Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2004, 193 pagina 13 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2004, 193 pagina 13 | Besluiten van algemene strekking |
Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 29 september 2004, nr. TRCJZ/2004/5522, houdende regels inzake diervoeders (Regeling diervoeders)
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot artikel 100;
Gelet op:
– richtlijn nr. 70/524/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (Pb EG L 270);
– richtlijn nr. 79/373/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 betreffende het verkeer van mengvoeders (PbEG L 86);
– richtlijn nr. 80/511/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 mei 1980 houdende machtiging om, in bepaalde gevallen, mengvoeders in de handel te brengen in niet-gesloten verpakkingen of recipiënten (PbEG L 126);
– richtlijn nr. 82/471/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1982 betreffende bepaalde in diervoeding gebruikte produkten (PbEG L 213);
– richtlijn nr. 82/475/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 juni 1982 tot vaststelling van de categorieën van voedermiddelen die mogen worden gebruikt voor het etiketteren van mengvoeders voor huisdieren (PbEG L 213);
– richtlijn nr. 83/228/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 april 1983 tot vaststelling van richtsnoeren voor de beoordeling van bepaalde producten die worden gebruikt in diervoeding (PbEG L 126);
– richtlijn nr. 93/74/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 september 1993 betreffende diervoeders met bijzonder voedingsdoel (PbEG L 237);
– richtlijn nr. 94/39/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1994 tot vaststelling van de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel (PbEG L 207);
– richtlijn nr. 95/53/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 1995 tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiële controles op het gebied van diervoeding (PbEG L 265);
– richtlijn nr. 95/69/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1995 houdende vaststelling van de voorwaarden en bepalingen voor de erkenning en de registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding en tot wijziging van de Richtlijnen 70/524/EEG, 74/63/EEG, 79/373/EEG en 82/471/EEG (PbEG L 332);
– richtlijn nr. 96/25/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 betreffende het verkeer en het gebruik van voedermiddelen, tot wijziging van de Richtlijnen 70/524/EEG, 74/63/EEG, 82/471/EEG en 93/74/EEG, en tot intrekking van Richtlijn 77/101/EEG (PbEG L 125);
– richtlijn nr. 98/51/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 9 juli 1998 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 95/69/EG van de Raad houdende vaststelling van de voorwaarden en bepalingen voor de erkenning en de registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding (PbEG L 208);
– richtlijn nr. 98/68/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 september 1998 tot vaststelling van het in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 95/53/EG van de Raad bedoelde modeldocument en van controlevoorschriften bij de invoer van diervoeder uit derde landen in de Gemeenschap (PbEG L 261);
– verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG L 147);
– verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG L 31);
– richtlijn nr. 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG L 140);
– verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU L 268);
– verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU L 268);
– verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU L 268);
– beschikking nr. 2004/217/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 maart 2004 tot goedkeuring van een lijst van materialen waarvan het verkeer en het gebruik in de diervoeding is verboden (PbEU L 67);
Gelet op de artikelen 2, tweede lid, onderdeel b, 3, 6, eerste en vierde lid, 7, derde lid, 10, eerste lid, 12, 15, tweede lid, 16, tweede, vierde en vijfde lid, 17, 22, derde lid, 23, 25, eerste en vierde lid, 28, tweede lid, 32, vierde lid, en 34 van de Kaderwet diervoeders en op de artikelen 2, eerste lid, 7, 12, 16, derde lid, 17, 20, 21, 24, 27, 28, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, en 34 van het Besluit diervoeders;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. wet: Kaderwet diervoeders;
b. besluit: Besluit diervoeders;
c. minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
d. dagrantsoen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onderdeel d, van het Besluit diervoeders;
e. volledig diervoeder: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onderdeel e, van het besluit;
f. aanvullende diervoeders: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onderdeel f, van het besluit;
g. melassevoeder: aanvullend diervoeder dat is bereid uit melasse en dat ten minste voor 14% uit suiker, uitgedrukt in sacharose, bestaat;
h. landbouwhuisdieren: dieren behorend tot de soorten die gewoonlijk door de mens worden gevoederd en gehouden, en die worden gegeten dan wel waarvan de producten worden geconsumeerd of een andere bestemming hebben;
i. communautaire toelating: toelating ingevolge een communautaire maatregel;
j. lidstaat: land dat lid is van de Europese Unie;
k. derde land: land dat geen lid is van de Europese Unie;
l. kwartier: spanne tijd van één vierde deel van een uur of een gedeelte daarvan, die besteed is of zou zijn aan onderzoeken of verrichtingen, met uitzondering van reistijd;
m. richtlijn nr. 79/373/EEG: richtlijn nr. 79/373/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 betreffende de handel in mengvoeders (PbEG L 86);
n. richtlijn nr. 82/471/EEG: richtlijn nr. 82/471/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1982 betreffende bepaalde in diervoeding gebruikte produkten (PbEG L 213);
o. richtlijn nr. 83/228/EEG : richtlijn nr. 83/228/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 april 1983 tot vaststelling van richtsnoeren voor de beoordeling van bepaalde producten die worden gebruikt in diervoeding (PBEG L 126);
p. richtlijn nr. 87/153/EEG: richtlijn nr. 87/153/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 februari 1978 tot vaststelling van richtsnoeren voor de beoordeling van toevoegingsmiddelen in diervoeding (PbEG L 64);
q. richtlijn nr. 93/74/EEG: richtlijn nr. 93/74/EEG van de Raad van de Europese Unie van 13 september 1993 betreffende diervoeders met een bijzonder voedingsdoel (PbEG L 237);
r. richtlijn nr. 94/39/EG: richtlijn nr. 94/39/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1994 tot vaststelling van de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel (PbEG L 207);
s. richtlijn nr. 95/53/EG: richtlijn nr. 95/53/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 1995 tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiële controles op het gebied van diervoeding (PbEG L 265);
t. richtlijn nr. 95/69/EG: richtlijn nr. 95/69/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1995 houdende vaststelling van de voorwaarden en bepalingen voor de erkenning en de registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding en tot wijziging van de Richtlijnen 70/524/EEG, 74/63/EEG, 79/373/EEG en 82/471/EEG (PbEG L 125);
u. richtlijn nr. 96/25/EG: richtlijn nr. 96/25/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 betreffende het verkeer van voedermiddelen, tot wijziging van Richtlijnen 70/524/EEG, 74/63/EEG, 82/471/EEG en 93/74/EEG, en tot intrekking van Richtlijn 77/101/EEG (PbEG L 25);
v. richtlijn nr. 2001/18/EG: richtlijn nr. 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PbEG L 106);
w. richtlijn nr. 2002/32/EG: richtlijn nr. 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG L 140);
x. verordening (EG) nr. 999/2001: verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG L 147);
y. verordening (EG) nr. 178/2002: verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG L 31);
z. verordening (EG) nr. 1774/2002: verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (PbEG L 273);
aa. verordening (EG) nr. 811/2003: verordening (EG) nr. 811/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort voor vis, de begraving en verbranding van dierlijke bijproducten en bepaalde overgangsmaatregelen (PbEU L 117);
bb. verordening (EG) nr. 1829/2003: verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU L 268);
cc. verordening (EG) nr. 1830/2003: verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU L 268);
dd. verordening (EG) nr. 1831/2003: verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU L 268).
Ongewenste stoffen in diervoeders
1. Als gehalten aan ongewenste stoffen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de wet worden vastgesteld de gehalten:
a. opgenomen in bijlage I bij richtlijn nr. 2002/32/EG;
b. opgenomen in bijlage II bij de Regeling residuen van bestrijdingsmiddelen met betrekking tot eet- of drinkwaren die tevens een diervoeder zijn, met uitzondering van de stoffen waarvoor op grond van onderdeel a een maximumgehalte geldt.
2. Op de gehalten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is bijlage I bij de Regeling residuen van bestrijdingsmiddelen van overeenkomstige toepassing.
Ingeval er in bijlage I bij richtlijn nr. 2002/32/EG voor aanvullende diervoeders geen apart maximumgehalte aan ongewenste stoffen is vastgesteld, geldt het maximumgehalte dat voor volledige diervoeders is vastgesteld eveneens voor aanvullende diervoeders, rekening houdend met het voor het gebruik daarvan voorgeschreven aandeel in een dagrantsoen.
Als voedermiddelen als bedoeld in artikel 3 van de wet worden aangewezen:
a. faecaliën, urine, de inhoud van het spijsverteringskanaal die bij het leegmaken of het verwijderen daarvan is vrijgekomen, al dan niet behandeld, bewerkt of verwerkt;
b. huiden, behandeld met looistoffen, en afval daarvan;
c. zaden, planten, ander plantaardig teeltmateriaal en de daarvan afgeleide producten, voorzover deze na het oogsten daarvan met fytofarmaceutische producten zijn behandeld;
d. hout, zaagsel en daarvan afgeleide producten, behandeld met houtconserveringsmiddelen als bedoeld in bijlage V bij richtlijn nr. 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PbEG L 123);
e. water uit onafhankelijke circuits in levensmiddelen- of diervoederbedrijven, met uitzondering van water dat aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:
1°. het water bevat uitsluitend materiaal van diervoeders of van levensmiddelen;
2°. het water is in technische zin vrij van reinigingsmiddelen, ontsmettingsmiddelen of andere bestanddelen die bij of krachtens de wet, dan wel ingevolge een communautaire maatregel, zijn verboden;
3°. de circuits worden uitsluitend gevuld met:
– gezond en schoon water als bedoeld in artikel 4 van richtlijn nr. 98/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEG L 330) of
– schoon zeewater als bedoeld in artikel 2 van richtlijn nr. 91/493/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1991 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van visserijproducten (PbEG L 268), ingeval van gebruik in de zeevisserijsector;
f. afval, verkregen uit stedelijk, huishoudelijk en industrieel afvalwater als bedoeld in artikel 2 van richtlijn nr. 91/271/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG L 135), niet zijnde water als bedoeld in onderdeel e, aanhef, al dan niet behandeld, bewerkt of verwerkt en ongeacht de oorsprong van het afvalwater;
g. vast stadsafval, met inbegrip van huishoudelijk afval, niet zijnde keukenafval en etensresten als bedoeld in bijlage I bij verordening (EG) nr. 1774/2002;
h. verpakkingen en delen van verpakkingen, afkomstig van producten die worden gebruikt in de voedingsmiddelenindustrie;
i. verwerkte dierlijke eiwitten, afkomstig van pelsdieren, huisdieren, dierentuindieren of circusdieren, voorzover deze worden vervoederd aan landbouwhuisdieren die zijn bestemd voor de productie van voedingsmiddelen;
j. gehydroliseerde eiwitten, afkomstig van veren, voorzover deze worden vervoederd aan landbouwhuisdieren.
Voedermiddelen met een exclusieve benaming
1. Als lijst van voedermiddelen met een exclusieve benaming als bedoeld in artikel 2 van het besluit wordt vastgesteld de lijst, opgenomen in deel B van de bijlage bij richtlijn nr. 96/25/EG.
2. Op de lijst, bedoeld in het eerste lid, zijn de bepalingen, neergelegd in de punten III, IV en V, eerste lid, van deel A van de bijlage bij richtlijn nr. 96/25/EG, van toepassing.
Met betrekking tot een voedermiddel wordt vermeld:
a. het woord ‘voedermiddel’;
b. de benaming van het voedermiddel, overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het besluit;
c. de netto-hoeveelheid, uitgedrukt in:
1°. gewichtseenheden, indien het voedermiddel een vast product is;
2°. gewichtseenheden of volume-eenheden, indien het voedermiddel een vloeibaar product is;
d. de tekst ‘Dit voedermiddel bestaat uit van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit dat niet aan landbouwhuisdieren mag worden vervoederd.’, indien het voedermiddel bestaat uit van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit;
e. het referentienummer van de partij voedermiddelen of elke andere vermelding aan de hand waarvan het voedermiddel kan worden getraceerd, ingeval het voedermiddel is geproduceerd op een bedrijf waarvoor een verplichting tot erkenning geldt op grond van verordening (EG) nr. 1774/2002.
Met betrekking tot de bestanddelen in een voedermiddel wordt vermeld:
a. het watergehalte van het voedermiddel indien:
1°. dit hoger is dan 14% van het gewicht van het voedermiddel, of
2°. de verkrijger van het voedermiddel daarom vraagt;
b. het gehalte aan in zoutzuur onoplosbare as, indien dit hoger is dan 2,2% van het droge-stofgehalte van het voedermiddel;
c. het gehalte aan bestanddelen die zijn opgenomen bij het voedermiddel in:
1°. de vierde kolom van de lijst in deel B van de bijlage bij richtlijn nr. 96/25/EG, ingeval het voedermiddel is opgenomen in die lijst;
2°. de tweede kolom van de tabel in deel C van de bijlage bij richtlijn nr. 96/25/EG, ingeval het voedermiddel niet is opgenomen in de lijst, bedoeld onder 1°.;
d. ingeval een product dat ook als een voedermiddel kan worden aangemerkt is gebruikt om het voedermiddel te denatureren, de aard en de hoeveelheid van dat product in het voedermiddel;
e. ingeval een product dat ook als een voedermiddel kan worden aangemerkt is gebruikt om het voedermiddel te binden, de aard van dat product.
1. Met betrekking tot het bedrijf dat het voedermiddel heeft geproduceerd wordt vermeld:
a. de naam of handelsnaam;
b. het adres of de zetel;
c. het erkenningsnummer, ingeval het voedermiddel is geproduceerd op een bedrijf waarvoor een verplichting tot erkenning geldt op grond van verordening (EG) nr. 1774/2002.
2. Indien het bedrijf, bedoeld in het eerste lid, niet verantwoordelijk is voor de vermelding van de aanduidingen, worden de in het eerste lid, onderdeel a en b, bedoelde aanduidingen met betrekking tot het bedrijf dat verantwoordelijk is voor die aanduidingen aangebracht.
Uitzonderingen op verplichte aanduidingen
De artikelen 6, 7 en 8 zijn niet van toepassing op een voedermiddel dat voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:
a. het voedermiddel is in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en heeft niet meer dan een eenvoudige bewerking ondergaan;
b. aan het voedermiddel is geen ander toevoegingsmiddel dan een conserveermiddel toegevoegd;
c. het voedermiddel wordt door een in Nederland gevestigde producent die landbouwer is afgeleverd aan een in Nederland gevestigde veehouder die eindgebruiker is.
Artikel 6, aanhef in samenhang met onderdeel d, is niet van toepassing op:
a. melk of een melkproduct;
b. gelatine;
c. gehydrolyseerd eiwit met een molecuulgewicht van minder dan 10.000 dalton, dat voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:
1°. het is verkregen uit huiden, afkomstig van dieren die in een slachthuis zijn geslacht, waarbij door een officiële dierenarts een antemortemkeuring is verricht overeenkomstig hoofdstuk VI van bijlage I bij richtlijn nr. 64/433/EEG van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees (PbEEG P 121), en die op grond van die keuring geschikt zijn bevonden om overeenkomstig die richtlijn te worden geslacht;
2°. het is vervaardigd met gebruikmaking van een productieprocédé waarbij de nodige maatregelen worden getroffen om verontreiniging van de huiden, bedoeld in onderdeel 1°, zoveel mogelijk te voorkomen, de huiden worden gepekeld, gekalkt en intensief gewassen en het materiaal vervolgens wordt blootgesteld aan een pH van meer dan 11 gedurende meer dan 3 uur bij een temperatuur van meer dan 80 °C, en de huiden daarna een hittebehandeling ondergaan bij meer dan 140 °C gedurende 30 minuten bij een druk van meer dan 3,6 bar;
3°. het is afkomstig uit een inrichting dat een programma inzake interne controles uitvoert;
d. dicalciumfosfaat uit ontvette beenderen;
e. gedroogd plasma en andere bloedproducten.
De artikelen 6, aanhef in samenhang met de onderdelen c en d, en 7 zijn niet van toepassing indien het voedermiddel afkomstig is van een agro-industrieel verwerkingsproces, en het watergehalte ervan groter is dan 50%.
Artikel 7, aanhef in samenhang met de onderdelen a tot en met c, is niet van toepassing indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de verkrijger heeft vóór de transactie schriftelijk afgezien van deze informatie;
b. het voedermiddel is vers of verduurzaamd, heeft niet meer dan een eenvoudige bewerking ondergaan, en wordt in een hoeveelheid met een gewicht van 10 kg of minder afgeleverd aan een in Nederland gevestigde eindgebruiker door een vervreemder die eveneens in Nederland is gevestigd.
Ten aanzien van een voedermiddel dat vanuit een derde land voor het eerst in het verkeer wordt gebracht en ten aanzien waarvan de aanduidingen, bedoeld in artikel 7, onderdelen a tot en met c, niet kunnen worden aangebracht doordat in het desbetreffende derde land de middelen ontbreken voor de uitvoering van de benodigde analyses, kunnen in plaats van deze aanduidingen voorlopige aanduidingen zijn aangebracht onder de volgende voorwaarden:
a. de Voedsel en Waren Autoriteit wordt van tevoren in kennis gesteld van de aankomst van het voedermiddel;
b. de definitieve aanduidingen worden binnen een termijn van 10 werkdagen na de datum van aankomst van het voedermiddel aan de verkrijger en aan de Voedsel en Waren Autoriteit verstrekt;
c. bij de voorlopige aanduidingen wordt het volgende, in vet gedrukte letters, vermeld: ‘voorlopige gegevens over [1], te bevestigen door [2] vóór [3]’, waarbij wordt ingevuld voor:
[1] het referentienummer van het te analyseren monster;
[2] de naam en het adres van het met de analyses belaste laboratorium;
[3] de datum van afloop van de termijn, bedoeld in onderdeel b.
Andere aanduidingen met betrekking tot het voedermiddel kunnen worden vermeld indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. de aanduidingen hebben betrekking op objectieve of meetbare elementen die kunnen worden bewezen en kunnen de verkrijger niet misleiden;
b. de aanduidingen worden apart van de aanduidingen, bedoeld in de paragrafen 3 en 4, aangebracht.
Met betrekking tot een vervangende voederproteïne worden de aanduidingen, opgenomen bij de desbetreffende vervangende voederproteïne in de zevende kolom van de bijlage bij richtlijn nr. 82/471/EEG, vermeld.
1. Een aanvraag tot toelating als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de wet van een vervangende voederproteïne, dan wel tot wijziging daarvan, wordt ingediend bij het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen.
2. De aanvraag wordt in behandeling genomen nadat het ingevolge artikel 91, onderdeel a, verschuldigde bedrag is voldaan.
1. Bij de aanvraag wordt een dossier gevoegd met gegevens waaruit blijkt dat de vervangende voederproteïne aan de volgende voorwaarden voldoet:
a. de vervangende voederproteïne bezit voedingswaarde voor dieren vanwege haar stikstof- of eiwitvoorziening;
b. bij verstandig gebruik:
1°. zijn er geen nadelige gevolgen voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu;
2°. schaadt de vervangende voederproteïne de verbruiker niet door de kenmerkende eigenschappen van dierlijke producten te wijzigen;
c. de vervangende voederproteïne is controleerbaar in diervoeders.
2. Ingeval de aanvraag betrekking heeft op een uit een bacterie of gist verkregen vervangende voederproteïne wordt bij de aanvraag een dossier gevoegd dat is samengesteld overeenkomstig de richtsnoeren uit de bijlage bij richtlijn nr. 83/228/EEG.
1. De voorwaarden, bedoeld in artikel 16, derde lid, van het besluit, zijn, ingeval een mengvoeder in het verkeer wordt gebracht als stortgoed of in een niet-gesloten recipiënt, één van de volgende:
a. het mengvoeder wordt geleverd tussen producenten van mengvoeders onderling;
b. het mengvoeder wordt geleverd door een producent aan een bedrijf dat is belast met de verpakking van dat voeder;
c. het mengvoeder is verkregen door het vermengen van hele granen of vruchten;
d. het mengvoeder is een liksteen;
e. het mengvoeder wordt in een hoeveelheid met een gewicht van ten hoogste 50 kg geleverd, is bestemd voor een eindgebruiker, en is rechtstreeks afkomstig uit een gesloten verpakking of recipiënt die vóór de opening ervan voldeed aan artikel 16, eerste en tweede lid, van het besluit;
f. het mengvoeder wordt rechtstreeks geleverd door de producent aan een eindgebruiker;
g. het mengvoeder is een melassevoeder dat uit ten hoogste 3 voedermiddelen is samengesteld;
h. het mengvoeder is geperst.
2. De voorwaarden, bedoeld in artikel 16, derde lid, van het besluit zijn, ingeval een mengvoeder in een niet-gesloten verpakking in het verkeer wordt gebracht, de voorwaarden, gesteld in het eerste lid, onderdeel a, b, c, d of e.
Met betrekking tot een mengvoeder wordt vermeld:
a. de benaming ‘volledig diervoeder’, ‘aanvullend diervoeder’, ‘mineralenmengsel’, ‘melassevoeder’, ‘volledig kunstmelkvoeder’ of ‘aanvullend kunstmelkvoeder’, al naar gelang de aard van het mengvoeder;
b. de diersoort of de categorie dieren waarvoor het mengvoeder is bestemd;
c. de gebruiksaanwijzing die een nauwkeurige bestemming van het mengvoeder aangeeft en een passend gebruik daarvan mogelijk maakt;
d. de netto-hoeveelheid, uitgedrukt in:
– gewichtseenheden, ingeval het mengvoeder een vast product is;
– gewichtseenheden of volume-eenheden, ingeval het mengvoeder een vloeibaar product is;
e. de garantiedatum, overeenkomstig artikel 34;
f. het referentienummer van de partij.
Met betrekking tot de bestanddelen in het mengvoeder wordt of worden vermeld:
a. de in het mengvoeder verwerkte voedermiddelen, overeenkomstig de artikelen 30, 31 en 32;
b. het watergehalte, indien dit hoger is dan 14%;
c. het gehalte aan in zoutzuur onoplosbare as, overeenkomstig artikel 33, ingeval:
1°. het gehalte groter is dan 2,2% van het droge-stofgehalte van het mengvoeder, en
2°. het mengvoeder een mengvoeder is als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het besluit;
d. het gehalte aan analytische bestanddelen, opgenomen in de tweede kolom van de tabel in deel B van de bijlage bij richtlijn nr. 79/373/EEG, al naar gelang de aard van het mengvoeder en voorzover het mengvoeder is bestemd voor een diersoort of diercategorie die in de derde kolom van die tabel bij het desbetreffende bestanddeel is vermeld;
e. de tekst ‘Dit mengvoeder bevat van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit dat niet aan landbouwhuisdieren mag worden vervoederd.’, ingeval het mengvoeder van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit bevat en is bestemd voor andere dieren dan huisdieren.
Met betrekking tot degene die verantwoordelijk is voor de vermelding van de aanduidingen wordt vermeld:
a. diens naam of handelsnaam;
b. diens adres of zetel;
c. In voorkomend geval, diens erkenningsnummer dan wel registratienummer.
Uitzonderingen op verplichte aanduidingen
1. De aanduidingen, bedoeld in artikel 19, onderdelen b en c, worden niet vermeld indien het mengvoeder niet meer dan 3 voedermiddelen bevat en de gebruikte voedermiddelen duidelijk in de benaming van het mengvoeder voorkomen.
2. De aanduidingen, bedoeld in artikel 20, onderdelen b, c en d, hoeven niet te worden vermeld indien het mengvoeder een mengsel van hele zaden is.
1. In plaats van de benamingen ‘volledig diervoeder’ en ‘aanvullend diervoeder’, bedoeld in artikel 19, onderdeel a, kan de aanduiding ‘mengvoeder’ worden vermeld indien het volledig diervoeder, onderscheidenlijk aanvullend diervoeder, is bestemd voor huisdieren, met uitzondering van honden en katten.
2. In plaats van de aanduiding ‘mengvoeder’, bedoeld in het eerste lid, ‘volledig diervoeder’ of ‘aanvullend diervoeder’, bedoeld in artikel 19, onderdeel a, kan de aanduiding ‘samengesteld voeder’, onderscheidenlijk ‘volledig samengesteld voeder’, onderscheidenlijk ‘aanvullend samengesteld voeder’, worden vermeld indien het voeder is bestemd voor huisdieren.
3. Een als mengvoeder benoemd diervoeder als bedoeld in het eerste lid wordt voor de toepassing van de overige bepalingen van deze paragraaf geacht een volledig diervoeder te zijn.
Artikel 20, aanhef in samenhang met onderdeel e, is niet van toepassing indien het mengvoeder geen ander van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit bevat dan die, bedoeld in artikel 10.
In afwijking van artikel 20, onderdeel b, wordt het watergehalte, ingeval het mengvoeder:
a. een kunstmelkvoeder is of een ander mengvoeder dan een kunstmelkvoeder is met een gehalte aan melkproducten van meer dan 40%, vermeld indien dit hoger is dan 7%;
b. een mineralenmengsel zonder organische bestanddelen is, vermeld indien dit hoger is dan 5%;
c. een mineralenmengsel met organische bestanddelen is, vermeld indien dit hoger is dan 10%.
Met betrekking tot een mengvoeder kan worden vermeld:
a. de prijs;
b. de handelsbenaming of het handelsmerk;
c. het land van productie of fabricage;
d. de toestand waarin het mengvoeder zich bevindt of de bijzondere behandeling die het heeft ondergaan;
e. de fabricagedatum, overeenkomstig artikel 35.
Met betrekking tot de bestanddelen in een mengvoeder kan worden vermeld:
a. het watergehalte, in andere gevallen dan bedoeld in artikel 20, onderdeel b, of 25;
b. het gehalte aan in zoutzuur onoplosbare as, overeenkomstig artikel 33, indien dit gehalte lager is dan het maximumgehalte, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van het besluit;
c. het gehalte aan analytische bestanddelen, opgenomen in de tweede kolom van de tabel in deel B van de bijlage bij richtlijn nr. 79/373/EEG, al naar gelang de aard van het mengvoeder en voorzover het mengvoeder is bestemd voor een diersoort of diercategorie die in de vierde kolom van die tabel bij het desbetreffende bestanddeel is vermeld.
1. Met betrekking tot degene die verantwoordelijk is voor de vermelding van de aanduidingen kan diens kenmerk of het handelsmerk worden vermeld.
2. Met betrekking tot de fabrikant kan, ingeval hij niet verantwoordelijk is voor de vermelding van de aanduidingen, worden vermeld:
a. diens naam of handelsnaam;
b. diens adres of zetel.
Andere aanduidingen dan bedoeld in de artikelen 19 tot en met 28 kunnen worden vermeld indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
a. zij hebben betrekking op objectieve of meetbare gegevens die kunnen worden aangetoond;
b. zij hebben geen betrekking op:
1°. andere analytische bestanddelen in het mengvoeder dan bedoeld in de artikelen 20, onderdelen b, c, en d, en 40, onderdeel b;
2°. eigenschappen inzake het voorkomen, behandelen of genezen van een ziekte.
Aanvullende regels over de wijze van aanduiding
1. Voedermiddelen in mengvoeders die zijn opgenomen in de lijst, bedoeld in artikel 5, worden onder de in die lijst gegeven benaming vermeld.
2. Voedermiddelen in mengvoeders die niet zijn opgenomen in de lijst, bedoeld in artikel 5, worden onder een benaming die voldoet aan de voorwaarden, gesteld in artikel 3 van het besluit, vermeld.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen voedermiddelen worden vermeld onder de benaming van een categorie voedermiddelen als bedoeld in de bijlage bij richtlijn nr. 82/475/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 juni 1982 tot vaststelling van de categorieën van voedermiddelen die mogen worden gebruikt voor het etiketteren van mengvoeders voor huisdieren (PbEG L 213) indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
a. het mengvoeder is bestemd voor huisdieren;
b. alle voedermiddelen worden vermeld onder de benaming van de categorie voedermiddelen waartoe zij ingevolge de bijlage behoren, met uitzondering van voedermiddelen die tot geen enkele categorie voedermiddelen behoren;
c. voedermiddelen die tot geen enkele categorie voedermiddelen behoren worden, in voorkomend geval, aangeduid overeenkomstig het eerste of tweede lid.
De voedermiddelen in mengvoeders worden in afnemende volgorde van grootte van hun aandeel in het gewicht van het mengvoeder vermeld.
1. Bij de aanduiding van de voedermiddelen in mengvoeders die zijn bestemd voor huisdieren kan, overeenkomstig het tweede lid, worden gewezen op:
a. de aanwezigheid van bepaalde voedermiddelen die voor de eigenschappen van het desbetreffende mengvoeder van wezenlijk belang zijn;
b. een laag gehalte aan bepaalde voedermiddelen dat voor de eigenschappen van het desbetreffende mengvoeder van wezenlijk belang is.
2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt het minimum- of het maximumgehalte van het desbetreffende voedermiddel, uitgedrukt in percentage van het gewicht van het mengvoeder, op één van de volgende wijzen duidelijk vermeld:
a. bij de aanduidingen over het desbetreffende voedermiddel of de desbetreffende categorie;
b. naast de aanduiding waarmee wordt gewezen op de aanwezigheid van het desbetreffende voedermiddel of de desbetreffende categorie.
Het gehalte aan in zoutzuur onoplosbare as wordt vermeld als percentage ten opzichte van het gewicht van het mengvoeder als zodanig.
1. De garantiedatum wordt als volgt vermeld:
a. bij mengvoeders die in microbiologisch opzicht zeer bederfelijk zijn: ‘Te gebruiken vóór’, gevolgd door de dag, maand en het jaar;
b. bij andere mengvoeders: ‘Bij voorkeur te gebruiken vóór’, gevolgd door de maand en het jaar.
2. Indien op grond van een communautaire maatregel ook een plicht tot vermelding van een garantiedatum geldt, wordt enkel de datum aangeduid die als eerste verstrijkt.
3. Als garantiedatum wordt gegeven de datum tot welke het mengvoeder zijn specifieke eigenschappen behoudt indien het in passende omstandigheden wordt bewaard.
1. De fabricagedatum wordt als volgt vermeld: ‘Gefabriceerd [1] vóór de aangegeven datum van minimumhoudbaarheid.’, waarbij wordt ingevuld voor [1]: het aantal dagen, maanden of jaren, gelegen tussen de fabricagedatum en de garantiedatum.
2. Indien de garantiedatum ingevolge artikel 36, vierde lid, niet is vermeld binnen het kader, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van het besluit, wordt bij de op grond van het eerste lid te vermelden tekst aangegeven waar die datum wel is vermeld.
1. Als aanduidingen als bedoeld in artikel 20, aanhef in samenhang met onderdeel a, van het besluit worden aangewezen de aanduidingen, bedoeld in de artikelen 19, onderdelen b, c en d, en 20, onderdelen a tot en met d.
2. Als aanduidingen als bedoeld in artikel 20, aanhef in samenhang met onderdeel b, van het besluit worden aangewezen de aanduidingen, bedoeld in de artikelen 19 tot en met 28 en 41 tot en met 44.
3. Als aanduidingen als bedoeld in artikel 20, aanhef in samenhang met onderdeel c, van het besluit, die buiten het in artikel 18, eerste lid, van het besluit bedoelde kader worden geplaatst, worden aangewezen de aanduidingen, bedoeld in artikel 29.
4. Als aanduidingen als bedoeld in artikel 20, aanhef in samenhang met onderdeel c, van het besluit, die buiten het in artikel 18, eerste lid, van het besluit bedoelde kader kunnen worden geplaatst, worden aangewezen de aanduidingen, bedoeld in de artikelen 19, onderdelen d, e en f, en 21, onderdeel c.
5. Indien de aanduidingen, bedoeld in het vierde lid, buiten het in artikel 18, eerste lid, van het besluit bedoelde kader worden geplaatst, wordt in dat kader aangegeven waar de aanduidingen wel zijn vermeld.
Aanvullende regels over diervoeders met een bijzonder voedingsdoel
Als lijst met bijzondere voedingsdoelen als bedoeld in artikel 21 van het besluit, is vastgesteld de lijst, opgenomen in deel B van de bijlage bij richtlijn nr. 94/39/EG.
1. Met betrekking tot een diervoeder met een bijzonder voedingsdoel en de bestanddelen daarin wordt of worden vermeld:
a. het woord ‘dieetvoeder’ en de benaming van het voeder;
b. het bijzondere voedingsdoel;
c. de voedingskenmerken van het voeder die in de lijst, bedoeld in artikel 37, bij het bijzondere voedingsdoel zijn opgenomen;
d. de in de lijst, bedoeld in artikel 37, bij het bijzondere voedingsdoel en de diercategorie of diersoort waarvoor het is bestemd opgenomen:
1°. kwantitatieve gegevens inzake analytische bestanddelen, toevoegingsmiddelen en andere ingrediënten;
2°. gegevens over de aanbevolen minimum- en maximumgebruiksduur;
3°. andere vermeldingen;
e. de tekst ‘Aangeraden wordt om vóór gebruik een specialist te raadplegen’, tenzij ingevolge onderdeel d, onder 3°, een aanbeveling om een dierenarts te raadplegen wordt vermeld.
2. De ingevolge het eerste lid, onderdeel d, onder 1°, te vermelden:
a. bronnen van bestanddelen worden zodanig nauwkeurig vermeld dat kan worden beoordeeld of deze gegevens overeenstemmen met de daarbij horende voedingskenmerken;
b. gehalten aan bestanddelen die ook zijn toegelaten als toevoegingsmiddel, waarbij in de lijst, bedoeld in artikel 37, ‘totaal’ is aangegeven, hebben betrekking op:
1°. de van nature in het voeder aanwezige hoeveelheid indien het desbetreffende toevoegingsmiddel niet in het voeder is verwerkt;
2°. het totaal van de van nature aanwezige en de toegevoegde hoeveelheid in het voeder in andere gevallen dan bedoeld onder 1°;
c. gehalten aan bestanddelen waarbij in de lijst, bedoeld in artikel 37, is aangegeven ‘indien toegevoegd’, worden alleen vermeld indien het bestanddeel speciaal in het voeder is verwerkt, of het aandeel ervan speciaal is vergroot om het bijzondere voedingsdoel te bereiken.
3. In plaats van een ingevolge het eerste lid, onderdeel d, onder 2°, te vermelden minimum- en maximumgebruiksduur kan een preciezere gebruiksduur, gelegen binnen dit minimum en maximum, worden vermeld.
In aanvulling op artikel 19, onderdeel c, worden of wordt op de gebruiksaanwijzing bij een diervoeder met een bijzonder voedingsdoel:
a. in voorkomend geval de teksten en gegevens vermeld die in deel B van de bijlage bij richtlijn nr. 94/39/EG bij het bijzondere voedingsdoel en de diercategorie of diersoort waarvoor het is bestemd zijn opgenomen;
b. een advies gegeven over de samenstelling van het dagrantsoen indien het voeder een aanvullend diervoeder is.
Met betrekking tot een diervoeder met een bijzonder voedingsdoel kan het volgende worden vermeld:
a. de specifieke pathologische toestand, voorzover:
1°. deze overeenkomt met het voedingsdoel, en
2°. is voldaan aan de voorwaarden, gesteld in artikel 29;
b. gegevens waarmee de aandacht wordt gevestigd op de aanwezigheid van een of meer analytische bestanddelen die kenmerkend zijn voor het voeder, of op een laag gehalte daarvan, voorzover het minimum- of maximumgehalte aan de desbetreffende bestanddelen in het gewicht van het voeder:
1°. wordt uitgedrukt in een percentage, en
2°. duidelijk wordt aangegeven bij de bestanddelen.
Aanvullende regels over mengvoeders waarin een toevoegingsmiddel is verwerkt
Met betrekking tot een toevoegingsmiddel in een mengvoeder wordt of worden vermeld:
a. de benaming, tenzij het middel uit een van de volgende stoffen bestaat:
1°. een spoorelement, met uitzondering van koper;
2°. een vitamine, met uitzondering van de vitaminen A, D en E;
3°. een provitamine of een stof met een daaraan analoge werking;
4°. een enzym;
5°. een micro-organisme;
b. het gehalte aan:
1°. toegevoegde werkzame stoffen, indien het middel een antibioticum, een coccidiostaticum, een andere geneeskrachtige stof of een groeibevorderende stof, of vitamine A of D is;
2°. alfa-tocoferolen, indien het middel vitamine E is;
3°. koper, uitgedrukt in Cu, indien het middel koper bevat;
c. de garantiedatum, dan wel de houdbaarheidstermijn, indien het middel een antibioticum, een coccidiostaticum, een andere geneeskrachtige stof of een groeibevorderende stof, of vitamine A, D of E is;
d. het erkenningsnummer van de fabrikant van het toevoegingsmiddel, indien het middel een antibioticum, een coccidiostaticum, een andere geneeskrachtige stof of een groeibevorderende stof is;
e. de, voor de benaming, bedoeld in onderdeel a, te plaatsen, tekst:
1°. ‘oxydatietegengaande stof’, indien het middel een oxydatietegengaande stof is en het voeder is bestemd voor huisdieren;
2°. ‘kleurstof’ of ‘gekleurd met’, indien het middel een kleurstof, met inbegrip van pigmenten, is en het voeder is bestemd voor huisdieren;
3°. ‘conserveermiddel’ of ‘geconserveerd met’, indien het middel een conserveermiddel is en het voeder is bestemd voor huisdieren;
f. de aanduidingen, bedoeld in artikel 43, indien het middel een enzym is;
g. de aanduidingen, bedoeld in artikel 44, indien het middel een micro-organisme is;
h. de gegevens over het passend gebruik van het mengvoeder, voorzover dit ingevolge de voorschriften, gegeven bij de communautaire toelating, van het middel is verplicht.
1. Indien een toevoegingsmiddel in een mengvoeder een spoorelement, met uitzondering van koper, een vitamine, met uitzondering van de vitaminen A, D en E, dan wel een provitamine of een stof met een daaraan analoge werking is, en is voldaan aan de voorwaarde, gesteld in het tweede lid, kan met betrekking tot het middel het volgende worden vermeld:
a. de benaming;
b. het gehalte aan het element, indien het middel een spoorelement is;
c. het gehalte aan actieve stoffen en de garantiedatum, dan wel de houdbaarheidstermijn, indien het middel vitamine A, D of E, dan wel een provitamine of een stof met een daaraan analoge werking is.
2. De aanwezigheid van het middel kan worden vastgesteld op basis van een bij communautaire maatregel vastgestelde analysemethode, dan wel op basis van een overeenkomstig artikel 24 van de wet vastgestelde of goedgekeurde analysemethode.
De aanduidingen, bedoeld in artikel 41, onderdeel f, zijn:
a. de specifieke benaming van elk actief bestanddeel volgens zijn enzymatische werking, zoals vermeld in de communautaire toelating;
b. het identificatienummer, verleend door de ‘International Union of Biochemistry’;
c. het aantal activiteitseenheden per gram of per milliliter, uitgedrukt in µmol-product dat per minuut vrijkomt per gram enzympreparaat;
d. het EG-registratienummer van het verwerkte enzym;
e. de garantiedatum, dan wel de houdbaarheidstermijn;
f. de significante bijzondere kenmerken, veroorzaakt door het bereidingsprocédé, voorzover dit ingevolge de voorschriften, gegeven bij de communautaire toelating is verplicht.
De aanduidingen, bedoeld in artikel 41, onderdeel g, zijn:
a. de identificatie van elke stam, zoals vermeld in de communautaire toelating van het toevoegingsmiddel;
b. het deponeringsnummer van elke stam, zoals vermeld in de communautaire toelating van het toevoegingsmiddel;
c. het aantal kolonievormende eenheden, uitgedrukt in CFU per kilogram;
d. het EG-registratienummer van het verwerkte micro-organisme;
e. de garantiedatum, dan wel de houdbaarheidstermijn;
f. de significante bijzondere kenmerken, veroorzaakt door het bereidingsprocédé, voorzover dit ingevolge de voorschriften, gegeven bij de communautaire toelating van het toevoegingsmiddel, is verplicht.
1. De ingevolge deze paragraaf te vermelden gehalten hebben betrekking op het aandeel van het in het mengvoeder verwerkte toevoegingsmiddel, uitgedrukt in een percentage.
2. Bij een ingevolge deze paragraaf te vermelden toevoegingsmiddel kan het EG-registratienummer of de handelsnaam van dit middel worden vermeld.
3. Indien ingevolge artikel 41, onderdeel c, de garantiedatum of de houdbaarheidstermijn van meer dan één toevoegingsmiddel zou moeten worden vermeld, wordt in afwijking daarvan uitsluitend de garantiedatum of de houdbaarheidstermijn vermeld die het eerst verstrijkt.
1. Ten aanzien van een mengvoeder, bestemd voor huisdieren, dat wordt geleverd in een verpakking waarvan de netto-inhoud ten hoogste 10 kg weegt, kan in plaats van de benaming, bedoeld in artikel 41, onderdeel a, van een verwerkte kleurstof, een verwerkte oxydatietegengaande stof en van een verwerkt conserveermiddel, de tekst ‘EG-toevoegingsmiddelen’ worden vermeld.
2. Indien de benaming van een toevoegingsmiddel ingevolge het eerste lid niet wordt vermeld, wordt in artikel 41, onderdeel e, ‘voor de benaming’ gelezen als: voor de tekst ‘EG-toevoegingsmiddelen’.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid deelt de fabrikant op verzoek de benaming van het verwerkte toevoegingsmiddel mee.
Aanvullende regels over mengvoeders waarin een vervangende voederproteïne is verwerkt
Met betrekking tot een vervangende voederproteïne in een mengvoeder worden de aanduidingen, bedoeld in artikel 15, vermeld.
Erkenningen en registraties ingevolge richtlijn nr. 95/69/EG
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. bedrijf: inrichting waar toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders worden bereid of bewerkt, en in voorkomend geval in verband daarmee in voorraad of voorhanden worden gehouden;
b. tussenpersoon: rechtspersoon of natuurlijke persoon die toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of mengvoeders anders dan in een stadium van bereiding, bewerking of gebruik in voorraad of voorhanden heeft.
Als bevoegde autoriteiten als bedoeld in de hoofdstukken I.1.b, I.2.b, I.3.b, I.4 en II.c van de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG worden aangewezen de ambtenaren, bedoeld in artikel 97.
Producten waarvoor een erkenning is vereist
Als toevoegingsmiddelen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, waarvoor een erkenning is vereist voor een bedrijf of tussenpersoon om die te bereiden, in voorraad of voorhanden te hebben of in het verkeer te brengen, worden aangewezen:
a. antibiotica;
b. coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen;
c. groeibevorderende stoffen;
d. vitaminen, provitaminen en stoffen met een daaraan analoge werking, die chemisch duidelijk omschreven zijn;
e. sporenelementen;
f. enzymen;
g. micro-organismen;
h. carotenoïden en xanthofyllen;
i. oxidatietegengaande stoffen, voorzover bij de communautaire toelating van het middel een maximumgehalte in volledige diervoeders is vastgesteld.
Als vervangende voederproteïnen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, waarvoor een erkenning is vereist voor een bedrijf of tussenpersoon om die te bereiden, in voorraad of voorhanden te hebben of in het verkeer te brengen, worden aangewezen:
a. vervangende voederproteïnen verkregen uit de volgende groepen micro-organismen:
1°. bacteriën, algen en draadvormige schimmels;
2°. gist, met uitzondering van gist gekweekt op substraten van dierlijke of plantaardige oorsprong;
b. bijproducten van de vervaardiging van aminozuren door gisting;
c. aminozuren en zouten daarvan;
d. hydroxy-analogen van aminozuren.
Als voormengsels als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, waarvoor een erkenning is vereist voor een bedrijf of tussenpersoon om die te bereiden, in voorraad of voorhanden te hebben of in het verkeer te brengen, worden aangewezen:
a. mengsels, vervaardigd op basis van een toevoegingsmiddel als bedoeld in artikel 50, onderdelen a, b en c;
b. mengsels, vervaardigd op basis van de vitaminen A of D;
c. mengsels, vervaardigd op basis van koper of selenium.
Als diervoeders als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, waarvoor een erkenning is vereist voor een bedrijf om die te bereiden, in voorraad of voorhanden te hebben of in het verkeer te brengen, worden aangewezen mengvoeders die voormengsels bevatten, vervaardigd op basis van een toevoegingsmiddel als bedoeld in artikel 50, onderdelen a, b en c.
Producten waarvoor een registratie is vereist
Als toevoegingsmiddelen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, waarvoor een registratie is vereist voor een bedrijf of tussenpersoon om die te bereiden, in voorraad of voorhanden te hebben of in het verkeer te brengen, worden aangewezen andere toevoegingsmiddelen dan die als bedoeld in artikel 50, voorzover bij de communautaire toelating een maximumgehalte in volledige diervoeders is vastgesteld.
Als voormengsels als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, waarvoor een registratie is vereist voor een bedrijf of tussenpersoon om die te bereiden, in voorraad of voorhanden te hebben of in het verkeer te brengen, worden aangewezen:
a. mengsels, vervaardigd op basis van een toevoegingsmiddel als bedoeld in artikel 50, onderdeel f, g, h of i;
b. mengsels, vervaardigd op basis van een toevoegingsmiddel als bedoeld in artikel 50, onderdeel d, met uitzondering van de vitaminen A en D;
c. mengsels, vervaardigd op basis van sporenelementen, met uitzondering van koper en selenium.
Als diervoeders als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, waarvoor een erkenning is vereist voor een bedrijf om die te bereiden, in voorraad of voorhanden te hebben of in het verkeer te brengen, worden aangewezen:
a. mengvoeders die voormengsels bevatten, vervaardigd op basis van een toevoegingsmiddel als bedoeld in artikel 50, onderdeel d, e, f, g, h of i;
b. mengvoeders die toevoegingsmiddelen bevatten als bedoeld in artikel 50, onderdeel f, g, h of i;
c. mengvoeders die toevoegingsmiddelen bevatten als bedoeld in artikel 50, onderdeel d, met uitzondering van de vitaminen A en D:
d. mengvoeders die sporenelementen bevatten, met uitzondering van koper en selenium.
1. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan erkenning van een bedrijf dat een in de artikelen 50 of 51 aangewezen toevoegingsmiddel, onderscheidenlijk vervangende voederproteïne, bereidt en in voorkomend geval in verband daarmee in voorraad of voorhanden heeft, of in het verkeer brengt, zijn de eisen, opgenomen in hoofdstuk I.1.b van de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG.
2. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan erkenning van een bedrijf dat een in artikel 52 aangewezen voormengsel bereidt en in voorkomend geval in verband daarmee in voorraad of voorhanden heeft, of in het verkeer brengt, zijn de eisen, opgenomen in hoofdstuk I.2.b van de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG.
3. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan erkenning van een bedrijf dat een in artikel 53 aangewezen diervoeder bereidt en in voorkomend geval in verband daarmee in voorraad of voorhanden heeft, of in het verkeer brengt, zijn de eisen, opgenomen in hoofdstuk I.3.b van de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG.
4. In afwijking van het derde lid zijn de eisen, opgenomen in hoofdstuk I.3.b, onderdeel 7, van de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG, niet van toepassing ingeval het bedrijf een veehouderij is waarop het diervoeder uitsluitend voor eigen gebruik wordt bereid.
1. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan erkenning van een tussenpersoon die een in artikel 50 of 51 aangewezen toevoegingsmiddel, onderscheidenlijk vervangende voederproteïne, in voorraad of voorhanden heeft of in het verkeer brengt, zijn de eisen, opgenomen in hoofdstuk I.1.b, onderdeel 7, van de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG.
2. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan erkenning van een tussenpersoon die een in artikel 52 aangewezen voormengsel in voorraad of voorhanden heeft of in het verkeer brengt, zijn de eisen, opgenomen in hoofdstuk I.2.b, onderdeel 7, van de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG.
1. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan registratie van een bedrijf dat een in paragraaf 3 aangewezen toevoegingsmiddel, voormengsel of diervoeder bereidt en in voorkomend geval in verband daarmee in voorraad of voorhanden heeft, of in het verkeer brengt, zijn de eisen, opgenomen in hoofdstuk II.c van de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG.
2. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan registratie van een tussenpersoon die een in artikel 54 of 55 aangewezen toevoegingsmiddel, onderscheidenlijk voormengsel, in voorraad of voorhanden heeft of in het verkeer brengt, zijn de eisen, opgenomen in hoofdstuk II.c, onderdeel 7, van de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG.
De aanvraag tot erkenning of registratie
1. Een aanvraag tot erkenning of registratie, dan wel wijziging daarvan, wordt ingediend bij de Voedsel en Waren Autoriteit.
2. Een aanvraag wordt in behandeling genomen nadat het ingevolge artikel 89, onderdeel a, verschuldigde bedrag is voldaan.
1. Een besluit omtrent een erkenning, dan wel wijziging daarvan, wordt genomen binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
2. Een besluit omtrent een registratie, dan wel wijziging daarvan, wordt genomen binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
De houder van een erkenning of registratie stelt de Voedsel en Waren Autoriteit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand schriftelijk in kennis van wijziging van de volgende gegevens:
a. naam, adres of zetel van de houder;
b. naam, adres of zetel van een bedrijf waarop de erkenning of registratie betrekking heeft;
c. stopzetting van de activiteit waarop de erkenning of registratie betrekking heeft;
d. opheffing van zijn onderneming.
In een openbaar register, dat ter inzage ligt bij de Voedsel en Waren Autoriteit, worden de volgende gegevens vastgelegd:
a. naam, adres en zetel van de houder van een erkenning of registratie;
b. naam, adres en zetel van een bedrijf of tussenpersoon waarop een erkenning of registratie betrekking heeft;
c. de bij de erkenning of registratie behorende erkennings-, onderscheidenlijk registratienummers.
1. Alvorens een besluit als bedoeld in artikel 61, eerste lid, wordt genomen, wordt op het bedrijf dan wel op plaatsen waar een tussenpersoon de activiteiten uitoefent waar de aanvraag tot erkenning betrekking op heeft onderzocht of is voldaan aan de eisen die aan de erkenning worden gesteld.
2. Indien aan een bedrijf of tussenpersoon waarvoor een verzoek tot registratie is gedaan tevens een erkenning is verleend, en zowel de erkenning als het verzoek tot registratie betrekking hebben op een toevoegingsmiddel, een voormengsel of een mengvoeder, dan is voldaan aan de eisen aan registratie.
In afwijking van artikel 64 kan in voorkomend geval onderzoek naar de eisen, opgenomen in de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG, hoofdstuk I.1.b, onderdelen 1, 2, 3, 6.1 en 8, achterwege blijven indien een erkenning betrekking heeft op een toevoegingsmiddel waarvoor reeds een vergunning om het als diergeneesmiddel te vervaardigen is verleend als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet.
In afwijking van artikel 64, eerste lid, kan in voorkomend geval onderzoek naar de eisen, naar gelang het geval opgenomen in de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG, hoofdstuk I.1.b, onderdeel 7, dan wel hoofdstuk I.2.b, onderdeel 7, achterwege blijven indien een aanvraag tot erkenning betrekking heeft op een tussenpersoon die producten in het verkeer brengt zonder die in voorraad of voorhanden te hebben en die schriftelijk aan de Voedsel en Waren Autoriteit verklaart te voldoen aan de eisen, gesteld in de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG, hoofdstuk I.1.b, onderdeel 6.2, onderscheidenlijk hoofdstuk I.2.b, onderdeel 6.2.
Erkenningen en registraties verleend door andere lidstaten van de Europese Unie
1. Een tussenpersoon die beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 3 van richtlijn nr. 95/69/EG die is verleend door de bevoegde instantie van een lidstaat, niet zijnde Nederland, wordt geacht te beschikken over een erkenning als bedoeld in paragraaf 2.
2. Een tussenpersoon die beschikt over een registratie als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 95/69/EG die is verleend door de bevoegde instantie van een lidstaat, niet zijnde Nederland, wordt geacht te beschikken over een registratie als bedoeld in paragraaf 3.
Regels ter uitvoering van communautaire verordeningen
Regels ter uitvoering van verordening (EG) nr. 999/2001
1. Het is verboden in strijd te handelen met:
a. artikel 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 999/2001;
b. punt 1 van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001:
c. punten 2.I en 3.II, onderdelen B, C, en D, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
2. De verboden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, zijn niet van toepassing ten aanzien van het vervoederen van de producten, genoemd in punt 2.I, onderdeel A, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001, aan de daarbij genoemde dieren, mits is voldaan aan de in die bijlage gestelde voorwaarden.
1. Als diervoeders als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet waarvoor ter uitvoering van punt 2.I van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001 een erkenning of registratie is vereist om die te bereiden, te bewerken, te verwerken, en in voorkomend geval in verband daarmee in voorraad of voorhanden te hebben, worden aangewezen diervoeders die de volgende producten bevatten:
a. vismeel als bedoeld in punt 2.I, onderdeel B, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001;
b. gehydroliseerde eiwitten als bedoeld in punt 2.I, onderdeel C, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001, met uitzondering van gehydroliseerde eiwitten afkomstig van veren;
c. dicalciumfosfaat of tricalciumfosfaat als bedoeld in punt 2.I, onderdeel D, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
2. Als diervoeders als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet waarvoor ter uitvoering van punt 2.I van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001 een erkenning is vereist om die te bereiden, te bewerken, te verwerken, en in voorkomend geval in verband daarmee in voorraad of voorhanden te hebben, worden voorts aangewezen diervoeders die bloedproducten of bloedmeel als bedoeld in punt 2.I, onderdeel E, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001 bevatten.
1. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan een erkenning als bedoeld in artikel 69, eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel a, zijn opgenomen in:
a. punt 2.I, onderdeel B, onder c, eerste alinea, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001, dan wel
b. punt 2.I, onderdeel B, onder c, onder ii, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
2. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan een erkenning als bedoeld in artikel 69, eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel b, zijn opgenomen in:
a. punt 2.I, onderdeel C, onder b, eerste alinea, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001, dan wel
b. punt 2.I, onderdeel C, onder b, onder ii, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
3. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan een erkenning als bedoeld in artikel 69, eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel c, zijn opgenomen in:
a. punt 2.I, onderdeel D, onder b, eerste alinea, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001, dan wel
b. punt 2.I, onderdeel D, onder b, onder ii, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
4. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan een erkenning als bedoeld in artikel 69, tweede lid, zijn de eisen, opgenomen in punt 2.I, onderdeel E, onder c, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
1. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan een registratie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel a, zijn de eisen, opgenomen in punt 2.I, onderdeel B, onder c, onder i, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
2. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan een registratie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel b, zijn de eisen, opgenomen in punt 2.I, onderdeel C, onder b, onder i, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
3. De eisen, bedoeld in artikel 27 van het besluit, aan een registratie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel c, zijn de eisen, opgenomen in punt 2.I, onderdeel D, onder b, onder i, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
1. De minister keurt de reinigingsprocedure, bedoeld in punt 2.I, onderdelen B, onder e, C, onder d, en D, onder d, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001, goed.
2. De minister verleent de toestemming, bedoeld in punt 2.I, onderdelen B, onder f, C, onder e, D, onder e, en E, onder a, tweede alinea, en onder b, tweede alinea, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
3. De minister erkent het controlesysteem, bedoeld in:
a. punt 2.I, onderdeel E, onder a, tweede alinea, en onder b, tweede alinea van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001;
b. punt 3.II, onderdeel B, onder c, onder iii, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
De ambtenaren, bedoeld in artikel 97, zijn de bevoegde autoriteit, bedoeld in de volgende punten van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001:
a. punt 2.I, onderdelen:
1°. B, onder c, onder ii, derde gedachtestreepje;
2°. C, onder b, onder ii, derde gedachtestreepje;
3°. D, onder b, onder ii, derde gedachtestreepje;
4°. E, onder a, eerste alinea, en onder e;
b. punt 3.II, onderdeel B, onder a en c, onder ii en iii, laatste alinea, en onderdeel E.
Regels ter uitvoering van overige Europese verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 11, 12, 15, eerste lid, 16, 17, eerste lid, 18 en 20 van verordening (EG) nr. 178/2002.
2. De minister is de bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 15, vijfde lid, en 19, tweede lid, van verordening (EG) nr. 178/2002.
3. De ambtenaren, bedoeld in artikel 97, zijn de bevoegde autoriteiten, bedoeld in de artikelen 18, tweede en derde lid, 19, eerste, derde en vierde lid, en 20 van verordening (EG) nr. 178/2002.
1. Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 16, eerste, tweede en zesde lid, 20, eerste lid, 21, eerste en derde lid, en 25 van verordening (EG) nr. 1829/2003.
2. De minister is de bevoegde nationale instantie, bedoeld in de artikelen 17, tweede lid, en 18, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1829/2003.
Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 4, eerste, tweede, vierde en zesde lid, en 5, eerste en tweede lid, van verordening (EG) nr. 1830/2003.
Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 3, eerste, derde en vierde lid, en 16 van verordening (EG) nr. 1831/2003.
De aanvraag tot erkenning, registratie of goedkeuring, vereist op grond van Europese verordeningen
1. De volgende aanvragen worden bij de Voedsel en Waren Autoriteit ingediend:
a. een aanvraag tot erkenning of registratie als bedoeld in artikel 69, dan wel tot wijziging daarvan;
b. een aanvraag tot goedkeuring als bedoeld in artikel 72, eerste lid, dan wel tot wijziging daarvan;
c. een aanvraag tot toestemming als bedoeld in artikel 72, tweede lid, dan wel tot wijziging daarvan;
d. een aanvraag tot erkenning als bedoeld in artikel 72, derde lid, dan wel tot wijziging daarvan.
2. Een aanvraag wordt in behandeling genomen nadat het ingevolge artikel 89, onderdeel a, verschuldigde bedrag is voldaan.
De houder van een erkenning, registratie of goedkeuring stelt de Voedsel en Waren Autoriteit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand schriftelijk in kennis van wijziging van de volgende gegevens:
a. naam, adres of zetel van de houder;
b. naam, adres of zetel van een bedrijf waarop de erkenning, registratie of goedkeuring betrekking heeft;
c. stopzetting van de activiteit waarop de erkenning, registratie of goedkeuring betrekking heeft;
d. opheffing van zijn onderneming.
In een openbaar register, dat ter inzage ligt bij de Voedsel en Waren Autoriteit, worden de volgende gegevens vastgelegd:
a. naam, adres en zetel van de houder van een erkenning of registratie;
b. naam, adres en zetel van een bedrijf waarop een erkenning of registratie betrekking heeft;
c. de bij de erkenning of registratie behorende erkennings-, onderscheidenlijk registratienummers.
De eisen, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de wet zijn:
a. de eisen die bij of krachtens de wet zijn gesteld aan toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders;
b. de eisen, neergelegd in dit hoofdstuk;
c. het bepaalde in:
1°. artikel 7 van verordening (EG) nr. 999/2001 en bijlage IV bij die verordening;
2°. de artikelen 11, 12, 15, eerste lid, 16, 17, eerste lid, 18 en 20 van verordening (EG) nr. 178/2002;
3°. hoofdstuk III van verordening (EG) nr. 1829/2003;
4°. verordening (EG) nr. 1830/2003;
5°. verordening (EG) nr. 1831/2003;
6°. elke andere communautaire maatregel, voorzover daarin is bepaald dat de controles op het voldoen aan de daarin neergelegde voorschriften plaatsvinden volgens de bepalingen van richtlijn nr. 95/53/EG;
d. in voorkomend geval, de voorwaarden vastgesteld in de maatregelen, bedoeld in artikel 9 bis, eerste dan wel derde lid, van richtlijn nr. 95/53/EG.
1. Toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders die afkomstig zijn uit een derde land, gaan vergezeld van:
a. documenten waaruit de aard, oorsprong en geografische bestemming van de producten blijkt;
b. een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van richtlijn nr. 95/53/EG en in voorkomend geval de resultaten van laboratoriumonderzoek, ingeval de producten voor het eerst in een lidstaat, niet zijnde Nederland, op het douanegebied van de Europese Gemeenschap zijn binnengebracht.
2. In de documenten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt verwezen naar het document, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, ingeval het laatstgenoemde onderdeel van toepassing is.
3. Het document, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, vergezelt de toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders waarop het betrekking heeft tot het tijdstip waarop deze producten in het vrije verkeer worden gebracht.
1. Toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders die afkomstig zijn uit een derde land en die in Nederland in het douanegebied van de Europese Gemeenschap worden binnengebracht, worden aangevoerd via:
a. Rotterdam haven, Vlissingen haven, Amsterdam luchthaven of Maastricht luchthaven, voorzover zij van dierlijke oorsprong zijn;
b. Rotterdam haven, Amsterdam haven of Amsterdam luchthaven, voorzover zij niet van dierlijke oorsprong zijn.
2. De belanghebbende bij de lading stelt de Voedsel en Waren Autoriteit voor inklaring schriftelijk in kennis van de aanvoer, bedoeld in het eerste lid. Hij maakt daarbij gebruik van een bij de Voedsel en Waren Autoriteit opvraagbaar document, dat volledig wordt ingevuld en in viervoud wordt ingeleverd.
1. Toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders die in Nederland in het douanegebied van de Europese Gemeenschap worden binnengebracht, worden aan de Voedsel en Waren Autoriteit aangeboden voor de controles, bedoeld in de artikelen 5 en 7 van richtlijn nr. 95/53/EG.
2. Bij de producten, bedoeld in het eerste lid, worden de documenten, bedoeld in artikel 82, eerste lid, onderdeel a, gevoegd.
Toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders blijven ter beschikking van de ambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit indien hij dat nodig acht, onder door hem te bepalen voorwaarden en voor rekening van de verzender of diens gemachtigde dan wel de importeur, tot de controles, bedoeld in artikel 84, zijn afgerond en de uitslagen daarvan bekend zijn.
1. Na afronding van de in artikel 84, eerste lid, bedoelde controles wordt door de Voedsel en Waren Autoriteit een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van richtlijn nr. 95/53/EG afgegeven en wordt van dat document aantekening gemaakt op de documenten, bedoeld in artikel 82, eerste lid, onderdeel a, ingeval de producten:
a. bestemd zijn om in het vrije verkeer gebracht te worden in een andere lidstaat dan Nederland;
b. een in Nederland gevestigde vrije zone, vrij entrepot of douane-entrepot verlaten en bestemd zijn om in een andere lidstaat dan Nederland in het vrije verkeer te worden gebracht.
2. Het document, bedoeld in het eerste lid, wordt opgesteld overeenkomstig de richtsnoeren, opgenomen in artikel 1 van richtlijn nr. 98/68/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 september 1998 tot vaststelling van het in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 95/53/EG van de Raad bedoelde modeldocument en van controlevoorschriften bij de invoer van diervoeder uit derde landen in de Gemeenschap (PbEG L 261).
3. Ingeval een partij producten in delen wordt gesplitst, wordt het document, bedoeld in het eerste lid, afgegeven voor elke deelpartij die bestemd is om in een andere lidstaat dan Nederland in het vrije verkeer te worden gebracht.
De in hoofdstuk 6, paragrafen 2 en 3, aangewezen toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders die afkomstig zijn uit een derde land, zijn afkomstig van bedrijven die:
a. een in een lidstaat gevestigde vertegenwoordiger hebben, welke vertegenwoordiger aan de bevoegde autoriteiten van die lidstaat een verklaring heeft afgegeven, waarin hij zich aan elk van de volgende eisen verbindt:
1°. ervoor te zorgen dat de bedrijven ten minste voldoen aan de eisen die naar gelang het geval voor erkenning of registratie gelden ingevolge richtlijn nr. 95/69/EG, dan wel artikel 27 van het besluit, ingeval hij in Nederland is erkend of geregistreerd;
2°. een gegevensbestand bij te houden over de toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders die door de bedrijven die hij vertegenwoordigt in het verkeer zijn gebracht. Het gegevensbestand voldoet aan de eisen met betrekking tot documentatie, neergelegd in richtlijn nr. 95/69/EG;
b. met inbegrip van de vertegenwoordiger, bedoeld in onderdeel a, voldoen aan de voorwaarden die krachtens de regelgeving van de Europese Gemeenschappen gelden voor het op het grondgebied van de Europese Gemeenschap brengen van producten, dan wel, indien gebleken is dat niet aan die voorwaarden wordt voldaan, binnen een redelijke termijn alsnog aan die voorwaarden voldoen.
1. In aanvulling op artikel 84 worden ten behoeve van de controles, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, bij een lading citruspulppellets afkomstig uit Brazilië de volgende documenten gevoegd:
a. een door de Braziliaanse bevoegde autoriteiten afgegeven verklaring waaruit blijkt dat de citruspulppellets voldoen aan de ter zake geldende regelgeving van de Europese Gemeenschappen, in het bijzonder richtlijn nr. 2002/32/EG, onder vermelding van de deelpartijen citruspulppellets waaruit de lading bestaat en het gewicht van de afzonderlijke deelpartijen;
b. rapporten waaruit het exacte gehalte aan dioxine als bedoeld in richtlijn nr. 2002/32/EG van elke afzonderlijke deelpartij citruspulppellets blijkt.
2. Ingeval een van de documenten, bedoeld in het eerste lid, ontbreekt, wordt een lading citruspulppellets niet eerder in het vrije verkeer gebracht of naar een andere lidstaat dan Nederland of derde land vervoerd dan nadat uit onderzoek is gebleken dat het gehalte aan dioxine als bedoeld in richtlijn nr. 2002/32/EG daarin niet hoger is dan het maximumgehalte dat is toegestaan op grond van bijlage I bij richtlijn nr. 2002/32/EG.
3. Het resultaat van het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt in voorkomend geval aangetekend op het document, bedoeld in artikel 9 van richtlijn nr. 95/53/EG.
Ter vergoeding van de kosten ter behandeling van een aanvraag tot erkenning of registratie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, tot erkenning als bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdeel a, dan wel tot wijziging van voorbedoelde erkenningen of registratie, wordt bij de aanvrager in rekening gebracht:
a. € 55,77 aan administratiekosten per aanvraag;
b. € 45,63 als starttarief voor een onderzoek ter plaatse naar het voldoen aan de eisen aan de erkenning of registratie, vermeerderd met:
1°. € 20,28 per kwartier dat aan het onderzoek door een academisch geschoolde ambtenaar is besteed;
2°. € 15,21 per kwartier dat aan het onderzoek door een niet-academisch geschoolde ambtenaar is besteed.
Ter vergoeding van de kosten voor het onderzoek, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet, wordt bij de houder van een erkenning of registratie € 30,42 als starttarief in rekening gebracht, vermeerderd met:
a. € 20,28 per kwartier dat aan het onderzoek door een academisch geschoolde ambtenaar is besteed;
b. € 15,21 per kwartier dat aan het onderzoek door een niet-academisch geschoolde ambtenaar is besteed.
Ter vergoeding van de kosten voor het behandelen van een aanvraag als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet wordt of worden bij de aanvrager in rekening gebracht:
a. € 55,77 aan administratiekosten per aanvraag;
b. de werkelijke ter behandeling van de aanvraag gemaakte kosten van het laboratorium- of dossieronderzoek, met inbegrip van en voorzover van toepassing, de administratiekosten, de loonkosten en de sociale premies van de met de onderzoeken belaste personen.
1. Ter vergoeding van de kosten voor de controles, bedoeld in artikel 84, eerste lid, wordt € 0,04 per ton toevoegingsmiddel, vervangende voederproteïne, voormengsel of diervoeder dat ter controle wordt aangeboden bij de aanbieder in rekening gebracht.
2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten minste € 55,42 en ten hoogste € 426,44.
3. Voor de afgifte van het document, bedoeld in artikel 86, eerste lid, wordt € 2,13 in rekening gebracht.
Ter vergoeding van de kosten ter behandeling van een aanvraag tot toestemming als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, wordt bij de aanvrager in rekening gebracht:
a. € 55,77 aan administratiekosten per aanvraag;
b. € 45,63 als starttarief voor een onderzoek naar het voldoen aan de eisen aan de toestemming, vermeerderd met:
1°. € 20,28 per kwartier dat aan het onderzoek door een academisch geschoolde ambtenaar is besteed;
2°. € 15,21 per kwartier dat aan het onderzoek door een niet-academisch geschoolde ambtenaar is besteed.
Ter vergoeding van de kosten ter uitvoering van verrichtingen op verzoek wordt bij de aanvrager in rekening gebracht:
a. € 20,28 aan administratiekosten per verzoek;
b. € 34,63 als starttarief per verrichting die op één dag, in een aaneengesloten periode, reguliere pauzes daaronder inbegrepen, op één plaats worden verricht, vermeerderd met:
1°. € 26,48 per kwartier dat aan de verrichtingen door een academisch geschoolde ambtenaar is besteed;
2°. € 21,33 per kwartier dat aan de verrichtingen door een niet-academisch geschoolde ambtenaar is besteed;
c. de werkelijke gemaakte kosten van laboratorium- of dossieronderzoek, met inbegrip van en voorzover van toepassing, de administratiekosten, de loonkosten en de sociale premies van de met de onderzoeken belaste personen;
d. € 18,71 voor de afgifte van een document.
1. Ingeval het onderzoek, bedoeld in artikel 89, onderdeel b, of 90, buiten toedoen van de met het onderzoek belaste ambtenaar of ambtenaren wordt onderbroken of uitgesteld, wordt bij de aanvrager, bedoeld in artikel 89, onderscheidenlijk de houder van een erkenning of registratie, bedoeld in artikel 90, in rekening gebracht:
a. € 20,28 voor elk kwartier dat de onderbreking of het uitstel heeft geduurd voor iedere academisch geschoolde ambtenaar die met het onderzoek is belast;
b. € 15,21 voor elk kwartier dat de onderbreking of het uitstel heeft geduurd voor iedere niet-academisch geschoolde ambtenaar die met het onderzoek is belast.
2. Ingeval de verrichtingen, bedoeld in artikel 94, buiten toedoen van de met de verrichtingen belaste ambtenaar of ambtenaren wordt onderbroken of uitgesteld, wordt bij de aanvrager in rekening gebracht:
a. € 26,48 voor elk kwartier dat de onderbreking of het uitstel heeft geduurd voor iedere academisch geschoolde ambtenaar die met het onderzoek is belast;
b. € 21,33 voor elk kwartier dat de onderbreking of het uitstel heeft geduurd voor iedere niet-academisch geschoolde ambtenaar die met het onderzoek is belast.
Aanwijzing toevoegingsmiddelen en andere producten als bedoeld in artikel 7 van de wet
De in hoofdstuk 6, paragrafen 2 en 3, aangewezen toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders worden aangewezen als toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels, onderscheidenlijk diervoeders als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de wet.
Aanwijzing toezichthouders en laboratoria
Als ambtenaren als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet worden aangewezen:
a. de ambtenaren van de Voedsel en Waren Autoriteit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
b. de ambtenaren van Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
1. De ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, worden benoemd tot onbezoldigd ambtenaar bij de Voedsel en Waren Autoriteit voor de volgende taken:
a. het signaleren van toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders die in of uit Nederland worden gevoerd;
b. het in ontvangst nemen en behandelen van een kennisgeving als bedoeld in artikel 83, tweede lid;
c. het uitvoeren van de controles, bedoeld in artikel 5 van richtlijn nr. 95/53/EG;
d. het nemen van beslissingen over het voldoen van producten aan de eisen, neergelegd in artikel 16, tweede lid, van de wet, voorzover het producten betreft waarvoor uitsluitend een documenten- en een overeenstemmingscontrole plaatsvindt;
e. het aantekenen van de in onderdeel d bedoelde beslissing, voorzover de producten voldoen aan de eisen, neergelegd in artikel 16, tweede lid, van de wet, en overige gegevens op het in artikel 86, eerste lid, bedoelde document;
f. het controleren van vervoer van toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders over Nederlands grondgebied onder douanetoezicht;
g. het geven van uitvoering aan maatregelen waartoe de minister heeft besloten.
2. De taken, bedoeld in het eerste lid, worden uitgevoerd in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de directeur van de Voedsel en Waren Autoriteit, onderdeel Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees.
Als instellingen als bedoeld in artikel 23 van de wet worden aangewezen:
a. RIKILT te Wageningen;
b. de laboratoria van de Voedsel en Waren Autoriteit;
c. het Belastingdienst/Douane West/Douane Laboratorium te Amsterdam;
d. LabCo B.V. te Europoort;
e. TNO-Voeding te Zeist.
Aanwijzing schadelijke stoffen
Als schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet worden aangewezen:
a. voedermiddelen als bedoeld in artikel 3 van de wet;
b. ongewenste stoffen, voorzover aanwezig in een diervoeder met een hoger gehalte dan vastgesteld in artikel 2;
c. van zoogdieren afkomstige eiwitten als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 999/2001, voorzover deze in strijd met de bepalingen uit die verordening of de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften zijn vervoederd;
d. de dierlijke producten, opgenomen in punt 1 van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001, voorzover deze in strijd met de bepalingen uit die verordening of de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften zijn vervoederd;
e. dierlijke bijproducten en verwerkte producten als bedoeld in artikel 22 van verordening (EG) nr. 1774/2002, voorzover deze in strijd met dat artikel zijn vervoederd;
f. farmacologisch werkzame substanties die niet zijn opgenomen in bijlage I, II of III bij verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEG L 224).
Nadere regelen over het gebruik van toevoegingsmiddelen of vervangende voederproteïnen in een proefstadium of voor onderzoeksdoeleinden
1. Een onderzoek of proef als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel d, van het besluit dat betrekking heeft op een toevoegingsmiddel wordt uitgevoerd overeenkomstig:
a. de beginselen en voorwaarden uit richtlijnen nrs. 83/228/EEG en 87/153/EEG;
b. de richtsnoeren, bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 1831/2003.
2. Een onderzoek of proef als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel d, van het besluit dat betrekking heeft op een vervangende voederproteïne wordt uitgevoerd overeenkomstig de beginselen en voorwaarden uit richtlijn nr. 83/228/EEG.
1. Een aanvraag tot toestemming als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, dan wel tot verlenging of wijziging daarvan, wordt ingediend bij het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen.
2. Een aanvraag wordt in behandeling genomen nadat het ingevolge artikel 89, onderdeel a, verschuldigde bedrag is voldaan.
1. Ingeval de aanvraag betrekking heeft op een toevoegingsmiddel dan wel op voormengsels of diervoeders met dat toevoegingsmiddel, wordt bij de aanvraag een dossier gevoegd dat is samengesteld overeenkomstig de richtsnoeren uit de bijlage bij richtlijn nr. 87/153/EEG.
2. Ingeval de aanvraag betrekking heeft op een vervangende voederproteïne die is verkregen uit een bacterie of gist dan wel op voormengsels of diervoeders met die vervangende voederproteïne, wordt bij de aanvraag een dossier gevoegd dat is samengesteld overeenkomstig de richtsnoeren uit de bijlage bij richtlijn nr. 83/228/EEG.
1. Een aanvraag tot het doen van verrichtingen op verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de Voedsel en Waren Autoriteit, onder vermelding van:
a. de aard en omvang van de verrichtingen;
b. het gewenste tijdstip waarop de verrichtingen plaatsvinden.
2. Ingeval de verrichtingen niet op het daartoe overeengekomen tijdstip zullen plaatsvinden, worden uitgesteld of wijziging ondergaan buiten toedoen van de met de verrichtingen belaste ambtenaar of ambtenaren, maakt de aanvrager, bedoeld in het eerste lid, daarvan uiterlijk om 14.00 uur van de werkdag, voorafgaande aan de dag waarop de verrichtingen plaatsvinden dan wel zouden hebben plaatsgevonden, melding.
Nadere regelen omtrent het verstrekken van inlichtingen
De inlichtingen die ingevolge artikel 32, eerste lid, van de wet worden verstrekt bevatten ten minste:
a. gegevens die een nauwkeurige identificatie van de producten waarop de inlichtingen betrekking hebben mogelijk maken;
b. een zo volledig mogelijke beschrijving van het risico dat de producten opleveren;
c. gegevens die kunnen worden gebruikt om de producten op te sporen.
Inlichtingen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet die op een andere wijze worden verstrekt dan door toezending van een schriftelijke en ondergetekende verklaring, worden onverwijld bevestigd door middel van een schriftelijke en ondergetekende verklaring.
Een belanghebbende kan binnen zeven dagen nadat aan hem het resultaat van het onderzoek, bedoeld in artikel 5:18, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bekend is gemaakt, bij de ambtenaren, bedoeld in artikel 97, een verzoek om heronderzoek indienen.
Wijziging en intrekking van andere regelingen
Artikel 16a van de Regeling registratie diergeneesmiddelen 19951 vervalt.
De Regeling zekerheidsstelling en betaling van VWA-keurlonen2 wordt als volgt gewijzigd:
a. artikel 1, onderdeel a, komt te luiden: minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
b. in artikel 2 wordt na de zinsnede ‘verschuldigd ingevolge’ ingevoegd: de Regeling diervoeders,.
De volgende regelingen en besluiten worden ingetrokken:
a. Erkenningsregeling productie en opslag dierlijke eiwitten 20013 ;
b. Regeling communautaire verplichtingen diervoeders4 ;
c. Regeling in- en uitvoercontroles diervoeders5 ;
d. Regeling invoercontrole citruspulp 19986 ;
e. Regeling transport en vernietiging verwerkte dierlijke eiwitten7 ;
f. Regeling vetten in diervoeders8 ;
g. Tijdelijk besluit aanwijzing toezichthouders en laboratoria Kaderwet diervoeders9 ;
h. Tijdelijke regeling verbod dierlijke eiwitten in alle diervoeders landbouwhuisdieren10 ;
i. regeling van de Minister van Landbouw en Visserij van 13 juli 1987, nr. J5104, inzake vrijstelling voor additieven van verplichtingen van artikel 8 eisen- en controlebesluit vergunningen diergeneesmiddelen11 ;
j. besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 15 juni 1999, nr. TRCJZ/1999/4801, inzake de benoeming van onbezoldigde ambtenaren voor invoercontroles diervoeders12 .
1. De artikelen 2 en 3 van de Regeling verbod diermelen in diervoeders13 vervallen.
2. De Regeling verbod diermelen in diervoeders wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2005.
1. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 10 van de wet over een geldende ingevolge artikel 2 van de Erkenningsregeling productie en opslag dierlijke eiwitten 2001 verleende erkenning beschikt, wordt geacht voor de daarin genoemde activiteiten gedurende de eerste zes maanden na inwerkingtreding van artikel 10 van de wet in het bezit te zijn van de op grond van artikel 10 van de wet, in samenhang met artikel 69, eerste lid, vereiste erkenning.
2. Zij die binnen de in het eerste lid gestelde termijn een aanvraag tot erkenning als bedoeld in artikel 69, eerste lid, hebben ingediend, worden geacht ook na het verstrijken van de aldaar genoemde termijn in het bezit te zijn van de erkenning, totdat de beslissing op de aanvraag onherroepelijk is geworden.
1. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk III van de wet over een door het Productschap Diervoeder verleende toestemming beschikt om een toevoegingsmiddel, met uitzondering van antibiotica, of een vervangende voederproteïne dat onderscheidenlijk die niet ingevolge een communautaire maatregel is toegelaten, alsmede voormengsels en diervoeders met dat toevoegingsmiddel of die voederproteïne te bereiden, verpakken, etiketteren, vervoeren, vervoederen, in het verkeer te brengen en voorhanden of in voorraad te hebben, wordt gedurende de eerste 12 maanden na de inwerkingtreding van hoofdstuk III van de wet, dan wel gedurende de periode die aan voorbedoelde toestemming is verbonden indien deze eerder dan 12 maanden na de inwerkingtreding van hoofdstuk III van de wet eindigt, geacht voor de daarin genoemde activiteiten in het bezit te zijn van een toestemming als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van het besluit.
2. Zij die binnen de in het eerste lid gestelde termijn een aanvraag tot toestemming hebben ingediend op de in deze paragraaf voorgeschreven wijze, worden geacht ook na het verstrijken van de aldaar genoemde termijn in het bezit van de toestemming te zijn, totdat de beslissing op de aanvraag onherroepelijk is geworden.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de datum waarop het Besluit diervoeders in werking treedt, met uitzondering van artikel 74.
2. Artikel 74 treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling diervoeders.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In deze regeling zijn ter uitvoering van de Kaderwet diervoeders (hierna: wet) en het Besluit diervoeders (hierna: besluit) regels gesteld over diervoeders. Deze regels vloeien voort uit Europese voorschriften op het gebied van diervoeders.
In de volgende paragrafen wordt de regeling toegelicht. Eerst wordt ingegaan op de achtergronden. Daarna komen de administratieve en bedrijfseconomische lasten die deze regeling met zich brengt aan de orde. Tot slot worden de artikelen separaat toegelicht. Voor een toelichting met betrekking tot de handhaving van de voorschriften uit de regeling zij verwezen naar paragraaf 10 van de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel voor een Kaderwet diervoeders (Kamerstukken II 2001/2002, 28 173, nr. 3).
De onderhavige regeling heeft tot doel de Europese richtlijnen en beschikkingen op het gebied van diervoeders te implementeren, alsmede regels te stellen ter uitvoering van Europese verordeningen. Dit voorzover in de wet en het besluit niet in implementatie is voorzien.
Zoals in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel voor een Kaderwet diervoeders (Kamerstukken II 2001/2002, 28 173, nr. 3) is aangegeven, is de regelgeving op het gebied van diervoeders grotendeels binnen de Europese Unie geharmoniseerd. Vooralsnog werd daaraan hoofdzakelijk uitvoering gegeven in verordeningen van het Productschap Diervoeder en deels in ministeriële regelingen op grond van de Landbouwwet. Met de wet is enkel een nieuw kader voor het stellen van die Europese voorschriften vastgesteld. Hierdoor geldt ten aanzien van deze regeling hetzelfde als voor de wet en het besluit: de regels die in de regeling zijn neergelegd zijn in beginsel materieel dezelfde als de regels die tot nu toe waren neergelegd in voorbedoelde verordeningen en regelingen.
In de onderhavige regeling worden voorschriften gesteld ter uitvoering van de volgende Europese besluiten: richtlijn nr. 79/373/EEG inzake mengvoeders1 , richtlijn nr. 80/511/EEG inzake mengvoeders in niet-gesloten verpakkingen en recipiënten2 , richtlijn nr. 82/471/EEG inzake vervangende voederproteïnen3 , richtlijn nr. 82/475/EEG inzake categorieën van voedermiddelen op etiketten van huisdieren mengvoeders4 , richtlijn nr. 83/228/EEG voor de beoordeling van vervangende voederproteïnen5 , richtlijn nr. 93/74/EEG inzake diervoeders met bijzonder voedingsdoel6 , richtlijn nr. 94/39/EG inzake de lijst van diervoeders met een bijzonder voedingsdoel7 , richtlijn nr. 95/53/EG inzake officiële controles op diervoeders8 , richtlijn nr. 95/69/EG inzake erkenning en registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding9 , richtlijn nr. 96/25/EG inzake voedermiddelen10 , richtlijn nr. 98/51/EG ter uitvoering van Richtlijn nr. 95/69/EG11 , richtlijn nr. 98/68/EG tot vaststelling van het in artikel 9, lid 1, van Richtlijn nr. 95/53/EG bedoelde modeldocument12 , verordening (EG) nr. 999/2001 inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën13 , verordening (EG) nr. 178/2002 inzake de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving14 , Richtlijn nr. 2002/32/EG inzake ongewenste stoffen in diervoeders15 , verordening (EG) nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders16 , verordening (EG) nr. 1830/2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en daarmee geproduceerde levensmiddelen en diervoeders17 , verordening (EG) nr. 1831/2003 inzake toevoegingsmiddelen18 en beschikking nr. 2004/217/EG inzake verboden voedermiddelen19 . Tevens strekt de regeling ter implementatie van artikel 16 van Richtlijn nr. 70/524/EEG inzake toevoegingsmiddelen20 . Alhoewel deze richtlijn vanaf 18 oktober 2004 wordt vervangen door verordening (EG) nr. 1831/2003, blijft artikel 16 van die richtlijn ingevolge artikel 23 van die verordening van toepassing totdat de voorschriften uit eerstbedoeld artikel in richtlijn nr. 79/373/EEG zijn omgezet.
In hoofdstuk 2 zijn maximum toegestane gehalten aan ongewenste stoffen in diervoeders vastgesteld, ter implementatie van richtlijn nr. 2002/32/EG. Onder ongewenste stoffen wordt verstaan stoffen die voorkomen in diervoeders en voedermiddelen en schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de wet zijn diervoeders die een hoger gehalte dan het vastgestelde maximumgehalte aan ongewenste stoffen bevatten niet gezond, deugdelijk of van gebruikelijke handelskwaliteit. Artikel 2, eerste lid, van de wet verbiedt de bereiding, de be- of verwerking, het verpakken, het etiketteren, het voorhanden of in voorraad te hebben, het vervoeren of in het verkeer brengen van dergelijke diervoeders.
Uit artikel 1, tweede lid, van richtlijn nr. 2002/32/EG volgt dat de daarin opgenomen maximumnormen voor ongewenste stoffen onverminderd de maximumnormen voor residuen van bestrijdingsmiddelen in levensmiddelen, zoals vastgesteld in de richtlijnen nrs. 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG, gelden. Dit voorzover deze residuen niet als ongewenste stof zijn aangewezen in richtlijn nr. 2002/32/EG. Gelet op het voorgaande worden ook de maximum toegestane gehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen, opgenomen in bijlage II bij de Regeling residuen van bestrijdingsmiddelen, aangewezen als maximumgehalten aan ongewenste stoffen in diervoeders. Hierdoor kunnen adequate maatregelen op grond van de wet worden getroffen ingeval een eet- of drinkwaar dat vervoederd wordt teveel bestrijdingsmiddelenresiduen bevat.
In hoofdstuk 3 zijn voorschriften neergelegd over voedermiddelen. Voedermiddelen kunnen zijn bestemd om direct te worden vervoederd aan dieren, maar zij kunnen ook dienen als grondstof bij de bereiding van mengvoeders. Daarnaast zijn er veel producten die als voedermiddel kunnen worden gebruikt maar ook kunnen zijn bestemd voor andere doeleinden die geen verband houden met voedering aan dieren. Uitgangspunt is dat vanaf het moment dat een dergelijk product in het verkeer wordt gebracht voor voederdoeleinden, de regels over voedermiddelen onverkort van toepassing zijn.
In paragraaf 1 van hoofdstuk 3 is ter uitvoering van beschikking nr. 2004/217/EG een lijst opgenomen van voedermiddelen die niet aan dieren mogen worden vervoederd op grond van artikel 3 van de wet. Het gaat hierbij onder andere om uitwerpselen, urine, vast stadsafval en verpakkingen afkomstig van producten uit de voedingsmiddelenindustrie. Ook worden verwerkte dierlijke eiwitten, afkomstig van pelsdieren, gezelschapsdieren, dierentuindieren of circusdieren, aangewezen als verboden voedermiddelen voor landbouwhuisdieren die zijn bestemd voor de productie van voedingsmiddelen. Dit ter uitvoering van noot 7 van bijlage I bij richtlijn nr. 2002/32/EG. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat het tevens is verboden om dierlijke bijproducten die niet zijn bestemd voor humane consumptie in strijd met verordeningen (EG) nrs. 999/2001 en 1774/2002 te vervoederen. In verband met de rechtstreekse werking van deze verordeningen zijn deze producten niet als verboden voedermiddelen aangewezen in de onderhavige paragraaf. Om de handhaving van dit verbod te ondersteunen worden tot slot gehydroliseerde eiwitten, afkomstig van veren, aangewezen als verboden stoffen. Dit omdat de botfragmenten van verenmeel niet te onderscheiden zijn van botfragmenten van zoogdieren, zelfs als veren overeenkomstig de communautaire voorschriften worden gehydroliseerd. Zodoende zou het toestaan van verenmeel tot gevolg hebben dat bij analyses van monsters van diervoeders waarin dierlijke eiwitten zijn verwerkt niet met zekerheid kan worden vastgesteld of het om verboden eiwitten van zoogdieren gaat. Het gaat hier overigens niet om nieuw beleid: het verbod was al opgenomen in de Tijdelijke regeling verbod dierlijke eiwitten in alle diervoeders landbouwhuisdieren. Het verbod op gebruik van gehydroliseerde eiwitten, afkomstig van veren, is gebaseerd op artikel 3 van de wet.
De paragrafen 2 tot en met 5 strekken ter uitvoering van richtlijn nr. 96/25/EG. In paragraaf 2 wordt de lijst, opgenomen in deel B van de bijlage bij die richtlijn, aangewezen als de lijst van voedermiddelen die uitsluitend onder de in die lijst gegeven benaming in het verkeer mogen worden gebracht, bedoeld in artikel 2 van het besluit. Het gaat hier om de belangrijkste in de Europese Unie gebruikte voedermiddelen. Voldoet een product aan de bij een benaming gegeven omschrijving, dan dient dit product te worden aangeduid met die benaming. Andersom is het verboden om een product dat niet aan de bij een benaming gegeven omschrijving voldoet, toch met die benaming aan te duiden (artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het besluit). Voor deze producten zal een andere benaming moeten worden gekozen, ter zake waarvan in artikel 3, tweede lid, van het besluit nadere regels zijn gesteld.
De paragrafen 3 tot en met 5, die zijn gebaseerd op artikel 7 van het besluit, bevatten voorschriften met betrekking tot de aanduidingen op of bij de verpakkingen van voedermiddelen. Voedermiddelen die niet voldoen aan deze voorschriften mogen niet in het verkeer worden gebracht. Paragraaf 3 bevat de aanduidingen die moeten worden vermeld. Het gaat hierbij om aanduidingen over het voedermiddel, zoals de benaming en de netto-hoeveelheid, en gegevens over het bedrijf dat de voedermiddelen produceert. Uitzonderingen op de verplichte aanduidingen zijn neergelegd in paragraaf 4, terwijl paragraaf 5 regels bevat over de aard van facultatieve aanduidingen en de wijze waarop zij worden vermeld.
2.4 Vervangende voederproteïnen
Vervangende voederproteïnen zijn stikstofhoudende voedermiddelen die volgens bepaalde technische procédés worden vervaardigd met het oog op hun directe of indirecte eiwitvoorziening. Voor vervangende voederproteïnen geldt ingevolge richtlijn nr. 82/471/EEG dat zij eerst in het verkeer mogen worden gebracht als zij door de Europese Unie zijn toegelaten.
Een aanvraag tot toelating moet ingevolge de richtlijn bij de lidstaten worden ingediend. Ter uitvoering van dit voorschrift worden in hoofdstuk 4 van de regeling regels gesteld over het indienen van de aanvraag in Nederland en de behandeling daarvan. Zo moet de aanvraag bij het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen worden ingediend, vergezeld van een dossier waaruit onder andere blijkt dat het voedermiddel voedingswaarde bezit vanwege zijn stikstof- of eiwitvoorziening. Ingeval de vervangende voederproteïne uit een bacterie of gist is verkregen moeten ook de richtsnoeren uit richtlijn nr. 83/228/EEG worden gevolgd.
Naast regels over de aanvraag tot toelating bevat hoofdstuk 4 een voorschrift over de aanduidingen op of bij de verpakkingen van vervangende voederproteïnen. Als verplichte aanduidingen worden aangewezen de aanduidingen die zijn opgenomen in de zevende kolom van de bijlage bij richtlijn nr. 82/471/EEG.
Hoofdstuk 5 bevat voorschriften met betrekking tot mengvoeders in het algemeen, diervoeders met een bijzonder voedingsdoel en mengvoeders die toevoegingsmiddelen of vervangende voederproteïnen bevatten.
Paragraaf 1 bevat de voorwaarden waaronder in afwijking van artikel 16, eerste lid, van het besluit mengvoeders in niet-gesloten verpakkingen of recipiënten in het verkeer worden gebracht. Deze voorwaarden, die om praktische of economische redenen zijn ingegeven, vloeien voort uit richtlijn nr. 80/511/EEG.
De paragrafen 2 tot en met 5 bevatten voorschriften met betrekking tot de aanduidingen op of bij de verpakkingen van mengvoeders die zijn voorgeschreven in richtlijn nr. 79/373/EEG. Mengvoeders die niet voldoen aan deze voorschriften mogen niet in het verkeer worden gebracht. De voorschriften uit voornoemde paragrafen zijn op één na alle gebaseerd op artikel 17 van het besluit. De in paragraaf 2 opgenomen aanduidingen moeten op of bij de verpakking van een mengvoeder worden vermeld. Het gaat hierbij om aanduidingen over het mengvoeder, zoals de diersoort waarvoor het is bestemd en de netto-hoeveelheid, over het bedrijf dat het mengvoeder produceert, zoals het adres, en over de bestanddelen in het mengvoeder, waaronder de daarin verwerkte voedermiddelen. In paragraaf 3 zijn de uitzonderingen op de verplichte aanduidingen neergelegd, terwijl paragraaf 4 voorschriften bevat met betrekking tot aanduidingen die in aanvulling op de verplichte aanduidingen kunnen worden vermeld. De aanduidingen, bedoeld in de paragrafen 2 tot en met 4, moeten worden vermeld overeenkomstig de voorschriften uit paragraaf 5. Zo gelden ingevolge deze paragraaf expliciete voorschriften voor de wijze waarop een voedermiddel in een mengvoeder, de garantiedatum of fabricagedatum moeten worden vermeld. Daarnaast is in paragraaf 5 geregeld in welke gevallen aanduidingen elders dan in het daarvoor bestemde kader op de verpakking, recipiënt of een daaraan bevestigd document kunnen of moeten worden geplaatst. Dit laatste is gebaseerd op artikel 20 van het besluit.
De paragrafen 1 tot en met 5 zijn eveneens van toepassing op diervoeders met een bijzonder voedingsdoel en mengvoeders waarin toevoegingsmiddelen of vervangende voederproteïnen zijn verwerkt, ten aanzien waarvan in de paragrafen 6, onderscheidenlijk 7 en 8, voorschriften worden gesteld.
In paragraaf 6 is ter uitvoering van richtlijn nr. 94/39/EG een lijst vastgesteld met bijzondere voedingsdoelen. Op grond van artikel 22 van het besluit dient een diervoeder met een bijzonder voedingsdoel over de kenmerken, opgenomen bij het desbetreffende voedingsdoel in die lijst, te beschikken. Daarnaast worden in paragraaf 6 voorschriften met betrekking tot de aanduidingen op of bij de verpakking van een diervoeder met een bijzonder voedingsdoel gegeven. Deze voorschriften, die voortvloeien uit richtlijn nr. 93/74/EEG, vinden hun grondslag in artikel 17 van het besluit.
In paragraaf 7 zijn tal van aanvullende voorschriften neergelegd met betrekking tot de aanduidingen op of bij de verpakkingen van mengvoeders die toevoegingsmiddelen bevatten. Deze voorschriften strekken ter implementatie van artikel 16 van richtlijn nr. 70/524/EEG. Alhoewel deze richtlijn vanaf 18 oktober 2004 wordt vervangen door verordening (EG) nr. 1831/2003, blijft artikel 16 van die richtlijn ingevolge artikel 23 van de verordening tot nader order van toepassing.
Paragraaf 8 bepaalt, tenslotte, dat de aanduidingen die ingevolge hoofdstuk 4 op of bij de verpakking van een vervangende voederproteïne moeten worden vermeld, eveneens op of bij de verpakking van een mengvoeder met die vervangende voederproteïne moeten worden vermeld. Dit ter uitvoering van artikel 3 van richtlijn nr. 82/471/EEG.
2.6 Erkenningen en registraties ingevolge richtlijn nr. 95/69/EG
Hoofdstuk 6 bevat voorschriften ter uitvoering van richtlijn nr. 95/69/EG inzake erkenning en registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding. Op grond van die richtlijn moeten bedrijven die toevoegingsmiddelen, bepaalde vervangende voederproteïnen en voormengsels of diervoeders met die middelen of proteïnen vervaardigen of in het verkeer brengen worden erkend of geregistreerd.
In paragraaf 1 van de regeling zijn enkele definitiebepalingen neergelegd. In paragraaf 2 en 3 worden toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders aangewezen waarvoor bedrijven of tussenpersonen een erkenning, onderscheidenlijk registratie, nodig hebben om die te mogen bereiden, in voorraad of voorhanden te hebben of in het verkeer te brengen. Dit op grondslag van artikel 10, eerste lid, van de wet.
Als eisen aan erkenning of registratie worden in de paragrafen 3, onderscheidenlijk 4, de eisen aangewezen die zijn opgenomen in de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG. Om een zekere kwaliteit van diervoeders te waarborgen worden eisen gesteld aan bedrijfsruimten, productieapparatuur, personeel, de productieafdeling, kwaliteitsbewaking, opslag, documentatie en tracering. De paragrafen 3 en 4 vinden hun grondslag in artikel 27 van het besluit.
In paragraaf 5 zijn de voorschriften neergelegd met betrekking tot de aanvraag tot een krachtens hoofdstuk 6 te verlenen erkenning of registratie en de behandeling daarvan. Zo wordt bepaald dat een aanvraag wordt ingediend bij de Voedsel en Waren Autoriteit. Opgemerkt zij dat alvorens een erkenning wordt verleend, ter plaatse wordt onderzocht of is voldaan aan de eisen die aan de erkenning worden gesteld (artikel 64). Enkele uitzonderingen daarop zijn neergelegd in de artikelen 65 en 66. Voorbedoelde onderzoek is niet vereist alvorens registratie wordt verleend. Dit neemt niet weg dat de Voedsel en Waren Autoriteit kan besluiten om in individuele gevallen tot onderzoek over te gaan alvorens een registratie plaatsvindt. Paragraaf 5 vindt zijn grondslag in artikel 12 van de wet.
In paragraaf 6 worden, tenslotte, erkenningen en registraties van tussenpersonen uit andere lidstaten van de Europese Unie gelijkgeschakeld met erkenningen en registraties van in Nederland gevestigde tussenpersonen. Dit teneinde handelsbelemmeringen te voorkomen.
2.7 Regels ter uitvoering van communautaire verordeningen
Op grond van artikel 24 van het besluit kunnen ter zake van bindende communautaire maatregelen regels worden gesteld ter zake van toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders. Ter uitvoering van Europese verordeningen zijn in hoofdstuk 7 van de regeling regels neergelegd. Deze verordeningen zijn verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks van toepassing in elke lidstaat van de Europese Unie. Gelet hierop is omzetting van verordeningen in nationale regelgeving in beginsel niet aan de orde. In het onderhavige hoofdstuk worden enkel voorschriften gesteld die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verordeningen. Het gaat hierbij primair om de strafbaarstelling van overtredingen van voorschriften uit de verordeningen en het aanwijzen van nationale autoriteiten die zijn belast met de uitvoering van bepaalde taken die in de verordeningen worden genoemd. Daarnaast worden regels gesteld met betrekking tot erkenningen, registraties of toestemmingen die ter uitvoering van de diverse verordeningen plaatsvinden.
2.7.1 Verordening (EG) nr. 999/2001
Paragraaf 1 bevat regels ter uitvoering van artikel 7 van verordening (EG) nr. 999/2001 en bijlage IV daarbij. In deze verordening zijn regels vastgesteld ter voorkoming, bestrijding en uitroeiing van spongiforme encefalopathieën als BSE. Aangenomen wordt dat deze encefalopathieën de nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jacob (nv-CJD), die in 1996 is beschreven, veroorzaken. De verordening bevat, naast allerlei voorschriften over het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong en het vernietigen van risicomateriaal, enkele verbodsbepalingen met betrekking tot het gebruik van dierlijke eiwitten als diervoeder. Ingevolge artikel 7 van de verordening en bijlage IV bij de verordening is het verboden om dierlijke eiwitten in diervoeders voor herkauwers te verwerken. Daarnaast is het verboden om verwerkte dierlijke eiwitten, van herkauwers afkomstige gelatine, bloedproducten, gehydroliseerde eiwitten en dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong aan andere landbouwhuisdieren te vervoederen of in diervoeders voor landbouwhuisdieren te verwerken.
Bijlage IV van verordening (EG) nr. 999/2001 bevat tevens enkele uitzonderingen op de verboden met betrekking tot landbouwhuisdieren: vismeel, gehydroliseerde eiwitten afkomstig van huiden, dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat kunnen onder voorwaarden worden vervoederd aan niet-herkauwende landbouwhuisdieren of in diervoeders voor die dieren worden verwerkt. Tevens kunnen niet van herkauwers afkomstige bloedproducten of bloedmeel, dan wel diervoeders die deze producten bevatten, onder voorwaarden aan gekweekte vis worden vervoederd. Deze uitzonderingen, die zijn neergelegd in punt 2.I, onderdeel A, onder a en c, van de bijlage, zijn van overeenkomstige toepassing op diervoeders voor gezelschapsdieren die vismeel, gehydroliseerde eiwitten, dicalciumfosfaat, tricalciumfosfaat, bloedproducten of bloedmeel bevatten. Dit op grond van punt 3.II, onderdeel C, van de bijlage.
De eerste voorwaarde om van de uitzonderingen gebruik te kunnen maken is dat de voorbedoelde eiwithoudende producten worden geproduceerd in een ‘categorie 3-verwerkingsbedrijf’ als bedoeld in artikel 17 van verordening (EG) nr. 1774/2002. Dergelijke bedrijven dienen te worden erkend op grond van artikel 16 van de Uitvoeringsregeling E.G.-verordening gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten.
Diervoeders met voorbedoelde dierlijke eiwitten moeten daarnaast worden geproduceerd in inrichtingen die, naar gelang het geval, zijn erkend of geregistreerd. Deze erkenningen of registraties worden door de minister op grond van artikel 11 van de wet, in samenhang met artikel 27 van het besluit en artikel 69 van de regeling, verleend indien is voldaan aan de eisen, gesteld in punt 2.I van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
Voor inrichtingen die diervoeders met gehydroliseerde eiwitten, dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat produceren geldt als hoofdregel voor erkenning dat zij niet tevens diervoeders voor herkauwers vervaardigen (onderdelen B, onder c, eerste alinea, onderscheidenlijk C, onder b, eerste alinea en D, onder b, eerste alinea van punt 2.I van voorbedoelde bijlage). Ingeval zij toch diervoeders voor herkauwers willen vervaardigen, is voor dat doel eveneens een erkenning vereist. De eisen aan die erkenning zijn neergelegd in de onderdelen B, onder c, onder ii, onderscheidenlijk C, onder b, onder ii en D, onder b, onder ii, van punt 2.I van de bijlage. Deze eisen hebben tot doel te voorkomen dat de diervoeders voor herkauwers worden gecontamineerd met voorbedoelde producten. Zo moeten diervoeders die zijn bestemd voor herkauwers worden geproduceerd en opgeslagen in faciliteiten die fysiek zijn gescheiden van de faciliteiten waar vismeel bevattende diervoeders worden geproduceerd.
Zelfmengende veehouders die volledige diervoeders uit diervoeders met gehydroliseerde eiwitten, dicalciumfosfaat of tricalciumfosfaat vervaardigen, hebben een registratieplicht op grond van de onderdelen B, onder c, onder i, onderscheidenlijk C, onder b, onder i en D, onder b, onder i, van punt 2.I van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001. Voor hen geldt onder andere als eis dat zij uitsluitend niet-herkauwers houden en volledige diervoeders uitsluitend voor gebruik op hetzelfde bedrijf produceren.
Voor inrichtingen die visvoeders met niet van herkauwers afkomstige bloedproducten of bloedmeel vervaardigen geldt, ten slotte, dat zij worden erkend als zij geen voeder voor andere landbouwhuisdieren, afgezien van vleesetende pelsdieren, vervaardigen (punt 2.I, onderdeel E, onder c, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001).
Punt 3.II van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001 bevat enkele aanvullende voorschriften. In onderdeel B is onder andere bepaald hoe diervoeders met dierlijke eiwitten moeten worden opgeslagen en vervoerd. In het bijzonder zij gewezen op het verbod uit onderdeel C om diervoeders die verwerkte dierlijke eiwitten bevatten te vervaardigen in inrichtingen die voeders voor landbouwhuisdieren vervaardigen. Dit betekent dat ook inrichtingen die voeders voor gezelschapsdieren vervaardigen met dierlijke eiwitten géén voeders voor landbouwhuisdieren mogen vervaardigen. Van dit verbod zijn uitgezonderd diervoeders die vismeel of bloedmeel afkomstig van niet-herkauwers, dan wel bloedproducten afkomstig van herkauwers bevatten. Daarnaast worden de in punt 2.I van bijlage IV opgenomen eisen voor de productie en het vervoer van diervoeders die vismeel, gehydroliseerde eiwitten, dicalciumfosfaat, tricalciumfosfaat, bloedmeel of bloedproducten bevatten van toepassing verklaard op voeders voor gezelschapsdieren. Dit betekent onder andere dat producenten van voeders voor gezelschapsdieren erkend moeten zijn ingeval zij voorbedoelde dierlijke eiwitten in die voeders verwerken.
Het handelen in strijd met artikel 7 van verordening (EG) nr. 999/2001 en bijlage IV bij die verordening is op grond van artikel 68 van de regeling verboden.
2.7.2 Regels ter uitvoering van overige verordeningen
In paragraaf 2 van hoofdstuk 7 zijn voorschriften neergelegd ter uitvoering van de volgende verordeningen:
– verordening (EG) nr. 178/2002: deze verordening bevat algemene beginselen en voorschriften over de levensmiddelen- en diervoederwetgeving. In artikel 74, eerste lid, van de regeling wordt een verbod ingesteld op overtreding van de volgende voorschriften uit de verordening: dat ingevoerde of uitgevoerde diervoeders voldoen aan de Europese voorschriften die daarop van toepassing zijn (artikelen 11 en 12), dat diervoeders niet onveilig zijn (artikel 15, eerste lid), dat de aanbiedingsvorm van diervoeders niet misleidend is (artikel 16), dat diervoederbedrijven voldoen aan de voorschriften die op hen van toepassing zijn (artikel 17, eerste lid), dat diervoeders traceerbaar zijn (artikel 18) en dat bij een vermoeden dat diervoeders niet aan de voorschriften voldoen, onmiddellijk maatregelen – waaronder het uit de handel nemen van diervoeders en het waarschuwen van de autoriteiten – worden getroffen (artikel 20). Deze bepalingen treden in werking op 1 januari 2005;
– verordening (EG) nr. 1829/2003: deze verordening, die op 18 april 2004 in werking is getreden, heeft tot doel een basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu bij gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders. Ingevolge artikel 75, eerste lid, van de regeling is het verboden om genetisch gemodificeerde organismen als diervoeders of in diervoeders te verhandelen, gebruiken of verwerken als daartoe geen Europese vergunning is verleend. Voorts is het verboden om in strijd met de voorwaarden die aan een vergunning worden gesteld en de etiketteringsvoorschriften te handelen. Deze etiketteringsvoorschriften houden onder andere in dat diervoeders met genetisch gemodificeerde organismen duidelijk herkenbaar zijn. Voor diervoeders die vóór 18 april 2004 in de handel zijn gebracht is een overgangsbepaling opgenomen in artikel 20 van de verordening;
– verordening (EG) nr. 1830/2003: deze verordening bevat regels voor de traceerbaarheid van producten die geheel of gedeeltelijk uit genetisch gemodificeerde organismen bestaan. De verordening is gericht op het vergemakkelijken van een juiste etikettering en controle. Gelet hierop worden onder andere nadere eisen aan de etikettering van voorbedoelde producten gesteld. Het handelen in strijd met deze eisen is verboden in artikel 76 van de regeling;
– verordening (EG) nr. 1831/2003: deze verordening, die per 18 oktober 2004 richtlijn (EG) nr. 70/524/EEG vervangt, bevat voorschriften met betrekking tot toevoegingsmiddelen in diervoeders. In de verordening wordt een communautaire procedure voor de toelating van toevoegingsmiddelen vastgesteld. Het is verboden om toevoegingsmiddelen die niet zijn toegelaten in het verkeer te brengen, te gebruiken of in diervoeders te verwerken. Daarnaast moeten toevoegingsmiddelen en voormengsels voldoen aan de etiketteringsvoorschriften uit de verordening. Het handelen in strijd met deze eisen is verboden in artikel 77 van de regeling.
De voorschriften ter uitvoering van de verordeningen (EG) nrs. 1829/2003 en 1830/2003 waren tot op heden neergelegd in de Regeling communautaire verplichtingen diervoeders, die met ingang van de inwerkingtreding van de onderhavige regeling is ingetrokken.
2.7.3 Verhouding met andere regelgeving
Volledigheidshalve zij erop gewezen dat naast verordening (EG) nr. 999/2001 ook verordening (EG) nr. 1774/2002 voorschriften met betrekking tot het gebruik van dierlijke producten, onder andere in diervoeders, bevat. In die verordening gaat het om gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten die tot doel hebben de verspreiding van ziekteverwekkers in het algemeen te voorkomen. In hoofdstuk IV van verordening (EG) nr. 1774/2002 zijn regels gesteld aan de productie van diervoeders voor gezelschapsdieren (artikel 18) en het in de handel brengen en de uitvoer van dierlijke bijproducten bestemd voor diervoeders, voeders voor gezelschapsdieren en hondenkluiven (artikelen 19 en 20). Daarnaast is het vervoederen van een diersoort met verwerkte dierlijke eiwitten van dezelfde soort en van ander vee dan pelsdieren met keukenafval en etensresten verboden (artikel 22). Artikel 23 van de verordening bevat uitzonderingen op het verbod om dierlijke bijproducten aan dieren te vervoederen.
De voorschriften ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1774/2002 zijn neergelegd in de Uitvoeringsregeling E.G.-verordening gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, die is gebaseerd op de Landbouwwet en de Destructiewet. Dit geldt ook voor de voorschriften uit die verordening met betrekking tot diervoeders. Deze zijn derhalve niet in de onderhavige regeling ondergebracht.
2.8 In- en uitvoer van diervoeders
Ingevolge artikel 16, eerste en tweede lid, van de wet is het verboden om toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders in of buiten Nederland te brengen, tenzij deze producten voldoen aan de met het oog daarop gestelde eisen. Deze eisen, die voortvloeien uit richtlijn nr. 95/53/EG, zijn neergelegd in hoofdstuk 8 van de regeling.
De toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders moeten allereerst voldoen aan de eisen die bij of krachtens de wet, danwel in diverse Europese verordeningen, aan die producten zijn gesteld (artikel 81). Daarnaast worden specifieke voorschriften gegeven met betrekking tot de invoer van producten. Zo wordt voorgeschreven waar verschillende soorten producten moeten worden binnengebracht, voor welke controles zij moeten worden aangemeld en welke bescheiden daarbij moeten worden ingediend. Voor citruspulppellets die afkomstig zijn uit Brazilië gelden sedert 1998 extra strenge voorschriften, die voortvloeien uit afspraken die zijn gemaakt in het Permanent Comité diervoeders nadat herhaaldelijk te hoge gehalten aan dioxinen in Braziliaanse citruspulppellets werden aangetroffen. De citruspulppellets moeten vergezeld gaan van een certificaat van de Braziliaanse autoriteiten en bewijsstukken waaruit blijkt dat ze niet meer dioxinen en furanen bevatten dan is toegestaan op grond van richtlijn nr. 2002/32/EG. Ingeval deze documenten ontbreken, wordt het gehalte aan dioxinen en furanen onderzocht alvorens de pellets in het verkeer worden gebracht of naar andere lidstaten van de Europese Unie worden vervoerd.
Ingevolge artikel 25 van de wet kan de minister een vergoeding van kosten heffen ter zake van verscheidene werkzaamheden. Uitgangspunt van het regeringsbeleid, zoals verwoord in het rapport ‘Maat houden’ (Kamerstukken II 1995/96, 24 036, nr. 22), is dat voor die werkzaamheden kostendekkende tarieven in rekening worden gebracht. Omdat de werkzaamheden voor een groot deel door de Voedsel en Waren Autoriteit zullen worden uitgevoerd, zijn de tarieven die voor gelijksoortige werkzaamheden van de Voedsel en Waren Autoriteit op basis van de Regeling tarieven Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gelden als uitgangspunt genomen. Die tarieven zijn op 1 mei 2003 – na overleg met de Tweede Kamer – vastgesteld, en nadien verhoogd met 1,4% in verband met de loon- en prijsontwikkeling. De tarieven uit de onderhavige regeling zijn eveneens aan het parlement voorgehangen.
Een onderscheid wordt gemaakt tussen werkzaamheden die wettelijk verplicht zijn en werkzaamheden die op verzoek plaatsvinden.
2.9.1 Wettelijk verplichte werkzaamheden
a. Behandeling van aanvraag tot erkenning, registratie of toestemming (artikelen 89 en 93)
Het gaat hierbij om aanvragen tot:
– het verlenen van erkenning of registratie aan een bedrijf of tussenpersoon (art. 10 van de wet);
– het verlenen van een toestemming voor uitbreiding van toepassingsmogelijkheden in een proefstadium of voor onderzoeksdoeleinden (artikel 28, eerste lid, van het besluit);
– het verlenen van een erkenning aan controlesystemen als bedoeld in bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001 (artikel 72, derde lid, onderdeel a, van de regeling);
– wijzigingen van voorbedoelde erkenningen, registraties of toestemmingen.
De werkzaamheden in dit verband hebben ten eerste betrekking op administratieve handelingen, zoals het invoeren van de gegevens van de aanvrager in het geautomatiseerde systeem dat dient ter verwerking en opslag van gegevens. Ook de kosten van het technisch en functioneel onderhoud van het geautomatiseerde systeem vallen hieronder, alsook de verwerking van de uiteindelijke beoordeling. Doorgaans is met de administratieve werkzaamheden in totaal gemiddeld genomen 3 kwartier gemoeid.
De kosten voor de beoordeling vallen uiteen in een starttarief en een zogenoemd kwartiertarief. Eerstgenoemd tarief dient ter dekking van de kosten die verband houden met de reistijd, de reiskosten en de voorbereiding van het werk. Hiervoor is doorgaans in totaal ongeveer 40 minuten benodigd.
Het kwartiertarief heeft betrekking op de kosten van inzet van degene die de aanvraag beoordeelt. In het algemeen geldt dat hierbij de inzet van een academisch geschoolde ambtenaar of een ambtenaar die beschikt over een MBO- of HBO-diploma of vergelijkbare kwalificaties noodzakelijk is. Gestreefd wordt om werkzaamheden zoveel mogelijk door ambtenaren met een MBO- of HBO-diploma te laten uitvoeren teneinde de kosten voor het bedrijfsleven zo laag mogelijk te houden.
b. Toezicht op de naleving van de eisen aan erkenning of registratie (artikel 90)
Op de naleving van de eisen die zijn gesteld aan erkenningen en registraties zal periodiek worden toegezien. De kosten die in verband met deze werkzaamheden worden gemaakt worden in rekening gebracht. Uitgangspunt is dat vooralsnog gemiddeld vier bedrijfsbezoeken per jaar in het kader van dat toezicht zullen plaatsvinden. Na verloop van tijd zal de inspectiefrequentie op basis van opgedane ervaringen worden geëvalueerd. Bij het uitoefenen van het toezicht kan overigens rekening worden gehouden met de deelname door bedrijven aan een door de Minister erkend bedrijfscontrolesysteem (artikel 21 van de wet).
Voor een toelichting van de onderdelen waaruit het tarief is opgebouwd zij verwezen naar onderdeel a. Ten aanzien van het starttarief kan worden opgemerkt dat de hoogte van het tarief correspondeert met de tijd die in het algemeen ten behoeve van bovengenoemde activiteiten moet worden besteed, gemiddeld genomen circa 25 minuten.
c. Toelating vervangende voederproteïnen (artikel 91)
Over de toelating van vervangende voederproteïnen wordt door lidstaten van de Europese Unie, via een comitologieprocedure, besloten (richtlijn nr. 82/471/EEG). Een aanvraag tot toelating wordt bij een lidstaat ingediend. In Nederland wordt de aanvraag in beginsel op basis van het bij die aanvraag ingediende dossier beoordeeld. Vervolgens dient Nederland een voorstel tot toelating bij de Europese Commissie in. Voor voornoemde werkzaamheden worden administratiekosten en kosten die voor laboratorium- of dossieronderzoek worden gemaakt in rekening gebracht. Voor een toelichting van de onderdelen waaruit het tarief is opgebouwd zij verwezen naar onderdeel a.
d. Controles op diervoeders die binnen Nederland worden gebracht (artikel 92)
Nieuw zijn de tarieven voor de controles op diervoeders die binnen Nederland worden gebracht. In lijn met het regeringsbeleid dat kostendekkende retributies worden geheven, worden tevens voor deze werkzaamheden kostendekkende tarieven voorgesteld. Ook hier wordt aangesloten bij de systematiek van de Regeling tarieven Gezondheid- en welzijnswet voor dieren. Daarin is voor soortgelijke werkzaamheden een tarief per kg ter keuring aangeboden partij producten vastgesteld. Dit tarief is gebaseerd op de kosten die naar verwachting in 2005 zullen worden gemaakt voor de controles op diervoeders die in Nederland worden gebracht – € 315.000 – gedeeld door de hoeveelheid diervoeders – 8.000.000 ton – die naar verwachting in 2005 in Nederland wordt ingevoerd. Tevens wordt een tarief ingevoerd voor de afgifte van een document waarin de aard en de uitkomsten van de uitgevoerde controles zijn aangegeven. Dit document is voorgeschreven op grond van artikel 9, eerste lid, van richtlijn nr. 95/53/EG inzake officiële controles van diervoeders.
2.9.2 Werkzaamheden op verzoek (artikel 94)
Bij de uitvoering van werkzaamheden op verzoek kunnen verschillende kosten worden gemaakt. Bepaalde werkzaamheden kunnen op kantoor plaatsvinden. Daarvoor worden enkel administratiekosten en in voorkomend geval de kosten voor de afgifte van een certificaat in rekening gebracht. Indien nodig vinden ook bedrijfsbezoeken plaats voordat tot de afgifte van een verzoekcertificaat wordt overgegaan. Ook daarvoor worden tarieven vastgesteld. Tot slot is een tarief opgenomen voor het geval dat (aanvullend) laboratoriumonderzoek nodig is of wordt gevraagd. De tarieven voor werkzaamheden op verzoek bestaan in het kader van de Regeling tarieven Gezondheid- en welzijnswet voor dieren al jaren. In mei 2003 zijn, na overleg met de Tweede Kamer, de tarieven verhoogd, en is een tarief per aanvraag geïntroduceerd. Hiermee worden de kosten gedekt die zijn verbonden aan de administratieve afhandeling door het kantoorpersoneel van certificeringsverzoeken. De hoogte van het tarief correspondeert met de tijd die in het algemeen ten behoeve van deze werkzaamheden wordt besteed, gemiddeld genomen ongeveer 15 minuten. Voor de werkzaamheden die worden gedekt door het starttarief (zie par. 2.9.1, onder a) geldt dat hier gemiddeld genomen ongeveer 30 minuten mee zijn gemoeid.
Voor een toelichting op de bepalingen uit hoofdstukken 10 en 11 zij verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
§ 3. Bedrijfseconomische en administratieve lasten
Zoals in paragraaf 1 is aangegeven, werd aan de regelgeving op het gebied van diervoeders vooralsnog hoofdzakelijk uitvoering gegeven in verordeningen van het Productschap Diervoeder en deels in ministeriële regelingen op grond van de Landbouwwet. Met de wet is enkel een nieuw kader voor het stellen van die Europese voorschriften vastgesteld. Hierdoor zijn de regels die in de regeling zijn neergelegd in beginsel materieel dezelfde als de regels die tot nu toe waren neergelegd in voorbedoelde verordeningen en regelingen. Gelet hierop zal het bedrijfsleven in beginsel met dezelfde verplichtingen en lasten worden geconfronteerd als nu het geval is.
Een uitzondering op het voorgaande vormen de voorschriften met betrekking tot toevoegingsmiddelen en voormengsels uit richtlijn nr. 70/524/EEG. Deze worden niet in de onderhavige regeling omgezet omdat verordening (EG) nr. 1831/2003, welke directe werking heeft, vanaf 18 oktober 2004 in de plaats van die richtlijn is getreden. Van een administratieve en bedrijfseconomische lastenverlichting zal ook op dit punt desalniettemin vrijwel geen sprake zijn. De reden hiervan is, zoals in de nota van toelichting bij het besluit is aangegeven, dat de voorschriften uit verordening (EG) nr. 1831/2003 vrijwel gelijk zijn aan die uit richtlijn nr. 70/524/EEG.
De op grond van de wet te heffen retributies leiden tot een verhoging van bedrijfseconomische lasten. Dit ten eerste omdat bij de invoercontroles en ten behoeve van de erkenningen en registraties, bedoeld in hoofdstuk 7 van de regeling, voor het eerst kostendekkende retributies worden geheven. Daarnaast zullen bedrijven die nu erkend of geregistreerd zijn door het Productschap Diervoeder in het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet eenmalige kosten moeten maken voor de aanvraag tot erkenning of registratie op grond van de wet. Tot slot zullen in het eerste jaar vier controles op de naleving van de eisen aan erkenningen en registraties plaatsvinden, in vergelijking met de jaarlijkse inspecties die tot nu toe door het Productschap Diervoeder werden uitgevoerd. Hiervoor is gekozen opdat de Voedsel en Waren Autoriteit een goed beeld kan krijgen van de sector. Het is tevens in lijn met het rapport ‘Voer tot nadenken’, dat in opdracht van de Tweede kamer is opgesteld. Daarin wordt kritisch geschreven over zelfcontrole in de diervoedersector en wordt gewezen op de eigen verantwoordelijkheid voor het toezicht van de overheid. De lasten kunnen in de komende jaren overigens aanzienlijk lager uitvallen ingeval na evaluatie van de inspecties wordt besloten tot vermindering van de inspectiefrequentie.
In de nota van toelichting bij het besluit is op grond van een nulmeting uitgegaan van in totaal € 2.453.000 aan administratieve lasten op grond van de diervoederregelgeving zoals die gold op 1 januari 2002. Het ging daarbij om regelingen op grond van de Landbouwwet en verordeningen van het Productschap Diervoeder. Bij voornoemd bedrag moet als kanttekening worden geplaatst dat € 622.000 aan administratieve lasten ten gevolge van controles op autonome kwaliteitsregelingen van het Productschap Diervoeder zijn meegerekend. Deze regelingen, waaraan bedrijven op basis van vrijwilligheid deelnemen, zijn niet overgenomen in de wet, het besluit of de regeling. Daarnaast zijn bij de nulmeting € 281.000 aan administratieve lasten ten gevolge van onderzoek naar salmonella opgenomen. De voorschriften over salmonellaonderzoek blijven onderdeel van de productschapsregelgeving. Gelet op het voorgaande wordt € 1.550.000 aan administratieve lasten ten gevolge van de regelgeving vóór de inwerkingtreding van de Kaderwet diervoeders als uitgangspunt genomen.
De administratieve lasten ten gevolge van de Kaderwet diervoeders vloeien nagenoeg alle voort uit de onderhavige regeling. Die lasten zullen in totaal naar schatting € 1.426.000 bedragen in het eerste jaar na de inwerkingtreding van deze regeling. Dit houdt een daling van in totaal € 124.000 aan administratieve lasten in, ten opzichte van de situatie vóór de inwerkingtreding van de wet. De administratieve lasten in het tweede jaar na de inwerkingtreding van de regeling worden geschat op € 1.287.000, met een daling van € 263.000 ten opzichte van de situatie vóór de inwerkingtreding van de wet. Deze lasten zijn lager omdat bedrijven in het eerste jaar een nieuwe aanvraag voor erkenning of registratie moeten indienen.
De daling in administratieve lasten is voor een aanzienlijk deel het gevolg van het feit dat bedrijven die erkend zijn tot nu toe jaarlijks hun totale productievolume moesten berekenen met het oog op het berekenen van de productschapsretributies. Dit omdat de jaarlijkse retributies voor erkenningen op grond van de verordeningen van het Productschap Diervoeder per bedrijf verschillen, afhankelijk van dat productievolume. De retributies op grond van de onderhavige regeling zijn evenwel niet afhankelijk van het productievolume.
De onderhavige regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Het college constateert dat de regeling een bescheiden bijdrage levert aan de kabinetsdoelstelling om te komen tot een reductie van administratieve lasten. Het college heeft de regeling niet geselecteerd voor een advies over de gevolgen van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.
§ 4. Commentaren van maatschappelijke organisaties
4.1 Commentaren op de regeling
Onderhavige regeling is in concept voor commentaar voorgelegd aan het Productschap Diervoeder, de Nederlandse Voedingsindustrie Gezelschapsdieren, DIBEVO, de Productschappen Vee, Vlees en Eieren, het Productschap Margarine, Vetten en Oliën, LTO-Nederland, de Consumentenbond, Nevedi, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, de Koninklijke Vereniging het Comité van Graanhandelaren, de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie, de Nederlandse bond voor poeliers en wildhandelaren, de Centrale Organisatie voor de Vleessector, Milieudefensie, de Overleggroep Producenten Natte Veevoeders, de Nederlandse Voedingsmiddelenindustrie en het Centrum voor Landbouw en Milieu.
Van het Productschap Diervoeder, de Productschappen Vee, Vlees en Eieren, de Nederlandse Voedingsindustrie Gezelschapsdieren, de Koninklijke Vereniging het Comité van Graanhandelaren en de Centrale Organisatie voor de Vleessector is een reactie ontvangen.
De regeling geeft aan het Productschap Diervoeder en de Productschappen Vee, Vlees en Eieren slechts aanleiding tot het maken van enkele opmerkingen. Beide schappen geven aan dat het van belang is dat de voorwaarden voor erkenning van bedrijfscontrolesystemen, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de wet, op korte termijn worden vastgesteld. Dit opdat bij de uitoefening van het overheidstoezicht rekening kan worden gehouden met deelname aan erkende bedrijfscontrolesystemen door bedrijven (toezicht-op-controle). Dit zou tot lastenvermindering voor deze bedrijven kunnen leiden omdat zij dan minder vaak worden gecontroleerd en daardoor ook minder retributies hoeven te betalen.
Thans wordt gewerkt aan de invulling van de voorwaarden voor erkenning van bedrijfscontrolesystemen. Daarbij worden beide productschappen betrokken. Het streven is dat de voorwaarden in 2005 worden vastgesteld, zodat het toezicht vanaf 2006 kan worden afgestemd op deelname aan bedrijfscontrolesystemen. Hoe deze afstemming zal plaatsvinden is overigens afhankelijk van de ervaringen die in het eerste jaar na de inwerkingtreding van de wet met het toezicht worden opgedaan.
Voorts is het Productschap Diervoeder, net als de Koninklijke Vereniging het Comité van Graanhandelaren en de Nederlandse Voedingsindustrie Gezelschapsdieren, van mening dat de vele verwijzingen naar de wet, het besluit en Europese regelgeving niet ten goede komen aan de leesbaarheid van de regeling. Bij de totstandkoming van de regeling is uiteraard gestreefd naar zoveel mogelijk transparantie. De gelaagdheid van de diervoederregelgeving stelt daar evenwel beperkingen aan. Omdat de gelaagdheid voortvloeit uit de wijze waarop bevoegdheden in de wet zijn gedelegeerd, kan op dit punt weinig tegemoet worden gekomen aan de opmerkingen. Door in de regeling de indeling van de wet en het besluit te volgen is een structuur in de diervoederregelgeving aangebracht die de transparantie zoveel mogelijk bevordert.
Overigens kan het diervoederbedrijfsleven voor algemene vragen en informatie over diervoederbeleid en diervoederwet- en regelgeving terecht bij het LNV-loket van het ministerie. Dit kan zowel via de website (www.minlnv.nl/loket), als het gratis telefoonnummer (0800-2233322). Op de website van het LNV-loket zijn onder andere de teksten van de Kaderwet, het Besluit Diervoeders, de Regeling diervoeders alsmede de geldende Europese verordeningen en richtlijnen te vinden. Daarnaast zijn er vraag- en antwoordlijsten te vinden. Deze lijsten hebben in eerste instantie betrekking op die gebieden waarop als gevolg van de Kaderwet diervoeders veranderingen optreden. Te denken valt aan erkenningen en registraties, de nieuwe additievenverordening, tarieven, toezicht en handhaving. Voor informatie over de uitvoering van de Kaderwet, zoals het aanvragen van een erkenning of registratie, het toezicht alsook meldingen en klachten kan het bedrijfsleven terecht bij de Voedsel en Waren Autoriteit, via de website www.vwa.nl of telefoonnummer 0800-0488.
De Nederlandse Voedingsindustrie Gezelschapsdieren geeft daarnaast aan dat fel bevochten opties uit de Europese richtlijnen niet in de Nederlandse wetgeving zijn opgenomen, waardoor Nederlandse producenten en handelaars worden benadeeld. In haar commentaar worden twee opties genoemd die in de Verordening PDV diervoeders 2003 van het Productschap Diervoeder waren neergelegd. De eerste betreft de mogelijkheid voor lidstaten om uitzondering te maken op de verplichting uit artikel 13 van richtlijn nr. 70/524/EG om bepaalde toevoegingsmiddelen via een voormengsel aan een mengvoeder toe te voegen. Omdat de verplichting niet meer is terug te vinden in verordening (EG) nr. 1831/2003, die voornoemde richtlijn vervangt, is het niet nodig om te voorzien in een mogelijkheid om een uitzondering op die verplichting te maken. Op de tweede optie wordt ingegaan in de toelichting bij artikel 19.
De Centrale Organisatie voor de Vleessector vraagt aandacht voor de manier waarop bepaalde onderdelen zijn ondergebracht in de regeling. Dit opdat eventuele toekomstige aanpassingen in een relatief kort tijdsbestek kunnen worden doorgevoerd. In het bijzonder wordt gevraagd of zaken die aan verandering van inzicht onderhevig kunnen zijn niet beter in een bijlage bij de regeling hadden kunnen worden ondergebracht. De Centrale Organisatie voor de Vleessector heeft de indruk dat zaken die in een bijlage zijn ondergebracht sneller gewijzigd kunnen worden dan zaken die in het lichaam van de regeling zijn neergelegd.
Vooromschreven veronderstelling is evenwel onjuist. Omdat voor het wijzigen van een bijlage bij een regeling dezelfde procedures gelden als voor het wijzigen van bepalingen in een regeling, worden wijzigingen in het eerste geval niet sneller doorgevoerd. Gelet hierop is het voorstel van de Centrale Organisatie voor de Vleessector om de regeling op onderdelen anders in te richten, teneinde eventuele toekomstige wijzigingen te bespoedigen, niet overgenomen.
De overige opmerkingen van de maatschappelijke organisaties zijn overwegend technisch van aard. Daarop wordt, voorzover nodig, te bestemder plekke in de artikelsgewijze toelichting ingegaan.
4.2 Commentaren op de tarieven
In een eerder stadium zijn de op grond van de wet te heffen retributies aan de in paragraaf 4.1 genoemde organisaties voor commentaar voorgelegd. Van het Productschap Diervoeder, de Nederlandse Voedingsindustrie Gezelschapsdieren, DIBEVO, de Productschappen Vee, Vlees en Eieren en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde is een reactie ontvangen. De Productschappen Vee, Vlees en Eieren zagen geen aanleiding tot het maken van nadere opmerkingen. DIVEBO en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde reageerden instemmend.
Het Productschap Diervoeder merkt op dat de voorgestelde tarieven veelal hoger zijn dan de tarieven die thans door het schap in rekening worden gebracht. Het verlenen van een erkenning aan kleinere diervoederbedrijven is aanzienlijk hoger (circa 70%), ook voor het verlenen van certificaten op verzoek geldt een hoger tarief. Bij andere tarieven is er een kleiner verschil. Daartegenover zij opgemerkt dat de voorgestelde tarieven een reële weerspiegeling geven van de kosten die een overheid moet maken om op een verantwoorde wijze uitvoering te geven aan haar verantwoordelijkheid voor het toezicht op de naleving van de diervoederregelgeving. Bovendien is een vergelijking van de tarieven die het schap in rekening brengt en de nieuwe tarieven op basis van de Kaderwet diervoeders lastig. Dit vanwege de samenloop met de tarieven die het schap in rekening brengt voor deelname aan het vrijwillige bovenwettelijke GMP-systeem.
Het Productschap Diervoeder merkt daarnaast op dat de tarieven onvoldoende transparant onderbouwd zouden zijn. Die stelling wordt niet onderschreven. Duidelijk is uiteengezet welke handelingen nodig zijn. Voor de volledigheid is de toelichting aangevuld met een inschatting van de tijd die een controleur diervoeders nodig heeft voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor een vast tarief geldt.
Tot slot uit het schap de wens dat wordt voorzien in een substantiële reductie van het tarief bij deelname van bedrijven aan het GMP-systeem. Zoals opgemerkt in paragraaf 2.9.1, onderdeel b, kan bij het invullen van de frequentie van het overheidstoezicht rekening worden gehouden met deelname aan erkende bedrijfscontrolesystemen. In dat geval zal het totale bedrag aan retributie lager uit kunnen vallen. Uitgangspunt is evenwel dat vooralsnog gemiddeld vier bedrijfsbezoeken per jaar in het kader van het toezicht op de naleving van erkennings- en registratie-eisen zullen plaatsvinden. Dit is noodzakelijk, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de rijksoverheid voor het toezicht op de naleving van de diervoedernormen.
De Nederlandse Voedingsindustrie Gezelschapsdieren vraagt in zijn commentaar of de importtarieven betrekking hebben op de invoer uit alle landen, of alleen vanuit niet-EU-landen. In beginsel gelden tarieven voor elke invoer. Bedacht moet worden dat indien een voedermiddel, mengvoeder, toevoegingsmiddel, voormengsel of vervangende voederproteïne al in een andere lidstaat is ingevoerd, en dus door die lidstaat is gecontroleerd, er in Nederland geen controle meer plaatsvindt. In dat geval worden er dus ook geen tarieven in rekening gebracht. Dit is weer anders als de producten ter doorvoer via een andere lidstaat in Nederland worden gebracht; in dat geval heeft er in de lidstaat van binnenkomst nog geen controle plaatsgevonden, en gebeurt dit in Nederland. Dan worden er uiteraard wel retributies geheven.
Tot slot vraagt voornoemde organisatie naar de relatie van het onderhavige voorstel met de nieuwe verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU L 165). De organisatie gaat er terecht van uit dat er in de toekomst geen dubbele tarieven in rekening zullen worden gebracht. Dat is niet het doel van de verordening. De verordening, die van kracht wordt op 1 januari 2006, biedt voor de lidstaten een nieuw Europees kader voor onder meer het tarievenstelsel. Per voornoemde datum zullen de tarieven die worden geheven op basis van de Kaderwet diervoeders, in overeenstemming moeten zijn met deze verordening.
§ 5. Artikelsgewijze toelichting
In dit artikel zijn definitiebepalingen opgenomen. Opgemerkt zij dat de definitiebepalingen uit de wet eveneens van toepassing zijn op de regeling. Gelet hierop is het bijvoorbeeld niet nodig om de definitie van ‘huisdier’ in de regeling op te nemen, zoals is voorgesteld door de Nederlandse Voedingsindustrie Gezelschapsdieren.
De definitiebepalingen uit het besluit zijn van toepassing op voorschriften die zijn vastgesteld op grond van het besluit. De definities ‘dagrantsoen’ en ‘aanvullende diervoeders’, die ook in het besluit voorkomen, zijn opgenomen omdat deze begrippen eveneens voorkomen in bepalingen die niet zijn gestoeld op het besluit.
Voor een toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar paragraaf 2.2. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat in artikel 2 een verwijzing is opgenomen naar de bijlage bij richtlijn nr. 2002/32/EG. Ingeval een wijziging in deze bijlage optreedt waaraan uitvoering moet worden gegeven, wordt daarvan melding gemaakt in de Staatscourant ingevolge artikel 1, derde lid, van de wet. Deze wijziging treedt voor de toepassing van de wet in werking met ingang van de dag waarop daaraan uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven, tenzij de minister een ander tijdstip vaststelt. Hetzelfde geldt ten aanzien van andere verwijzingen naar communautaire voorschriften die in de onderhavige regeling zijn neergelegd.
Voor een toelichting op dit artikel zij verwezen naar paragraaf 2.3.
In dit artikel is de lijst, opgenomen in deel B van de bijlage bij richtlijn nr. 96/25/EG, aangewezen als de lijst van voedermiddelen die uitsluitend onder de in die lijst gegeven benaming in het verkeer mogen worden gebracht. Deel A van de bijlage bij richtlijn nr. 96/25/EG bevat enkele verklarende aantekeningen en definities van de belangrijkste procédés die in de delen B en C van de bijlage worden genoemd. De in de delen B en C genoemde procédés moeten hiermee in overeenstemming zijn.
In dit artikel worden de aanduidingen voorgeschreven die op of bij de verpakking van een voedermiddel moeten worden vermeld over een voedermiddel. De benaming van het voedermiddel, bedoeld in onderdeel b van artikel 6, moet voldoen aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2 en 3 van het besluit. Voorts zij met betrekking tot onderdeel d het volgende vermeld. Ingevolge deel B, onderdeel VIII, onder 1, van de bijlage bij richtlijn nr. 96/25/EG wordt bij voedermiddelen die bestaan van uit weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit de aanduiding ‘Dit voedermiddel bestaat uit van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit dat niet aan herkauwers mag worden vervoederd’ vermeld. Lidstaten kunnen op grond van deel B, onderdeel VIII, onder 2, van de bijlage andere diersoorten aanwijzen waarop voorbedoelde aanduiding betrekking heeft, wanneer het gebruik van uit weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit voor andere dieren is verboden. Omdat in verordening (EG) nr. 999/2001 een dergelijk verbod met betrekking tot landbouwhuisdieren is opgenomen, wordt in voorbedoelde aanduiding ‘herkauwers’ vervangen door ‘landbouwhuisdieren’.
In dit artikel worden de aanduidingen voorgeschreven die op of bij de verpakking van een voedermiddel moeten worden vermeld over de bestanddelen in een voedermiddel.
In dit artikel worden de aanduidingen voorgeschreven die op of bij de verpakking van een voedermiddel moeten worden vermeld over het bedrijf dat een voedermiddel heeft geproduceerd. Ingeval het bedrijf dat het voedermiddel heeft geproduceerd niet verantwoordelijk is voor de vermelding van de aanduidingen, worden gegevens vermeld over het bedrijf dat verantwoordelijk is voor de aanduidingen. Dit kan onder andere de verpakker, importeur, verkoper of distributeur van het voedermiddel zijn.
Ingevolge dit artikel zijn de aanduidingen, bedoeld in de artikelen 6 tot en met 8, niet verplicht ingeval een voedermiddel door een producent die landbouwer is wordt afgeleverd aan een veehouder die eindgebruiker is, het niet meer dan een eenvoudige bewerking heeft ondergaan en geen ander toevoegingsmiddel dan conserveermiddelen bevat.
Ter uitvoering van deel a, onderdeel VIII, onder 1, van de bijlage bij richtlijn nr. 96/25/EG bevat dit artikel een uitzondering op het voorschrift uit artikel 6 om bij een voedermiddel dat van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit bevat te vermelden dat deze niet aan landbouwhuisdieren mag worden vervoederd. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat verordening (EG) nr. 999/2001 strengere eisen aan het gebruik van dierlijke eiwitten stelt dan men zou kunnen opmaken uit de onderhavige uitzondering op de etiketteringsvoorschriften. Ingevolge artikel 7 en bijlage IV bij die verordening zijn alle dierlijke eiwitten in diervoeders voor herkauwers verboden, met uitzondering van melk, melkproducten, colostrum, eieren en daarmee gemaakte producten, en gelatine, afkomstig van niet-herkauwers. Dat terwijl gehydroliseerde eiwitten, dicalciumfosfaat, gedroogd plasma en andere bloedproducten uitsluitend in diervoeder voor niet-herkauwende landbouwhuisdieren mogen worden verwerkt indien is voldaan aan de voorwaarden, gesteld in bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
Dit artikel bevat uitzonderingen op de verplichting om de netto hoeveelheid van een voedermiddel en bestanddelen in het voedermiddel te vermelden, alsmede om te vermelden dat een voedermiddel niet aan landbouwhuisdieren mag worden vervoederd, ingeval het voedermiddel afkomstig is van een agro-industrieel verwerkingsproces en het watergehalte van het voedermiddel groter is dan 50%.
Dit artikel bevat uitzonderingen op de verplichting om het gehalte aan water, in zoutzuur onoplosbare as en andere bestanddelen die zijn opgenomen in het voedermiddel te vermelden.
Ingeval voedermiddelen vanuit een derde land worden ingevoerd en de gehalten aan bestanddelen in die voedermiddelen niet op of bij de verpakking daarvan zijn aangeduid omdat in dat land middelen voor de benodigde analyses ontbreken, is het op grond van artikel 13 toegestaan om in afwijking van artikel 7, onderdelen a tot en met c, voorlopige aanduidingen aan te brengen. Voorwaarde is wel dat de Voedsel en Waren Autoriteit van tevoren op de hoogte is van de komst van de voedermiddelen. Daarnaast moeten de definitieve aanduidingen binnen 10 werkdagen aan de verkrijger van de voedermiddelen en de Voedsel en Waren Autoriteit worden verstrekt.
In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden andere aanduidingen dan de verplichte aanduidingen mogen worden vermeld op of bij de verpakking van een voedermiddel.
Voor een toelichting op deze artikelen zij verwezen naar paragraaf 2.4.
Dit artikel bevat de voorwaarden waaronder in afwijking van artikel 16, eerste lid, van het besluit mengvoeders in niet-gesloten verpakkingen of recipiënten in het verkeer worden gebracht. Deze voorwaarden, die om praktische of economische redenen zijn ingegeven, vloeien voort uit richtlijn nr. 80/511/EEG.
In dit artikel worden de aanduidingen voorgeschreven die op of bij de verpakking van een mengvoeder moeten worden vermeld over het mengvoeder. De Nederlandse Voedingsindustrie Gezelschapsdieren merkt op dat de Verordening PDV diervoeders 2003 in de mogelijkheid voorzag om de benamingen, bedoeld in onderdeel a van onderhavig artikel, en de doeldiersoort, bedoeld in onderdeel b, te combineren. Alhoewel deze mogelijkheid niet in richtlijn 79/373/EEG is terug te vinden en daarom niet is overgenomen in artikel 19, zal een gecombineerde aanduiding die beide voornoemde onderdelen voldoende duidelijk tot uitdrukking brengt niet snel in strijd zijn met de doelstelling van onderhavig artikel.
In dit artikel worden de aanduidingen voorgeschreven die op of bij de verpakking van een mengvoeder moeten worden vermeld over de bestanddelen in het mengvoeder. Opgemerkt zij dat de benaming voedermiddel in het mengvoeder moet voldoen aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2 en 3 van het besluit. Voorts zij met betrekking tot onderdeel e het volgende vermeld. Ingevolge deel A, onderdeel 7.1, van de bijlage bij richtlijn nr. 79/373EG wordt bij voedermiddelen die bestaan uit van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit de aanduiding ‘Dit mengvoeder bevat van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit dat niet aan herkauwers mag worden vervoederd’ vermeld. Lidstaten kunnen op grond van deel A, onderdeel 7.2, van die bijlage andere diersoorten aanwijzen waarop voorbedoelde aanduiding betrekking heeft, wanneer het gebruik van uit weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit voor andere dieren is verboden. Omdat een dergelijk verbod is opgenomen in verordening (EG) nr. 999/2001, wordt in voorbedoelde aanduiding ‘herkauwers’ vervangen door ‘landbouwhuisdieren’.
In dit artikel worden de aanduidingen voorgeschreven die op of bij de verpakking van een mengvoeder moeten worden vermeld over het bedrijf dat verantwoordelijk is voor de aanduidingen. Ingeval het bedrijf dat het mengvoeder heeft geproduceerd niet verantwoordelijk is voor de vermelding van de aanduidingen, worden gegevens vermeld over het bedrijf dat verantwoordelijk is voor de aanduidingen. Dit kan onder andere de verpakker, importeur, verkoper of distributeur van het mengvoeder zijn.
Deze artikelen bevatten de uitzonderingen op aanduidingen die ingevolge paragraaf 3 van hoofdstuk 5 verplicht moeten worden vermeld.
In deze artikelen wordt voorgeschreven welke aanduidingen in aanvulling op de verplichte aanduidingen op of bij de verpakking van een mengvoeder kunnen worden vermeld.
Dit artikel bevat voorschriften over de wijze waarop de benaming van voedermiddelen in mengvoeders moet worden vermeld. Hoofdregel is dat de benaming overeenkomt met de benaming die ingevolgde de artikelen 2 en 3 van het besluit aan een voedermiddel moet worden gegeven: de benaming voldoet aan de in de lijst, bedoeld in artikel 6, gegeven benaming, tenzij het desbetreffende voedermiddel niet in die lijst is opgenomen. In afwijking daarvan kan op of bij de verpakking van mengvoeders die zijn bestemd voor gezelschapsdieren worden volstaan met de aanduiding van categorieën voedermiddelen die zijn opgenomen in de bijlage bij richtlijn nr. 82/475/EEG.
Dit artikel bevat de verplichting dat voedermiddelen in mengvoeders in afnemende volgorde van grootte van hun aandeel in het gewicht van het mengvoeder worden vermeld. Deze eis volgt uit een wijziging van artikel 5 quater, tweede lid, van richtlijn nr. 79/373/EEG die op 28 januari 2002 via richtlijn nr. 2002/2/EG is doorgevoerd, met als doel nieuwe voorschriften met betrekking tot het vermelden van voedermiddelen in mengvoeders vast te stellen. Deze voorschriften houden in dat voedermiddelen in mengvoeders in afnemende volgorde van grootte van hun aandeel in het gewicht van het mengvoeder worden vermeld. Daarnaast moeten de gewichtspercentages van de voedermiddelen worden vermeld. Nadat richtlijn nr. 2002/2/EG in de Verordening PDV diervoeders 2003 van het Productschap Diervoeder werd geïmplementeerd, zijn aan de Nederlandse rechter vragen gesteld over de rechtmatigheid van het verplicht vermelden of opgeven van exacte gewichtspercentages van voedermiddelen. De rechter heeft vervolgens besloten om de uitvoering van de voorschriften met betrekking tot exacte gewichtspercentages van voedermiddelen in mengvoeders op te schorten in afwachting van een oordeel van het Europese Hof van Justitie dienaangaande. Gelet hierop is dat voorschrift niet in de onderhavige regeling opgenomen. Zoals het Productschap Diervoeder terecht opmerkt heeft de uitspraak van de Nederlandse rechter tevens tot gevolg dat thans geen uitvoering kan worden gegeven aan het voorschrift uit artikel 5, eerste lid, onderdeel l van richtlijn nr. 79/373/EEG om bij mengvoeders die bestemd zijn voor andere dieren dan huisdieren te vermelden dat de exacte gewichtspercentage van de voedermiddelen waaruit het diervoeder is samengesteld kunnen worden verkregen bij degene die verantwoordelijk is voor de aanduidingen.
In dit artikel is neergelegd onder welke voorwaarden kan worden gewezen op de aanwezigheid van voedermiddelen in mengvoeders voor huisdieren die voor de eigenschappen van dat mengvoeder van wezenlijk belang zijn.
In deze artikelen is bepaald hoe het gehalte aan in zoutzuur onoplosbare as, de garantiedatum van een mengvoeder en de fabricagedatum moeten worden vermeld op of bij de verpakking van een mengvoeder.
Dit artikel wijst de aanduidingen aan die in afwijking van artikel 18, eerste lid, van het besluit:
– op een het mengvoeder begeleidend document mogen worden vermeld (eerste lid);
– onder de aandacht van de verkrijger mogen worden gebracht aan de hand van een daarvoor bestemd bericht op de plaats van verkoop, indien het desbetreffende mengvoeder is bestemd voor eindgebruik en in kleine hoeveelheden wordt afgeleverd (tweede lid);
– buiten het in artikel 18, eerste lid, van het besluit bedoelde kader moeten worden geplaatst (derde lid);
– buiten het in artikel 18, eerste lid, van het besluit bedoelde kader mogen worden geplaatst (vierde lid).
In dit artikel is een lijst vastgesteld met bijzondere voedingsdoelen. Op grond van artikel 22 van het besluit dient een diervoeder met een bijzonder voedingsdoel over de kenmerken, opgenomen bij het desbetreffende voedingsdoel in die lijst, te beschikken.
In deze artikelen zijn voorschriften neergelegd met betrekking tot aanduidingen op of bij de verpakkingen van diervoeders met een bijzonder voedingsdoel. Deze voorschriften gelden in aanvulling op de voorschriften uit paragrafen 2 en 4 van hoofdstuk 5.
In deze artikelen zijn voorschriften neergelegd met betrekking tot aanduidingen op of bij de verpakkingen van mengvoeders waarin een toevoegingsmiddel is verwerkt. Deze voorschriften gelden in aanvulling op de voorschriften uit paragrafen 2 en 4 van hoofdstuk 5. De aanduidingen, bedoeld in de artikelen 41, 43 en 44, zijn verplicht.
De aanduidingen die ingevolge artikel 15 op of bij de verpakking van een vervangende voederproteïne moeten worden aangebracht, worden op grond van dit artikel eveneens aangebracht op de verpakkingen van mengvoeders waarin een vervangende voederproteïne is verwerkt. Dit voorschrift geldt in aanvulling op de voorschriften uit paragraaf 2 van hoofdstuk 5.
In dit artikel zijn voor de toepassing van hoofdstuk 6 de begripsbepalingen ‘bedrijf’ en ‘tussenpersoon’ neergelegd. Teneinde aan te sluiten aan de terminologie van de wet wijken de formuleringen van de definities af van de definities die richtlijn 95/69/EG aan deze begrippen geeft. Opgemerkt zij dat ingevolge overweging 3 bij die richtlijn personen die goederen in hun bezit hebben met als enig oogmerk handelsbevordering of vervoer van deze goederen, niet als tussenpersoon in de zin van de richtlijn dienen te worden beschouwd. Zij dienen dan ook niet alls tussenpersoon in de zin van de regeling te worden beschouwd.
De ambtenaren van de Voedsel en Waren Autoriteit en de Algemene Inspectiedienst worden aangewezen als de bevoegde autoriteit, bedoeld in verscheidene bepalingen van de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG.
In deze artikelen zijn toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders aangewezen waarvoor op grond van richtlijn nr. 95/69/EG een erkenning is vereist voor bedrijven en tussenpersonen om die te vervaardigen, op te slaan of in het verkeer te brengen. Deze handelingen komen overeen met de volgende handelingen die zijn genoemd in artikel 10 van de wet: het bereiden of bewerken, in voorraad of voorhanden hebben of in het verkeer brengen. Artikel 10 maakt het daarnaast mogelijk om aan het verwerken van deze producten erkenning of registratie verplicht te stellen. Hiermee zou evenwel verder worden gegaan dan de richtlijn. Daarnaast is bij het verwerken van toevoegingsmiddelen of voormengsels sprake van de bereiding van een nieuw product, waarvoor andere eisen gelden. Als toevoegingsmiddelen bijvoorbeeld in voormengsels of diervoeders worden verwerkt, zijn de voorschriften voor het bereiden van voormengsels en diervoeders van toepassing.
In deze artikelen zijn toevoegingsmiddelen, voormengsels en diervoeders aangewezen waarvoor op grond van richtlijn nr. 95/69/EG een registratie is vereist voor bedrijven en tussenpersonen om die te vervaardigen of in het verkeer te brengen.
In dit artikel is bepaald welke eisen gelden voor de erkenning van een bedrijf. Aangewezen worden de eisen uit de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG. Deze eisen zijn verschillend naar gelang een bedrijf toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders produceert. Er worden eisen gesteld aan bedrijfsruimten, productieapparatuur, personeel, de productieafdeling, kwaliteitsbewaking, opslag, documentatie en tracering.
In dit artikel is bepaald welke eisen uit de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG van toepassing zijn op de erkenning van een tussenpersoon. Deze eisen zijn ingevolge artikel 3, eerste lid, van richtlijn nr. 95/69/EG tevens van toepassing op tussenpersonen die de producten van een onmiddellijke of eindverpakking voorzien. Het is niet nodig dit laatste expliciet in de regeling op te nemen omdat elke tussenpersoon die de in artikel 50, 51 of 52 aangewezen producten in voorraad of voorhanden heeft aan de eisen moet voldoen. Dit ongeacht of hij de producten tevens van een verpakking voorziet.
In dit artikel is bepaald welke eisen uit de bijlage bij richtlijn nr. 95/69/EG van toepassing zijn op de registratie van een bedrijf of tussenpersoon. Opgemerkt zij dat deze eisen tevens van toepassing zijn op tussenpersonen die de producten van een onmiddellijke of eindverpakking voorzien. De eisen met betrekking op tussenpersonen zijn ingevolge artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 95/69/EG tevens van toepassing op tussenpersonen die de producten van een onmiddellijke of eindverpakking voorzien.
Voor een toelichting op deze artikelen zij verwezen naar paragraaf 2.6.
Voor een toelichting op deze artikelen zij verwezen naar paragraaf 2.7.1.
In dit artikel zijn de ambtenaren van de Voedsel en Waren Autoriteit en van de Algemene Inspectiedienst aangewezen als de bevoegde autoriteit, bedoeld in de verschillende onderdelen van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001.
Voor een toelichting op deze artikelen zij verwezen naar paragraaf 2.7.2. Naar aanleiding van een opmerking van het Productschap Diervoeder wordt hier nader ingegaan op de verhouding tussen artikel 12, eerste lid, van verordening (EG) nr. 178/2002 (algemene voorschriften levensmiddelen- en diervoederwetgeving) en verordening (EG) nr. 1831/2003 (toevoegingsmiddelen). In voornoemd artikel is bepaald dat diervoeders die worden uitgevoerd naar derde landen aan de Europese voorschriften moeten voldoen, behoudens andersluidend verzoek van het land van invoer of andersluidende bepalingen in de wetgeving van het land van invoer. Het Productschap Diervoeder ziet een discrepantie tussen dat artikel, dat tevens van toepassing is op toevoegingsmiddelen, en verordening (EG) nr. 1831/2003. Dit omdat deze verordening een communautaire toelating voor alle toevoegingsmiddelen verplicht stelt, ongeacht of deze bestemd zijn voor de Europese markt of derde landen. Graag had het productschap gezien dat gebruik was gemaakt van de ruimte die artikel 5, tweede lid, van de wet biedt om ten aanzien van voorbedoelde toevoegingsmiddelen af te wijken van het verbod op toevoegingsmiddelen die niet communautair zijn toegelaten.
Niet wordt ingezien waarom er een discrepantie bestaat tussen verordening (EG) nr. 178/2002 en verordening (EG) nr. 1831/2003. Laatstgenoemde verordening staat de toepassing van artikel 12 van verordening (EG) nr. 178/2002 niet in de weg. Hierdoor is het mogelijk om met betrekking tot toevoegingsmiddelen die zijn bestemd voor uitvoer naar derde landen af te wijken van de toelatingsplicht uit verordening (EG) nr. 1831/2003, mits is voldaan aan de eisen uit artikel 12 van verordening (EG) nr. 178/2002. Omdat dit artikel rechtstreeks van toepassing is, is het niet nodig om nationaal te regelen onder welke voorwaarden af kan worden geweken van het verbod op toevoegingsmiddelen die niet communautair zijn toegelaten.
In dit artikel is bepaald hoe een ingevolge verordening (EG) nr. 999/2001 vereiste erkenning, registratie of goedkeuring moet worden aangevraagd. De aanvraag moet worden ingediend bij de Voedsel en Waren Autoriteit.
Indien er sprake is van een naamswijziging of stopzetting van de activiteit of onderneming waarop de erkenning, registratie of toestemming betrekking heeft, moet de houder van een erkenning, registratie of toestemming daarvan binnen een maand schriftelijk melding doen.
Dit artikel bevat voorschriften over de wijze waarop erkenningen of registraties, verleend op grond van hoofdstuk 7, in een openbaar register worden bijgehouden.
Voor een toelichting op deze artikelen zij verwezen naar paragraaf 2.8.
Voor een toelichting op deze artikelen zij verwezen naar paragraaf 2.9.
In dit artikel worden de in hoofdstuk 6, paragrafen 2 en 3, van de regeling aangewezen toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels en diervoeders aangewezen als toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels, onderscheidenlijk diervoeders die niet in ontvangst mogen worden genomen, in voorraad of voorhanden gehouden, vervoerd, in het verkeer gebracht of vervoederd ingeval met betrekking daartoe niet aan artikel 10 van de wet is voldaan.
In dit artikel worden de ambtenaren van de Voedsel en Waren Autoriteit en van de Algemene Inspectiedienst aangewezen als ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. Deze aanwijzing is overgenomen uit de Regeling in- en uitvoercontroles diervoeders.
Op grond van dit artikel worden de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, benoemd tot onbezoldigd ambtenaar bij de Voedsel en Waren Autoriteit voor werkzaamheden met betrekking tot in- en uitvoercontroles van diervoeders. Deze benoeming is overgenomen uit het besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 15 juni 1999, nr. TRCJZ/1999/4801, inzake de benoeming van onbezoldigde ambtenaren voor invoercontroles diervoeders (Stcrt. 113).
In dit artikel worden de instellingen aangewezen die zijn belast met het onderzoek van monsters die in het kader van het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de wet bepaalde zijn genomen.
In dit artikel worden schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet aangewezen. Met betrekking tot dieren die deze stoffen hebben opgenomen of waarvan dat wordt vermoed kan de minister besluiten om de in artikel 28 opgenomen maatregelen te treffen, totdat is vastgesteld dat het dier vrij is van de schadelijke stoffen. De aanwijzing in artikel 100 geschiedt in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
In deze artikelen worden, ter uitvoering van artikel 28, tweede lid, van het besluit, nadere voorschriften gegeven over het gebruik van toevoegingsmiddelen of vervangende voederproteïnen in een proefstadium of voor onderzoeksdoeleinden. In artikel 3, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1831/2003 is bepaald dat een onderzoek of proef met toevoegingsmiddelen die niet communautair zijn toegestaan moet worden uitgevoerd overeenkomstig de richtsnoeren, bedoeld in artikel 7 van die verordening en de beginselen en voorwaarden uit richtlijnen nrs. 83/228/EEG en 87/153/EEG. Dit voorschrift is in artikel 101 neergelegd. In dat artikel is tevens bepaald dat een onderzoek of proef met betrekking tot vervangende voederproteïnen wordt uitgevoerd overeenkomstig de beginselen en voorwaarden uit richtlijn nr. 83/228/EEG. Ter uitvoering van de richtlijnen nrs. 87/153/EEG en 83/228/EEG is in artikel 103 bepaald in welke gevallen een dossier dat overeenkomstig de richtsnoeren uit die richtlijnen is opgesteld bij de aanvraag tot toestemming moet worden gevoegd. Aanvragen tot toestemming om toevoegingsmiddelen of vervangende voederproteïnen die niet communautair zijn toegestaan in een proefstadium of voor onderzoeksdoeleinden te gebruiken worden ingediend bij het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen. In artikel 113 is overgangsrecht geregeld voor toestemmingen die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk III van de wet zijn verleend door het Productschap Diervoeder.
In dit artikel is geregeld hoe een aanvraag tot het doen van verrichtingen op verzoek kan worden ingediend. Vervolgens wordt per aanvraag beoordeeld of de verrichtingen zullen worden uitgevoerd en door wie. Daarbij kunnen onder andere bevoegdheden en capaciteit bij de instantie die de verrichtingen moet uitvoeren, alsmede beleidsmatige overwegingen om bepaalde verrichtingen al dan niet te doen een rol spelen.
Deze artikelen bevatten voorschriften over de wijze waarop aan de minister inlichtingen moeten worden verstrekt ingeval een persoon constateert of vermoed dat toevoegingsmiddelen, vervangende voederproteïnen, voormengsels of diervoeders niet voldoen aan het bepaalde bij of krachtens de wet, danwel ingeval zij de gezondheid van mens of dier of het milieu in gevaar kunnen brengen. De artikelen zijn gebaseerd op artikel 32, vierde lid, van de wet.
Dit artikel stelt belanghebbenden in de gelegenheid om een heronderzoek van een monster aan te vragen.
Artikelen 108 en 110, onderdeel i
Ingevolge artikel 47 van de wet worden toevoegingsmiddelen uitgezonderd van de werking van de Diergeneesmiddelenwet. Hierdoor kunnen voorschriften omtrent toevoegingsmiddelen in regelingen die bij of krachtens de Diergeneesmiddelenwet zijn gesteld komen te vervallen. De artikelen 108 en 110, onderdeel i, strekken daartoe. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de voorschriften uit verordening (EG) nr. 1831/2003 vanaf 18 oktober 2004 op alle toevoegingsmiddelen van toepassing zijn.
De Regeling zekerheidstelling en betaling van VWA-keurlonen voorziet in de verplichting om in bepaalde gevallen zekerheid te stellen ter voldoening van vergoedingen voor verrichtingen door de Voedsel en Waren Autoriteit. Het onderhavige artikel bewerkstelligt dat die regeling eveneens van toepassing is op de voldoening van vergoedingen die in de Regeling diervoeders verplicht zijn gesteld. De grondslag voor dit artikel ligt in artikel 25, vierde lid, van de wet.
Artikel 110, met uitzondering van onderdeel i
In dit artikel wordt een aantal regelingen en besluiten ingetrokken. De Erkenningsregeling productie en opslag dierlijke eiwitten 2001 strekte ter uitvoering van beschikking nr. 2001/9/EG, waarin voorschriften over het gebruik van vismeel, dicalciumfosfaat en gehydroliseerde eiwitten in diervoeders waren gesteld. Die verordening is met ingang van 1 september 2003 komen te vervallen.
De voorschriften over het gebruik van voorbedoelde dierlijke eiwitten zijn neergelegd in bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001. De regels ter uitvoering van laatstbedoelde verordening zijn opgenomen in paragraaf 1 van hoofdstuk 7 van de onderhavige regeling. Gelet op het voorgaande is de Erkenningsregeling productie en opslag dierlijke eiwitten 2001 ingetrokken.
De Regeling communautaire verplichtingen diervoeders is overbodig nu het op grond van de wet is verboden om toevoegingsmiddelen, voedermiddelen en diervoeders in strijd met de Europese voorschriften te gebruiken of in het verkeer te brengen. De normen uit de Regeling in- en uitvoercontroles diervoeders en de Regeling invoercontrole citruspulp 1998 zijn overgenomen in artikel 16 van de wet en hoofdstuk 8 van de onderhavige regeling. De normen die zijn opgenomen in Regeling transport en vernietiging verwerkte dierlijke eiwitten voorzagen in de mogelijkheid om, nadat er vanaf 1 januari 2001 een verbod gold om dierlijke eiwitten te vervoederen, verwerkte dierlijke eiwitten tot 15 februari 2001 aan te melden bij LASER voor transport met het oog op vernietiging. Nu deze regeling is uitgewerkt, kan ze worden ingetrokken.
De Tijdelijke regeling verbod dierlijke eiwitten in alle diervoeders landbouwhuisdieren worden ingetrokken nu in verordening (EG) nr. 999/2001 voorschriften met betrekking tot het gebruik van dierlijke eiwitten in diervoeders zijn gesteld. Die voorschriften hebben directe werking en het handelen in strijd daarmee is verboden op grond van hoofdstuk 7, paragraaf 1, van de onderhavige regeling. In de Regeling vetten in diervoeders was geregeld dat bedrijven of instellingen uitsluitend frituurvetten bestemd voor vervoedering aan dieren mochten bereiden, in voorraad of voorhanden hebben, be- of verwerken, gebruiken, vervoederen, afleveren of vervreemden indien was aangetoond dat het gehalte aan PCB’s in frituurvet 200 microgram per kilogram frituurvet niet overschreed. Dit voorschrift was ingesteld om te voorkomen dat diervoeders met dioxinen zouden worden gecontamineerd. Nu richtlijn nr. 2002/32/EG maximumnormen voor dioxinen in alle voedermiddelen van plantaardige oorsprong, dierlijk vet en visolie voorschrijft, is het overbodig om apart een maximumgehalte voor dioxinen in vetten voor te schrijven.
Overschrijding van de maximumnorm uit richtlijn nr. 2002/32/EG is verboden op grond van artikel 2 van de wet, in samenhang met artikel 2 van de onderhavige regeling. De aanwijzingen, bedoeld in de Tijdelijk besluit aanwijzing toezichthouders en laboratoria Kaderwet diervoeders, en de benoeming, bedoeld in besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 15 juni 1999, nr. TRCJZ/1999/4801, zijn overgenomen in hoofdstuk 10, paragraaf 2, van de onderhavige regeling.
De artikelen 2 en 3 van de Regeling verbod diermelen in diervoeders worden ingetrokken nu in verordening (EG) nr. 999/2001 voorschriften met betrekking tot het gebruik van dierlijke eiwitten in diervoeders zijn gesteld. Die voorschriften hebben directe werking en het handelen in strijd daarmee is verboden op grond van hoofdstuk 7, paragraaf 1, van de onderhavige regeling. De verplichting om een administratie bij te houden van ontvangen, geproduceerde en afgeleverde diervoeders uit artikel 3a van voornoemde regeling wordt gehandhaafd tot 1 januari 2005. Vanaf die datum is artikel 18 van verordening (EG) nr. 178/2002 van toepassing, op grond waarvan exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederproducenten moeten beschikken over systemen en procedures waarmee kan worden vastgesteld van wie zij producten ontvangen dan wel aan wie zij producten leveren. Dit laatste maakt artikel 3a van voornoemde regeling, en daarmee die hele regeling, obsoleet met ingang van 1 januari 2005.
Dit artikel bevat overgangsrecht. Degene die over een op grond van artikel 2 van de Erkenningsregeling productie en opslag dierlijke eiwitten 2001 verleende erkenning beschikt om diervoeders die vismeel, dicalciumfosfaat, of gehydroliseerde eiwitten te vervaardigen, wordt gedurende zes maanden na de inwerkingtreding van artikel 10 van de wet geacht te beschikken over een erkenning om die producten te vervaardigen als bedoeld in artikel 69 van deze regeling. Bedrijven die over voorbedoelde erkenningen beschikken dienen wel te voldoen aan de eisen, gesteld in bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001. Deze verordening heeft directe werking.
Dit artikel bevat overgangsrecht voor toestemmingen voor het gebruik van toevoegingsmiddelen of vervangende voederproteïnen in een proefstadium of voor onderzoeksdoeleinden die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk III van de wet zijn verleend door het Productschap Diervoeder.
De onderhavige regeling treedt in werking op de datum waarop het Besluit diervoeders in werking treedt. Artikel 74, waarin bepalingen zijn opgenomen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 178/2002, treedt in werking op 1 januari 2005. Dit omdat de bepalingen uit die verordening, ten aanzien waarvan in artikel 74 regels zijn gesteld, op 1 januari 2005 in werking treden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.P. Veerman
Richtlijn nr. 70/524/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PbEG L 270) zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn nr. 2001/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 juli 2001 (PbEG L 234).
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
artikel 16, eerste lid, aanhef | artikel 8, onder f | artikel 18 | ||
artikel 16, eerste lid, onderdeel a | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 41, onderdelen a, b en d | |
artikel 16, eerste lid, onderdeel b, eerste gedachtestreep | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 41, onderdeel e, onder 1° | |
artikel 16, eerste lid, onderdeel b, tweede gedachtestreep | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 41, onderdeel a | |
artikel 16, eerste lid, onderdeel c, eerste gedachtestreep | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 41, onderdeel e, onder 2° | |
artikel 16, eerste lid, onderdeel c, tweede gedachtestreep | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 41, onderdeel a | |
artikel 16, eerste lid, onderdeel d | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 41, onderdelen a en b, onder 2° | |
artikel 16, eerste lid, onderdeel e | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 41, onderdelen a en b, onder 1° | |
artikel 16, eerste lid, onderdeel f | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 41, onderdelen a en b, onder 3° | |
artikel 16, eerste lid, onderdeel g, eerste gedachtestreep | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 41, onderdeel e, onder 3° | |
artikel 16, eerste lid, onderdeel g, tweede gedachtestreep | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 41, onderdeel a | |
artikel 16, eerste lid, onderdeel h | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikelen 41, onderdeel f, en 43 | |
artikel 16, eerste lid, onderdeel i | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikelen 41, onderdeel g, en 44 | |
artikel 16, tweede lid, eerste alinea | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 41, onderdeel h | |
artikel 16, tweede lid, tweede alinea | artikel 8, onder f | artikel 18 | ||
artikel 16, derde lid | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 42 | |
artikel 16, vierde lid, onderdeel a | artikel 8, onder f | artikel 18 | Hoofdregel dat aanduidingen m.b.t. diervoeders op de daarvoor bestemde plek moeten worden geplaatst geldt ook voor deze aanduidingen | |
artikel 16, vierde lid, onderdeel b | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 45, eerste lid | |
artikel 16, vierde lid, onderdeel c | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 45, tweede lid | |
artikel 16, vijfde lid | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 45, derde lid | |
artikel 16, zesde lid, eerste alinea | artikel 8, onder f | artikelen 16, derde lid, en 19 | artikel 18 | |
artikel 16, zesde lid, tweede alinea | artikel 8, onder f | artikel 20, aanhef in samenhang met onderdeel b | artikel 36, tweede lid | |
artikel 16, zevende lid | artikel 8, onder f | artikel 17 | artikel 46 | |
artikel 16, achtste lid | behoeft geen implementatie |
Richtlijn nr. 79/373/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 betreffende het verkeer van mengvoeders (PbEG L 86), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn nr. 2002/2/EG.
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikel 1 | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 2, onderdeel a | Artikel 1, eerste lid, onderdeel b | Definitie | ||
Artikel 2, onderdeel b | Artikel 1, eerste lid, onderdeel d | Definitie | ||
Artikel 2, onderdeel c | Artikel 1, onderdeel d | Artikel 1, onderdeel d | Definitie | |
Artikel 2, onderdeel d | Artikel 1, onderdeel e | Artikel 1, onderdeel e | Definitie | |
Artikel 2, onderdeel e | Artikel 1, onderdeel f | Artikel 1, onderdeel f | Definitie | |
Artikel 2, onderdeel f | Artikel 1, onderdeel g | Definitie | ||
Artikel 2, onderdeel g | Artikel 1, onderdeel g | Definitie | ||
Artikel 2, onderdeel h | Artikel 1, eerste lid, onderdeel h | Definitie (definitie in Kaderwet is breder) | ||
Artikel 2, onderdeel i | Artikel 1, eerste lid, onderdeel i | Definitie | ||
Artikel 2, onderdeel j | Artikel 1, onderdeel h | Definitie | ||
Artikel 2, onderdeel k | Artikel 1, eerste lid, onderdeel c | Definitie | ||
Artikel 2, onderdeel l | Artikel 34, derde lid | Definitie | ||
Artikel 2, onderdeel m | Artikel 1, tweede lid | Definitie | ||
Artikel 3 | Artikel 2 | |||
Artikel 4, eerste lid | Artikel 4, eerste lid, onderdeel c | Artikel 16, eerste en tweede lid | ||
Artikel 4, tweede lid | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 5, eerste lid, aanhef | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 18 | ||
Artikel 5, eerste lid, onderdeel a | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 19, onderdeel a | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel b | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 19, onderdeel b | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel c | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 19, onderdeel c | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel d | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 20, onderdeel a | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel e | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 20, onderdelen b en c | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel f | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 20, onderdeel d | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel g | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 21, onderdelen a en b | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel h | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 19, onderdeel d | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel i | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 19, onderdeel e | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel j | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 19, onderdeel f | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel k | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 21, onderdeel c | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel l | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Niet overgenomen in regeling, in afwachting uitspraak Hof van Justitie over rechtmatigheid | |
Artikel 5, tweede lid, eerste zin | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 19 | ||
Artikel 5, tweede lid, tweede zin | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel20, onderdeel b | Artikel 36, tweede lid | |
Artikel 5, derde lid, onderdeel a | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 28, eerste lid | |
Artikel 5, derde lid, onderdeel b | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 28, tweede lid | |
Artikel 5, derde lid, onderdeel d | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 26, onderdeel c | |
Artikel 5, derde lid, onderdeel e | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 26, onderdeel a | |
Artikel 5, derde lid, onderdeel f | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 26, onderdeel b | |
Artikel 5, derde lid, onderdeel h | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Wordt geen uitvoering aan gegeven | |
Artikel 5, derde lid, onderdeel i | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 26, onderdeel d | |
Artikel 5, derde lid, onderdeel j | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 27, onderdelen a en b | |
Artikel 5, derde lid, onderdeel k | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 27, onderdeel c | |
Artikel 5, derde lid, onderdeel l | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 26, onderdeel e | |
Artikel 5, vierde lid, onderdeel a | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 20, onderdeel a | Artikel 36, eerste lid | |
Artikel 5, vierde lid, onderdeel b | Wordt geen invulling aan gegeven, kán o.g.v. art. 17 Besluit bij regeling | |||
Artikel 5, vijfde lid, onderdeel a | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikelen 17 | Artikel 22, eerste lid | |
Artikel 5, vijfde lid, onderdeel b | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikelen 17 | Artikel 22, tweede lid | |
Artikel 5, vijfde lid, onderdeel c | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikelen 17 | Artikel 23, eerste lid | |
Artikel 5, vijfde lid, onderdeel d | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikelen 17 en 20, onderdeel c | Artikel 36, vierde en vijfde lid | |
Artikel 5, zesde lid, onderdelen a en b | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 5, zesde lid, onderdeel c | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 23, tweede lid | |
Artikel 5 quater, eerste lid | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 30, eerste en tweede lid | |
Artikel 5 quater, tweede lid, onderdeel a | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 31 | Géén gewichtspercentages overgenomen in afwachting uitspraak Hof van Justitie over rechtmatigheid |
Artikel 5 quater, tweede lid, onderdeel b | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 31 | |
Artikel 5 quater, derde lid | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 30, derde lid | |
Artikel 5 quater, vierde lid | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 32 | |
Artikel 5 quinquies | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 34, eerste en tweede lid | |
Artikel 5 sexies | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikelen 29 en 36, derde lid | |
Artikel 6 | Zie hetgeen is vermeld bij deel A | |||
Artikelen 9–10 bis | Behoeven geen implementatie | |||
Artikel 11 | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 25 | ||
Artikelen 12–13 | Behoeven geen implementatie | |||
Artikel 14, onderdeel a | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 14, onderdeel b | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 26, tweede lid | ||
Artikel 14, onderdeel c | Behoeft geen implementatie (ter vrije keuze lidstaten, heeft PDV ook nooit gebruik van gemaakt) | |||
Artikelen 15–17 | Behoeven geen implementatie | |||
BIJLAGE | ||||
DEEL A | ||||
1 | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 33 | |
2 | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikelen 20, onderdeel b, en 25 | |
3, eerste en tweede alinea | Artikel 4, eerste lid, onderdeel b | Artikel 14 | Deel is eis aan hoedanigheid (29), deel gaat over te vermelden gegevens (32) | |
3, derde alinea | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikelen 20, onderdeel c | |
3, vierde alinea | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 27, onderdeel b | |
4 | Artikel 4, eerste lid, onderdeel b | Artikel 15 | ||
5 | Behoeft geen implementatie | |||
6 | Behoeft geen implementatie | |||
7 | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikelen 20 en 24 | |
DEEL B | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 20, onderdeel d | Verwijzing naar bijlage deel B bij de richtlijn |
Richtlijn nr. 80/511/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 mei 1980 houdende machtiging om, in bepaalde gevallen, mengvoeders in de handel te brengen in niet-gesloten verpakkingen of recipiënten (PbEG L 126).
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikel 1 | Artikel 4, eerste lid, onderdeel c | Artikel 16, derde lid | Artikel 18, eerste lid | |
Artikel 2 | Artikel 4, eerste lid, onderdeel c | Artikel 16, derde lid | Artikel 18, tweede lid | |
Artikel 3 | Behoeft geen implementatie |
Richtlijn nr. 82/471/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1982 betreffende bepaalde in diervoeding gebruikte produkten (PbEG L 213), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn nr. 1999/20/EG.
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikelen 1 en 2 | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 3, eerste lid, onderdeel a | Artikel 5, eerste lid | |||
Artikel 3, eerste lid, onderdeel b | Artikel 7, eerste lid | |||
Artikel 3, tweede lid | Artikel 36 | Artikel 28 | Artikelen 100–102 | |
Artikel 3, derde lid | Artikel 10, eerste lid | |||
Artikel 3, vierde lid | Uitgewerkt | |||
Artikel 4 | Uitgewerkt | |||
Artikel 5, eerste lid | Artikelen 12 en 13, eerste lid | Artikelen 15 en 47 | ||
Artikel 5, tweede lid | Artikel 13, tweede lid | |||
Artikel 6 | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 7 | Artikel 6 | Artikelen 16 en 17 | ||
Artikel 8, eerste lid | Artikel 9 | |||
Artikel 8, tweede en derde lid | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 9 | Artikel 25 | |||
Artikelen 10–18 | Behoeven geen implementatie | |||
BIJLAGE | Artikel 5 | Artikel 12 | Artikelen 15 en 47 | Verwijzing naar de bijlage |
Richtlijn nr. 82/475/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 juni 1982 tot vaststelling van de categorieën van voedermiddelen die mogen worden gebruikt voor het etiketteren van mengvoeders voor huisdieren (PbEG L 213).
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikel 1 | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 30, derde lid | |
Artikel 2 | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 3 | Behoeft geen implementatie | |||
BIJLAGE | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 17 | Artikel 30, derde lid |
Richtlijn nr. 83/228/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 april 1983 tot vaststelling van richtsnoeren voor de beoordeling van bepaalde producten die worden gebruikt in diervoeding (PbEG L 126).
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikel 1 | Artikel 6, eerste lid | Artikel 17, tweede lid | ||
Artikel 2 | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 3 | Behoeft geen implementatie | |||
BIJLAGE | Artikel 17, tweede lid | Verwijzing naar de bijlage |
Richtlijn nr. 93/74/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 september 1993 betreffende diervoeders met bijzonder voedingsdoel (PbEG L 237), zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikel 1, eerste lid | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 1, tweede lid | Zie hetgeen hieronder is vermeld bij de desbetreffende in dit artikellid genoemde bepalingen | |||
Artikel 2, onderdeel a | Artikel 1, eerste lid, onderdeel b | Definitie | ||
Artikel 2, onderdeel b | Artikel 1, eerste lid, onderdeel d | Definitie | ||
Artikel 2, onderdeel c | Artikel 1, eerste lid, onderdeel k | Definitie | ||
Artikel 2, onderdeel d | Artikel 1, eerste lid, onderdeel j | Definitie | ||
Artikel 3 | Artikel 4, tweede lid | |||
Artikel 4 | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 5, onderdeel 1, eerste alinea en onderdeel a | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikelen 17 en 18 | Artikel 38, eerste lid, onderdeel a | |
Artikel 5, onderdeel 1, eerste alinea en onderdeel b | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikelen 17 en 18 | Artikel 38, eerste lid, onderdeel b | |
Artikel 5, onderdeel 1, eerste alinea en onderdeel c | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikelen 17 en 18 | Artikel 38, eerste lid, onderdeel c | |
Artikel 5, onderdeel 1, eerste alinea en onderdeel d | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikelen 17 en 18 | Artikel 38, eerste lid, onderdeel d, onder 1° | |
Artikel 5, onderdeel 1, eerste alinea en onderdeel e | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikelen 17 en 18 | Artikel 38, eerste lid, onderdeel d, onder 2° | |
Artikel 5, onderdeel 1, tweede alinea | Artikelen 17 | Artikel 38, eerste lid, tweede alinea | ||
Artikel 5, onderdeel 2 | Artikel 17 | Artikel 38, eerste lid, onderdeel d, onder 3° | ||
Artikel 5, onderdeel 3 | Artikel 17 | Artikel 40, onderdeel a | ||
Artikel 5, onderdeel 4 | Artikel 17 | Artikel 38, eerste lid, onderdeel e | ||
Artikel 5, onderdeel 5 | Artikel 5 quater, vijfde lid, van richtlijn nr. 79/373/EEG, waarnaar in dit onderdeel wordt verwezen, is komen te vervallen (richtlijn nr. 2002/2/EG). | |||
Artikel 5, onderdeel 6 | Artikel 17 | Artikel 40, onderdeel b | ||
Artikel 5, onderdeel 7, eerste alinea | Artikel 23, tweede lid | |||
Artikel 5, onderdeel 7, tweede alinea | Artikel 23, eerste lid | |||
Artikel 5, onderdeel 8 | Behoeft geen implementatie: alleen voor huisdieren zijn categorieën vastgesteld, deze zijn geregeld in artikel 30, derde lid, van de regeling | |||
Artikelen 6-13 | Behoeft geen implementatie | |||
BIJLAGE | Behoeft geen implementatie |
Richtlijn nr. 94/39/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1994 tot vaststelling van de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel (PbEG L 207), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn nr. 2002/1/EG.
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikel 1, eerste alinea | Artikel 22 | |||
Artikel 1, tweede alinea | Zie hetgeen is vermeld bij deel A | |||
Artikelen 2 en 3 | Behoeft geen implementatie | |||
BIJLAGE | ||||
DEEL A | ||||
1 | Behoeft geen implementatie | |||
2 | Behoeft geen implementatie, volgt uit art. 5, eerste lid, van de wet | |||
3 | Artikelen 17 en 21 | Artikel 38, tweede lid, onderdeel a | ||
4 | Artikelen 17 en 21 | Artikel 38, tweede lid, onderdeel b | ||
5 | Artikelen 17 en 21 | Artikel 38, tweede lid, onderdeel c | ||
6 | Artikelen 17 en 21 | Artikel 38, eerste lid, onderdeel d, onder 1° | ||
7 | Artikelen 17 en 21 | Artikel 38, derde lid | ||
8 | Artikelen 21 en 22 | Zie Nota van Toelichting bij besluit, artikelsgewijs. | ||
9 | Artikelen 17 en 21 | Artikel 39, aanhef in samenhang met onderdeel b | ||
DEEL B | Artikel 21 | Artikel 37 | Verwijzing naar de bijlage, deel B |
Richtlijn nr. 95/53/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 1995 tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiële controles op het gebied van diervoeding (PbEG L 265).
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikel 1 | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 2, eerste lid, onderdeel a | Behoeft geen implementatie; in artikel 89, onderdeel a, van de regeling zijn de eisen aangewezen waarop wordt gecontroleerd. Deze omvatten de in artikel 2, onderdeel a, genoemde richtlijnen. | |||
Artikel 2, eerste lid, onderdeel b | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 2, eerste lid, onderdeel c | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 2, eerste lid, onderdeel d | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 2, eerste lid, onderdeel e | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 2, eerste lid, onderdeel f | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 2, eerste lid, onderdeel g | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 2, eerste lid, onderdeel h | Artikel 1, tweede lid | |||
Artikel 2, tweede lid | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 3 | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 4 | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 4bis | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 5 | Artikel 16, tweede lid | Artikelen 82, eerste lid, onderdeel a, en 84 | Gedeeltelijk uitvoering | |
Artikel 6 | Artikel 16, tweede lid | Artikel 83 | ||
Artikel 7 | Artikel 16, tweede lid | Artikel 84 | Gedeeltelijk uitvoering | |
Artikel 8, eerste lid | artikelen 16, eerste en tweede lid en 27, eerste lid, onderdeel a | Maatregelen | ||
Artikel 8, tweede lid | Artikel 27, eerste lid | Maatregelen | ||
Artikel 8, derde lid | Artikel 27, eerste lid | |||
Artikel 9, eerste lid | Artikel 16, tweede lid | Artikel 86, eerste lid | ||
Artikel 9, tweede lid | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 9bis | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 9ter | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 10 | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 11 | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 12 | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 13, eerste lid | Artikel 26, eerste lid | Maatregelen | ||
Artikel 13, tweede lid | Artikel 26, derde lid | |||
Artikel 14 | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikelen 15–15ter | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 16 | Artikel 18 | Voorzover bevoegdheid binnentreden woning; bevoegdheid is verder geregeld in art. 5:15 Algemene wet bestuursrecht | ||
Artikel 16bis | Artikel 32 | Artikel 105 | ||
Artikelen 16ter–17 | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 17bis | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 18, eerste lid | Artikel 19 | Artikel 107 | ||
Artikel 18, tweede lid | Artikel 23 | Artikel 99 | ||
Artikel 18, derde lid | Artikel 24 | |||
Artikel 18, vierde lid | Behoeft geen implementatie | |||
Artikelen 19–26 | Behoeft geen implementatie |
Richtlijn nr. 95/69/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1995 houdende vaststelling van de voorwaarden en bepalingen voor de erkenning en de registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding en tot wijziging van de Richtlijnen 70/524/EEG, 74/63/EEG, 79/373/EEG en 82/471/EEG (PbEG L 332).
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikel 1, eerste en tweede lid | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 1, derde lid, onderdeel a | Artikel 1, tweede lid | Artikel 27 | ||
Artikel 1, derde lid, onderdeel b | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikel 48, onderdeel a | |
Artikel 1, derde lid, onderdeel c | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikel 48, onderdeel b | |
Artikel 1, vierde lid | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 2, eerste lid | Artikel 10, eerste lid | |||
Artikel 2, tweede lid, onderdeel a | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikelen 50, 51 en 57, eerste lid | |
Artikel 2, tweede lid, onderdeel b | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikelen 52 en 57, tweede lid | |
Artikel 2, tweede lid, onderdeel c | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikelen 53 en 57, derde lid | |
Artikel 2, tweede lid, onderdeel d | Behoeft geen implementatie na invoering ‘wegmengverbod’ in artikel 5 van richtlijn nr. 2002/32/EG | |||
Artikel 2, tweede lid, onderdeel e | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikelen 53 en 57, derde en vierde lid | |
Artikel 2, tweede lid, onderdeel f | Behoeft geen implementatie na invoering ‘wegmengverbod’ in artikel 5 van richtlijn nr. 2002/32/EG | |||
Artikel 2, derde lid, eerste gedachtestreep | Artikel 14 | |||
Artikel 2, derde lid, tweede gedachtestreep | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 3, eerste lid, eerste alinea | Artikel 10, eerste lid | |||
Artikel 3, eerste lid, tweede alinea | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikelen 50, 51, en 58 | |
Artikel 3, tweede lid, eerste gedachtestreep | Artikel 14 | |||
Artikel 3, tweede lid, tweede gedachtestreep | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 4, eerste lid | Artikel 12 | Artikelen 60, eerste lid, en 61, eerste lid | ||
Artikel 4, tweede lid | Behoeft geen implementatie (uitgewerkt) | |||
Artikel 5, eerste lid, eerste alinea | Artikelen 12 en 15, tweede lid | Artikelen 63 en 64, eerste lid | ||
Artikel 5, eerste lid, tweede alinea | Artikel 12 | Artikel 66 | ||
Artikel 5, tweede lid | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 6 | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 7, eerste lid | Artikel 10, eerste lid | |||
Artikel 7, tweede lid, onderdeel a | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikelen 54 en 59, eerste lid | |
Artikel 7, tweede lid, onderdeel b | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikelen 55 en 59, eerste lid | |
Artikel 7, tweede lid, onderdeel c | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikelen 56 en 59, eerste lid | |
Artikel 7, tweede lid, onderdeel d | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikelen 56 en 59, eerste lid | |
Artikel 7, derde lid | Artikel 12 | Artikel 64, tweede lid | ||
Artikel 7, vierde lid, eerste gedachtestreep | Artikel 14 | |||
Artikel 7, vierde lid, tweede gedachtestreep | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 8, eerste lid | Artikel 11 | Artikel 27 | Artikelen 54, 55 en 59, tweede lid | |
Artikel 8, tweede lid | Artikel 12 | Artikel 64, tweede lid | ||
Artikel 8, derde lid, eerste gedachtestreep | Artikel 14 | |||
Artikel 8, derde lid, tweede gedachtestreep | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 9, eerste lid | Artikel 12 | Artikel 60, eerste lid | ||
Artikel 9, tweede lid | Behoeft geen implementatie (uitgewerkt) | |||
Artikel 10, eerste lid | Artikel 15, tweede lid | Artikel 63 | ||
Artikel 10, tweede lid | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 11 | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikel 12 | Artikel 12 | Artikel 65 | ||
Artikel 13 | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikelen 14-23 | Behoeft geen implementatie | |||
BIJLAGE | ||||
Hoofdstuk I.1.a | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikelen 50 en 51 | |
Hoofdstuk I.1.b | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikel 57, eerste lid | Verwijzing naar bijlage |
Hoofdstuk I.2.a | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikel 52 | |
Hoofdstuk I.2.b | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikelen 57, tweede lid, en 58 | Verwijzing naar bijlage |
Hoofdstuk I.3.a | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikel 53 | |
Hoofdstuk I.3.b | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikel 57, derde lid | Verwijzing naar bijlage |
Hoofdstuk II.a | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikel 55 | |
Hoofdstuk II.b | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikel 56 | |
Hoofdstuk II.c | Artikel 11, eerste lid | Artikel 27 | Artikel 59, eerste en tweede lid | Verwijzing naar bijlage |
Richtlijn nr. 96/25/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 april 1996 betreffende het verkeer en het gebruik van voedermiddelen, tot wijziging van de Richtlijnen 70/524/EEG, 74/63/EEG, 82/471/EEG en 93/74/EEG, en tot intrekking van Richtlijn 77/101/EEG (PbEG L 125), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn nr. 2001/46/EG.
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikel 1 | Behoeft geen implementatie | |||
Àrtikel 2, onderdeel a | Vgl. artikel 1, eerste lid, onderdeel c | |||
Artikel 2, onderdeel b | Vgl. artikel 1, tweede lid | |||
Artikel 3 | Artikel 2, eerste lid | |||
Artikel 4 | Zie verder in deze tabel bij de bepalingen van deel A | |||
Artikel 5, eerste lid, eerste alinea | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikelen 7 en 8 | ||
Artikel 5, eerste lid, onderdeel a | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 6, onderdeel a | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel b | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 6, onderdeel b | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel c | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 7, onderdeel c, onder 1° | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel d | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 7, onderdeel c, onder 2° | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel e | Zie verder in deze tabel bij de bepalingen van deel A | |||
Artikel 5, eerste lid, onderdeel f | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 6, onderdeel c | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel g | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 8 | |
Artikel 5, eerste lid, onderdeel h | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 8 | |
Artikel 5, tweede lid | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 14 | |
Artikel 5, derde lid | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 10 | ||
Artikel 5, vierde lid | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 9 | ||
Artikel 5, vijfde lid | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 11 | ||
Artikel 6, eerste lid | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 12 | |
Artikel 6, tweede lid | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 13 | |
Artikel 6, derde lid, onderdeel a | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 9 | |
Artikel 6, derde lid, onderdeel b | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 11 | |
Artikel 6, vierde lid | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 7, eerste lid | Artikel 4, eerste lid, onderdelen b en d | Artikel 2 | Artikel 5 | |
Artikel 7, tweede lid | Artikel 4, eerste lid, onderdelen b en d | Artikel 3, eerste lid | ||
Artikel 8 | Heeft na inwerkingtreding van richtlijn nr. 2002/32/EG geen functie meer in de praktijk (verbod op ‘wegmengen’ van verontreinigde diervoeders) | |||
Artikel 9 | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 25 | ||
Artikelen 10-20 | Behoeven geen implementatie | |||
BIJLAGE | ||||
DEEL A | ||||
I | Behoeft geen implementatie | |||
II, onder 1 | Artikel 4, eerste lid, onderdeel b | Artikel 4 | ||
II, onder 2, aanhef | Artikel 4, eerste lid, onderdeel b | Artikel 5 | ||
II, onder 2, onderdelen a en b | Artikel 4, eerste lid, onderdeel b | Artikel 1, onderdeel c, en artikel 5 | ||
II, onder 3 | Artikel 4, eerste lid, onderdeel b | Artikelen 2, 4, tweede lid, en 5 | ||
III | Artikel 4, eerste lid, onderdelen b en d | Artikelen 2 en 7 | Artikel 5, tweede lid | Verwijzing naar de bijlage |
IV | Artikel 4, eerste lid, onderdeel b | Artikel 2 | Artikel 5, tweede lid | Verwijzing naar de bijlage |
V, eerste lid | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikelen 2 en 7 | Artikel 5, tweede lid | Verwijzing naar de bijlage |
V, tweede lid | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 7, onderdeel a | |
V, derde lid | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 7, onderdeel b | |
VI, eerste alinea en gedachtestrepen | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 7, onderdelen d en e | |
VI, tweede alinea | Artikel 4, eerste lid, onderdeel b | Artikel 6 | ||
VII | Behoeft geen implementatie | |||
VIII | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikelen 6,onderdeel d, en 10 | |
DEEL B | Artikel 4, eerste lid, onderdelen b en d | Artikelen 2 en 7 | Artikelen 5 en 7, onderdeel c, onder 1° | Verwijzing naar de bijlage |
DEEL C | ||||
Eerste alinea | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 6, onderdeel b | |
Tweede alinea | Artikel 4, eerste lid, onderdelen b en d | Artikel 3 | ||
Tabel | Artikel 4, eerste lid, onderdeel d | Artikel 7 | Artikel 7, onderdeel c, onder 2° | Verwijzing naar de bijlage |
Richtlijn nr. 98/51/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 9 juli 1998 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 95/69/EG van de Raad houdende vaststelling van de voorwaarden en bepalingen voor de erkenning en de registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding (PbEG L 208).
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikelen 1–5 | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 6, eerste en tweede lid | Artikel 16, tweede lid | Artikel 87 | ||
Artikel 6, derde lid | Behoeft geen implementatie (uitgewerkt) | |||
Artikel 6, vierde lid | Artikel 16, eerste en tweede lid | |||
Artikelen 7–9 | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikelen 10 en 11 | Behoeft geen implementatie | |||
BIJLAGE | Behoeft geen implementatie (uitvoering) |
Richtlijn nr. 98/68/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 september 1998 tot vaststelling van het in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 95/53/EG van de Raad bedoelde modeldocument en van controlevoorschriften bij de invoer van diervoeder uit derde landen in de Gemeenschap (PbEG L 261).
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikel 1 | Artikel 16, tweede lid | Artikel 86, tweede lid | ||
Artikel 2, eerste lid | Artikel 16, tweede lid | Artikel 86, eerste lid | ||
Artikel 2, tweede lid | Artikel 16, tweede lid | Artikel 86, derde lid | ||
Artikel 2, derde lid | Artikel 16, tweede lid | Artikel 82, eerste lid, onderdeel b, en derde lid | ||
Artikel 2, vierde lid | Behoeft geen implementatie (uitvoering) | |||
Artikelen 3–5 | Behoeven geen implementatie |
Richtlijn nr. 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG L 140).
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikel 1 | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 2, onderdeel a | Artikel 1, eerste lid, onderdeel b | |||
Artikel 2, onderdeel b | Artikel 1, eerste lid, onderdeel c | |||
Artikel 2, onderdeel c | Artikel 1, eerste lid, onderdeel e | |||
Artikel 2, onderdeel d | Artikel 1, eerste lid, onderdeel f | |||
Artikel 2, onderdeel e | Artikel 1, eerste lid, onderdeel d | |||
Artikel 2, onderdeel f | Artikel 1, onderdeel f | Artikel 1, onderdeel f | ||
Artikel 2, onderdeel g | Artikel 1, onderdeel e | Artikel 1, onderdeel e | ||
Artikel 2, onderdeel h | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 2, onderdeel i | Artikel 1, onderdeel d | Artikel 1, onderdeel d | ||
Artikel 2, onderdeel j | Artikel 1, eerste lid, onderdeel h | |||
Artikel 2, onderdeel k | Artikel 1, tweede lid | |||
Artikel 2, onderdeel l | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 3, eerste lid | Artikelen 2, eerste lid, onderdelen a en b, 16, eerste en tweede lid | Artikel 82, onderdeel a | ||
Artikel 3, tweede lid | Artikel 2, tweede lid, aanhef in samenhang met onderdeel b | Artikel 2, eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel a | ||
Artikel 4, eerste lid | Artikel 2, tweede lid, aanhef in samenhang met onderdeel b | Artikel 2, eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel a | Volgt uit verwijzing naar de bijlage bij de richtlijn | |
Artikel 4, tweede lid | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 5 | Artikel 42 | Dit artikel voorziet in het vervallen van de mogelijkheid uit artikel 2 van de wet om diervoeders met te hoge gehalten aan ongewenste stoffen door bepaalde bereiders te laten verwerken | ||
Artikel 6 | Artikel 3 | |||
Artikelen 7–17 | Behoeven geen implementatie | |||
BIJLAGE I | Artikel 2, eerste lid, aanhef in samenhang met onderdeel a | Verwijzing naar de bijlage | ||
BIJLAGEN II en III | Behoeven geen implementatie |
Beschikking nr. 2004/217/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 maart 2004 tot goedkeuring van een lijst van materialen waarvan het verkeer en het gebruik in de diervoeding is verboden (PbEU L 67).
Richtlijn | Kaderwet diervoeders | Besluit diervoeders | Regeling diervoeders | Bijzonderheden |
---|---|---|---|---|
Artikel 1 | Behoeft geen implementatie | |||
Artikel 2 | Artikel 3 | Artikel 4 | ||
Artikelen 3–4 | Behoeven geen implementatie |
Stcrt. 1994, 208; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 13 juli 2004 (Stcrt. 138).
Stcrt. 1993, 99; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 11 december 2002 (Stcrt. 242).
Stcrt. 2001, 25.
Stcrt. 2001, 212; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 6 april 2004 (Stcrt. 72).
Stcrt. 1998, 151; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 4 juli 2003 (Stcrt. 128).
Stcrt. 1998, 151; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 11 december 2002 (Stcrt. 242).
Stcrt. 2001, 28.
Stcrt. 2000, 15; gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 maart 2003 (Stcrt. 54).
Stcrt. 2004, 32.
Stcrt. 2000, 239; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 29 augustus 2003 (Stcrt. 171).
Stcrt. 1987, 134.
Stcrt. 1999, 113.
Stcrt. 1999, 37; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 21 december 2000 (Stcrt. 249).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2004-193-p13-SC66821.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.