Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2005

Ministeriële regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.C. van der Laan, en de Minister van Financiën van 12 oktober 2004, nr. WJZ/2004/46206(8150), houdende vaststelling van een nieuwe indemniteitsregeling voor het bruikleenverkeer tussen museale instellingen op grond van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen (Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2005)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.C. van der Laan, en de Minister van Financiën;

Gelet op de artikelen 2, 5, 5b, 11, vijfde lid, 12, tweede lid, 32, eerste lid, 33, eerste lid, onder a, 48 en 49 van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen;

Besluiten:

Paragraaf 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. Besluit: het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen;

c. instelling: een in belangrijke mate door de Staat of een ander overheidslichaam structureel gefinancierde instelling die gespecialiseerd is in het beheren van museale collecties, het organiseren van tentoonstellingen, of het tentoonstellen van langdurig in bruikleen gegeven voorwerpen;

d. voorwerp: een voorwerp van cultuurhistorische betekenis met de daarbij behorende verpakking, lijst, raam, kader, sokkel en dergelijke;

e. tentoonstelling: een tijdelijke tentoonstelling in Nederland, georganiseerd door een instelling, die naar het oordeel van de minister van uitzonderlijk belang is door:

1°. een belangrijke visie te bieden op periodes, kwesties, personen of produkten van cultuurhistorische betekenis;

2°. een overtuigende waardering op te willen wekken voor de onder 1° genoemde zaken of personen; en

3°. een omvangrijke compilatie te bieden van belangrijke voorwerpen in een samenhang die men normaliter niet in Nederland te zien krijgt;

f.  langdurige bruikleen: het gedurende tenminste een jaar en ten hoogste vijf jaar in bruikleen geven aan een instelling van een uit het buitenland afkomstig voorwerp dat naar het oordeel van de minister van uitzonderlijk belang is door een presentatie bij die instelling van dat voorwerp in een samenhang die men normaliter niet in Nederland te zien krijgt;

g.  indemniteitsverklaring: beschikking waarbij een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen als bedoeld in artikel 2 wordt verleend.

Paragraaf 2

Indemniteitsverklaring

Artikel 2

1. De minister kan, in overeenstemming met de Minister van Financiën, aan een instelling ten behoeve van een tentoonstelling of van een langdurige bruikleen een aanspraak op financiële middelen verlenen onder de opschortende voorwaarde van verlies van of schade aan de door derden in bruikleen afgestane voorwerpen.

2. De aanspraak wordt verleend:

a.  in geval van een tentoonstelling: voorzover de exploitatie van die tentoonstelling een tekort vertoont, of

b.  in geval van een langdurige bruikleen: voorzover een door de instelling verschuldigde eigen bijdrage wordt overschreden.

3. Het totaal van de aanspraken op financiële middelen in een begrotingsjaar op grond van indemniteitsverklaringen gaat op enig moment het bedrag van € 230.000.000 niet te boven.

4. Van het bedrag, bedoeld in het derde lid, kan in een begrotingsjaar ten hoogste tien procent worden bestemd voor langdurige bruikleen.

Artikel 3

1. Een indemniteitsverklaring kan slechts worden verleend indien een instelling naar het oordeel van de minister, in overeenstemming met de Minister van Financiën, heeft aangetoond, dat een indemniteitsverklaring een besparing op de verzekeringskosten ter zake van de desbetreffende tentoonstelling of van de langdurige bruikleen ten gevolge heeft.

2. Een indemniteitsverklaring kan voorts slechts worden verleend indien er naar het oordeel van de minister een acceptabele verhouding aanwezig is tussen enerzijds het belang van de tentoonstelling of van de langdurige bruikleen en de besparing, bedoeld in het eerste lid, en anderzijds het door de Staat te aanvaarden risico.

3. De voorwaarden die gelden voor de verzekering in verband waarmee de indemniteitsverlaring wordt verleend, zijn van overeenkomstige toepassing op de indemniteitsverklaring.

Paragraaf 3

Aanvraag

Artikel 4

1. De aanvraag voor een indemniteitsverklaring gaat, onverminderd artikel 11 van het Besluit, vergezeld van tenminste één verzekeringsofferte.

2. Een aanvraag die verschillende voorwerpen betreft, gaat tevens vergezeld van een lijst van in bruikleen te geven voorwerpen.

3. In geval van een aanvraag ten behoeve van een tentoonstelling wordt tevens een tentoonstellingsplan overgelegd.

4. Bij de beoordeling van een aanvraag en de voorbereiding van de verlening van een indemniteitsverklaring kan de minister verzoeken om een actuele risico-inventarisatie en -analyse over te leggen, om informatie te verschaffen over de in acht te nemen veiligheid, beveiliging en bewaking van de bruiklenen waarop de aanvraag betrekking heeft, of om hem op locatie de organisatorische, bouwkundige en elektronische veiligheidsvoorzieningen te tonen, een en ander als bedoeld onder 1, 4 en 5, van de bijlage bij deze regeling.

Paragraaf 4

Subsidieverlening

Artikel 5

Op de aanvragen wordt beslist in de volgorde waarin zij door de minister zijn ontvangen.

Artikel 6

Een indemniteitsverklaring vervalt, indien de instelling waaraan die verklaring is verleend, niet binnen vier maanden na het einde van de desbetreffende tentoonstelling of langdurige bruikleen aan de minister heeft bericht, dat zich naar haar oordeel verlies van of schade heeft voorgedaan aan voorwerpen waarop de indemniteitsverklaring betrekking heeft.

Paragraaf 5

Verplichtingen

Artikel 7

Onverminderd de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk IV van het Besluit, zijn voor de instelling waaraan een indemniteitsverklaring wordt verleend, aan die verlening de verplichtingen verbonden die met het oog op de veiligheid van tentoon te stellen voorwerpen zijn opgenomen in de bijlage die bij deze regeling hoort.

Paragraaf 6

Subsidievaststelling

Artikel 8

Indien zich in de periode waarvoor een indemniteitsverklaring geldt, verlies van of schade aan voorwerpen waarop de indemniteitsverklaring betrekking heeft, voordoet, zendt de subsidieontvanger aan de minister naast een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 33, eerste lid, onder a, van het Besluit een overzicht met een berekening van de geleden schade.

Paragraaf 7

Slotbepalingen

Artikel 9

De Subsidieregeling indemniteit bruiklenen wordt ingetrokken.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.C. van der Laan.De Minister van Financiën, G. Zalm.

Bijlage, bedoeld in artikel 7

Verplichtingen in verband met de veiligheid

Een instelling waaraan een indemniteitsverklaring wordt verleend, moet in de periode waarop die indemniteitsverklaring betrekking heeft, met het oog op de veiligheid van tentoon te stellen bruiklenen voldoen aan de volgende verplichtingen :

1. De instelling beschikt over een actuele risico-inventarisatie en -analyse voor alle voorwerpen die de instelling onder haar beheer heeft.

2. Door de instelling zijn op basis van de risicoanalyse, bedoeld onder 1, voldoende maatregelen getroffen ten behoeve van de bruiklenen waarop de indemniteitsverklaring betrekking heeft.

3. De instelling beschikt over een actueel calamiteitenplan voor personen, gebouwen en bruiklenen waarop de indemniteitsverklaring betrekking heeft.

4. De instelling verschaft de minister op diens verzoek informatie over de veiligheid, beveiliging en bewaking van de bruiklenen waarop de indemniteitsverklaring betrekking heeft.

5. De instelling toont de minister op diens verzoek op locatie de organisatorische, bouwkundige en elektronische veiligheidsvoorzieningen.

Toelichting

Algemeen

Het organiseren van grote, tijdelijke tentoonstellingen en het regelen van langdurige bruikleen van separate cultuurvoorwerpen behoren voor musea, zowel in Nederland als daarbuiten, tot de belangrijkste mogelijkheden om hun presentatiefunctie vorm te geven en aldus cultuurparticipatie te stimuleren. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de minister om deze wijze van cultuurparticipatie (mede) mogelijk te maken. Het organiseren van dergelijke tijdelijke tentoonstellingen en het regelen van langdurige bruiklenen, waarbij andere voorwerpen dan die uit de eigen museale collectie betrokken zijn, is echter ook een moeilijke opgave. Waar mogelijk dient te worden voorkomen dat de Nederlandse musea buiten het internationale circuit geraken, enerzijds door budgettaire beperkingen, anderzijds door de hoge kosten van dergelijke projecten. Een belangrijk element van deze kosten vormen de verzekeringspremies; door de – vaak spectaculaire – waardestijging van kunstvoorwerpen gedurende de laatste decennia zijn de kosten van verzekering zeer hoog geworden. Met het oog op deze problematiek is de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen (verder: de indemniteitsregeling) in het leven geroepen. De indemniteitsregeling was tot dusver alleen van toepassing ten aanzien van tijdelijke tentoonstellingen waarvoor, onder meer, als voorwaarde geldt dat voorwerpen worden getoond in een samenhang die men in de regel in Nederland niet te zien krijgt. Door deze voorwaarde omvatten dergelijke tentoonstellingen voor het merendeel voorwerpen afkomstig uit het buitenland. Zoals hierboven al is aangegeven, doen zich bij het regelen van langdurige bruikleen van separate cultuurvoorwerpen vergelijkbare problemen voor als bij het organiseren van tijdelijke tentoonstellingen. Voor het bruikleenverkeer van separate cultuurvoorwerpen tussen Nederlandse en buitenlandse museale instellingen bestond tot dusver geen mogelijkheid om de verzekeringspremie in verband met langdurige bruikleen te beperken. Het is thans mogelijk gebleken de indemniteitsregeling zo aan te passen aan de behoefte van de Nederlandse museale instellingen, dat deze in het vervolg ook van toepassing is ten aanzien van langdurige bruikleen van voorwerpen van uitzonderlijk belang die uit het buitenland afkomstig zijn.

In 2003 is door het advies- en onderzoeksbureau Ecorys-Nei en het Verzekeringsinstituut van de Erasmus Universiteit onderzocht hoe de indemniteitsregeling de afgelopen jaren heeft gewerkt. Dat resulteerde in december 2003 in het rapport ‘Vrij verkeer van collecties’. Ook de Algemene Rekenkamer heeft de uitvoering van de indemniteitsregeling in 2003 nader onderzocht en over de uitkomst van het onderzoek verslag gedaan in zijn ‘Rapport bij het Jaarverslag 2003 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)’ (Kamerstukken II 2003/04, 29 540, nr. 17, paragraaf 4.3.4, blz. 32). Uit de onderzoeken is naar voren gekomen dat de uitvoering van de indemniteitsregeling alsook de indemniteitsregeling zelf voor verbetering vatbaar zijn. Zo vinden veel musea de aanvraag voor een indemniteitsverklaring te omslachtig. Ook bij de uitvoering van de indemniteitsregeling wordt een te groot beslag gelegd op de administratieve capaciteit. Sommige musea zouden in verband hiermee hebben hebben afgezien van een beroep op de indemniteitsregeling.

Bezien is of de uitkomst van de twee onderzoeken aanknopingspunten biedt om de indemniteitsregeling te verbeteren en te vereenvoudigen. Dat blijkt het geval. Besloten is uiteindelijk tot een aantal wijzigingen die in hoofdlijnen aldus zijn aan te duiden:

1. Het subsidieplafond wordt van € 227 miljoen per jaar verruimd tot € 230 miljoen op enig moment.

2. Mede door de verruiming van het subsidieplafond is het mogelijk om langdurige bruiklenen onder de indemniteitsregeling te brengen.

3. Het percentage van de economische waarde van de te verzekeren voorwerpen, waar het Rijk zich garant voor stelt, wordt verdubbeld.

4. Vereenvoudiging van de procedure, zowel in verband met de subsidieaanvraag als wat betreft de subsidievaststelling. Van subsidievaststelling zal alleen nog sprake zijn indien het risico waarvoor de indemniteitsverklaring geldt, zich realiseert.

In het vervolg van deze toelichting wordt op de hier genoemde punten nog nader terug gekomen.

Het doel van de regeling is door het beperken van de verzekeringskosten een bijdrage te leveren aan de realisatie van tentoonstellingen en van het tentoonstellen van bepaalde cultuurgoederen van uitzonderlijk belang.

Dit doel wordt bereikt doordat het Rijk een deel van het risico in verband met verlies van of schade aan in bruikleen gegeven cultuurgoederen overneemt. Dat geschiedt bij wijze van subsidieverlening. Daarbij wordt in eerste instantie niet daadwerkelijk geld uitgekeerd, maar een garantie toegekend. Die garantie houdt in dat subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat zich een onzekere gebeurtenis voordoet, te weten het verlies van of de schade aan het cultuurgoed dat in bruikleen is gegeven. Pas bij dat verlies of die schade komt de subsidieverlening tot leven en wordt er daadwerkelijk geld uitgekeerd ter compensatie van het verlies of de schade. Doet zich geen verlies of schade voor, overigens is dat de situatie die zich tot dusver altijd heeft voorgedaan, dan wordt niet aan de opschortende voorwaarde voldaan en heeft er ook geen subsidieverlening plaatsgevonden.

Wettelijke basis voor de subsidiëring is de Wet op het specifiek cultuurbeleid. De uitwerking van deze wet vindt plaats in het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen (verder: het Besluit) en in ministeriële regelingen. Van deze laatste is de indemniteitsregeling er één. De indemniteitsregeling heeft betrekking op projectsubsidies, dat wil zeggen dat het gaat om subsidies met een eenmalig karakter. Omdat er thans tal van wijzigingen zijn aangebracht in de indemniteitsregeling, is de onderhavige regeling vorm gegeven als een nieuwe regeling. In verband daarmee heeft de regeling een nieuwe citeertitel gekregen, te weten Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2005. Ook deze regeling wordt hierna verder aangeduid als indemniteitsregeling.

Het subsidieproces vangt aan met het indienen van een subsidieaanvraag, in de indemniteitsregeling een aanvraag voor een indemniteitsverklaring genoemd. Dat betekent dat tenminste dertien weken voor de aanvang van de tentoonstelling of het begin van de langdurige bruikleen een aanvraag wordt ingediend die wordt onderbouwd met een projectplan (artikel 11 van het Besluit). Een liquiditeitsprognose als bedoeld in artikel 11 van het Besluit hoeft niet te worden bijgevoegd. Dat voorschrift blijft, met gebruikmaking van artikel 49 van het Besluit, buiten beschouwing. Wel dient de aanvraag vergezeld te gaan van tenminste één verzekeringsofferte betreffende het risico van verlies of schade (artikel 4 van de indemniteitsregeling). Indien het om twee of meer voorwerpen gaat wordt verder een lijst van voorwerpen bijgevoegd. Er kan aldus geen misverstand ontstaan over de vraag om welke in bruikleen gegeven voorwerpen het precies gaat. Ook wordt, indien sprake is van een aanvraag ter zake van een tentoonstelling, een tentoonstellingsplan ingediend.

De subsidieaanvraag wordt ingediend bij het Instituut Collectie Nederland (verder: het ICN; adres: Postbus 76709, 1070 KA Amsterdam; tel.: 020-305.4545). Het ICN handelt verder ook het hele subsidieproces af. Het ICN verleent dus in voorkomende gevallen subsidie en stelt ook, indien nodig, die subsidie vast. Aan het ICN, een dienst die direct onder de minister van OCW valt, wordt hiertoe mandaat verleend. Bij de subsidieverlening beoordeelt het ICN of de subsidieaanvraag aan de eisen voldoet die met de indemniteitsregeling zijn gesteld. Dat betekent dat het ICN beziet of behalve aan een aantal feitelijke eisen (opneming van naam en adres van de aanvrager, opneming van een dagtekening, aanduiding van de gevraagde beschikking) ook wordt voldaan aan de meer inhoudelijke eisen die de indemniteitsregeling stelt. Die eisen hebben met name betrekking op de vraag of de tentoonstelling of het in bruikleen te geven voorwerp van uitzonderlijk belang is, of sprake is van een besparing op de verzekeringskosten, of de aanvrager voldoet aan de veiligheidseisen in verband met de tentoon te stellen voorwerpen, alsook of het door de Staat te aanvaarden risico acceptabel is. Het ICN kan op zijn beurt ondermandaat verlenen. Bijvoorbeeld aan deskundigen die beoordelen of voldaan wordt of kan worden aan de veiligheidseisen.

Besluit het ICN, namens de minister, tot subsidieverlening dan legt het dit besluit vast in een beschikking tot subsidieverlening (artikel 2, eerste lid, van de indemniteitsregeling). Van die beschikking maakt deel uit dat de voorwaarden die worden overeengekomen bij de (particuliere) verzekering voor de tentoon te stellen voorwerpen van overeenkomstige toepassing zijn (artikel 3, derde lid, van de indemniteitsregeling). Deze voorwaarden zullen bijvoorbeeld betrekking hebben op de uitsluiting van bepaalde risico's, de berekening van de kosten van herstel ingeval van beschadiging, overgang van rechten bij verlies van voorwerpen na betaling van schadevergoeding en de handelwijze na het terugvinden van vermiste voorwerpen.

Zoals hierboven al is aangegeven, leidt het besluit tot subsidieverlening niet tot een uitkering van geld. Daarvan kan pas sprake zijn, als het risico van verlies of schade zich daadwerkelijk voordoet. De beschikking tot subsidieverlening is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom staat op grond van die wet bezwaar en beroep open tegen de beschikking.

Doet zich geen verlies of schade voor dan hoeven noch de desbetreffende instelling, noch de minister enige actie te ondernemen en vervalt de indemniteitsverklaring (artikel 6 van de indemniteitsregeling). Dit geschiedt vier maanden na het einde van de tentoonstelling of van de langdurige bruikleen.

Doet zich wel verlies of schade voor, dan dient de instelling dat zo spoedig mogelijk schriftelijk te melden aan het ICN (artikel 22 van het Besluit). Daarbij wordt de oorzaak van het verlies of de schade uiteengezet. Ingeval van schade bevat die melding ook een exacte omschrijving van de schade zelf. Voorts worden relevante stukken voorzover die (al) zijn opgesteld, zoals een proces-verbaal en een schaderapport, bijgevoegd. De meldingsplicht is relevant, omdat er bij verlies van of schade aan een of meer van de verzekerde voorwerpen wel aanleiding is om over te gaan tot subsidievaststelling. Bij die subsidievaststelling dient de geleden schade exact te worden vastgesteld. Met het oog op een soepele afhandeling in een dergelijk geval is het van belang dat het ICN zo spoedig mogelijk op de hoogte is van het incident dat zich heeft voorgedaan.

Bij verlies of schade kan de instelling gedurende een periode van vier maanden na afloop van de tentoonstelling of de langdurige bruikleen bij het ICN verzoeken om over te gaan tot vaststelling van de subsidie (artikel 33 van het Besluit). Daartoe wordt een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend (artikel 8 van de indemniteitsregeling). In die aanvraag worden de al eerder aan het ICN overgelegde gegevens verwerkt. De periode van vier maanden is vrij lang, maar ook nodig. Om te beginnen dienen de cultuurvoorwerpen te worden vervoerd naar de plaats van herkomst. Verder bestaat ook tijdens die reis nog de mogelijkheid dat de goederen verloren gaan of schade oplopen. En ook is er bij verlies of schade tijd nodig voor het op verantwoorde wijze opstellen van de aanvraag tot subsidievaststelling. Ten slotte kan het wenselijk zijn om al bij de aanvraag rapporten te voegen van schade-experts. Na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling neemt de minister een beslissing. Die beslissing legt hij vast in een beschikking tot subsidievaststelling. Ook tegen de beschikking tot subsidievaststelling is bezwaar en beroep mogelijk op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

De indemniteitsregeling is in vergelijking met de regeling die tot dusver gold, niet onaanzienlijk veranderd en vereenvoudigd. Het gaat daarbij in het bijzonder om de volgende punten. In de eerste plaats moesten tot heden drie offertes worden overgelegd van verzekeraars die bereid waren de cultuurgoederen te verzekeren tegen het risico van verlies of beschadiging. In de praktijk is gebleken dat een dergelijke eis niet doelmatig is gezien het geringe aantal verzekeraars dat zich toelegt op verzekering van kunstvoorwerpen. Om die reden is het thans mogelijk minder dan drie verzekeringsoffertes over te leggen.

Ten tweede hoeft de instelling nadat daaraan een indemniteitsverklaring is verleend, geen actie meer te ondernemen, als zich geen verlies of schade voordoet. De indemniteitsverklaring vervalt dan immers. Aangezien zich tot nog toe geen gevallen van verlies of schade hebben voorgedaan, betekent dit een aanmerkelijke vereenvoudiging in de procedure.

Ten derde wordt het hele subsidieproces, dus zowel de subsidieverlening als de subsidievaststelling, deze laatste vanzelfsprekend voorzover zij voorkomt, geheel en al door het ICN afgehandeld. Dat betekent dat de procedure administratief gezien eenvoudiger is geworden en dat ook de afhandeling van subsidiebeschikkingen sneller zal kunnen verlopen dan tot nu toe het geval was.

Ten vierde is bijlage I van de ingetrokken indemniteitsregeling niet langer nodig. Deze bijlage bevatte voorwaarden in verband met de aanspraak op financiële middelen bij verlies of schade. Die voorwaarden golden, blijkens de bijlage, slechts voorzover geen aanvullende verzekering voor de in bruikleen gegeven voorwerpen was gesloten. Omdat in de gevallen waarop de indemniteitsregeling van toepassing is, zonder uitzondering sprake is van een (aanvullende) verzekering bij een particuliere verzekeraar, is de bijlage in de praktijk nimmer toegepast. Thans zijn de voorwaarden die (al) gelden voor de te sluiten particuliere verzekering van overeenkomstige toepassing verklaard.

Ten vijfde is bijlage II van de ingetrokken indemniteitsregeling (thans de enige bijlage) vereenvoudigd. Deze bijlage die ingaat op het veiligheidsaspect, bestaat niet meer uit een grote, uitgebreide vragenlijst, maar uit een vijftal algemeen geformuleerde verplichtingen in verband met de veiligheid van de in bruikleen te ontvangen voorwerpen. Ten aanzien van deze verplichtingen geldt een zo eenvoudig mogelijk systeem. Voorzover de verplichtingen het opstellen van stukken voorschrijven (een actuele risico-inventarisatie en -analyse en een calamiteitenplan) of voorzieningen vereisen (maatregelen die voortkomen uit de risico-inventarisatie en -⁠analyse), kan de instelling gebruik maken van of aansluiten bij de stukken of voorzieningen die vaak al voorhanden zijn.

De indemniteitsregeling zal in 2008 worden geëvalueerd.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onderdeel c

Het organiseren van tentoonstellingen van uitzonderlijk belang gebeurt niet alleen door musea met een vaste museale collectie, maar ook door instellingen die niet zo'n collectie beheren, zoals de Stichting Beurs van Berlage, de Stichting Projecten De Nieuwe Kerk te Amsterdam en de Kunsthal Rotterdam. Ook deze laatste instellingen vallen direct onder de werkingssfeer van de indemniteitsregeling. Het begrip instelling in onderdeel c ziet zowel op instellingen die een vaste museale collectie beheren, als op instellingen die dat niet doen, maar die wel gespecialiseerd zijn in het organiseren van tentoonstellingen.

Zoals uit de omschrijving van het begrip instelling blijkt, moet een instelling aan twee criteria voldoen. Sprake moet zijn van een structurele financiering van overheidswege en van openbare toegankelijkheid. Particuliere commerciële instellingen kunnen dus geen gebruik maken van de indemniteitsregeling.

Artikel 1, onderdeel e

In onderdeel e wordt aangegeven wat onder het begrip tentoonstelling wordt verstaan. Daaruit blijkt dat niet ten behoeve van elke tentoonstelling een indemniteitsverklaring kan worden afgegeven. De regeling is bedoeld voor tijdelijke tentoonstellingen in Nederland, georganiseerd door een structureel van overheidswege gefinancierde instelling, waarbij die tentoonstellingen van uitzonderlijk belang dienen te zijn. De criteria op basis waarvan dit uitzonderlijk belang door de minister wordt vastgesteld, zijn opgenomen onder 1°, 2° en 3° van onderdeel e. Het feit dat in een tentoonstelling kostbare voorwerpen zijn opgenomen, betekent op zich dus niet dat er sprake is van een tentoonstelling als bedoeld in de onderhavige regeling. De drie criteria zijn cumulatief.

De minister zal een inhoudelijke beoordeling verrichten van het belang van de tentoonstelling. De vraag die daarbij mede beantwoord dient te worden, is wat er verloren zou gaan voor het Nederlandse culturele leven als een, in concept voorliggende, tentoonstelling geen doorgang zou vinden. Of, positief gesteld: wat is de te verwachten toegevoegde waarde van de voorgenomen tentoonstelling voor het Nederlandse culturele leven. Het bijzondere belang dat deze regeling als criterium stelt, heeft betrekking op een niveau dat aanzienlijk hoger ligt dan bij een reguliere tentoonstelling in een museale instelling. In de afweging worden vergelijkbare tentoonstellingen in binnen- en buitenland betrokken. Wil de tentoonstelling voor toepassing van deze indemniteitsregeling in aanmerking komen, dan dient deze in nationaal opzicht ‘een uitschieter’ te zijn. Ook dient zij een vergelijking met belangrijke tentoonstellingen in het buitenland te kunnen doorstaan. De te verwachten bezoekersaantallen zijn bij de beoordeling niet van doorslaggevende betekenis, al zal het feit dat de tentoonstelling de aandacht moet kunnen trekken, uiteraard wel meewegen.

Artikel 1, onderdeel f

In onderdeel f wordt het begrip langdurige bruikleen gedefinieerd. Dit begrip bevat vier elementen. Het eerste is het element bruikleen. Daaronder moet in dit verband worden verstaan het om niet in gebruik geven van een voorwerp aan een instelling onder voorwaarde van teruggave. Het tweede element betreft de duur van de bruikleen. Onder het woord langdurig in de definitie moet een periode van tenminste één en ten hoogste vijf jaar worden begrepen. Het derde element is dat de bruikleen alleen voorwerpen kan betreffen die afkomstig zijn uit het buitenland. Het laatste element is dat het om een voorwerp moet gaan dat van uitzonderlijk belang is, en wel doordat het voorwerp bij de instelling die het voorwerp in bruikleen krijgt, gepresenteerd wordt in een samenhang die men normaliter niet in Nederland te zien krijgt.

Artikel 2, eerste lid

Ingevolge het eerste lid van artikel 2 wordt bij de beslissing op de aanvraag waarin indemniteit wordt verleend, zelf bepaald voor welk bedrag ten hoogste indemniteit zal worden verleend.

Artikel 2, tweede lid

Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de omvang van de aanspraak op financiële middelen, bedoeld in het eerste lid van artikel 2. Daarbij moet worden onderscheiden tussen de aanspraak verleend in geval van een tentoonstelling en die verleend in geval van een langdurige bruikleen.

Wat betreft de aanspraak in verband met een tentoonstelling wordt ter zake van een tekort gesubsidieerd (tweede lid, onder a). Op grond van het tweede lid, onder a, komt voor subsidiëring in aanmerking een exploitatietekort van de betreffende instelling, en wel het tekort voorzover veroorzaakt door een vordering (schadeclaim) op die instelling van derden als gevolg van schade aan of verlies van door die derden in bruikleen gegeven voorwerpen ten behoeve van een tentoonstelling. Indien dat bij de verlening van een indemniteitsverklaring is bepaald, kan bij de bepaling van het tekort, dat voor subsidiëring op grond van deze regeling in aanmerking komt, rekening worden gehouden met een eigen bijdrage van de museale instelling.

Voor de aanspraak in verband met een langdurige bruikleen geldt een bepaling die in beginsel op dezelfde leest is geschoeid als voor een tentoonstelling (tweede lid, onder b). Ook hier komt de instelling voor subsidiëring in aanmerking in geval van een vordering op de instelling van derden als gevolg van schade aan of verlies van door die derden in bruikleen gegeven voorwerpen. In dit geval wordt echter bij de subsidiëring altijd rekening gehouden met een eigen bijdrage van de museale instelling. Die eigen bijdrage wordt bij de subsidieverlening, dus bij de verlening van de indemniteitsverklaring, vastgesteld.

Artikel 2, derde lid

Uit budgettaire overwegingen geldt voor de onderhavige garantiesubsidieregeling een subsidieplafond dat op enig moment het bedrag van € 230 miljoen niet te boven mag gaan. Tot dusver gold de restrictie dat het subsidieplafond € 227 miljoen beliep per begrotingsjaar. Dat hield in dat alle in een begrotingsjaar verleende garantiebedragen cumuleerden voorzover het dat jaar betrof. Als gevolg daarvan kon het subsidieplafond relatief snel worden overschreden. Gekozen is thans voor een subsidieplafond van € 230 miljoen op enig moment. Daardoor wordt beter rekening gehouden met de aard van de indemniteitsregeling. Wanneer geen gebruik wordt gemaakt van een verleende indemniteitsverklaring, verzet zich er immers niets tegen om het bedrag van de niet-verzilverde garantie weer opnieuw in te zetten ten behoeve van nieuwe indemniteitsverklaringen. Voor deze constructie is nu ook gekozen. Heeft zich geen verlies of schade voorgedaan dan wordt bij de beëindiging van de subsidieverhouding het in de indemniteitsverklaring vastgestelde garantiebedrag direct weer toegevoegd aan het bedrag dat in het kader van het subsidieplafond beschikbaar is. Het subsidieplafond wordt dus niet in de loop van het jaar, cumulatief, opgesoupeerd, maar blijft als het ware op peil.

Het subsidieplafond heeft in de subsidiepraktijk goed gewerkt. Gebleken is dat het het meest doelmatig is om naast de garantiesubsidie een aanvullende verzekering op de particuliere verzekeringsmarkt af te sluiten. Van belang hierbij is, dat het verlenen van indemniteit de kosten van een dergelijke verzekering reduceert, zodat het doel van de regeling wordt bereikt.

Artikel 3

In het algemeen stelt het Besluit reeds de eis, dat de behoefte aan subsidie moet worden aangetoond. De onderhavige regeling stelt in artikel 3 nadere eisen. De noodzaak van het verlenen van de indemniteitsverklaring moet op basis van financiële gegevens vooraf worden aangetoond. De minister beoordeelt, in overleg met de Minister van Financiën of een indemniteitsverklaring leidt tot een reductie van de verzekeringkosten (artikel 3, eerste lid). Ook beoordeelt de minister of er sprake is van een aanvaardbare verhouding tussen aan de ene kant het belang van de tentoonstelling of van de langdurige bruikleen en de besparing en aan de andere kant het door de Staat te aanvaarden risico (artikel 3, tweede lid). In dat verband kunnen ook vragen aan de orde komen als:

– Is, indien de tentoonstelling ook in andere landen dan Nederland wordt gehouden, een buitenlandse indemniteitsregeling van toepassing die een deel van risico (bijvoorbeeld het inkomend transport) bestrijkt?

– Is sprake van sponsoring?

In verband met de beoordeling door de minister is het van belang, dat de financiële gegevens en, voorzover nog nodig, de gegevens over de veiligheid zo volledig mogelijk reeds bij de aanvraag ter beschikking worden gesteld.

Ingevolge artikel 11 van het Besluit moet de aanvraag tenminste dertien weken voor de aanvang van (het transport ten behoeve van) de tentoonstelling worden ingediend. Bij de verlening van indemniteitsverklaringen geldt de in artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde beslistermijn van acht weken met de mogelijkheid om de aanvrager te melden, dat de termijn van acht weken niet gehaald kan worden en een redelijke termijn te noemen, waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien. In verband met de lange voorbereidingstijd van grote tentoonstellingen is het voor de museale instelling van belang om in een vroeg stadium zekerheid te verkrijgen over de indemniteitsverklaring. Gelet op het in artikel 2, derde lid, genoemde subsidieplafond en de behandeling van de aanvragen op volgorde van binnenkomst (artikel 5) is het dus evenzeer van belang en mogelijk om in een vroeg stadium, bijvoorbeeld één jaar te voren, de aanvraag in te dienen. Artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht zorgt er vervolgens voor, dat in beginsel binnen acht weken op de aanvraag wordt beslist. In de relatief lange periode tussen het verlenen van de indemniteitsverklaring en de feitelijke aanvang van de tentoonstelling kunnen zich evenwel nog omstandigheden voordoen, bijvoorbeeld vermindering of vermeerdering van de aantallen bruiklenen, die van invloed zijn op de reeds genomen beslissing. Ingevolge de van toepassing zijnde subsidiebepalingen (artikel 22 van het Besluit) dienen deze omstandigheden door de aanvrager onverwijld te worden gemeld. Dat kan eventueel leiden tot een wijziging of in het uiterste geval tot intrekking van de indemniteitsverklaring.

Artikel 4

De aanvraag van een indemniteitsverklaring is vergelijkbaar met de aanvraag van een subsidie voor een project. In artikel 4 is een aantal bijzondere eisen opgenomen waaraan bij de subsidieaanvraag moet worden voldaan of die kunnen worden gesteld.

Op grond van het bepaalde in artikel 8, vijfde lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid kan de minister bij het verlenen van de indemniteitsverklaring nog nadere voorwaarden stellen. Deze zullen bijvoorbeeld betrekking kunnen hebben op het door de aanvragende instelling zelf te dragen eigen risico.

Artikel 4, eerste lid

Basis voor de subsidieaanvraag is artikel 11 van het Besluit. Ingevolge dat artikel dient de aanvraag afdoende gegevens te bevatten aan de hand waarvan tot een toetsing van de tentoonstelling of van de langdurige bruikleen aan de criteria van de regeling gekomen kan worden. Artikel 11 bepaalt dat de aanvraag wordt onderbouwd met een projectplan en een begroting en verder vergezeld moet gaan van een liquiditeitsprognose. Zoals in het algemeen deel van de toelichting al is opgemerkt, kan een liquiditeitsprognose achterwege blijven.

Het eerste lid van artikel 4 regelt dat ook tenminste één verzekeringsofferte moet worden bijgevoegd. Zo'n offerte behoort inzicht te geven in de met een indemniteit te bereiken korting op de premie. Daarom dient te worden aangegeven welke kortingspercentages kunnen worden bereikt bij drie à vier mogelijke indemniteitsbedragen. Het uiteindelijke bedrag, waarvan de hoogte mede wordt bepaald door de totale verzekerde waarde van de tentoonstelling of van het in langdurige bruikleen gegeven voorwerp, zal in de indemniteitsverklaring worden opgenomen. De offerte dient tevens de brutopremie, dus zonder indemniteit, aan te geven. Indien er sprake is van een tentoonstelling die tevens in andere – niet voor indemniteit in aanmerking komende – (buitenlandse) musea wordt georganiseerd, kan het zo zijn, dat de betrokken makelaar de verzekering voor de gehele rondreis verzorgt. In dat geval dient de offerte de verzekeringskosten en de gevolgen van een eventuele indemniteit ter zake van de tentoonstelling die in de aanvragende instelling wordt georganiseerd, separaat van de totale verzekeringskosten, zichtbaar te maken.

Artikel 4, tweede lid

Het spreekt voor zich dat een lijst van in bruikleen te geven voorwerpen zodanig wordt opgesteld dat er later geen misverstand kan ontstaan over de voorwerpen zelf en over de staat en de waarde daarvan. Een goede beschrijving voorkomt verschil van opvatting bij de bepaling van eventuele schade.

Artikel 4, vierde lid

Het kan voorkomen dat het ICN, dat de regeling namens de minister uitvoert, naast de gegevens die al zijn vermeld in de aanvraag voor een indemniteitsverklaring c.a. nog meer specifieke informatie nodig heeft voor een goede beoordeling van die aanvraag. Het vierde lid biedt het ICN de mogelijkheid om die informatie te verkrijgen. Daarbij is aangesloten bij de verplichtingen,bedoeld onder 1, 4 en 5 van de bijlage bij deze regeling. De nadere informatie kan bestaan uit:

– het overleggen een actuele risico-inventarisatie en -analyse voor alle voorwerpen die de instelling onder haar beheer heeft (punt 1 van de bijlage);

– het verschaffen van informatie over de veiligheid, beveiliging en bewaking van de bruiklenen waar de indemniteitsverklaring op van toepassing is (punt 4 van de bijlage) ;

– het op de locatie tonen van de organisatorische, bouwkundige en electronische veiligheidsvoorzieningen (punt 5 van de bijlage).

Onder een actuele risico-inventarisatie en -analyse moet in dit verband worden verstaan een risico-inventarisatie en -⁠analyse niet alleen ten aanzien van voorwerpen die de instelling ten tijde van de inventarisatie en de analyse al onder zich heeft, maar ook ten aanzien van de bruiklenen waarvoor de aanvraag voor een indemniteitsverklaring is ingediend.

Mocht de aanvrager van een indemniteitsverklaring onverhoopt niet voldoen aan een verzoek om nadere informatie als hier aangegeven, dan stelt het ICN hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn (maar maximaal acht weken) alsnog in te gaan op het verzoek. Maakt de aanvrager geen gebruik van die gelegenheid dan kan het ICN besluiten de aanvraag niet te behandelen (artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht).

Artikel 7

Het is van belang dat ook in de periode waarvoor de indemniteitsverklaring geldt, voldaan wordt aan adequate veiligheidseisen. In de bijlage van de indeminiteitsregeling is daartoe een vijftal algemene verplichtingen opgenomen.

Voor de betekenis van het woord actueel in de verplichting in punt 1 van de bijlage wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4, vierde lid. Het woord actueel wordt ook gebruikt in de omschrijving van de verplichting die in punt 3 van de bijlage is opgenomen. De betekenis van dat woord komt overeen met die in de toelichting op artikel 4, vierde lid.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.C. van der Laan

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven