Tijdelijke stimuleringsregeling buurt, onderwijs en sport

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 oktober 2004, nr. DJB-BOS 2520154, houdende regels met betrekking tot het verlenen van uitkeringen ten behoeve van de uitvoering van BOS-projecten (Tijdelijke stimuleringsregeling buurt, onderwijs en sport)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 10 van de Welzijnswet 1994 en artikel 3, tweede lid, van de Kaderwet volksgezondheidssubsidies;

Besluit:

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. BOS-project: een in samenwerking tussen buurt, onderwijs en sport gecreëerd arrangement gericht op het verkleinen van achterstanden in een projectgebied;

b. arrangement: samenhangend geheel van activiteiten, aansluitend bij de leefwereld en leefsituatie van jeugdigen, waarvan sport en bewegen in elk geval onderdeel uitmaakt;

c. projectgebied: een door de gemeente of samenwerkende gemeenten aangegeven aaneengesloten gebied;

d. achterstand: een bestaande achterstandssituatie van jeugdigen op het terrein van gezondheid, welzijn, onderwijs, opvoeding, sport of bewegen, of een achterstandssituatie in de buurt ontstaan door het gedrag van jeugdigen dat door de bewoners van een projectgebied als overlast wordt ervaren;

e. jeugdige: persoon in de leeftijd van 4 tot 19 jaar.

2. Projectgebieden overlappen elkaar niet.

Artikel 2

1. De minister kan aan een gemeente een meerjarige uitkering verstrekken ten behoeve van de uitvoering van een BOS-project dat van start gaat in het jaar 2005, 2006 of 2007, met dien verstande dat aan een gemeente niet meer dan één uitkering voor eenzelfde BOS-project kan worden verstrekt.

2. Indien een BOS-project uitgaat van samenwerkende gemeenten, wijzen deze gemeenten één van hen aan als aanvrager van de uitkering.

3. Aan of ten behoeve van een gemeente kan ten hoogste vijf maal een uitkering als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt.

4. De uitkering voor een BOS-project wordt voor minimaal twee en ten hoogste vier jaar verleend.

5. Een aanvraag voor een uitkering wordt gedaan door het indienen van een BOS-projectplan en de daarbij behorende begroting per projectgebied, met gebruikmaking van het format dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlagen 1 en 2.

Artikel 3

1. Een BOS-project:

a. heeft een looptijd van tenminste twee jaar;

b. is onderdeel van geïntegreerd gemeentelijk beleid op de terreinen gezondheid, welzijn, onderwijs, sport en jeugd;

c. komt tot stand met en wordt uitgevoerd door lokale instellingen en organisaties op het gebied van buurt, onderwijs en sport;

d. bevat in ieder geval sport- of beweegactiviteiten.

2. Een BOS-projectplan bevat:

a. een analyse van de achterstanden in het projectgebied;

b. een beschrijving van het arrangement en van de bijdrage die het arrangement zal leveren aan het verminderen van de achterstanden;

c. een beschrijving van de wijze waarop het arrangement aansluit bij de leefwereld en leefsituatie van jeugdigen;

d. een beschrijving van de wijze waarop het BOS-project wordt geëvalueerd, zowel gedurende als na afloop van het project.

3. Een aanvraag wordt getoetst op:

a. de beoogde effecten en de begrote kosten;

b. de concreetheid en meetbaarheid van de te verwachten resultaten.

Artikel 4

1. Bij de verdeling van het beschikbare budget geeft de minister voorrang aan die aanvragen voor BOS-projecten in een projectgebied waarvoor nog niet eerder een uitkering, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is toegekend.

2. Indien dit, ondanks de toepassing van het eerste lid, voor de verdeling van het beschikbare budget noodzakelijk is, geeft de minister bij de beoordeling van de aanvragen voorrang aan de BOS-projecten die in vergelijking met andere BOS-projecten meer zullen bijdragen aan het verwezenlijken van het doel van deze regeling, waarbij in ieder geval de volgende criteria worden gehanteerd:

a. de mate van betrokkenheid van buurt-, onderwijs- en sportorganisaties bij de totstandkoming en de uitvoering van het BOS-project;

b. de duurzaamheid van de activiteiten die in het kader van het BOS-project worden gerealiseerd;

c. de mate waarin de verschillende terreinen waarop sprake is van een achterstand geïntegreerd zijn betrokken in de analyse en bij de aanpak van de achterstanden;

d. de mate van betrokkenheid van de bewoners van het projectgebied bij het ontwikkelen en uitvoeren van het project;

e. de mate van participatie van jeugdigen bij het ontwikkelen en uitvoeren van het project;

f. de mate van participatie van sportverenigingen bij het ontwikkelen en uitvoeren van het project;

g. de mate van participatie van jeugdorganisaties bij het ontwikkelen en uitvoeren van het project;

h. de mate van participatie van vrijwilligers bij het ontwikkelen en uitvoeren van het project;

i. de mate van concreetheid en meetbaarheid van de te verwachten resultaten;

j. de verhouding tussen de beoogde effecten en de begrote kosten.

3. Indien dit, ondanks de toepassing van het tweede lid, voor de verdeling van het beschikbare budget noodzakelijk is, houdt de minister bij de beoordeling van de aanvragen rekening met:

a. een evenwichtige spreiding van BOS-projecten naar inwonerstal van gemeenten;

b. een evenwichtige spreiding van BOS-projecten over het land.

Artikel 5

1. Een aanvraag voor een uitkering voor een BOS-project dat na 1 maart 2005 start, wordt uiterlijk 15 december 2004 bij de minister ingediend.

2. Een aanvraag voor een uitkering voor een BOS-project dat aanvangt in 2006 of 2007 wordt uiterlijk 1 april voorafgaand aan het jaar waarin het BOS-project start bij de minister ingediend.

3. De minister neemt een beslissing op de aanvraag binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

4. Indien de beslissing een verlening inhoudt, wordt het bedrag van de te verlenen uitkering vermeld.

5. De artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

1. De uitkering voor een BOS-project bedraagt 50% van de in de door de minister goedgekeurde begroting opgenomen kosten van de uitvoering van het project met een maximum van € 100.000 voor een project van twee jaar, € 150.000 voor een project van drie jaar en € 200.000 voor een project van vier jaar.

2. De kosten van investeringen in accommodaties of materialen bedragen niet meer dan 10% van de begrote kosten van het project.

Artikel 7

In een beschikking waarbij een meerjarige uitkering wordt verleend, wordt vermeld welk bedrag elk jaar van de betrokken periode als voorschot zal worden verstrekt.

Artikel 8

De gemeente doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van een uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 9

De gemeente verstrekt de minister binnen dertien weken na afloop van ieder projectjaar waarover de uitkering is verleend, met uitzondering van het laatste projectjaar, een verslag. Dit verslag geeft inzicht in het verloop van het project en de behaalde resultaten.

Artikel 10

Binnen zes maanden na afloop van de periode waarvoor een uitkering is verstrekt, zendt de gemeente een schriftelijk verslag aan de minister over de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt.

Artikel 11

1. Ten behoeve van de vaststelling van de uitkering gaat het verslag, bedoeld in artikel 10, vergezeld van een verklaring van het college van burgemeester en wethouders waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, zijn uitgevoerd. De verklaring wordt ingericht overeenkomstig het format dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

2. In afwijking van het eerste lid, en artikel 10, leggen de gemeenten, genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 4, uiterlijk 15 juli van het jaar na afloop van de periode waarvoor een uitkering is verstrekt, de verklaring van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in het eerste lid, en het verslag, bedoeld in artikel 10, over tezamen met de verantwoording over de andere daartoe in het kader van het grotestedenbeleid aangewezen uitkeringen.

Artikel 12

1. De gemeente verstrekt aan de door de minister aangewezen ambtenaren of andere personen op diens verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak. De bescheiden worden op één adres getoond en de inlichtingen, op verzoek, schriftelijk verstrekt. Indien de gemeente slechts kan voldoen aan deze verplichting door inbreuk te maken op het recht van enig persoon op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, verstrekt de gemeente de verlangde gegevens op zodanige wijze dat deze niet tot personen herleidbaar zijn.

2. Ook anderszins wordt zoveel mogelijk medewerking verleend teneinde de door de minister aangewezen ambtenaren of andere personen in staat te stellen hun taak op een juiste wijze te vervullen.

Artikel 13

Binnen zes maanden na ontvangst van het verslag, bedoeld in artikel 10, en de verklaring van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 11, eerste lid, geeft de minister een beschikking tot vaststelling van de uitkering. De artikelen 4:46, 4:49, 4:52, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2007, met dien verstande dat de regeling van toepassing blijft ten aanzien van de uitkeringen of voorschotten die op grond van deze regeling zijn verstrekt.

Artikel 15

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke stimuleringsregeling buurt, onderwijs en sport.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C.I.J.M. Ross-van Dorp.

Bijlage 1, Oplegvel, behorende bij artikel 2, vijfde lid

stcrt-2004-193-p24-SC66879-1.gifstcrt-2004-193-p24-SC66879-2.gifstcrt-2004-193-p24-SC66879-3.gifstcrt-2004-193-p24-SC66879-4.gif

Bijlage 2, Begroting, behorende bij artikel 2, vijfde lid

A. Totaal begroting van het project1 (in €)

Overeenkomstig de toelichting bij de regeling komen alleen directe kosten die samenhangen met activiteiten die een bijdrage leveren aan het verminderen van de door de gemeente vastgestelde achterstanden voor een uitkering in aanmerking.

Kosten BOS-project en gevraagde bijdrage

 

Totale kosten BOS-project

Totale bijdrage VWS aan BOS-project

Tweejarig project

  

Driejarig project

  

Vierjarig project

  

Tweejarig project1

 

projectjaar 1

projectjaar 2

Kosten activiteit(en)

  

Personeelskosten

  

Organisatiekosten

  

Kosten accommodatie

  

Kosten materiaal

  

Overige kosten

  

Totale kosten

  

Bijdrage gemeente €

Bijdrage VWS €

Driejarig project1

 

projectjaar 1

projectjaar 2

projectjaar 3

Kosten activiteit(en)

   

Personeelskosten

   

Organisatiekosten

   

Kosten accommodatie

   

Kosten materiaal

   

Overige kosten

   

Totale kosten

   

Bijdrage gemeente €

Bijdrage VWS €

Vierjarig project1

 

projectjaar 1

projectjaar 2

projectjaar 3

projectjaar 4

Kosten activiteit(en)

    

Personeelskosten

    

Organisatiekosten

    

Kosten accommodatie

    

Kosten materiaal

    

Overige kosten

    

Totale kosten

    

Bijdrage gemeente €

Bijdrage VWS €

B. Begroting op arrangementenniveau

Naast de samenvattende begroting van totale kosten dient tevens een begroting op arrangementniveau te worden aangeleverd. Deze detailbegroting dient helder aan te sluiten bij de arrangementen/activiteiten uit de BOS-projectaanvraag.

1

Bij iedere kostensoort dient het opgenomen bedrag te worden gespecificeerd. Dit met zoveel mogelijk gebruikmaking van p × q (prijs maal volume) onderbouwingen. Hiermee wordt bedoeld dat gemeenten bij bijvoorbeeld personeelskosten moeten aangeven om welke functies het gaat, de aantallen, de kosten en het totaalbedrag.

Bijlage 3, Verklaring college B&W, behorende bij artikel 11, eerste lid

stcrt-2004-193-p24-SC66879-5.gif

Bijlage 4, G-30 gemeenten, behorende bij artikel 11, tweede lid

Tot de G-30 gemeenten behoren de volgende gemeenten:

Alkmaar, Almelo, Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Breda, ’s-⁠Gravenhage, Deventer, Dordrecht. Eindhoven, Emmen, Enschede, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hengelo (Overijssel), ’s-Hertogenbosch, Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Schiedam, Tilburg, Utrecht, Venlo, Zaanstad, Zwolle.

Toelichting

Algemeen

De BOS-impuls in het kort

De Tijdelijke stimuleringsregeling buurt, onderwijs en sport, de zogenoemde BOS-impuls is erop gericht gemeenten te ondersteunen bij hun aanpak van achterstanden van jeugdigen van 4 tot 19 jaar. Deze achterstanden kunnen zich voordoen op het gebied van gezondheid, welzijn, onderwijs, opvoeding, sport of bewegen. Dit uit zich in ongezond leefgedrag, overgewicht, bewegingsarmoede, rondhangen uit verveling, psychosociale problemen, gebrek aan sociale vaardigheden, voortijdig de school verlaten (schooluitval) en (kleine) criminaliteit. Naast het verminderen van deze achterstanden is de BOS-impuls erop gericht de door de buurtbewoners ervaren overlast veroorzaakt door jeugdigen te bestrijden.

De stimuleringsregeling maakt het mogelijk om gemeenten een specifieke uitkering te verlenen ten behoeve van een meerjarig BOS-project. Door de inzet van de BOS-impuls wil het Ministerie van VWS gemeenten stimuleren activiteiten te organiseren om de achterstanden te verminderen en de overlast te bestrijden. Deze activiteiten zijn onderdeel van een samenhangend pakket dat aansluit bij de dagindeling van jeugdigen, arrangement genoemd. Jeugdigen blijken vaak geïnteresseerd in sport. Dit vormt een mogelijkheid om de jeugdigen door sport en bewegen te stimuleren, zodat wordt voorkomen dat zij afglijden. Door sport en bewegen ontstaat ook weer contact met jeugdigen, waardoor de communicatie over school, werk, familie, vrije tijd etc. weer op gang kan komen. Een ander positief effect van sport en bewegen is dat het de gezondheid bevordert en een bijdrage levert aan de sociale en persoonlijke vorming van jeugdigen. Daarnaast is sport belangrijk als een maatschappelijk geaccepteerde en ondersteunende vorm van recreatie met positieve effecten op de sociale cohesie in buurten en wijken. Om deze redenen dienen sport- en beweegactiviteiten onderdeel te zijn van het aangeboden arrangement. In een arrangement kunnen naast sport- en beweegactiviteiten een scala aan andere activiteiten plaatsvinden, zolang deze een bijdrage leveren aan het verkleinen van de achterstanden van de jeugdigen of het verminderen van overlast in wijken. De activiteiten worden in lokale samenwerking van partijen uit de buurt, het onderwijs en de sport opgezet.

De BOS-impuls beoogt een duurzaam effect. Daartoe is vereist dat op gemeentelijk niveau de beleidsmakers op de betreffende terreinen samenwerken om tot een geïntegreerde aanpak te komen. Deze aanpak dient in beleidsplannen te beklijven. Dit wordt bijvoorbeeld gemeten aan de hand van huidige gemeentelijke voornemens ten aanzien van voortzetting van het BOS-project na afloop van de BOS-uitkering, zoals vastgelegd in gemeentelijke nota’s op beleids- en op uitvoeringsniveau. Tevens wordt met de BOS-impuls beoogd op landelijk niveau de effectiviteit van interventies vast te stellen en te communiceren, zodat zoveel mogelijk gemeenten daar ook in de toekomst gebruik van kunnen maken.

Aanleiding

Buurten zijn de afgelopen decennia enorm veranderd. Mensen hebben steeds minder binding met hun buurt en de organisaties in de buurt als buurtcentra, jeugd- en jongerenwerk, welzijnswerk, sportclubs en vrijwilligersorganisaties. Dat ligt niet alleen aan de bewoners. De organisaties zijn op hun beurt steeds minder in staat problemen in de buurt zoals een verslechterde leefsituatie of overlast van jeugdigen, zelf op te lossen.

De infrastructuur van buurten wordt ook minder: sport- en speelruimten verdwijnen naar de rand van de stad, waardoor jeugdigen steeds minder sport- en vrijetijdsactiviteiten in hun nabije omgeving hebben. Dit leidt tot een toename van vandalisme en kleine criminaliteit in de wijk, werkt ongezond leefgedrag van jeugdigen in de hand en vermindert tegelijkertijd hun binding met de eigen buurt en verenigingen in de wijk.

De school, maar ook naschoolse of buitenschoolse opvang, is de dagelijkse leefomgeving van veel jeugdigen en daarmee een belangrijke vindplaats voor problemen. Problemen met jeugdigen werken niet alleen door in schoolprestaties, maar treden ook buiten de school op. Dit kan een negatieve kettingreactie veroorzaken. Scholen kunnen ook het vertrekpunt voor oplossingen zijn. Een goed voorbeeld hiervan is de inspanning van de jeugdgezondheidszorg bij het helpen oplossen van gezondheidsproblemen op school.

Sportverenigingen, commerciële sportaanbieders en ongebonden initiatieven kunnen een brug slaan in het voorkomen van problemen met jeugdigen. Sportverenigingen kunnen jeugdigen in de buurt een zinvolle vrijetijdsbesteding bieden, waar ze niet alleen plezier aan beleven, maar wat ook een positief effect heeft op hun gezondheid en sociale integratie. Daarmee hebben sportverenigingen een belangrijke maatschappelijke functie.

Een belangrijk aandachtspunt is dat de behoeften van jeugdigen onderkend worden en het aanbod van vrijetijdsvoorzieningen hierop wordt afgestemd.

De gemeente heeft de regie

De BOS-driehoek bestaat op twee niveaus, op beleidsniveau en op uitvoerend niveau. BOS werkt alleen wanneer er een goede wisselwerking is tussen beleid en uitvoering. Gemeenten zijn daarbij de spin in het web. Het verdient de voorkeur voor BOS geen nieuwe structuren in het leven te roepen, maar gebruik te maken van bestaande goed functionerende samenwerkingsstructuren.

De winst van BOS moet uiteindelijk bereikt worden op het uitvoerende niveau. Dat betekent samenwerken bij het concreet uitvoeren van de in het arrangement opgenomen activiteiten en het bewaken van de onderlinge samenhang. Daar worden ook de concrete resultaten zichtbaar van het leggen van verbindingen tussen de diverse ‘spelers’ in buurt, onderwijs en sport en de activiteiten.

Het beleidsniveau gaat hieraan vooraf: het formuleren van het beleid en de te bereiken resultaten. Het BOS-project moet passen in het lokale beleid voor welzijn, gezondheid, onderwijs, jeugd, ruimtelijke ordening en sport. Dat betekent ‘ontschotten’ tussen de beleidsterreinen. Gezien de invalshoek van het verminderen van achterstanden is het ook van belang partijen te betrekken die een rol kunnen spelen bij de analyse, de match tussen probleem en interventie en monitoring en onderzoek, zoals de GGD.

Belang van samenwerken

Buurt, onderwijs en sport werken de laatste jaren regelmatig samen. In veel gemeenten zijn de afgelopen jaren goede ervaringen opgedaan met de samenwerking tussen het onderwijs en organisaties in de wijk, zoals sportverenigingen, het jongerenwerk en andere buurtvoorzieningen. Scholen staan niet langer op zichzelf, maar zijn steeds vaker ingebed in samenwerkingsverbanden in wijken, met instellingen op het gebied van zorg, buurtwerk, sport, cultuur en jeugdwerk. Dit blijkt uit ontwikkelingen als de brede school, de verlengde schooldag en de uitbreiding van de buitenschoolse opvang.

In 2003 werkt ruim de helft van de gemeenten aan of met één of meerdere brede scholen. Dit heeft geleid tot verschillende soorten van vrijetijdsarrangementen met huiswerkbegeleiding, sportactiviteiten, optreden van jeugdigen als mentor (mentoring) en culturele activiteiten voor de jeugd op school en in de buurt. Jeugdigen reageren positief op deze arrangementen en de leefbaarheid in de buurt gaat er op vooruit omdat allerlei wijkvoorzieningen gehuisvest of gekoppeld zijn aan de brede school. De brede school is in veel gemeenten dé centrale plek in de buurt.

In 1999 is de Stimuleringsregeling breedtesport voor de lokale sport opgezet, de breedtesportimpuls (BSI). Meer dan de helft van de Nederlandse gemeenten doet mee aan de BSI. De regeling heeft veel succesvolle voorbeelden opgeleverd van beleid en projecten waarin vrije tijdvoorzieningen, opvang, onderwijs en sport samenwerken. Gezien de goede ervaringen die zijn opgedaan met activiteiten die zich richten op samenwerking van buurt, onderwijs en sport wil VWS gemeenten stimuleren deze zogenoemde BOS-aanpak in te zetten om achterstanden van jeugdigen aan te pakken en de overlast in de wijken te verminderen. Dit wil VWS doen door het inzetten van de Tijdelijke stimuleringsregeling buurt, onderwijs en sport, de BOS-impuls. De BOS-impuls bouwt onder andere voort op de successen van de breedtesportimpuls en de brede school, maar verlegt het accent naar een gelijkwaardige samenwerking van buurt, onderwijs en sportorganisaties.

BOS-formule: arrangementen aangeboden door een breed scala aan organisaties

De samenwerking tussen de BOS-partijen moet leiden tot een aanbod van arrangementen. Een arrangement is een samenhangend geheel van activiteiten, aansluitend bij de dagindeling van jeugdigen, waarvan sport en bewegen in elk geval onderdeel uitmaakt.

Arrangementen moeten leiden tot positieve effecten voor jeugdigen van 4 tot 19 jaar. Aantrekkelijke arrangementen kunnen de fysieke en psychosociale problemen van en de overlast door deze jeugdigen verminderen en de sociale samenhang in de buurt verbeteren. De nadruk ligt hierbij op het bestrijden van achterstanden bij de schoolgaande jeugd die zelf beslist over vrijetijdsbesteding (10 tot 19-jarigen). Vanwege de positieve gezondheidseffecten die sport en bewegen op jonge leeftijd oplevert is gekozen om de BOS-impuls ook open te stellen voor projecten voor jeugdigen vanaf 4 jaar.

Op lokaal niveau kunnen tal van organisaties, verenigingen en instellingen meewerken aan het aanbieden van BOS-arrangementen. In de buurt valt te denken aan jongerencentra, welzijnswerkinstellingen, wijkverenigingen, jeugdorganisaties, kinderopvangorganisaties (vóór, na- en buitenschoolse opvang), gezondheidsbevorderende instellingen en informele burgerinitiatieven. Bij het onderwijs kunnen naast de onderwijsinstellingen zelf ook ondersteunende functies als de jeugdgezondheidszorg een rol spelen. Bij sport gaat het vooral om sportverenigingen, maar ook commerciële aanbieders van sportactiviteiten en anders georganiseerde sportinitiatieven kunnen een bijdrage leveren

Resultaten van BOS meten en uitdragen

VWS voert een gerichter subsidiebeleid. Kenmerkend is dat de subsidie concrete, meetbare effecten moet hebben. Dat heeft ook gevolgen voor de BOS-impuls. De gemeente moet duidelijk in haar aanvraag opnemen welke effecten worden beoogd en hoe zij denkt deze effecten met het BOS-arrangement te bereiken. De gemeente beschrijft het BOS-arrangement op activiteitenniveau in concrete en meetbare termen.

De gemeente moet op basis van een analyse van het projectgebied aangeven welke problemen zij aanpakt, welke arrangementen daarvoor opgezet worden en hoe ze de resultaten meten. Hierbij dient zoveel mogelijk aangesloten te worden bij bestaande meet- en monitorsystemen. VWS toetst vooraf in de inschrijvingsprocedure de degelijkheid van de analyse, het realiteitsgehalte van de doelen en de te behalen resultaten. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij na afloop van de projectperiode inzicht geven in zowel de output (wat is uitgevoerd) als in de outcome (welke resultaten zijn behaald).

VWS wil dat zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van de BOS-impuls. Het streven is dat gemeenten in 400 projectgebieden de komende jaren samenwerking verankeren volgens het concept buurt–onderwijs–sport. De goede ervaringen van gemeenten komen beschikbaar voor anderen.

Inbedding VWS-beleid, afstemming en ondersteuning

VWS heeft drie redenen om met deze regeling te komen. Ten eerste is VWS systeemverantwoordelijk voor het aanpakken van de achterstanden waar de BOS-impuls over gaat. Ten tweede dient het ministerie te zorgen voor een integrale aanpak van deze achterstanden, over de schotten van de sectoren heen. De hierbij verzamelde kennis over effectieve interventies moet worden uitgedragen. Ten derde past de BOS-impuls in het kabinetsstreven om lokale partijen te stimuleren meer verantwoordelijkheid te nemen.

De regeling moet vooral de lokale onderlinge samenwerking stimuleren. De BOS-impuls is hiermee één van de instrumenten voor het realiseren van de Jeugdagenda van het kabinet en de (nog op te stellen) Lokale agenda. De ervaringen met de BOS-impuls worden meegenomen bij het opzetten van de Wet maatschappelijk ondersteuning (WMO).

Teneinde de samenhang van BOS-beleid met het grotestedenbeleid zoveel mogelijk te bevorderen is deze regeling opgesteld in overeenstemming met de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties. In het kader van het grotestedenbeleid stellen de G-30 gemeenten stedelijke ontwikkelingsprogramma’s op. De arrangementen die in een BOS-project vallen, kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de doelstellingen van de stedelijke ontwikkelingsprogramma’s.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Europese Commissie in het kader van de Europese werkgelegenheidsgelden (ESF-3) om geld gevraagd voor het versterken van de lokale sociale infrastructuur. VWS en SZW zullen streven naar een goede inhoudelijke samenhang en afstemming tussen het besteden van de Europese gelden en de subsidies uit de BOS-impuls.

VWS streeft er naar om, met de bestuurlijke partners en kennis- en ondersteuningsinstituten, tot een duurzame inbedding van de BOS-aanpak te komen. Het gaat daarbij niet alleen om het realiseren van goede projecten, maar ook om het uitdragen van de werk- en denkwijze die daarbij zijn gehanteerd. Daarnaast kan gedacht worden aan het beschikbaar stellen van concrete instrumenten en methoden.

De provincies kunnen een stimulerende en informerende rol spelen om de betrokken partijen structureel te laten samenwerken. Dit kan ondersteund worden via de provinciale steunfunctieorganisaties c.q. sportraden gelet op hun taken, positie en kennis van zaken. Daarnaast kunnen de provincies, met het oog op effectieve realisatie van de doelstellingen, bij betrokken partijen de gewenste samenhang in beleid en uitvoering bevorderen.

Algemeen kader

Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan de landelijke functie als vastgesteld in de Welzijnswet 1994. Onder de landelijke functie valt ook het stimuleren van nieuw beleid, nieuwe voorzieningen en activiteiten. De regeling beoogt nieuw gemeentelijk beleid te stimuleren op het gebied van het verminderen van achterstanden bij jeugdigen.

De BOS-impuls maakt het mogelijk om gemeenten een specifieke uitkering te verlenen ten behoeve van een meerjarig BOS-project. Daarbij is gezocht naar een financieringswijze die past bij de verantwoordelijkheidsverdeling van de Rijksoverheid en de gemeentelijke overheid. De gekozen financieringswijze komt tegemoet aan de vermindering van administratieve lasten van gemeenten.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel zijn geen begrippen opgenomen die al in de Welzijnswet 1994 of de Kaderwet volksgezondheidssubsidies zijn omschreven. Deze bepalen namelijk dat de daar opgenomen begrippen ook gelden voor de op de wetten berustende bepalingen.

Eerste lid

Onderdeel b

Een arrangement betreft het aanbod aan activiteiten. Het gaat daarbij om een samenhangend aanbod, waarvan sport en bewegen in elk geval onderdeel uitmaakt. Dit betekent niet dat alleen sport- en beweegactiviteiten in het kader van het project kunnen worden aangeboden.

Onderdeel c

Het projectgebied begrenst het gebied waarbinnen een project wordt uitgevoerd. Het is een aaneengesloten gebied dat op basis van de voorzieningen en/of problemen een logische eenheid vormt. De gemeente dient aan te geven welk gebied is gekozen. Een projectgebied kan meer dan één wijk, buurt of dorp omvatten. Zelfs kan eventueel de gemeentegrens overschreden worden.

Onderdeel d

Achterstanden op het terrein van de gezondheid zijn bijvoorbeeld ongezond leefgedrag, psychosociale klachten en overgewicht, terwijl bij achterstanden op het terrein van welzijn gedacht kan worden aan gebrek aan sociale vaardigheden en uit verveling rondhangen. Projecten kunnen zich ook richten op het gedrag van jeugdigen dat door bewoners in een projectgebied als overlast wordt ervaren, zoals rondhangen of kleine criminaliteit. Bij achterstand op het terrein van het onderwijs kan het gaan om bijvoorbeeld schooluitval en ontwikkelingsachterstand. Een achterstand op het terrein van opvoeding is bijvoorbeeld een gebrek aan waarden en normen. Achterstanden op het terrein van sport en bewegen zijn bijvoorbeeld bewegingsarmoede en sportuitval. De achterstanden kunnen zich voordoen op één, maar ook op meer van de in het artikel genoemde beleidsterreinen. Als zich op verschillende terreinen achterstanden voordoen, verdient het de voorkeur dat deze achterstanden allen in het project worden geanalyseerd en geïntegreerd worden aangepakt. Een gemeente dient op basis van een analyse, als bedoeld in artikel 3, tweede lid zelf aan te geven om welke achterstanden het gaat.

Artikel 2

Eerste lid

De regeling beoogt een impuls te geven en heeft derhalve een tijdelijk karakter. Gezien de beperkte looptijd van de regeling kan drie maal een uitkering worden verleend en wel voor de uitvoering van BOS-projecten die van start gaan in de jaren 2005, 2006 of 2007. Het gaat ingevolge de regeling om projecten met een looptijd tussen de twee en de vier jaar. De gekozen aanvraagdata maken het mogelijk dat alle projecten de maximale looptijd kunnen hebben. Jaarlijks wordt in de Staatscourant het voor de uitvoering van de onderhavige regeling beschikbare budget gepubliceerd.

Tweede lid

Indien een BOS-project op meerdere gemeenten betrekking heeft, wordt de uitkering slechts aan één van de betrokken gemeenten verstrekt. De gemeenten bepalen onderling wie de aanvraag voor een uitkering bij het ministerie indient. Ingeval er sprake is van deelgemeente⁠(n) is het altijd de gemeente waartoe die deelgemeente(n) behoort die de aanvraag indient.

Derde lid

De uitkering wordt per project verleend. Aan een gemeente kan voor meer dan één project een uitkering worden verleend. Om te bereiken dat de projecten goed over het land worden gespreid, bepaalt het onderhavige artikellid dat er een maximum zit aan het aantal projecten dat in een gemeente wordt uitgevoerd. Gemeenten kunnen zelfstandig BOS-projecten uitvoeren, maar kunnen ook participeren in een samenwerkingsverband met meerdere gemeenten. Het derde lid ziet er op toe dat er in totaal per gemeente niet meer dan vijf BOS-projecten worden toegewezen. Zowel de BOS-projecten waarin de gemeente deelneemt, als de BOS-projecten waarvoor zij een uitkering ontvangt worden hierin meegenomen.

Vierde lid

De BOS-impuls is een tijdelijke stimuleringsregeling welke een duurzaam effect nastreeft. Gebleken is dat van meerjarige projecten eerder een duurzaam resultaat te verwachten is. Daarom is gekozen voor een minimale looptijd van twee jaar. Aangezien het om een tijdelijke regeling gaat, kan de bijdrage van VWS aan een BOS-project maximaal vier jaar duren.

Vijfde lid

Indien een gemeente meerdere BOS-projecten voor verschillende projectgebieden aanvraagt, moet de gemeente voor elk BOS-project een aparte aanvraag indienen.

Elke aanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van het format dat is opgenomen in de bijlage 1 en 2. Op deze manier is de onderlinge vergelijking van de aanvragen mogelijk.

Artikel 3

De criteria in artikel 3 geven aan wat onder een BOS-project wordt verstaan, wat een BOS projectplan dient te bevatten en waarop een BOS-aanvraag wordt getoetst. BOS-projecten die in aanmerking willen komen voor een uitkering, dienen aan alle in dit artikel gestelde criteria te voldoen.

Eerste lid

Samenwerking op de betrokken beleidsterreinen op gemeentelijk niveau is een noodzakelijke voorwaarde voor de kwaliteit van het aanbod en voor de duurzaamheid en houdbaarheid er van. Het is een voorwaarde dat de BOS-aanpak waar mogelijk aansluit bij reeds geformuleerd lokaal beleid en in ieder geval in dit beleid wordt geïntegreerd. Te denken valt hier aan de meerjarenprogramma’s van het grotestedenbeleid, aan lokaal gezondheidsbeleid en aan jeugdbeleid.

Aan ‘sport- of beweegactiviteiten’ wordt in dit verband een ruime betekenis toegekend. Het kan gaan om de zogenaamde georganiseerde sport- en beweegactiviteiten, zoals sporten en bewegen in (sport)verenigingsverband of via scouting, maar ook ongeorganiseerde sport- en beweegactiviteiten. Onder deze laatste vallen bijvoorbeeld skeeleren of straatvoetbal.

Tweede lid

De BOS-impuls richt zich op lokaal benoemde achterstanden. Om de achterstanden in kaart te brengen is een wijkanalyse vereist. De gemeente dient op basis van deze wijkanalyse het begrip achterstand te operationaliseren en aan te geven op welke manier men deze achterstand met de BOS-aanpak wil verminderen dan wel wegwerken. Hierbij dient de gemeente te onderbouwen waarom de specifieke problemen met de gekozen interventies worden aangepakt.

Een wijkanalyse dient tevens als 0-meting, zodat na afloop van het project de effecten op lokaal niveau kunnen worden vastgesteld (outcome). Bij de wijkanalyse wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van bestaand feitenmateriaal en aangesloten bij bestaand instrumentarium, zoals monitors van de GGD.

De evaluatie moet inzicht geven in verschillende aspecten. Ten eerste op het terrein van output; in hoeverre zijn de in het projectplan opgenomen activiteiten uitgevoerd. Daarnaast dient de evaluatie inzicht te verschaffen op het gebied van outcome, de behaalde effecten; in hoeverre is de problematiek ten opzichte van de nulmeting minder geworden. Voor zowel de output als de outcome geldt dat de evaluatie inzicht dient te geven aan de hand van de in het projectplan aangegeven prestatie-indicatoren. Voor het vaststellen van de uitkering wordt naar de output gekeken.

Artikel 4

Met dit artikel wordt een verdelingsmaatstaf bepaalt voor het geval er onvoldoende budget beschikbaar is om alle projectaanvragen te honoreren. Hoewel er een aanzienlijk budget beschikbaar is voor BOS-projecten kan het voorkomen dat in een bepaald jaar het totaalbedrag van de aangevraagde uitkeringen het beschikbare budget overtreft. In dat geval vindt de budgetverdeling plaats aan de hand van het zogenoemde tendersysteem.

Artikel 4 noemt de tendercriteria die in werking treden als er onvoldoende budget beschikbaar is om alle projectaanvragen die aan de in artikel 3 gestelde criteria voldoen te honoreren. Dit houdt in dat op grond van de in artikel 4 genoemde criteria de onderlinge rangorde van de verschillende kwalitatief goede BOS-projectaanvragen wordt bepaald. De hoogst gewaardeerde projectvoorstellen zullen eerst gehonoreerd worden tot het beschikbare budget uitgeput is.

Indien een aanvraag wordt afgewezen kan een gemeente in een volgend jaar een nieuwe aanvraag indienen.

Eerste lid

Dit artikellid bevat het eerste verdeelcriterium. Projecten in projectgebieden waarvoor nog niet eerder een BOS-uitkering is verstrekt, krijgen voorrang bij het toekennen van hun gemeentelijke projectaanvraag. Daarbij worden de projecten niet gewogen op basis van het tweede lid.

Tweede lid

In dit artikel is een aantal criteria genoemd aan de hand waarvan BOS-projectaanvragen die aan de kwalitatieve voorwaarden van artikel 3 voldoen, worden beoordeeld en onderling gewogen. Zij zijn allen een uitwerking van het overkoepelende criterium dat het gaat om projecten die in vergelijking met andere projecten meer zullen bijdragen aan het verwezenlijken van het doel van de regeling. Het artikellid is geen limitatieve opsomming. Evenmin geeft de volgorde een rangorde aan. Mocht het niet mogelijk zijn de verdeling te doen plaatsvinden op basis van de genoemde criteria, dan zullen andere criteria worden gehanteerd, die ontleend worden aan het overkoepelende criterium.

Samenwerking is binnen de BOS-aanpak de drijvende kracht voor het effectief bestrijden van achterstanden van jeugdigen en het verminderen van overlast. Als een van de criteria bij de beoordeling is in onderdeel a gekozen voor de mate waarin verschillende van belang zijnde organisaties een aandeel hebben bij het project.

Met de BOS-impuls wordt beoogd dat de succesvolle activiteiten beklijven en blijven voortbestaan.

Het criterium, genoemd onder b brengt mee dat bij de afweging de duurzaamheid van het project een rol speelt. Dit wordt bijvoorbeeld gemeten aan de hand van huidige gemeentelijke voornemens ten aanzien van voortzetting van het BOS-project na afloop van de BOS-uitkering, zoals vastgelegd in gemeentelijke nota’s op beleids- en op uitvoeringsniveau.

Gebleken is dat een integrale aanpak van achterstanden tot de meest effectieve resultaten leidt. Niet alleen worden meerdere doelen tegelijkertijd gediend, maar bovendien wordt op de afzonderlijke doelen meer resultaat geboekt. Daarom is in het onder c genoemde criterium beschreven dat die projecten waarbij sprake is van een integrale analyse en waar zo veel mogelijk achterstanden worden aangepakt, er positief uitspringen.

Voor het welslagen van een BOS-project is een vraaggerichte aanpak belangrijk. Daarom is in de onderdelen d en e de mate van betrokkenheid van bewoners en participatie van jeugdigen als criterium opgenomen.

Gezien het maatschappelijk belang dat VWS toekent aan sportverenigingen, jeugdorganisaties en vrijwilligers wordt betrokkenheid hiervan aangemoedigd. Dit komt tot uitdrukking in de onderdelen f, g en h.

Sportverenigingen zorgen voor een nuttige vrijetijdsbesteding voor een grote groep jeugdigen. Daarmee hebben sportverenigingen een belangrijke maatschappelijke functie. De vereniging kan een bijdrage leveren aan het aanbrengen van structuur in het vrijetijdsgedrag van jeugdigen. Bovendien zijn jeugdigen voor hun sportbeoefening steeds meer aangewezen op sportverenigingen. Door het verdwijnen van de mogelijkheden om te sporten op straat, kan de sportvereniging, met vaak een eigen accommodatie, die leemte vullen. Door aanwezigheid in de wijk kunnen zij zorgen voor meer samenhang in de wijk, vergroting van de participatie in de wijk en het verbeteren van het aanbod aan diensten in de wijk. Criterium f geeft aan dat de betrokkenheid van sportverenigingen een positieve invloed heeft bij de onderlinge afweging van de projecten.

Het actief betrekken van jeugdigen bij de activiteiten en/of organisatie is van belang. Concreet gaat het erom naar jeugdigen te luisteren, ze serieus te nemen en ze verantwoordelijkheden toe te vertrouwen. Wanneer jeugdigen zelf mede vormgeven aan de arrangementen neemt hun plezier en betrokkenheid toe. De kans dat ze afhaken wordt daardoor kleiner. Het belang van de betrokkenheid van jeugdwerk komt tot uitdrukking in criterium g.

De vrijwillige inzet van burgers vormt een onmisbaar deel van de ‘civil society’. Burgers worden uitgenodigd invulling te geven aan hun eigen verantwoordelijkheid. Het belang van de betrokkenheid van vrijwilligers komt tot uitdrukking in criterium h.

Het criterium genoemd onder i brengt mee dat projectplannen waar de beoogde resultaten het meest concreet en meetbaar beschreven worden in de onderlinge vergelijking beter scoren dan projecten waarbij dit minder het geval is.

Ingevolge het criterium opgenomen onder j speelt de verhouding tussen de kosten en de resultaten van het project een rol.

Derde lid

Dit lid wordt alleen toegepast als ook op basis van de in artikel 4 lid 2 gestelde criteria niet tot een verdeling van het beschikbare budget kan worden gekomen. Indien niet alle aanvragen gehonoreerd kunnen worden streeft de minister naar een evenwichtige spreiding van BOS-projecten naar inwonertal van gemeenten, zoals verwoord in criterium a. Het inwonertal is gebaseerd op de meest recente cijfers op het moment van aanvraag vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dit inwoneraantal geldt gedurende de gehele projectperiode. Met het criterium genoemd onder b wordt beoogd een zo breed mogelijk spreiding van de BOS-impuls over het land te bereiken.

Artikel 5

De regeling kent in verband met het tendersysteem één datum per jaar waarop de aanvragen voor een uitkering moeten zijn ingediend. Alleen dan kan het beschikbare budget volgens de in artikel 4 neergelegde verdeelregel worden verdeeld. Projecten die na de in het eerste en tweede lid van dit artikel genoemde datum worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Artikel 6

Eerste lid

De activiteiten die in een BOS-project worden ingezet behoren tot het autonome beleidsterrein van de gemeenten. Gezien deze verantwoordelijkheid wordt van de gemeenten die in aanmerking willen komen voor een uitkering voor een BOS-project een substantiële eigen financiële inbreng verwacht. Er bestaat in principe geen bezwaar tegen het invullen van deze eigen financiële inbreng met gelden van derden als provincies, sponsors of fondsen. Geoormerkte middelen van Rijksregelingen (bv. Breedtesportimpuls) kunnen niet worden ingezet als eigen middelen van de gemeente. De BOS-projecten zijn organisatorisch en financieel nadrukkelijk gescheiden van de projecten die in het kader van de Breedtesportimpuls worden uitgevoerd. Alleen directe kosten die samenhangen met activiteiten die een bijdrage leveren aan het verminderen van de door de gemeente vastgestelde achterstanden komen voor een uitkering in aanmerking. Hieronder vallen niet de voorbereidingskosten om te komen tot een BOS-projectaanvraag.

Aangezien het totale beschikbare budget beperkt is, is de meerjarige uitkering per project gemaximeerd. Dit om aan zo veel mogelijk gemeenten voor projectgebieden uitkeringen op grond van de onderhavige regeling te kunnen verstrekken.

Tweede lid

De nadruk van de BOS-impuls ligt op het aanbieden van activiteiten. In sommige gevallen kan het voorkomen dat voor het realiseren van de activiteiten materialen moeten worden aangeschaft of voorzieningen op het gebied van accommodaties worden getroffen. De kosten hiervan mogen niet meer bedragen dan 10% van de kosten van het project.

Artikel 8

Er kunnen zich omstandigheden voordoen die – wanneer zij van tevoren bekend waren geweest – de beslissing omtrent de uitkering anders hadden doen uitvallen. Zodra zoiets na het indienen van de aanvraag aan de orde is, dient dit onverwijld aan de minister te worden bericht. Het spreekt voor zich dat deze verplichting geldt tot de beëindiging en administratieve afronding van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

Artikel 9

Mede gelet op de lange looptijd die projecten kunnen hebben, wordt geëist dat een gemeente na afloop van ieder projectjaar inhoudelijke informatie aan de minister verstrekt. In deze informatie geeft de gemeente aan hoe het project verloopt en of de voorgenomen activiteiten zijn uitgevoerd. Deze eis geldt voor het laatste projectjaar niet, omdat de gemeente een verslag moet indienen waarin alle uitgevoerde activiteiten staan omschreven waarvoor de uitkering is verstrekt. Dit betekent dat de gemeente na afloop van het laatste projectjaar genoemd verslag binnen zes maanden indient. Voor de gemeenten die onder het grotestedenbeleid vallen geldt dat zij dit verslag indienen uiterlijk 15 juli na afloop van de projectperiode.

Artikelen 10 en 11

Indien de activiteiten zijn uitgevoerd zoals in de aanvraag beschreven en opgenomen in de door de minister goedgekeurde begroting, zal de uitkering conform de verlening worden vastgesteld. Indien de geplande activiteiten niet zijn uitgevoerd, kan de uitkering overeenkomstig lager worden vastgesteld. Deze financieringswijze heeft als gevolg dat de verantwoording beperkt wordt tot een inhoudelijke verslaglegging. Financiële verslaglegging is niet nodig. Een accountantsverklaring hoeft derhalve niet te worden bijgesloten. Voor de gemeenten die genoemd zijn in bijlage 4 geldt het grotestedenbeleid. Deze gemeenten rekenen af conform de afspraken uit het grotestedenbeleid.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C.I.J.M. Ross-van Dorp

Naar boven