Regeling opheffing Arbeidsvoorzieningsorganisatie

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 oktober 2004, Directie AAM, nr. AAM/BR/04/68435, houdende voorzieningen in verband met de opheffing van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (Regeling opheffing Arbeidsvoorzieningsorganisatie)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 27, derde lid, en 127, vierde lid, van de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. wet: de Arbeidsvoorzieningswet 1996, zoals deze voor 1 november 2004 luidde;

c. bestuurder CBA: de persoon die tot 1 november 2004 de functie van lid van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening vervulde;

d. CWI: de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

e. Arbeidsvoorzieningsorganisatie: de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, genoemd in artikel 2 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 zoals deze voor 1 november 2004 luidde.

Artikel 2

Aanwijzing persoon belast met afwikkeling

De minister kan een persoon aanwijzen die is belast met de taken die hem in verband met de opheffing van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie worden opgedragen.

Hoofdstuk 2

Overgang vermogen en publiekrechtelijke rechten en verplichtingen

Artikel 3

Vermogen

1. Alle vermogensbestanddelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie gaan over op de Staat (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid).

2. Met betrekking tot de ingevolge dit artikel overgaande vermogensbestanddelen die in openbare registers te boek zijn gesteld, zal verandering van de tenaamstelling in die registers plaatsvinden door de bewaarders van die registers. De daartoe benodigde opgaven worden door de zorg van de minister aan de bewaarders van de desbetreffende registers gedaan.

3. Ter zake van de in dit artikel bedoelde overgang van vermogensbestanddelen is geen akte of betekening nodig en blijft de heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

Artikel 4

Deelnemingen

Deelnemingen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen gaan over op de Staat (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid).

Artikel 5

Personeel

In afwijking van artikel 3 gaan de rechten en verplichtingen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie die voortvloeien uit een collectieve arbeidsovereenkomst of regeling van arbeidsvoorwaarden dan wel enige andere algemene regeling, jegens werknemers die voor 1 november 2004 in haar dienst zijn geweest, alsmede de rechten en verplichtingen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie die voortvloeien uit een overeenkomst met een werknemer die voor 1 november 2004 in haar dienst is geweest, over op de CWI.

De eerste zin is eveneens van toepassing ten aanzien van andere civielrechtelijke rechten en verplichtingen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in haar kwaliteit van werkgever.

Artikel 6

Overgang publiekrechtelijke rechten en verplichtingen

1.

De publiekrechtelijke rechten en verplichtingen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie gaan over op de minister, tenzij het een onderwerp betreft als bedoeld in artikel 5, in welk geval deze rechten en verplichtingen overgaan op de CWI.

2. Een besluit van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie geldt als een besluit van de minister, tenzij het een onderwerp betreft als bedoeld in de artikel 5, in welk geval het geldt als een besluit van de CWI.

3. Op een voor 1 november 2004 bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie ingediende aanvraag tot het geven van een beschikking wordt na die datum beslist door de minister, tenzij de aanvraag een onderwerp betreft als bedoeld in de artikel 5, in welk geval de CWI daarop beslist.

Hoofdstuk 3

Overgang procedures

Artikel 7

Civielrechtelijke en bestuursrechtelijke gedingen

1. In civielrechtelijke en bestuursrechtelijke gedingen, met uitzondering van die bedoeld in artikel 8, waarin de Arbeidsvoorzieningsorganisatie partij is, treedt de Staat onderscheidenlijk de minister in haar plaats, zonder dat daarvoor een betekening nodig is.

2. Beroep of hoger beroep waarvoor de termijn is aangevangen voor 1 november 2004 staat voor de Staat onderscheidenlijk de minister open gedurende het resterende gedeelte van de beroepstermijn.

Artikel 8

Arbeidsgeschillen

1. In civielrechtelijke en bestuursrechtelijke gedingen met betrekking tot onderwerpen als bedoeld in artikel 5, waarin de Arbeidsvoorzieningsorganisatie partij is, treedt de CWI in haar plaats, zonder dat daarvoor een betekening nodig is.

2. Bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aanhangige bezwaarschriften met betrekking tot onderwerpen als bedoeld in artikel 5 gaan, in de stand waarin zij zich bevinden, over naar de CWI.

3. Bezwaar, beroep of hoger beroep waarvoor de termijn is aangevangen voor 1 november 2004 staat voor de CWI open gedurende het resterende gedeelte van de bezwaar- onderscheidenlijk beroepstermijn.

Artikel 9

Bezwaarschriften

1. Bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aanhangige bezwaarschriften, met uitzondering van die bedoeld in artikel 8, gaan, in de stand waarin zij zich bevinden, over naar de minister.

2. Bezwaar waarvoor de termijn is aangevangen voor 1 november 2004 staat voor de minister open gedurende het resterende gedeelte van de bezwaartermijn.

Artikel 10

Beëindiging procedures

1. Bestuursrechtelijke gedingen waarin door toepassing van artikel 7, eerste lid, de minister eiser en verweerder dan wel appellant en gedaagde is geworden, worden door de minister zo spoedig mogelijk door intrekking van het beroep beëindigd.

2. Bezwaarschriftprocedures waarin door toepassing van artikel 9, eerste lid, de minister indiener van het bezwaarschrift en bestuursorgaan tegen wiens besluit het bezwaar is gericht is geworden, worden door de minister zo spoedig mogelijk door intrekking van het bezwaar beëindigd.

3. In gevallen als bedoeld in het eerste en tweede lid, waarin voor de minister met toepassing van artikel 7, tweede lid, of artikel 9, tweede lid, bezwaar, beroep of hoger beroep openstaat, maakt de minister van die bevoegdheid geen gebruik.

Hoofdstuk 4

Financiële afwikkeling

Artikel 11

Rekening en verantwoording

1. De bestuurder CBA legt aan de minister vóór 1 januari 2005 met betrekking tot de Arbeidsvoorzieningsorganisatie rekening en verantwoording af over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 oktober 2004. De artikelen 61, eerste, tweede en derde lid, en 62, behoudens voorzover het betreft de in dat artikel bedoelde realisatie van de prestaties, van de wet zijn van overeenkomstige toepassing.

2. De bestuurder CBA voegt bij de in het eerste lid bedoelde stukken een slotbalans.

Artikel 12

Afwikkeling door CWI

1. De Staat draagt de liquide middelen die deel uitmaken van de vermogensbestanddelen die ingevolge deze regeling overgaan op de Staat alsmede de ontvangsten en uitgaven van de Staat gedurende de periode, bedoeld in het tweede lid, die kunnen worden toegerekend aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, over aan de CWI. De CWI houdt hiervoor een rekening-courant aan bij de Minister van Financiën.

2. Tot een door de minister te bepalen datum administreert de CWI de ingevolge deze regeling op de Staat, onderscheidenlijk de CWI overgaande middelen, ontvangsten en uitgaven, alsmede, ten behoeve van de Staat, de overige ingevolge deze regeling op de Staat overgaande vermogensbestanddelen, in een afzonderlijke administratie.

3. De kosten die voor de CWI uit de uitvoering van deze regeling voortvloeien komen ten laste van de in het eerste lid bedoelde middelen en ontvangsten. Zo nodig stelt de minister aan de CWI hiervoor aanvullende middelen ter beschikking. De CWI dient elk jaar vóór 1 oktober, en voorzover het betreft het jaar 2005, vóór 31 december 2004, een begroting van de inkomsten en uitgaven op grond van deze regeling bij de minister in.

4. Met betrekking tot de verantwoording door de CWI over de toepassing van het eerste tot en met het derde lid, is artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen van overeenkomstige toepassing. De minister stelt jaarlijks aan de hand van de jaarrekening het bedrag van de kosten, bedoeld in het derde lid, voor het betrokken kalenderjaar vast.

5. De CWI draagt op verzoek van de minister middelen als bedoeld in het eerste lid af aan de Staat.

6. De verantwoording van de CWI over het jaar 2005 heeft ook betrekking op de maanden november en december van het jaar 2004.

7. De CWI legt binnen zes maanden na de door de minister op grond van het tweede lid vastgestelde datum aan de minister rekening en verantwoording af over de periode van 1 januari van het jaar waarin die datum is gelegen tot aan die datum over de toepassing van het eerste tot en met het derde lid.

8. De CWI draagt het saldo van de rekening-courant, bedoeld in het eerste lid, terstond na de in het tweede lid bedoelde datum over aan de Staat.

Hoofdstuk 5

Slotbepalingen

Artikel 13

Overdracht archief

1. De bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie berustende archieven worden overgedragen aan de CWI.

2. Archiefbescheiden die op grond van artikel 9 van de Regeling afwikkeling Arbeidsvoorzieningsorganisatie na SUWI tijdelijk ter beschikking zijn gesteld aan de Stichting CV, de NV KLIQ of andere rechtspersonen, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, van genoemd artikel, en die nog niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, worden overgedragen aan de CWI.

Artikel 14

Intrekking regeling

De Regeling afwikkeling Arbeidsvoorzieningsorganisatie na SUWI wordt ingetrokken.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2004.

Artikel 16

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling opheffing Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 11 oktober 2004.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Toelichting

Algemeen

Ten tijde van de invoering (per 1 januari 2002) van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) en de tezelfder tijd plaatsvindende verzelfstandiging van onderdelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (ingevolge de Wet verzelfstandiging reïntegratiediensten Arbeidsvoorzieningsorganisatie; Stb. 2001, 690) is besloten de Arbeidsvoorzieningsorganisatie nog enige tijd in stand te laten en daartoe enkele artikelen van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 tijdelijk van kracht te laten blijven. Dit is geregeld in artikel 2, onderdeel a, van het inwerkingtredingsbesluit van de Wet SUWI c.a. (Stb. 2001, 682). Vervolgens zijn in verband met de voortgang van de afwikkeling van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie bij koninklijk besluit van 12 juni 2002, Stb. 310, nog een aantal – niet langer noodzakelijke – artikelen van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 vervallen. In deze periode was de daartoe benoemde (enig) bestuurder CBA met de afwikkeling van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie belast (zie daaromtrent de Regeling afwikkeling Arbeidsvoorzieningsorganisatie na SUWI; Stcrt. 2002, 2). Inmiddels is het stadium bereikt dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie definitief en volledig kan worden opgeheven. Hiertoe wordt bij koninklijk besluit voorzien in het per 1 november 2004 vervallen van de nog resterende artikelen van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 en daarmee van die wet in haar geheel. Met het vervallen per die datum van het artikel van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 dat de instelling van de rechtspersoon (het openbaar lichaam de Arbeidsvoorzieningsorganisatie) regelt (artikel 2 van genoemde wet), is de opheffing van die rechtspersoon per dezelfde datum gerealiseerd.

Ook vervalt daarmee de grondslag aan de regelgeving die op de Arbeidsvoorzieningswet 1996 is gebaseerd. Daartoe behoort het besluit van 27 maart 2001, Stb.127, houdende tijdelijke bestuurlijke voorziening Arbeidsvoorzieningsorganisatie, op grond waarvan de (enig) bestuurder van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is benoemd, die in de voorafgaande periode met de vereffening was belast.

De gevolgen van deze opheffing behoeven nog enige nadere regeling; dit betreft o.a. de financiële eindafwikkeling (zoals de rekening en verantwoording over de periode tot en met 31 oktober 2004) en de overgang van de resterende vermogensbestanddelen en van de rechten en verplichtingen van en jegens voormalig personeel. Op grond van artikel 27, derde lid, van de Invoeringswet Wet SUWI wordt bij de onderhavige regeling voorzien in regeling van deze en andere met de opheffing samenhangende onderwerpen.

Artikelsgewijs

Artikel 2. Aanwijzing persoon belast met afwikkeling

Met het verdwijnen per 1 november 2004 van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie bestaat ook niet langer de functie van enig bestuurder van die organisatie; daarmee komt een einde aan de werkzaamheden die de benoemde bestuurder CBA ten behoeve van de afwikkeling van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie tot de genoemde datum heeft verricht. Er blijven voor de bestuurder CBA nog wel enige werkzaamheden over die na de datum van opheffing in verband met die opheffing moeten worden verricht (zoals in artikel 11 wordt bepaald). Die werkzaamheden van de bestuurder hebben betrekking op de (laatste) periode waarin de Arbeidsvoorzieningsorganisatie nog bestaat (dus de periode tot 1 november 2004). Er kunnen naast deze verantwoordingsactiviteiten nog enkele zaken in verband met de definitieve opheffing nodig blijken. Daartoe kan de minister op grond van dit artikel nog een persoon aanwijzen, die met (onderdelen van) die verdere afwikkeling wordt belast. De regeling voorziet ook in de administratieve afwikkeling van zaken die in de periode na 1 november 2004 nog voortvloeien uit het bestaan (hebben) van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Die taak zal voor de Staat door de CWI worden uitgevoerd. Zie daaromtrent artikel 12.

Artikel 3. Vermogen

In het eerste lid van dit artikel wordt als hoofdregel vastgelegd dat alle resterende vermogensbestanddelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling (1 november 2004) in het bezit zijn van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie van rechtswege overgaan op de Staat. Uitzondering op deze regel vormen de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit voormalige arbeidsverhoudingen, die overgaan op de CWI (zie daaromtrent artikel 5).

De hoofdregel omvat alle roerende en onroerende zaken en daarmee samenhangende rechten en verplichtingen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat hiertoe bijvoorbeeld ook behoren vorderingen op grond van anti-speculatiebedingen die bij transacties over onroerend goed van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn vastgelegd. Deze algemene rechtsopvolging door de Staat brengt mee, dat eventuele aanspraken van derden op de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, bijvoorbeeld uit overeenkomst (niet zijnde een arbeidsovereenkomst) of onrechtmatige daad, na haar opheffing ook jegens de Staat geldend moeten worden gemaakt. Wat betreft het onroerend goed gaat het om nog slechts enkele panden, die door de zorg van Domeinen zullen worden verkocht en waarvan de opbrengst ten goede zal komen aan de Staat (SZW).

Artikel 4. Deelnemingen

De Arbeidsvoorzieningsorganisatie nam deel in verschillende andere rechtspersonen (zie hieromtrent ook artikel 10 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996) of was via de bestuurder CBA – als vertegenwoordiger van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie – lid van het bestuur. Deze relaties zijn in het zicht van de opheffing van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zoveel mogelijk voor 1 november 2004 beëindigd. Voorzover dat niet tijdig mocht zijn gebeurd, regelt dit artikel volledigheidshalve dat de minister in die gevallen in de plaats treedt van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De minister zal alsdan zo spoedig mogelijk voor beëindiging van die betrekking zorg dragen. Indien hiermee financiële belangen zijn gemoeid, komen deze ten goede aan c.q. ten laste van de Staat.

Artikel 5. Personeel

Ten tijde van de definitieve opheffing van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie heeft deze organisatie geen werknemers meer in dienst; er is derhalve geen voorziening nodig met betrekking tot de overgang van rechten en verplichtingen op grond van geldende arbeidsovereenkomsten. Op grond van cao, andere algemene arbeidsvoorwaardenregelingen en sociale plannen (afvloeiingsregelingen) bestaan echter nog wel rechten en verplichtingen van, resp. jegens de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, die op voormalige werknemers van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie betrekking hebben. Deze gaan volgens dit artikel over op de CWI, dit in afwijking van de hoofdregel van artikel 3. Hiervoor is gekozen omdat de CWI bij de invoering van Suwi ook al de verantwoordelijkheid voor de rechten en plichten van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie heeft overgenomen. Met de tweede zin van dit artikel wordt erin voorzien dat bijvoorbeeld ook ingeval van aansprakelijkheid van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie als werkgever voor onrechtmatig handelen van een werknemer de daaruit voortvloeiende verplichtingen overgaan op de CWI.

De bepaling spreekt van rechten en verplichtingen jegens werknemers die voor 1 november 2004 in dienst waren; voor de goede orde wordt erop gewezen dat deze bepaling niet alle voormalige werknemers betreft, doch alleen diegenen die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling zodanige rechten en verplichtingen aan regelingen als hier bedoeld kunnen ontlenen. Daartoe behoren niet de voormalige Arbvo-werknemers die in dienst zijn getreden van de Stichting CV, de CWI, de NV KLIQ (zie daaromtrent de Regeling afwikkeling Arbeidsvoorzieningsorganisatie na SUWI) of enige andere werkgever. Daarnaast heeft dit artikel betrekking op individuele afspraken die in een enkel geval met (voormalige) werknemers in verband met hun ontslag zijn gemaakt en waarover nog overleg gaande is.

Ook de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen gaan over op de CWI. Reeds aanhangige of na de inwerkingtreding van deze regeling rijzende geschillen over onderwerpen als in dit artikel bedoeld vallen eveneens onder de bevoegdheid van de CWI.

Artikel 6. Overgang publiekrechtelijke rechten en verplichtingen

Hoewel op de Arbeidsvoorzieningsorganisatie geen wettelijke taken meer rusten valt niet uit te sluiten dat nog een aan die organisatie toe te rekenen publiekrechtelijke verplichting of bevoegdheid aan de orde komt. Zekerheidshalve voorziet deze bepaling in de aanwijzing van een bevoegd bestuursorgaan (de minister) voor de afhandeling van zulke gevallen. Evenzo valt niet uit te sluiten dat ten tijde van de opheffing van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie bij die organisatie nog enigerlei aanvraag om een besluit in behandeling is; daarbij kan bijv. worden gedacht aan een verzoek op grond van de WOB. Het derde lid van dit artikel voorziet erin dat ook in zulke gevallen de behandeling wordt overgenomen door de minister. Indien evenwel sprake is van een (publiekrechtelijk) onderwerp dat met een (vroegere) arbeidsverhouding te maken heeft treedt in lijn met de artikelen 5 en 8 niet de minister maar de CWI voor de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in de plaats.

Artikel 7. Overgang civielrechtelijke en bestuursrechtelijke gedingen

Dit artikel regelt de overgang van de procedures die op 31 oktober 2004 nog aanhangig mochten zijn. Civielrechtelijke procedures (met uitzondering van die welke betrekking hebben op aanspraken van ex-werknemers) gaan over op de Staat (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), bestuursrechtelijke (eveneens met uitzondering van die welke samenhangen met de werkgeversrol) op de minister. Gedingen die betrekking hebben op aanspraken, als bedoeld in artikel 5, gaan over op de CWI. Zoals ook bij artikel 8 wordt toegelicht houdt dit echter niet tegen dat de minister in bijzondere gevallen de CWI in dergelijke geschillen ondersteuning biedt. Die mogelijkheid bestaat zowel ten aanzien van geschillen die ten tijde van de inwerkingtreding van deze regeling aanhangig zijn als ten aanzien van geschillen die nadien aanhangig mochten worden gemaakt.

Artikel 8. Arbeidsgeschillen

Bij de overgang van de rechten en verplichtingen op grond van (vroegere) arbeidsverhoudingen naar de CWI behoren ook de daarop betrekking hebbende procedures. Dit is een uitzondering op de regel van artikel 7, dat bepaalt dat procedures overgaan op de Staat. Het artikel ziet op procedures die met het bestaan hebben van arbeidsverhoudingen met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie verband houden. In lopende zaken treedt de CWI als procespartij in de plaats van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Eventueel na de opheffing van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie rijzende geschillen over deze onderwerpen zullen ook jegens de CWI aanhangig gemaakt moeten worden. De bepaling heeft betrekking op aanspraken zowel op grond van collectieve regelingen als op grond van individuele afspraken, als bedoeld in artikel 5. Het artikel staat er niet aan in de weg dat in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld in een civielrechtelijke procedure die verband houdt met een individuele afspraak, als bedoeld in artikel 5, afspraken worden gemaakt tussen de CWI en de minister om de CWI in zo’n procedure te ondersteunen. De bestuursrechtelijke gedingen waarover in dit artikel wordt gesproken kunnen betrekking hebben op verlenging van de loondoorbetalingsplicht (op grond van artikel 71a WAO), het eigen risicodrager zijn of de premiedifferentiatie. In verband met de verantwoordelijkheden van de werkgever ter voorkoming van ziekteverzuim en het effect van het toekennen van een WAO-uitkering voor de hoogte van de premie, die de werkgever verschuldigd is, kan de werkgever (i.c. de CWI in de plaats van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie) belanghebbende zijn in bestuursrechtelijke gedingen. Het gaat dus om bestuursrechtelijke gedingen die samenhangen met de werkgeversrol die overgaat naar de CWI. Een en ander is in het tweede lid ook voor bezwaarprocedures geregeld.

Indien ten tijde van de inwerkingtreding van deze regeling een beroepstermijn loopt, dan kan de CWI het restant daarvan gebruiken (op grond van het derde lid).

Artikel 9. Bezwaarschriften

Eventueel ten tijde van de opheffing nog bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aanhangige bezwaarschriften (met uitzondering van die welke samenhangen met de werkgeversrol) zullen verder door de minister worden afgehandeld.

Artikel 10. Beëindiging procedures

Er zijn procedures waarin thans als partijen optreden enerzijds de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en anderzijds de Minister van SZW, vertegenwoordigd door het Agentschap SZW (AGSZW). Gevolg van artikel 7 is, dat in deze procedures met ingang van 1 november 2004 de minister de kwaliteiten van eisende en verwerende partij in zich verenigt. Bevorderd zal worden dat dergelijke procedures voor zoveel mogelijk vóór die datum door intrekking van het beroep worden beëindigd. Voorzover niettemin nog procedures van deze soort op 1 november 2004 aanhangig zijn, bepaalt het eerste lid van dit artikel dat deze zo spoedig mogelijk door de minister, door intrekking van het beroep, zullen worden beëindigd.

Een soortgelijke situatie kan zich voordoen, door toepassing van artikel 9, bij aanhangige bezwaarschriften (indien de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in bezwaar is gegaan tegen een besluit van de minister); ook hier zal intrekking van het bezwaar vóór 1 november 2004 zoveel mogelijk worden bevorderd. Volgens het tweede lid worden nog aanhangige bezwaarschriften zo spoedig mogelijk door de minister ingetrokken.

Het derde lid houdt rekening met de mogelijkheid dat in zaken waarin van samenval van partijen als hiervoor bedoeld sprake is, de datum 1 november 2004 is gelegen in een nog lopende bezwaar- of beroepstermijn, waarvan nog geen gebruik is gemaakt. Teneinde ook in die gevallen de procedure te beëindigen zal de minister niet in bezwaar of (hoger) beroep gaan.

Artikel 11. Rekening en verantwoording

De bestuurder CBA, die al met de vereffening is belast, maakt een rekening op over de laatste periode van bestaan van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en legt daarbij verantwoording af over zijn werkzaamheden. Ten aanzien van deze rekening en verantwoording zijn enkele gebruikelijke voorschriften van toepassing. Dit betreft de voorschriften over de jaarrekening en (deels) het jaarverslag als geregeld in de artikelen 61 en 62 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996. De minister zal de boeken pas sluiten na controle van de verantwoordingsstukken, ook door de departementale accountantsdienst.

Artikel 12. Afwikkeling door CWI

Op grond van de artikelen 3 en 4 gaan alle roerende en onroerende zaken en daarmee samenhangende rechten en verplichtingen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie – uitgezonderd hetgeen uit vroegere arbeidsverhoudingen voortvloeit – in juridische zin over naar de Staat. De Staat zal de administratie en het beheer van alle financiële en andere zaken die uit deze overgang voortvloeien echter nog enige tijd door de CWI laten verrichten. Daartoe zal het zgn. liquidatiesaldo-Arbvo ter beschikking worden gesteld aan de CWI, die daarvoor een aparte rekening-courant bij Financiën zal aanhouden. Dit liquidatiesaldo omvat in de eerste plaats de liquide middelen van de (voormalige) Arbeidsvoorzieningsorganisatie per 1 november 2004.Voorzover de Staat (SZW) na 1 november 2004 nog aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie toe te rekenen ontvangsten en uitgaven zal hebben, komen deze eveneens ten bate resp. ten laste van het liquidatiesaldo-Arbvo.De CWI dient met betrekking tot al hetgeen als ‘ex-Arbvo’ valt aan te merken een afzonderlijke, d.w.z. van de overige CWI-zaken gescheiden administratie bij te houden. Een en ander is geregeld in het eerste en tweede lid van dit artikel. Over de hieruit voortvloeiende werkzaamheden zullen tussen de minister en de CWI nadere afspraken worden gemaakt.

Het liquidatiesaldo zal in beginsel voldoende moeten zijn ter dekking van alle kosten, die uit de liquidatie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voortvloeien. Dit betreft met name de kosten van de uitvoering van de taken van de CWI op grond van artikel 5 (aanspraken van voormalig Arbvo-personeel), kosten in verband met procedures en de apparaatskosten van de CWI die verband houden met de uitvoering van deze regeling. Het derde lid regelt deze financiering. Dit artikellid biedt ook de grondslag voor eventuele extra financiële middelen, die de minister ter beschikking stelt, indien het liquidatiesaldo niet toereikend is. Wegens deze bevoegdheid is deze regeling mede op artikel 127, vierde lid, van de Invoeringswet Wet SUWI gebaseerd. De CWI dient telkenjare een begroting van de hier bedoelde inkomsten en uitgaven op te stellen.

Op de verantwoording van de middelen ten behoeve van de taken van de CWI zijn de voorschriften op grond van de Wet Suwi van overeenkomstigetoepassing (aldus het vierde lid). Deze verantwoording, waaronder de jaarrekening, maakt geen deel uit van de verantwoordingsstukken van de CWI op grond van de Wet Suwi. Over de wijze van administreren, zoals de termijnen en de inhoud van de verantwoording, zullen nog nadere afspraken worden vastgelegd tussen de CWI en de minister van SZW. Om praktische redenen is bepaald (zie lid 5) dat de verantwoording over het jaar 2005 tevens de maanden november en december van het jaar 2004 zal omvatten. Na afloop van elk jaar stelt de minister aan de hand van de jaarrekening het bedrag van de middelen voor het betrokken kalenderjaar vast.

Op grond van het vijfde lid kan de minister bepalen dat de CWI gedurende de periode van administratie en beheer bedragen uit het liquidatiesaldo-Arbvo aan het rijk afdraagt, bijvoorbeeld als dat saldo aanzienlijke overschotten vertoont.

Wanneer op enig moment geconcludeerd kan worden dat er vrijwel geen resterende Arbvo-zaken meer zijn en onderbrenging van de administratie daarvan bij de CWI dan ook verder niet zinvol meer is, kan die taak van de CWI worden beëindigd. De minister zal het tijdstip daarvoor vaststellen (zie lid 2). De CWI dient dan over het laatste tijdvak eveneens rekening en verantwoording af te leggen. Op die omstandigheid, die ook tijdens een lopend kalenderjaar kan plaatsvinden, heeft het zevende lid betrekking. Hetgeen dan nog resteert dient dan weer overgedragen te worden aan de Staat (SZW), aldus bepaalt het achtste lid. Daarmee is deze regeling uitgewerkt.

Artikel 13. Overdracht archief

Het eerste lid van dit artikel bevestigt hetgeen thans is bepaald in artikel 9, derde lid, van de Regeling afwikkeling Arbeidsvoorzieningsorganisatie na SUWI. Het tweede lid betreft de archiefbescheiden die op grond van artikel 9, tweede lid, van genoemde regeling tijdelijk aan verzelfstandigde onderdelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie ter beschikking waren gesteld en nu ook overgaan naar de CWI. Deze bepaling heeft alleen betrekking op de plaats waar het archief berust. De CWI is niet verantwoordelijkheid voor de volledigheid van de archiefstukken.

Artikel 14. Intrekking regeling

De Regeling afwikkeling Arbeidsvoorzieningsorganisatie na SUWI heeft na de opheffing van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie geen betekenis meer en kan derhalve worden ingetrokken.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Naar boven