd. Indien een deel van de middelen waarmee de inwendige zuiger is geborgd, zich buiten de tank bevindt, moet dit deel zodanig zijn geplaatst dat het bij een ongeval geen kans loopt beschadigd te worden.

6.10.3.7 De tanks mogen worden uitgerust met zuigarmen indien:

a. de arm is uitgerust met een inwendige of uitwendige afsluiter die rechtstreeks op de reservoirwand is aangebracht, of rechtstreeks op een aan het reservoir gelaste bocht;

b. de onder a) genoemde afsluiter zodanig is aangebracht dat vervoer met geopende afsluiter voorkomen wordt; en

c. de constructie van de arm zodanig is dat de tank niet lek raakt als gevolg van een bij een ongeval optredende schok tegen de arm.

6.10.3.8 De tanks moeten zijn voorzien van de volgende aanvullende bedrijfsuitrusting:

a. de uitlaat van een pomp/afzuigeenheid moet zodanig zijn geplaatst dat eventuele brandbare of giftige dampen worden afgeleid naar een plaats waar zij geen gevaar vormen;

b. een inrichting om directe vlamdoorslag te voorkomen, moet zijn aangebracht in zowel de inlaat als de uitlaat van een vacuümpomp/afzuigeenheid die vonken kan veroorzaken en is aangebracht op een tank die wordt gebruikt voor het vervoer van brandbare afvalstoffen;

c. pompen die een overdruk kunnen leveren, moeten zijn uitgerust met een veiligheidsinrichting die is aangebracht in de leidingen die onder druk kunnen worden gezet. De openingsdruk van de veiligheidsinrichting moet zijn afgesteld op een druk die niet hoger is dan de hoogste bedrijfsdruk van de tank;

d. een afsluiter moet zijn aangebracht tussen het reservoir, of de uitlaat van de op het reservoir aangebrachte overvulbeveiliging, en de leidingen die het reservoir verbinden met de pomp/afzuigeenheid;

e. de tank moet zijn uitgerust met een geschikte druk/vacuümmanometer die moet zijn aangebracht op een plaats waar hij gemakkelijk kan worden afgelezen door de persoon die de pomp/afzuigeenheid bedient. Er moet een duidelijk waarneembare streep zijn aangebracht op de schaal, om de hoogste bedrijfsdruk van de tank aan te geven;

f. de tank of elk compartiment van tanks die verdeeld zijn in compartimenten, moet zijn uitgerust met een vloeistofniveau-aanwijsinrichting. Kijkglazen mogen als vloeistofniveau-aanwijsinrichting worden gebruikt, mits:

i) zij deel uitmaken van de tankwand en een drukbestendigheid bezitten die vergelijkbaar is met die van de tank; of zij moeten buiten de tank zijn aangebracht;

ii) de boven- en benedenaansluiting op de tank zijn voorzien van afsluiters die rechtstreeks op het reservoir zijn aangebracht, zodanig dat vervoer met open afsluiters voorkomen wordt;

iii) zij geschikt zijn voor gebruik bij de hoogste toegestane bedrijfsdruk van de tank; en

iv) zij op een plaats worden aangebracht waar zij niet worden blootgesteld aan het gevaar van onopzettelijke beschadiging.

6.10.3.9 Druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen) moeten zijn uitgerust met een veiligheidsklep, voorafgegaan door een breekplaat.

6.10.4. Onderzoek

Druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen) moeten ten minste iedere twee en een half jaar onderworpen worden aan een onderzoek naar de inwendige en uitwendige toestand.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Toelichting

Met deze regeling wordt bijlage 1 van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) gewijzigd conform de daarvoor geldende internationale wijzigingen die met ingang van 1 januari 2004 van kracht zijn geworden; tevens wordt geïmplementeerd richtlijn 2004/89/EG (Richtlijn 2004/89/EG van de Commissie van 13 september 2004 tot vijfde aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 96/49/EG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (PbEG L293)).

Bijlage 1 van de VSG bevat de Nederlandse vertaling van het RID (Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer voor gevaarlijke goederen). Zoals hierboven werd aangestipt, is het RID met ingang van 1 januari 2004 gewijzigd. Deze tussentijdse wijziging van de VSG is aanvullend, om reden dat de richtlijn een zeer korte implementatietermijn kent, die 1 oktober 2004 is verlopen. Deze wijzigingen zijn met richtlijn 2004/89/EG opgenomen in de bijlagen bij de kaderrichtlijn voor het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, de eveneens hierboven genoemde richtlijn 96/49/EG.

Bij mededeling van 9 juli 2004 (Stcrt. 2004, 132) was reeds de mogelijkheid geboden om bij internationaal vervoer de gewijzigde RID-voorschriften te gebruiken in de Franse of Duitse versie. Als gevolg hiervan heeft de overschrijding van de implementatietermijn geen gevolgen gehad voor de praktijk. De vertaling van deze voorschriften zou aanvankelijk worden meegenomen bij die van de eerstvolgende gewone tweejaarlijkse RID-wijzigingen die met ingang van 1 januari 2005 van kracht worden. Richtlijn 2004/89/EG noodzaakte echter tot zeer spoedige implementatie. Dat is dan ook de reden waarom het traject van de wijzigingen van het RID die per 1 januari 2004 in werking traden, alsnog is losgekoppeld.

Met deze wijziging zijn nieuw in het RID de bepalingen ten aanzien van druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen). Deze voorschriften waren reeds opgenomen in de ADR, (de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg). Ze zijn in het RID opgenomen in de hoofdstukken 4.5 en 6.10. De overige wijzigingen van het RID die met deze regelingen in bijlage 1 bij de VSG zijn opgenomen, betreffen deels de noodzakelijke aanpassingen als gevolg van de nieuwe hoofdstukken. Enkele errata ten aanzien van de wijzigingen van het RID per 1 januari 2003 zijn daarbij meegenomen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

  • 1

    Stcrt. 1998, 241; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 februari 2004 (Stcrt. 42).

Naar boven