Verkeersbesluit te water

Afmeerverbod aanleginrichtingen Harlingen, Terschelling en Vlieland

22 december 2003

Nr. ADF 2003/1813

Rijkswaterstaat, dir. Noord-Nederland

Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat

Begripsbepaling

In dit besluit wordt verstaan onder:

1. `de hoofdingenieur-directeur': de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat in de directie Noord-Nederland, adres: Postbus 2301, 8901 JH Leeuwarden;

2. `het dienstkringhoofd': het hoofd van de dienstkring Waddengebied Friesland van de Rijkswaterstaat, directie Noord-Nederland, adres: Jacob Catsplein 3, 8913 CS Leeuwarden.

Overwegingen ten aanzien van het besluit

Vereiste van besluit

Op grond van het bepaalde in artikel 2 van het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer moet het bevoegd gezag een verkeersbesluit nemen voor het plaatsen of verwijderen van een verkeersteken, dat een gebod of verbod bevat zoals opgenomen in bijlage 7 van het Binnenvaartpolitiereglement.

Op grond van artikel 2, eerste lid, sub a, 1° van de Scheepvaartverkeerswet ben ik bevoegd dit verkeersbesluit te nemen.

Belangenafweging en motivering

In de havens van Harlingen en Terschelling en aan/naast de veerdam op Vlieland bevinden zich aanleginrichtingen, die specifiek zijn aangelegd voor het aanleggen door de veerboten, in gebruik bij de volgens een dienstregeling onderhouden bootverbinding tussen Harlingen en Terschelling/Vlieland. Deze aanlegplaatsen lenen zich niet voor gebruik door andere vaartuigen en dienen in het belang van een goede uitoefening van de bootdienst vrijgehouden te worden voor de veerboten.

Daarnaast dient op Terschelling aan de aangrenzende Zuiderkade plaats beschikbaar te worden gehouden voor de reserve veerboot en - met toestemming van de havenmeester - voor het aanleggen door andere vaartuigen in bijzondere gevallen.

Dit kan bereikt worden door het aanleggen aan de betreffende aanleginrichtingen en kadeterreinen te verbieden voor alle andere vaartuigen.

De betreffende vaarwater-/havengedeelten of aanlegplaatsen zijn in beheer bij het Rijk (Rijkswaterstaat) en zijn gelegen in de gemeenten Harlingen, Terschelling en Vlieland.

Gevolgde procedure

Door mij is geen voorbereidingsprocedure op grond van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. De reden hiervoor is dat overeenkomstig artikel 6 BABS overleg is gevoerd met de betrokken gemeenten en met de politie in de regio, van wie een instemmende reactie is ontvangen. Daarnaast zijn de betreffende verkeerstekens al grotendeels sinds 1998 aanwezig zonder dat daarvoor - naar onlangs is gebleken - de vereiste beschikking is genomen. Deze beschikking betreft derhalve een formalisering van de bestaande toestand.

Rederij Doeksen is als gebruiker van de aanleginrichtingen in kennis gesteld van deze formalisering. Ik ga ervan uit dat er geen andere belanghebbenden zijn, die door het nemen van dit besluit redelijkerwijs in hun belangen worden aangetast.

Besluit

Op grond van vorenstaande overwegingen besluit ik tot het instellen van de hierna te noemen verboden voor andere vaartuigen dan die welke gebruikt worden voor de door Rederij Doeksen te onderhouden bootdienst tussen Harlingen en Terschelling/Vlieland:

1. door middel van borden A.7 van bijlage 7 van het Binnenvaartpolitiereglement een verbod te meren aan de aanleginrichtingen aan de zgn. veerbootkade aan de Waddenpromenade te Harlingen;

2. door middel van borden A.5 van bijlage 7 van het Binnenvaartpolitiereglement een verbod ligplaats te nemen (ankeren en meren) bij/aan de aanleginrichtingen aan de Zuiderkade en Dwarskade te West-Terschelling en aan/bij de rijksveerdam te Vlieland, met dien verstande dat door middel van een onderbord aan de Zuiderkade te Terschelling wordt aangegeven dat de havenmeester ook anderen toestemming kan geven tot ligplaats nemen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,namens deze,
de hoofdingenieur-directeur,
J.R. Hoogland.

Bezwaar

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen dit besluit binnen zes weken na de dag, waarop dit besluit is bekendgemaakt, een bezwaarschrift worden ingediend. Het bezwaarschrift moet worden gericht aan de Minister van Verkeer en Waterstaat en worden gezonden aan de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat in de directie Noord-Nederland, t.a.v. de afdeling RVJ, Postbus 2301, 8901 JH Leeuwarden. Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en tenminste het volgende te bevatten:

a. naam en adres indiener;

b. de dagtekening;

c. vermelding van datum en nummer van het besluit, waartegen het bezwaar zich richt;

d. een opgave van de redenen waarom men zich niet met het besluit kan verenigen.

Voorlopige voorziening

Indien een bezwaarschrift is ingediend, is het mogelijk om daarnaast een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen. Een dergelijk verzoek dient te worden gericht aan de Voorzieningenrechter van de Rechtbank binnen het rechtsgebied, waarin de indiener van het bezwaarschrift zijn woonplaats heeft. Het verzoek dient te zijn ondertekend en tenminste het volgende te bevatten:

a. naam en adres van de verzoeker;

b. de dagtekening;

c. vermelding van het bestuursorgaan, dat het besluit heeft genomen en datum en nummer van het besluit;

d. de gronden van het verzoek (motivering).

Bij het verzoek dient voorts een afschrift van het bezwaarschrift te worden overgelegd. Zo mogelijk wordt tevens een afschrift van het besluit, waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.

Naar aanleiding van het verzoek kan de Voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Voor de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening wordt een bedrag aan griffierecht geheven. De griffier van de betrokken rechtbank wijst de verzoeker na indiening van diens verzoek op de verschuldigdheid van het griffierecht en bericht de verzoeker binnen welke termijn en op welke wijze het verschuldigde griffierecht moet worden voldaan.

Naar boven