Wijziging Onderzoekingsregulatief 2002 en Keuringsregulatief 1994

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 oktober 2004, nr. VGP/VBL 2520203, houdende wijziging van het Onderzoekingsregulatief 2002 en het Keuringsregulatief 1994

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 4 van het Besluit produktie en handel vers vlees1 ;

Besluit:

Artikel I

Artikel 5, derde lid, van het Onderzoekingsregulatief 20022 vervalt.

Artikel II

1. In artikel 13, eerste lid, van het Keuringsregulatief3 vervallen de aanduidingen ‘a.’ en ‘b.’.

2. Subonderdeel 1° wordt geletterd tot a en een onderdeel wordt toegevoegd, luidende:

b. na bebroeding volgens de onder a bedoelde voorschriften op de tryptonsoya-runderbloedagarplaat 10 of meer kolonies worden geteld van andere dan de onder a genoemde bacteriën.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J.F. Hoogervorst.

Toelichting

Bijgaande wijziging van het Onderzoekingsregulatief 2002 strekt ertoe de koppeling te laten vervallen tussen het Onderzoekingsregulatief 2002 en de zelfcontrolesystemen in het kader van de regelgeving over groeibevorderaars.

Artikel 9, onderdeel B, van richtlijn nr. 96/23/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in produkten daarvan en tot intrekking van de richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de beschikkingen 8/187/EEG en 91/664/EEG (PbEG L 125) schrijft voor dat de lidstaten het beginsel van kwaliteitstoezicht door de verschillende betrokken partners in hun wetgeving opnemen. Op dit moment wordt aan dit onderdeel van de richtlijn uitvoering gegeven door het Productschap voor Vee en Vlees op basis van een medebewindsopdracht, neergelegd o.a. in het Onderzoekingsregulatief 2002. Uitgangspunt van de publiekrechtelijke zelfcontroleregelgeving van het productschap is dat veehouderijen in beginsel alleen kalveren, runderen dan wel varkens mogen afleveren als zij deelnemen aan een door het productschap erkend zelfcontrolesysteem. Slachterijen mogen deze dieren alleen afnemen als die afkomstig zijn van een bedrijf dat aan een erkend systeem deelneemt. De achterliggende gedachte is dat, door de regelmatige controle op het gebruik van verboden stoffen binnen de zelfcontrolesystemen, een garantie kan worden gegeven dat de dieren en hun producten vrij zijn van verboden stoffen.

De onderhavige wijziging maakt onderdeel uit van de herbezinning op de inrichting van het toezicht op de naleving van de regelgeving over groeibevorderaars, die plaatsvindt naar aanleiding van intensivering van het overheidstoezicht begin 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 26 991, nrs. 97 en 101).

Niet langer zou deelname aan een zelfcontrolesysteem een verplichting moeten zijn, maar een vanuit de eigen verantwoordelijkheid van de veehouder gemotiveerde keuze. Op dit moment wordt onderzocht op welke wijze de nieuwe inbedding van zelfcontrolesystemen binnen de regelgeving het beste kan worden ingevuld.

Vooruitlopend daarop kan de koppeling met het zelfcontrolesysteem in de regelgeving op grond van de Vleeskeuringswet komen te vervallen. Ook zullen de koppelingen met zelfcontrolesystemen in de regelgeving op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Veewet vervallen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een omissie van wetstechnische aard in het Keuringsregulatief 1994 te herstellen. Per abuis was in het eerste lid van artikel 13 een onderdeel vervallen. Met deze wijziging is dit onderdeel weer opgenomen in het artikel.

Tot slot zij opgemerkt dat met deze regeling geen nieuwe administratieve lasten worden geïntroduceerd. De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten. Het College heeft besloten de regeling niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J.F. Hoogervorst

  • 1

    Stb. 1994, 12; (laatstelijk) gewijzigd bij besluit van 26 april 2001 (Stb. 223).

  • 2

    Stcrt. 2002, 81; (laatstelijk) gewijzigd bij ministeriële regeling van 30 augustus 2004 (Stcrt. 171).

  • 3

    Stcrt. 1994, 10; (laatstelijk) gewijzigd bij ministeriële regeling van 30 augustus 2004 ( Stcrt. 171).

Naar boven