Regeling voorzieningen strategische goederen

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 29 september 2004, nr. WJZ 4059678, houdende enkele voorzieningen met betrekking tot strategische goederen krachtens artikel 7 van de In- en uitvoerwet

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 7 van de In- en uitvoerwet;

Besluit:

Artikel 1

De regels, die in het In- en uitvoerbesluit strategische goederen zijn gesteld ten aanzien van de uitvoer van goederen, zijn – in aanvulling op artikel 3 van dat besluit – met betrekking tot de goederen, aangewezen in de bijlage van dat besluit, van overeenkomstige toepassing op het doen uitgaan van die goederen uit Nederland met als bestemming een andere lidstaat van de Europese Unie, uitgezonderd België en Luxemburg.

Artikel 2

Indien de wapens, genoemd in de bijlage bij het Gemeenschappelijk optreden van 12 juli 2002 door de Raad van de Europese Unie genomen op basis van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens (2002/589/GBVB, PbEG 2002 L 191), naar de tekst zoals deze bij dat gemeenschappelijk optreden is vastgesteld, dan wel de goederen aangewezen in de bijlage van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen, Nederland worden binnen gebracht en vervolgens, zonder dat daartoe ingevolge dat besluit een vergunning benodigd is, weer uitgaan, vindt een melding plaats bij de Belastingdienst/Douane.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de daarbij behorende toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 29 september 2004.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, C.E.G. van Gennip.

Toelichting

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Het In- en uitvoerbesluit strategische goederen (hierna: het Besluit) moet worden aangepast om de meldplicht met betrekking tot de niet-vergunningplichtige doorvoer van lichte wapens uit te breiden tot alle goederen die voorkomen op de zogenaamde militaire lijst, opgenomen in de bijlage bij het Besluit (zoals toegezegd in de brief van 21 juli 2003 aan de Tweede Kamer over het Wapenexportbeleid, Tweede Kamer, vergaderjaar 2002/03, 22 054, nr. 73). Daarmee wordt tevens tegemoet gekomen aan de wens van het bedrijfsleven om grotere transparantie van de in het geding zijnde wet- en regelgeving. Immers, het bedrijfsleven is thans gehouden om onderscheid te maken tussen twee categorieën goederen van de militaire lijst, namelijk één waarvoor de meldplicht geldt (lichte wapens) en één waarvoor dat niet het geval is (alle overige goederen van de militaire lijst).

Daarnaast moet een lacune worden hersteld in de regelgeving met betrekking tot strategische goederen die is ontstaan bij de inwerkingtreding van de 26e wijziging van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen. Onbedoeld is bij die gelegenheid de vergunningplicht voor militaire goederen die uit ons land worden verzonden naar een andere lidstaat van de EU geschrapt. Er bestond na de 26e wijziging alleen nog een vergunningplicht voor goederen voor tweeërlei gebruik, aangewezen in de bijlage VI bij verordening nr. 1334/2000. De vergunningplicht moet opnieuw worden ingevoerd. Wel blijft de vrijgestelde verzending (zowel voor goederen van de militaire lijst als voor goederen voor tweeërlei gebruik) naar België en Luxemburg bestaan. Ten aanzien van het uit ons land verzenden naar de onlangs toegetreden nieuwe lidstaten blijft de situatie zoals deze voor 1 mei 2004 van toepassing was onveranderd, dat wil zeggen vergunningplichtig. Deze vergunningplicht bestond voorheen op grond van het bepaalde van artikel 2 lid 1 van het Besluit. Er was voor 1 mei 2004 immers sprake van ‘uitvoer’. De bijlage van het Besluit zal overigens bij de 27e wijziging onveranderd blijven.

Mede gelet op de recente toetreding van nieuwe lidstaten worden de beoogde wijzigingen alvast, krachtens artikel 7 van de In- en uitvoerwet, bij wijze van onmiddellijke voorziening vastgesteld, vooruitlopend op de wijziging van het Besluit.

2. Bedrijfseffecten

De regeling is onderworpen aan de bedrijfseffectentoetsing. Daarbij zijn tevens de gevolgen van de regelgeving voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven bezien. In het volgende is uitgegaan van de gemiddelde gegevens over de laatste twee jaren, zowel voor wat betreft de uitgebreide meldplicht als de wederinstelling van de vergunningplicht voor militaire goederen. Voorts zijn als kosten en de benodigde tijd voor bedrijven om vergunningen aan te vragen onderscheidenlijk meldingen te doen de schattingen gehanteerd die zijn gebruikt ter gelegenheid van de voorbereiding van de 26e wijziging van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen, Stb. 449, gecorrigeerd met behulp van de bevindingen van de Nulmeting Administratieve lasten EZ-regelgeving, ultimo 2002 (EIM-onderzoek voor Bedrijf & Beleid, november 2003).

Er is bij de voorbereiding van deze regeling gezocht naar mogelijke alternatieven voor het aanvragen van vergunningen en het doen van meldingen. Deze zijn echter niet gevonden. Vergunningen zijn noodzakelijk voor het verifiëren van de eindbestemming bij de beoogde verzending van militaire goederen. Zolang de vergunning niet is verleend geldt er een verbod tot verzending dat zonodig zelfs strafrechtelijk kan worden gehandhaafd. Vergunningenstelsels als hier in het geding zijn ook volstrekt gebruikelijk in andere EU-lidstaten. Meldingen zijn al een alternatief voor vergunningen en komen in aanmerking zolang er nog geen redenen bestaan om de eindbestemming van militaire goederen nader onder de loep te nemen. Meldingen worden vooral gevraagd in het geval van snelle doorvoer via Nederlands grondgebied en zijn in die context ook het meest geschikt.

2.1. Categorieën bedrijven waarvoor de regeling mogelijk bedrijfseffecten heeft

Door deze regeling met betrekking tot strategische goederen worden nieuwe eisen gesteld aan de (niet-vergunningplichtige) doorvoer van militaire goederen, met dien verstande dat geen vergunningplicht wordt ingevoerd maar volstaan kan worden met een melding. Overigens kunnen deze meldingen zonodig aanleiding zijn om alsnog, door middel van een beschikking van de Minister van Economische Zaken, een ad-hoc-vergunningplicht in te stellen (artikel 2a, vijfde lid, In- en uitvoerwet j° artikel 5 van het In- en uitvoerbesluit). Voor de verzending uit ons land van militaire goederen naar andere EU-lidstaten (behalve België en Luxemburg) wordt opnieuw een vergunningplicht ingevoerd dan wel, voor zover het de verzending naar de jongste lidstaten betreft, in feite gehandhaafd.

De bedrijven die mogelijke effecten hiervan zullen ondervinden zijn:

– voor wat betreft de uitgebreide meldplicht: vervoerders, expediteurs, cargadoors (scheepsbevrachters), reders etc.;

– voor wat betreft de uitgebreide vergunningplicht: exporteurs van militaire goederen.

2.2. Het aantal bedrijven dat naar verwachting daadwerkelijk met de regeling zal worden geconfronteerd (schatting op jaarbasis op grond van empirische gegevens van de Douane Noord/centrale dienst voor in- en uitvoer)

In de categorie vervoerders, expediteurs, reders, etc.: 35, met ongeveer 200 doorvoermeldingen.

In de categorie exporteurs: 150, met ongeveer 1000 uitvoervergunningen (met inbegrip van de uitvoer naar de jongste EU-lidstaten).

2.3. De aard en de omvang van de kosten en de baten van de regeling voor de betrokken bedrijven

Kosten voor het bedrijfsleven betreffen met name administratieve lasten (nalevingseffecten). Het betreft de kosten die gemaakt worden voor het aanvragen van een vergunning of het voldoen aan de meldplicht. Het ligt voor de hand dat de kosten voor het aanvragen van een vergunning hoger liggen dan die voor het voldoen aan de meldplicht. Het aanvragen van een vergunning vergt ongeveer een uur en voor het doen van een melding twintig minuten. De totale kosten voor het Nederlandse bedrijfsleven belopen ongeveer € 35.000 per jaar en zijn derhalve bescheiden. Voor veel bedrijven is er feitelijk geen sprake van toename van kosten, omdat zij ondanks de opheffing van de vergunningplicht toch vergunningen zijn blijven aanvragen. Bij de berekening is uitgegaan van de kosten van een administratief medewerker van € 31,76 per uur.

Naast deze als ‘structureel’ aan te merken lasten voor het bedrijfsleven zullen alle bedrijven die potentieel in aanmerking komen éénmalig moeten nagaan in hoeverre deze regeling voor hen verplichtingen met zich meebrengt. Dit zal gemiddeld 15 minuten per bedrijf kosten; de Douane Noord/centrale dienst voor in- en uitvoer zal worden gevraagd gerichte voorlichting te geven aan de bij die dienst bekende bedrijven die daarvoor in aanmerking komen. Uitgaande van de ramingen gemaakt bij de zesentwintigste wijziging van het Besluit belopen de eenmalige kosten voor het bedrijfsleven 18.000 x 15 minuten = 4500 uur; kosten € 225.000.

3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De regeling is onderworpen aan de uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheidtoets. Daarbij is vooral gekeken naar de doelgroep, de effecten en de handhaafbaarheid van de beoogde regeling.

De doelgroepen en de effecten van de regeling zijn reeds omschreven onder het kopje Bedrijfseffectentoets. De regeling wordt uitgevoerd door de Douane, de Douane Noord/centrale dienst voor in- en uitvoer (CDIU), en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst/Economische Controledienst (FIOD/ECD). Deze laatste dienst is belast met het toezicht op de naleving en opsporing van strafbare feiten. De CDIU is belast met de administratieve afdoening van vergunningaanvragen en meldingen. De Douane houdt toezicht op het gehele grensoverschrijdende goederenverkeer met inbegrip van dat op het handelsverkeer in strategische goederen. Voor al deze uitvoerende diensten van de Rijksbelastingdienst leidt de nieuwe regeling tot een (bescheiden) uitbreiding van hun uitvoerende taken. De kosten die daaruit voortvloeien zullen binnen de begroting van de Rijksbelastingdienst worden opgevangen.

Met betrekking tot de uitvoerbaarheid van de regeling merk ik op dat de toegenomen transparantie de uitvoerbaarheid ten goede zal komen. Zo behoeft voor de meldplicht bij niet-vergunningplichtige doorvoer geen onderscheid meer te worden gemaakt tussen lichte wapens en de overige goederen van de militaire lijst. Daarnaast is een vergunning noodzakelijk voor verzending van militaire goederen ongeacht of de bestemming nu een derde land of een andere EU-lidstaat is.

II. Artikelen

Artikel 1

Tot de inwerkingtreding van de zesentwintigste wijziging van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen bestond een vergunningplicht voor de verzending van goederen, aangewezen in de bijlage van het Besluit, naar andere lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van België en Luxemburg. Deze vorm van handeldrijven, civielrechtelijk meestal door middel van verkoop en levering, valt niet onder het douanerechtelijke begrip ‘uitvoer’, zodat een vergunning niet op grond van het bepaalde van artikel 2, eerste lid, van het Besluit nodig is. Na de zesentwintigste wijziging, waarbij de vergunningplicht is geschrapt, was een vergunning voor de verzending van deze goederen naar een andere lidstaat dan ook niet meer nodig. Artikel 1 strekt er toe de vergunningplicht in het intra-verkeer van de Europese Unie te herstellen.

Artikel 2

De doorvoer van militaire goederen is in een aantal gevallen niet-vergunningplichtig. Het gaat daarbij om de zogenaamde snelle doorvoer en de doorvoer van en naar bondgenoten, in het bijzonder de landen die lid zijn van de Navo (artikel 3a, tweede lid, van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen). Artikel 2 beoogt de uitbreiding van de bestaande meldplicht voor doorvoer van lichte wapens tot alle goederen aangewezen in de bijlage van het Besluit. In de brief van 21 juli 2003 (Kamerstukken II 2002/03, 22 054, nr. 73, p. 4) heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de Tweede Kamer toegezegd om de meldplicht uit te breiden. Zonodig kan de Minister van Economische Zaken, (mede) naar aanleiding van een doorvoermelding, alsnog bij beschikking een ad-hoc-vergunningplicht instellen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C.E.G. van Gennip

Naar boven