Besluit CCMS no. 2 - 1999 Opleidingseisen cardiologie

Het Centraal College Medische Specialismen, in vergadering bijeen op 9 augustus 1999;

Gezien het voorstel van het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie tot herziening van de opleidingseisen voor het medische specialisme cardiologie;

In aanmerking nemende dat de ledenvergadering van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie op 25 oktober 1996 haar instemming heeft betuigd met de voorgestelde opleidingseisen;

Gehoord de Medisch Specialisten Registratie Commissie;

Gelet op artikel 12 lid 1.c. van de Regeling inzake de opleiding en registratie van specialisten van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst;

Heeft besloten:

Besluit no. 1-1992 te doen vervallen en daarvoor in de plaats de navolgende bepalingen vast te stellen.

A. Eisen met betrekking tot de opleiding

A.1. Duur

De duur van de opleiding voor het medische specialisme cardiologie bedraagt zes jaar. De opleiding bestaat, met inachtneming van hetgeen in het opleidingsschema wordt bepaald, uit twee jaar opleiding in de inwendige geneeskunde en vier jaar opleiding in de cardiologie.

A.2. Voltijd - deeltijd

a. De werkzaamheden van de assistent-geneeskundige in het kader van de opleiding dienen in het algemeen een volle dagtaak te omvatten.

b. Indien de opleider(s) en de assistent-geneeskundige daartoe een gezamenlijk verzoek indienen bij de Medisch Specialisten Registratie Commissie (MSRC) kan een deel van de opleiding in deeltijd worden gevolgd en wel onder de volgende voorwaarden:

- het eerste jaar van de opleiding wordt steeds in volle dagtaak gevolgd. Dit geldt tevens voor het eerste jaar van de vervolgopleiding in de cardiologie;

- het laatste jaar van de opleiding wordt in het algemeen eveneens in volle dagtaak gevolgd. In afwijking hiervan kan de MSRC de assistent-geneeskundige toestemming verlenen het laatste jaar van de opleiding in deeltijd te volgen indien deze ten minste de helft van de totale opleidingsduur in volle dagtaak heeft gevolgd;

- de werkzaamheden van de assistent-geneeskundige dienen tijdens de periode van deeltijdopleiding ten minste overeen te komen met een 50% dagtaak. De opleiding dient naar rato te worden verlengd en er dienen voldoende waarborgen te worden aangegeven met betrekking tot de continuïteitsaspecten van de opleiding zelf en van de patiëntenzorg.

A.3. Salariëring

De assistent-geneeskundige dient voor zijn werkzaamheden tijdens de opleiding volgens de gangbare salarisnormen te worden gehonoreerd. Op hem dient tevens de rechtspositieregeling van de opleidingsinrichting van toepassing te zijn.

A.4. Indeling opleidingsduur

De opleiding dient hier te lande te worden gevolgd bij een voor het medische specialisme inwendige geneeskunde erkende opleider in een daarvoor erkende opleidingsinrichting, resp. bij (een) voor het medische specialisme cardiologie erkende opleider(s) in (een) daarvoor erkende opleidingsinrichting(en) zoals nader omschreven in C.10. Voor de opleiding in de inwendige geneeskunde zijn van toepassing de eisen van besluit CC no. 1 - 1996. De opleider inwendige geneeskunde brengt de door hem afgegeven beoordeling niet alleen ter kennis van de MSRC doch tevens van de opleider(s) in de cardiologie.

A.5. Gedeeltelijke opleiding in het buitenland

In afwijking van artikel A.4., kan met in achtneming van de bepalingen van besluit CC no. 1 - 1989 een deel van de opleiding buiten Nederland worden gevolgd.

A.6. Ononderbroken opleiding

De opleiding dient ononderbroken te worden gevolgd. In bijzondere gevallen kan de MSRC daarvan ontheffing verlenen en daaraan voorwaarden verbinden.

Beoordelingen

A.7.

a. Aan het einde van het eerste opleidingsjaar van de vooropleiding beoordeelt de opleider (`eerste opleider') of hij de agio die bij hem in opleiding is al dan niet geschikt en in staat acht de opleiding voort te zetten. De opleider zendt zijn beoordeling door middel van een daartoe vastgesteld formulier aan de MSRC;

b. De eerste opleider en de vervolgopleider beslissen gezamenlijk over het al dan niet voortzetten van de opleiding na het eerste jaar;

c. Aan het einde van het eerste jaar van de vervolgopleiding in de cardiologie beoordeelt de vervolgopleider of de assistent-geneeskundige al dan niet geschikt en in staat is de opleiding voor het medische specialisme cardiologie voort te zetten. De opleider zendt zijn beoordeling door middel van een daartoe vastgesteld formulier aan de MSRC.

A.8.

a. Met het oog op de in A.7. bedoelde beoordeling dient in het eerste jaar van de opleiding - eenmaal per kwartaal - een voortgangsgesprek plaats te vinden tussen de opleider en de assistent-geneeskundige. De conclusies van deze gesprekken dienen - voor gezien mede ondertekend door de assistent-geneeskundige - schriftelijk te worden vastgelegd;

b. De in A.7. bedoelde beoordeling aan het einde van het eerste opleidingsjaar wordt gegeven gehoord de overige leden van het opleidingsteam.

A.9.

Behalve de beoordeling bedoeld in A.7. brengt de opleider aan het einde van elk volgend opleidingsjaar, met uitzondering van het laatste jaar, een beoordeling van de assistent-genees-kundige ter kennis van de MSRC door middel van een daartoe vastgesteld formulier.

A.10.

a. De in A.7. en A.9. bedoelde beoordelingen zijn vertrouwelijk; zij dienen steeds tijdig en behoorlijk toegelicht met de assistent-geneeskundige te worden besproken;

b. De verslaglegging van de voortgangs- en beoordelingsgesprekken dient ter inzage aan de visitatiecommissie ter beschikking te staan.

A.11.

Tegen het einde van de opleiding deelt de opleider door middel van een daartoe vastgesteld formulier de assistent-geneeskundige mede of deze naar zijn oordeel al dan niet geschikt en in staat moet worden geacht het medische specialisme cardiologie zelfstandig naar behoren uit te oefenen nadat de opleiding is beëindigd. De opleider zal dit formulier niet eerder dan drie maanden voor het formele einde van de opleiding afgeven.

B. Eisen met betrekking tot de opleider

Erkenning van de opleider

B.1.

Voor de erkenning als opleider in de cardiologie is vereist, dat de medisch specialist ten minste vijf jaar in het register van erkende medisch specialisten is ingeschreven en in zijn vakgebied werkzaam is geweest.

B.2.

De medisch specialist moet na een open sollicitatie of daarmee gelijk te stellen procedure zijn aangesteld in of zijn toegelaten tot de opleidingsinrichting en aldaar in volledige of nagenoeg volledige dagtaak werkzaam zijn op een zodanige wijze dat hij zijn taak als opleider daadwerkelijk en naar behoren kan vervullen.

B.3.

De MSRC kan, gehoord het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie, een medisch specialist die niet aan bovengenoemde eisen voldoet als opleider erkennen op grond van bijzondere kwaliteiten en/of bijzondere omstandigheden.

B.4.

De erkenning als opleider voor de cardiologie kan slechts worden gegeven indien tevens de inrichting wordt erkend als opleidingsinrichting voor de cardiologie. Daartoe dienen de medisch specialist en het bestuur en/of de directie van de inrichting de aanvraag gezamenlijk bij de MSRC in.

B.5.

De erkenning als opleider wordt verleend voor een periode van telkens ten hoogste vijf jaar en uiterlijk tot de datum waarop de opleider de 65-jarige leeftijd bereikt.

B.6.

Naast de opleider dienen op de opleidingsafdeling nog ten minste twee medisch specialisten die voor de cardiologie zijn ingeschreven, evenals de opleider in volledige of nagenoeg volledige dagtaak werkzaam en bij de opleiding betrokken te zijn.

B.7.

De MSRC kan tussentijds de erkenning intrekken indien zij, op grond van een door de visitatiecommissie uitgebracht rapport, van oordeel is dat de opleider niet meer aan de gestelde eisen voldoet.

B.8.

Indien de MSRC, gezien het visitatierapport, besluit de erkenning niet opnieuw te verlenen danwel deze tussentijds in te trekken, deelt zij deze beslissing schriftelijk mede aan de opleider, het bestuur en/of de directie van de opleidingsinrichting en de betrokken assistent-geneeskundige(n). De erkenning vervalt dan zowel voor de opleider als voor de opleidingsinrichting een jaar na de dagtekening van deze mededeling. Het is de opleider niet toegestaan in deze periode nieuwe assistent-geneeskundigen in opleiding te nemen.

B.9.

De erkenning van de opleider resp. opleidingsinrichting vervalt eveneens een jaar na de datum waarop aan de werkzaamheden van de opleider een einde is gekomen. In deze periode mogen geen nieuwe assistent-geneeskundigen in opleiding worden genomen.1

B.10.

Bij beëindiging van de erkenning van de opleider resp. opleidingsinrichting op grond van het bepaalde in B.8. of B.9. zal de MSRC, voor zover nodig in overleg met de in opleiding zijnde assistent-geneeskundigen nader bepalen op welke wijze zij hun opleiding kunnen voortzetten. De MSRC kan hierbij in bijzondere gevallen van de voor de opleiding gestelde bepalingen afwijken.

B.11.

Indien een opleider gedurende twee achtereenvolgende jaren geen assistent-geneeskundige meer heeft opgeleid, vervallen de erkenningen van de opleider en de opleidingsinrichting voor het betreffende medische specialisme, tenzij de opleider vóór het verstrijken van deze periode de MSRC met redenen omkleed verzoekt de erkenning te handhaven en de MSRC daarmee akkoord gaat.2

B.12.

De erkenning als opleider wordt in het algemeen met betrekking tot één opleidingsinrichting gegeven. In bijzondere gevallen kan de MSRC hiervan afwijken.

B.13.

a. Het aantal opnamen per jaar moet ten minste 1000 zijn met inbegrip van het aantal dagbehandelingen en van voldoende variëteit;

b. Er moet een polikliniek ter beschikking van de opleiding staan en het aantal nieuw ingeschreven poliklinische patiënten per jaar moet ten minste 800 zijn;

c. Op de opleidingsafdeling moet een administratie worden bijgehouden bevattend:

- opleidingsschema MSRC;

- chronologische volgorde van diverse stages;

- overzichten van voortgang in stages, zoals hartcatheterisaties, echocardiografie, etc.;

- overzicht van wetenschappelijke voordrachten en publicaties.

Verplichtingen van de opleider

B.14.

De opleider dient:

a. voldoende tijd aan de opleiding te geven en het daarmede samenhangende werk op zich te nemen;

b. blijk te hebben gegeven en te geven van organisatorische kwaliteiten;

c. blijk te hebben gegeven en te geven van wetenschappelijke activiteiten (het schrijven van een dissertatie of wetenschappelijke artikelen, het houden van voordrachten) en interesse (het volgen van wetenschappelijke vergaderingen en congressen) in het medische specialisme;

d. lid te zijn van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie;3

e. met de assistent-geneeskundige regelmatig patiëntenbesprekingen, klinische conferenties en refereerbijeenkomsten te houden;

f. er zorg voor te dragen dat er tussen de assistent-geneeskundigen en andere medische specialismen voldoende contact is;

g. te voldoen aan de geldende ethische normen op medisch gebied;

h. er op toe te zien dat de assistent-geneeskundige tijdens de opleiding ten minste eenmaal over een wetenschappelijk onderwerp de cardiologie betreffend, voor de wetenschappelijke vergadering van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie een voordracht houdt of een artikel publiceert in een wetenschappelijk tijdschrift of medisch vakblad;

i. te bevorderen dat de assistent-geneeskundige behalve de wetenschappelijke vergaderingen van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie zo mogelijk een geaccrediteerd internationaal congres bijwoont;

j. er op toe te zien dat de assistent-geneeskundige deelneemt aan de Opleidingscursus Cardiologie zoals die onder auspiciën van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie wordt gegeven en de daaraan verbonden toetsen aflegt;

k. er op toe te zien dat de door assistent-geneeskundige verzorgde ziektegeschiedenissen en medische correspondentie aan redelijke eisen voldoen;

l. er op toe te zien dat de assistent-geneeskundige voldoende kennis verkrijgt van de gevaren verbonden aan het gebruik van ioniserende stralen uitzendende toestellen en stoffen en de wijze waarop bescherming tegen die gevaren kan worden verkregen, zulks met het oog op de eisen gesteld in het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet. De assistent-geneeskundige dient in de gelegenheid te worden gesteld de cursus `stralingshygiëne voor medici niveau 4 A' te volgen.

B.15.

De opleider moet bereid zijn medewerking te verlenen aan het onderwijs aan co-assistenten, zulks in overeenstemming met de opleidingsinrichting.

B.16.

De opleider dient elk jaar, vóór 1 maart, volgens een daartoe vastgesteld formulier, aan de MSRC gegevens te verstrekken met betrekking tot zijn opleidingsafdeling. Deze gegevens dienen door de MSRC als vertrouwelijk te worden beschouwd.

De plaatsvervangend opleider

B.17.

De MSRC kan een medisch specialist die eveneens is ingeschreven voor het medische specialisme cardiologie, op dezelfde opleidingsafdeling evenals de opleider in volledige of nagenoeg volledige dagtaak werkzaam is en daadwerkelijk bij de opleiding is betrokken, erkennen als plaatsvervangend opleider.

B.18.

De erkenning als plaatsvervangend opleider geschiedt op dezelfde wijze als die van de erkenning van de opleider en onder dezelfde voorwaarden. De aanvraag tot erkenning dient vergezeld te gaan van de schriftelijke instemming van de opleider.

B.19.

De plaatsvervangend opleider treedt in de rechten en plichten van de opleider, indien deze gedurende een aaneengesloten periode van drie maanden of langer zijn werkzaamheden niet zal kunnen verrichten en tevens indien de functie van opleider vacant komt, doch dan voor ten hoogste de in B.20. genoemde termijn. De erkenning van de opleidingsinrichting blijft voor dezelfde periode gehandhaafd. Uiterlijk binnen één maand na het vacant komen van de functie van opleider dient hiervan schriftelijk mededeling aan de MSRC te worden gedaan.

B.20.

Met inachtneming van het bepaalde in B.5. en B.19. vervalt de erkenning van de plaatsvervangend opleider resp. van de opleidingsinrichting uiterlijk twee jaar na de datum waarop de plaatsvervangend opleider de taak van de opleider heeft overgenomen. In het tweede jaar van deze periode mogen geen nieuwe assistent-geneeskundigen in opleiding worden aangesteld.

B.21.

Indien geen plaatsvervangend opleider door de MSRC is erkend en de opleider, zijn werkzaamheden als opleider gedurende een aaneengesloten periode van drie maanden niet kan of heeft kunnen verrichten, dienen de opleider en de directie van de opleidingsinrichting zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand na het verstrijken van genoemde periode, schriftelijk aan de MSRC mee te delen door wie de functie van opleider wordt waargenomen. Is de opleider hiertoe niet in staat dan zal de directie van de opleidingsinrichting zorgdragen voor deze berichtgeving aan de MSRC.

De MSRC kan aan de waarneming voorwaarden verbinden. Gedurende de periode van waarneming kunnen geen nieuwe assistent-geneeskundigen in opleiding worden aangesteld.

B.22. Visitatievoorschriften

Ter uitvoering van hetgeen betreft de erkenning van opleiders en plaatsvervangend opleiders zijn van toepassing de `Voorschriften voor visitaties, visitatiecommissies en erkenning van opleiders en opleidingsinrichtingen' van de MSRC (1993).

C. Eisen met betrekking tot de opleidingsinrichting

Erkenning van de opleidingsinrichting

C.1.

Voor de erkenning van een inrichting als opleidingsinrichting voor het medische specialisme cardiologie is vereist:

a. dat in de inrichting werkzaam is een medisch specialist die als opleider voor het medische specialisme inwendige geneeskunde is erkend;

b. dat in de inrichting werkzaam zijn medisch specialisten die voor de medische specialismen anesthesiologie, cardiothoracale chirurgie, heelkunde, kindergeneeskunde, longziekten en tuberculose, medische microbiologie, pathologie, radiologie en verloskunde en gynaecologie in het register van erkende medisch specialisten zijn ingeschreven;

c. dat regelmatig als consulent worden geraadpleegd medisch specialisten die voor de medische specialismen keel-neus-oorheelkunde, neurologie4, oogheelkunde en psychiatrie in het register van erkende medisch specialisten zijn ingeschreven;

d. dat in de inrichting gebruik kan worden gemaakt van de diensten van een pathologisch, een klinisch-chemisch en een medisch-microbiologisch laboratorium. De hoofden van deze diensten dienen bereid te zijn de assistent-geneeskundigen voor te lichten over de onderzoekmethodieken welke ten behoeve van hun patiënten worden toegepast;

e. dat het aantal op de opleidingsafdeling werkzame assistent-geneeskundigen in opleiding niet groter is dan het aantal medisch specialisten van het betreffende medische specialisme dat aldaar in volledige of nagenoeg volledige dagtaak werkzaam is en bij de opleiding betrokken.

De MSRC kan hiervan, gehoord het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie, voor een beperkte tijd en onder bepaalde voorwaarden ontheffing verlenen;

f. dat in de inrichting een centrale opleidingscommissie functioneert.5

C.2.

De erkenning als opleidingsinrichting voor de cardiologie kan slechts worden gegeven indien tevens de medisch specialist wordt erkend als opleider. Daartoe dienen het bestuur en/of de directie van de inrichting en de medisch specialist gezamenlijk de aanvraag bij de MSRC in.

C.3.

De erkenning wordt telkens verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaar.

C.4.

De MSRC kan tussentijds de erkenning intrekken, indien zij, op grond van een door de visitatiecommissie uitgebracht rapport, van oordeel is dat de inrichting niet meer aan de gestelde eisen voldoet.

C.5.

Indien de MSRC, gezien het visitatierapport, besluit de erkenning niet opnieuw te verlenen of tussentijds in te trekken, deelt zij haar beslissing schriftelijk mede aan het bestuur en/of de directie van de inrichting, de opleider en de betrokken assistent-geneeskundigen. De erkenning vervalt dan, zowel voor de opleidingsinrichting als voor de opleider, een jaar na de dagtekening van deze mededeling. Het is de inrichting niet toegestaan in deze periode nieuwe assistent-geneeskundigen voor opleiding in het betreffende medische specialisme toe te laten.

C.6.

Voor het geval de erkenning van een inrichting als opleidingsinrichting niet is verlengd dan wel is ingetrokken, zal de SRC, voor zover nodig, in overleg met degenen die in de inrichting in opleiding zijn, nader bepalen op welke wijze zij hun opleiding kunnen voortzetten. De MSRC zal hierbij in bijzondere gevallen van de voor de opleiding gestelde bepalingen kunnen afwijken.

C.7.

Indien zich tijdens de periode van erkenning belangrijke wijzigingen voordoen in de organisatie of structuur van de opleidingsinrichting, dient de MSRC hiervan onverwijld in kennis te worden gesteld en kan de MSRC besluiten dat een nieuwe visitatie noodzakelijk is.6

C.8.

Indien in een erkende opleidingsinrichting gedurende twee jaar geen opleiding heeft plaatsgevonden vervalt de erkenning met inachtneming van het bepaalde in B.11.

C.9.

De MSRC kan een inrichting erkennen als opleidingsinrichting A voor de gehele duur van de cardiologische opleiding of als opleidingsinrichting voor een opleidingsduur van ten hoogste een jaar.

B-opleidingen dienen een gestructureerd samenwerkingsverband met (een) A-opleiding(en) te hebben. In dit samenwerkingsverband dient expliciet te worden vermeld welke stages de B-opleiding verzorgt zonder dat dit leidt tot duplicatie van de A-opleiding of verlenging van de totale opleidingsduur.

Het samenwerkingsverband dient voorts afspraken te bevatten over:

a. de meerjareninzet van assistent-geneeskundigen in de B-opleiding met een minimum van een halve assistent-geneeskundigenplaats per jaar;

b. de inhoud van de stage, welke complementair moet zijn aan die van de A-opleiding;

c. de duur van de betreffende stage (bij voorkeur een jaar) en de inbedding van deze stage in de gehele opleiding.

B-opleidingen mogen slechts assistent-geneeskundigen in opleiding nemen als er vooraf met de opleiding een afspraak is gemaakt omtrent het opleidingsschema.

Indien één of meer stages uit het opleidingsschema worden gedelegeerd aan de B-opleiding, dient de B-opleiding voor deze stages te voldoen aan de eisen welke van kracht zijn voor de A-opleiding.

In een opleidingsinrichting-B behoeven geen medisch specialisten werkzaam te zijn die voor de cardiothoracale chirurgie zijn ingeschreven.

C.10.

Het aantal opnamen per jaar moet voor het medische specialisme cardiologie ten minste 1000 zijn met inbegrip van het aantal dagbehandelingen en van voldoende variëteit.

Het aantal assistent-geneeskundigen werkzaam op de cardiologische afdeling dient niet groter te zijn dan 1 assistent per 300 opnamen per jaar en 1 assistent per 2000 poliklinische bezoekers per jaar.

Het aantal nieuw ingeschreven poliklinische patiënten dient per jaar ten minste 800 te zijn.

Verplichtingen van de opleidingsinrichting

C.11.

De opleidingsinrichting moet:

a. in de toelatings- en/of aanstellingscontracten met de medisch specialisten hun samenwerking t.b.v. de opleiding vastleggen;

b. een goede, bij voorkeur centrale medische registratie bezitten, welke voldoet aan de moderne eisen op dit gebied;

c. over een bibliotheek beschikken waarin de belangrijkste boeken en periodieken op het gebied van de cardiologie aanwezig zijn. Voorts dient een handbibliotheek en CD-ROM of een vergelijkbaar literatuurinformatiesysteem beschikbaar te zijn voor directe raadpleging;

d. over voldoende instrumentarium beschikken voor een goede opleiding in de cardiologie, zulks ter beoordeling van de visitatiecommissie en gelet op de `guidelines' gemaakt op verzoek van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie en zoals gepubliceerd in The Netherlands Journal of Cardiology.

De beoordeling van de echocardiogrammen moet gecentraliseerd zijn onder supervisie van een cardioloog. Het geheel van instrumentarium van het niet-invasieve onderzoekingen (ECG, inspanningstesten, echo, ambulatoir ECG) moet ondergebracht zijn in een hartfunctie-afdeling. In deze hartfunctie-afdeling moet ook apparatuur aanwezig zijn voor fonocardiografie.

De nucleaire cardiologische onderzoekingen moeten centraal worden beoordeeld onder leiding van een nucleair deskundige;

e. voor zover mogelijk bevorderen dat de assistent-geneeskundigen tijdens de opleiding deelnemen aan wetenschappelijke activiteiten in het vakgebied, zoals het bijwonen van wetenschappelijke vergaderingen en van een internationaal congres.

In de opleidingsinrichting moet in het kader van de opleiding wetenschappelijk onderzoek worden verricht, hetgeen moet blijken uit publicaties;

f. bevorderen dat de assistent-geneeskundige materiaal betreffende zijn patiënten kan bestuderen.

C.12.

De opleidingsinrichting moet bereid zijn co-assistenten toe te laten, zulks in overeenstemming met de opleider.

C.13.

Voor de erkenning als opleidingsinrichting is vereist dat de modelregeling betreffende de relaties tussen de assistent-geneeskundige in opleiding, de opleider en de opleidingsinrichting in het kader van de opleiding, zoals door de Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband, de Orde van Medisch Specialisten en de NVZ vereniging van ziekenhuizen is vastgesteld, wordt toegepast.7

C.14. Visitatievoorschriften

Ter uitvoering van hetgeen betreft de erkenning van opleidingsinrichtingen zijn van toepassing de `Voorschriften voor visitaties, visitatiecommissies en erkenning van opleiders en opleidingsinrichtingen' van de MSRC (1993).

D. Eisen te stellen aan de assistent-geneeskundige in opleiding

D.1. Inschrijving in BIG-register

De assistent-geneeskundige dient te zijn ingeschreven als arts in het register als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en deze inschrijving gedurende de opleiding in stand te houden.

Verplichtingen van de assistent-geneeskundige

D.2. - aan de MSRC

Bij de aanvang van de opleiding dient de assistent-geneeskundige het opleidingsschema, zoals dat in overleg met de opleider(s) is opgesteld, ter goedkeuring aan de MSRC voor te leggen. Eventuele wijzigingen in dit schema dienen door de assistent-geneeskundige ter goedkeuring aan de MSRC te worden voorgelegd. Wijzigingen van administratieve aard dienen terstond te worden gemeld.8

Alvorens in het opleidingsregister te kunnen worden ingeschreven, dient de assistent-geneeskundige het inschrijfgeld te hebben voldaan.

D.3. - m.b.t. de opleiding in algemene zin

De assistent-geneeskundige dient alle werkzaamheden die verband houden met de opleiding naar behoren te verrichten en de aanwijzingen te volgen die door de opleider, c.q. het hoofd van de afdeling waar hij werkzaam is, in het belang van de opleiding worden gegeven, een en ander met inachtneming van de opleidingsovereenkomst.

D.4. - m.b.t. het onderbreken van de opleiding

Indien de assistent-geneeskundige gedurende een aaneengesloten periode van drie maanden door ziekte of andere omstandigheden de opleiding niet kan of heeft kunnen volgen, dient hij dit aan de MSRC mee te delen. De MSRC is bevoegd na overleg met de opleider, te bepalen of en zo ja op welke wijze, compensatie dient plaats te vinden. Zij doet van haar beslissing mededeling aan de assistent-geneeskundige en aan de opleider. Indien de assistent-geneeskundige de opleiding nogmaals gedurende een aaneengesloten periode van drie maanden of langer moet onderbreken, zal deze periode steeds in zijn geheel gecompenseerd dienen te worden.

D.5. - m.b.t. andere medische specialismen

De assistent-geneeskundige dient zoveel mogelijk aanwezig te zijn bij klinische consulten die door andere medisch specialisten worden gegeven, voor zover het patiënten betreft die onder zijn directe verantwoordelijkheid vallen.

D.6. Voordrachten en publicaties

De assistent-geneeskundige dient tijdens de opleiding ten minste eenmaal over een wetenschappelijk onderwerp de cardiologie betreffend voor de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie een voordracht te houden of een artikel te publiceren in een wetenschappelijk tijdschrift of medisch vakblad.

D.7. Administratie

De assistent-geneeskundige dient de ziektegeschiedenissen van de door hem behandelde patiënten goed, geregeld en nauwkeurig bij te houden.

D.8. Cursorisch onderwijs

De assistent-geneeskundige dient deel te nemen aan de Opleidingscursus Cardiologie zoals die onder auspiciën van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie wordt gegeven en de daaraan verbonden toetsen af te leggen.

D.9. Deelname aan besprekingen en vergaderingen

De assistent-geneeskundige dient aan patiëntenbesprekingen, klinische conferenties en refereerbijeenkomst deel te nemen en in overleg met de opleider, ook aan die welke worden gehouden in een opleidingsinrichting waarmee een samenwerkingsverband bestaat. Voorts dient de assistent-geneeskundige de wetenschappelijke vergaderingen van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie te bezoeken en zo mogelijk een internationaal congres bij te wonen.

D.10. Jaarlijkse evaluatie MSRC

De assistent-geneeskundige dient jaarlijks een door de MSRC uitgegeven evaluatieformulier in te vullen en dit, nadat het voor gezien is getekend door de opleider, aan de MSRC toe te zenden, e.e.a. met dien verstande, dat wanneer er meer dan één assistent-geneeskundige op de opleidingsafdeling werkzaam is door hen gezamenlijk één evaluatieformulier kan worden ingevuld en aan de MSRC toegezonden.

D.11. Stralenbescherming

De assistent-geneeskundige dient kennis te nemen van het gebruik van ioniserende stralen uitzendende toestellen en stoffen en de wijze waarop bescherming tegen die gevaren kan worden verkregen, zulks met het oog op de eisen gesteld in het Besluit stralenbescherming kernenergiewet. De assistent-geneeskundige dient de cursus `Stralingshygiëne voor medici niveau 4 A' te volgen.

D.12. Onderzoekmethodieken

De assistent-geneeskundige dient zich voldoende te oriënteren in de fysische, biochemische en andere onderzoekmethodieken, welke ten behoeve van zijn patiënten worden toegepast.

D.13. Taken als docent

De assistent-geneeskundige dient desgevraagd onderwijs te geven aan co-assistenten, (leerling) verpleegkundigen en paramedisch personeel, een en ander in overleg met de opleider.

D.14. Lijst van verrichtingen etc.

De assistent-geneeskundige is verplicht een lijst bij te houden van zijn verrichtingen, voordrachten, referaten en artikelen, een en ander conform in vorenstaande artikelen en in het opleidingsschema is bepaald.

D.15. Registratie

Bij voltooiing van de opleiding kan de assistent-geneeskundige overeenkomstig de daartoe door de MSRC gehanteerde uitvoeringsvoorschriften het verzoek indienen tot inschrijving in het register van erkende cardiologen. De assistent-geneeskundige dient bij dit verzoek de onder A.11. genoemde verklaring en de onder D.14. genoemde lijst te voegen met een overzicht van de door hem tijdens de opleiding gevolgde stages, uitgevoerde verrichtingen, met name betreffende invasieve onderzoeken, pacemakerbehandelingen en wetenschappelijke activiteiten, geparafeerd door de opleider en het voor de behandeling van het verzoek tot registratie verschuldigde bedrag te voldoen.

D.16. Opleidingsschema

a. De opleiding van zes jaar bestaat uit de volgende onderdelen:

- Twee jaar opleiding in de inwendige geneeskunde.

- Vier jaar opleiding in de cardiologie.

b. De opleiding in de inwendige geneeskunde dient plaats te vinden onder verantwoordelijkheid van een voor dit medische specialisme erkende opleider. Tijdens de opleiding inwendige geneeskunde dient de assistent-geneeskundige het cursorisch (basis) onderwijs te volgen en de daaraan verbonden toetsen af te leggen, conform hetgeen onder auspiciën van de Nederlandsche Internisten Vereeniging wordt georganiseerd. Tijdens de opleiding in de inwendige geneeskunde mag geen stage cardiologie worden gevolgd. De opleiding inwendige geneeskunde dient bij voorkeur vooraf te gaan aan de opleiding cardiologie, in elk geval dienen de laatste drie jaar van de opleiding aan de cardiologie te worden besteed.

Op verzoek van de assistent-geneeskundigen en op aanvraag van de opleider in de cardiologie, eventueel in overleg met de opleider inwendige geneeskunde, kan de MSRC toestemming verlenen een jaar van de opleiding (cardiologie) te besteden aan wetenschappelijke scholing verband houdende met de cardiologie. Deze toestemming dient tevoren te zijn verleend.

c. Tijdens de specifieke opleiding in de cardiologie dient de assistent-geneeskundige:

- gedurende ten minste 12 maanden de zorg te hebben voor de behandeling van (niet op een hartbewakingsafdeling) opgenomen patiënten met cardiovasculaire aandoeningen;

- gedurende zes maanden op een hartbewakingsafdeling werkzaam te zijn. De assistent-geneeskundige moet in deze periode ten minste 300 patiënten behandelen;

- gedurende tenminste zes maanden de zorg te hebben voor de poliklinische behandeling van patiënten met cardiovasculaire aandoeningen. De polikliniekstage mag ook over de gehele opleiding worden gespreid, waarbij de assistent-geneeskundige tenminste een spreekuur per week houdt;

- gedurende zes maanden de echocardiografie te beoefenen. De assistent-geneeskundige besteedt tijdens deze periode minimaal 50% van zijn tijd aan het zelfstandig verrichten van echocardiografische doppler onderzoeken, alsook de rapportage. Het aantal zelfstandig gemaakte echo's dient tenminste 500 te bedragen, waaronder inbegrepen 50 oesophagusecho's;

- gedurende zes maanden werkzaam te zijn op de hartcatheterisatiekamer;

- ten minste de volgende aantallen verrichtingen zelfstandig te hebben uitgevoerd: 10 implantaties van electroden van permanente pacemakers, 50 arteriële hartcatheterisaties met coronair angiografie en 30 rechter hartcatheterisaties. De assistent-geneeskundige dient voorts betrokken te zijn bij catheterinterventie voor obstructief coronarialijden, doch hoeft deze niet zelfstandig uit te voeren;

- gedurende drie maanden een stage te volgen met betrekking tot de perioperatieve zorg van hart-vaatchirurgische patiënten. De werkzaamheden dienen tenminste een halve dagtaak te omvatten;

- voldoende aandacht te besteden aan de problematiek van aangeboren hartziekten bij kinderen en adolescenten en de door het C.V.O.I. te geven landelijke cursus over dit onderwerp te volgen;

- voldoende aandacht te besteden aan de revalidatiemethoden bij hartpatienten;

- de assistent-geneeskundige dient tijdens zijn opleiding kennis te nemen van andere beeldvormende technieken zoals nucleaire cardiologie en MRI en dient de hiertoe door het C.V.O.I. te organiseren cursussen te volgen.

d. De assistent-geneeskundige dient zich de volgende technieken eigen maken:

Electrocardiografie, inspanningselectrocardiografie, pacemakertherapie, electroregulatie, het röntgenonderzoek van de thorax.

e. De assistent-geneeskundige dient kennis te nemen van:

- de invasieve methoden van diagnostiek van ritme- en geleidingsstoornissen;

- diagnostiek en de behandelingsmogelijkheden van perifere vaatziekten.

f. De assistent-geneeskundige dient gedurende de opleiding regelmatig bij te wonen:

- klinische besprekingen en bijeenkomsten, bij voorkeur tezamen met andere medisch specialisten;

- literatuurbesprekingen;

- cursussen in praktische onderdelen van de cardiologie;

- postmortaal en klinisch-pathologisch onderzoek, alsmede macroscopische en microscopische demonstraties door de patholoog.

g. De assistent-geneeskundige dient voorts:

- mee te werken aan de patiëntenregistratie en -codering;

- in de ziektegeschiedenissen tevens de overwegingen tot indicatiestelling en de decursus op te nemen;

- in de door hem te schrijven en door of namens de opleider te controleren ontslagbrieven de anamnese, het onderzoek, de diagnose en de therapie te vermelden.

E. Geschillen

Met betrekking tot de beoordeling aan het einde van het eerste opleidingsjaar - A.7.

a. In geval de opleider in de in A.7. bedoelde beoordeling te kennen heeft gegeven de assistent-geneeskundige niet geschikt en in staat te achten de opleiding voort te zetten en in aansluiting daaraan meedeelt hem niet verder te willen opleiden, kan de assistent-geneeskundige die van mening is dat dit oordeel procedureel onjuist tot stand is gekomen en die zich hierbij niet neerlegt, hiervan schriftelijk in beroep gaan bij de Commissie van Uitvoering (CvU) van de MSRC.

De opleider dient zijn beoordeling schriftelijk, met redenen omkleed en met vermelding van de datum waarop de opleiding wordt beëindigd, aan de assistent-geneeskundige ter kennis te brengen en hiervan een afschrift te zenden aan de secretaris van de MSRC.

De assistent-geneeskundige dient het beroep binnen twee weken na ontvangst van het bericht van de opleider, bij de secretaris van de MSRC in te dienen. Bij overschrijding van deze termijn zal de CvU het beroep niet in behandeling nemen.

b. De CvU, waaraan toegevoegd de vertegenwoordiger van het betrokken medische specialisme in de MSRC, onderzoekt zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van het beroepsschrift, of de voortgangsgesprekken op de voorgeschreven wijze hebben plaatsgevonden en voorts - zonodig - of de opleider op grond van deze gesprekken redelijkerwijze tot zijn oordeel is gekomen.

c. Indien de CvU tot de conclusie komt dat de voorgeschreven procedure op juiste wijze is gevolgd en dat de opleider derhalve tot een beoordeling over het voortzetten van de opleiding kon komen, zal de secretaris MSRC dit schriftelijk meedelen aan de assistent-geneeskundige en de betrokken opleider. De opleiding van de assistent-geneeskundige wordt alsdan als beëindigd beschouwd.

d. Indien de CvU tot de conclusie komt dat de voorgeschreven procedure niet juist of onvolledig is gevolgd, dan wel dat uit de schriftelijk vastgelegde voortgangsgesprekken niet blijkt dat de opleider redelijkerwijze tot een negatieve beoordeling kon komen m.b.t. het voortzetten van de opleiding, dan zal de secretaris MSRC dit schriftelijk meedelen aan de assistent-geneeskundige en de betrokken opleider. De opleider zal in dat geval alsnog dienen te voldoen aan de voorschriften m.b.t. de voortgangsgesprekken, alvorens tot een definitief oordeel over het voortzetten door de assistent-geneeskundige van de opleiding te kunnen komen. De opleiding van de assistent-geneeskundige wordt alsdan voortgezet voor een zodanige periode dat wel de vereiste voortgangsgesprekken, die de basis vormen voor de beoordeling over het voortzetten van de opleiding, kunnen plaatsvinden.

Met betrekking tot de eindbeoordeling - A.11.

Onder Commissie van Onderzoek wordt hierna verstaan een door de MSRC ingestelde commissie, bestaande uit vijf personen, géén leden van de MSRC, van wie er twee worden aangewezen door de wetenschappelijke vereniging van het betreffende medische specialisme en twee door de MSRC, alsmede een voormalig lid van de MSRC als voorzitter.

De Commissie van Onderzoek heeft tot taak het aan haar voorgelegde geschil te onderzoeken door de betrokken opleider(s), de assistent-geneeskundige en naar haar mening daarvoor in aanmerking komende andere personen en instanties te horen en haar bevindingen en conclusies in de vorm van een zwaarwegend advies, aan de MSRC mede te delen.

e. Ingeval de opleider in de in A.11. bedoelde beoordeling te kennen heeft gegeven de assistent-geneeskundige nog niet geschikt en in staat te achten het medische specialisme waarin deze is opgeleid, zelfstandig naar behoren uit te oefenen en de assistent-geneeskundige zich hierbij niet neerlegt, zal de MSRC, gelet op het zwaarwegend advies van een door haar ingestelde Commissie van Onderzoek, beslissen of en zo ja, onder welke voorwaarden de assistent-geneeskundige de opleiding moet voortzetten alvorens in het register van erkende medisch specialisten te kunnen worden ingeschreven.

f. De opleider dient de in artikel A.11. bedoelde beoordeling niet eerder dan drie en uiterlijk twee maanden voor het formele einde van de opleiding ter kennis te brengen van de assistent-geneeskundige. De assistent-geneeskundige dient zijn eventuele bezwaren hiertegen binnen twee weken nadien schriftelijk ter kennis te brengen van de MSRC. De door de MSRC in te stellen Commissie van Onderzoek zal uitspraak dienen te doen binnen twee maanden nadat de assistent-geneeskundige zijn bezwaren tegen de beoordeling aan de MSRC heeft meegedeeld.

g. Indien de MSRC, gelet op het zwaarwegend advies van de Commissie van Onderzoek, weigert de assistent-geneeskundige in het register van erkende medisch specialisten in te schrijven, dan kan deze binnen drie maanden nadat hem deze beslissing schriftelijk is meegedeeld, bezwaar maken bij de Commissie van Advies als bedoeld in artikel 38 lid 1. van de Regeling inzake de opleiding en registratie van specialisten van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst.

Noot: waar in dit Besluit staat `hij, hem' etc. dient tevens gelezen te worden `zij, haar' etc.

1 Beëindiging van de werkzaamheden van de opleider kan het gevolg zijn van:

- beëindiging van diens contract met de opleidingsinrichting;

- blijvende arbeidsongeschiktheid;

- pensionering;

- verlies van de bevoegdheid tot uitoefening der geneeskunst;

- overlijden.

2 Redenen kunnen zijn:

- reeds gemaakte afspraken met assistent-geneeskundigen;

- deelname in een opleidingscircuit;

- binnenkort te realiseren uitbreiding van de opleidingscapaciteit.

3 De MSRC kan hiervan ontheffing verlenen, indien de opleider voldoende zwaarwegende argumenten heeft om geen lid van de vereniging te zijn.

4 Hieronder wordt verstaan een specialist die is ingeschreven in het specialistenregister voor het specialisme neurologie, hoofdvak klinische neurologie of het specialisme neurologie, hoofdvak klinische neurofysiologie.

5 In de centrale opleidingscommissie dienen in elk geval de opleiders, een vertegenwoordiging van de assistent-geneeskundigen en de directie van het ziekenhuis zitting te hebben. De MSRC kan nadere voorschriften uitvaardigen m.b.t. taak, werkwijze en samenstelling van de opleidingscommissie.

6 Te denken valt aan verhuizing van de inrichting of het instituut, fusies e.d.

7 Hieronder worden tevens begrepen regelingen, welke naar het oordeel van de MSRC naar hun strekking met de modelregeling overeenkomen.

8 De MSRC kan hier nadere uitvoeringsvoorschriften vaststellen.

Naar boven