Regeling nationale en bovenregionale recherche

Regeling van 15 januari 2004, nr. EA2003/86484, DGOOV/Pol/BJZ, houdende de organisatie van de nationale en bovenregionale recherche en bepalingen over de samenwerking tussen de nationale en bovenregionale recherche en de regionale politiekorpsen

De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie,

Gelet op de artikelen 46 en 48 van de Politiewet 1993;

Besluiten:

Paragraaf 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. ministers: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Justitie;

b. DNR: de Dienst Nationale Recherche van het Korps landelijke politiediensten, bedoeld in artikel 3;

c. bovenregionale recherche: een vast rechercheteam waarvan het interregionale fraudeteam onderdeel uitmaakt, als bedoeld in artikel 7;

d. samenwerkingsgebieden: gebieden van de samenwerkende regio’s, zoals opgenomen in bijlage I;

e. centrumkorps: het regionale politiekorps, waar een bovenregionaal rechercheteam als bedoeld in artikel 7 beheersmatig is ondergebracht;

f. hoofdofficier van Justitie van het centrumkorps: de hoofdofficier van Justitie van het arrondissement waarin het centrumkorps is gelegen;

g. horizontale fraude: fraude in het particuliere geld- en goederenverkeer, met een particuliere partij als benadeelde;

h. aandachtsgebieden: het geheel van delictsoorten of clusters van delictsoorten, dadergroepen, aanpakstrategieën of geografische gebieden waarop de activiteiten van de DNR kunnen worden gericht;

i. taakaccent: gebied binnen de horizontale fraude, waarop expertise wordt ontwikkeld door een Bovenregionaal rechercheteam;

j. bovenregionaal rechercheoverleg (BRO): het overlegorgaan bedoeld in artikel 9.

Paragraaf 2

Beleidsprogramma georganiseerde criminaliteit

Artikel 2

Vaststelling beleidsprogramma

1. Het Korps landelijke politiediensten stelt in opdracht van het College van procureurs-generaal tweejaarlijks een nationaal dreigingsbeeld op ten behoeve van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

2. Het College van procureurs-generaal stelt in opdracht van de minister van Justitie tweejaarlijks een beleidsprogramma op voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

3. De ministers stellen, mede op basis van het beleidsprogramma als bedoeld in het tweede lid, gezamenlijk, tweejaarlijks de hoofdlijnen van het beleid met betrekking tot de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit vast.

Paragraaf 3

Instelling, taak en sturing Dienst Nationale Recherche

Artikel 3

Instelling Dienst Nationale Recherche

Er is een DNR die als afzonderlijke en herkenbare organisatorische en bedrijfsmatige eenheid deel uitmaakt van het Korps landelijke politiediensten en onder gezag staat van de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket.

Artikel 4

Vaststellen, aandachtsgebieden en criteria voor de toedeling van opsporingsonderzoeken

1. De hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket stelt in opdracht van het College van procureurs-generaal ter uitvoering van het beleidsprogramma tweejaarlijks een plan van aanpak op voor de bestrijding door de DNR van de zware georganiseerde criminaliteit.

2. In het plan van aanpak, bedoeld in het eerste lid, worden de aandachtsgebieden voor de DNR bepaald, alsmede de criteria voor de toedeling van onderzoeken aan de DNR.

Artikel 5

Taak Dienst Nationale Recherche

De DNR heeft tot taak:

a. het binnen vooraf bepaalde aandachtsgebieden verrichten van onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit die naar aard of organisatie een landelijk of internationaal karakter hebben en die de rechtsstaat in ernstige mate bedreigen.

b. het afhandelen van gecompliceerde internationale rechtshulpverzoeken op de aandachtsgebieden van de DNR en van gecompliceerde rechtshulpverzoeken die niet zijn terug te brengen op een specifieke regio of opsporingsinstantie;

c. het verrichten van onderzoeken van nationaal belang zoals die door het College van procureurs-generaal als zodanig zijn aangewezen en die naar aard of methodiek aansluiten bij de dienst;

d. het leveren van capaciteit ten behoeve van internationale samenwerkingsverbanden;

e. het vervullen van een landelijke expertisefunctie op de voor de DNR vastgestelde aandachtsgebieden, ten behoeve van het opstellen van criminaliteitsbeeldanalyses en het nationaal dreigingsbeeld alsmede het vervullen van deze functie ter ondersteuning van de bestrijding en voorkoming van zware en georganiseerde criminaliteit en van de operationele onderzoeken van de dienst en andere opsporingseenheden;

f. de bestrijding van de productie en verspreiding van XTC, de bestrijding van terrorisme en het verrichten van onderzoeken naar oorlogsmisdrijven.

Artikel 6

Huisvesting van de DNR

De DNR wordt, naast een centrale vestiging, gedeconcentreerd gehuisvest binnen de samenwerkingsgebieden, genoemd in bijlage I. Wijzigingen worden ter vaststelling voorgelegd aan de ministers.

Paragraaf 4

Instelling, taak en sturing bovenregionale recherche

Artikel 7

Instelling bovenregionale recherche

1. Binnen de in bijlage I genoemde samenwerkingsgebieden wordt bovenregionale recherche ingesteld. De binnen een samenwerkingsgebied betrokken korpsen vormen een bovenregionaal rechercheteam, dat als herkenbare organisatorische en bedrijfsmatige eenheid deel uit maakt van het centrumkorps.

2. Een bovenregionaal rechercheteam staat onder gezag van de hoofdofficier van justitie van het centrumkorps.

Artikel 8

Taak bovenregionale recherche

De bovenregionale recherche heeft tot taak:

a. het verrichten van tactische en financiële opsporingsonderzoeken, alsmede het afhandelen van internationale rechtshulpverzoeken, naar vormen van middencriminaliteit die criminele groeperingen betreffen die in verschillende politieregio’s actief zijn of criminele verschijnselen betreffen die zich in samenhang voordoen in het gehele land en de regionale recherchedienst van een politiekorps gedurende te lange tijd te zwaar zouden belasten;

b. het verrichten van zware en middelzware opsporingsonderzoeken, alsmede het afhandelen van internationale rechtshulpverzoeken, naar horizontale fraude in het samenwerkingsgebied of binnen het toegewezen taakaccent;

c. het vervullen van een expertisefunctie op het gebied van horizontale fraude en financieel rechercheren;

d. het in stand houden van een fraudemeldpunt op het aangewezen taakaccent.

Artikel 9

Bovenregionaal rechercheoverleg

1. Er is een bovenregionaal rechercheoverleg (BRO) dat onderzoeken toewijst aan de bovenregionale rechercheteams, taakaccenten toewijst en zorgdraagt voor inzicht in de aanpak van alsmede de beleidsmatige en beheersmatige afstemming met betrekking tot de uitoefening van de taak als bedoeld in artikel 8, door de bovenregionale rechercheteams.

2. Het BRO bestaat uit twee (fungerend)hoofdofficieren van justitie van arrondissementsparketten, twee korpsbeheerders van regionale politiekorpsen, alsmede twee korpschefs van regionale politiekorpsen. De leden van het BRO worden benoemd door de ministers. De korpsbeheerders en de korpschefs worden voorgedragen uit de kringen van de korpsbeheerders respectievelijk de korpschefs.

3. Eén van de (fungerend) hoofdofficieren van justitie treedt op als voorzitter van het BRO.

4. De voorzitter van het BRO doet jaarlijks namens het BRO verslag aan de ministers over de werkzaamheden van het bovenregionaal rechercheoverleg. Het verslag wordt toegezonden aan de korpsbeheerders van de centrumkorpsen.

Artikel 10

Bekostiging bovenregionale recherche

1. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt jaarlijks het budget ten behoeve van de bovenregionale rechercheteams vast.

2. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt krachtens artikel 3, eerste lid, van het Besluit financiën regionale politiekorpsen, beschikbaar gesteld aan de centrumkorpsen onder de voorwaarde dat overeenkomstig deze regeling en de toewijzing van onderzoeken en taakaccenten door het BRO als bedoeld in artikel 9 wordt gehandeld.

3. De korpsbeheerder van een centrumkorps alsmede het regionale college van de desbetreffende regio maken bij het opstellen van de stukken, bedoeld in artikel 28 van de Politiewet 1993 onderscheidenlijk bij het vaststellen van de stukken, bedoeld in artikel 31 van de Politiewet 1993, een onderscheid tussen de bovenregionale recherche en de overige onderdelen van het korps.

Artikel 11

Huisvesting

De bovenregionale rechercheteams kunnen binnen het samenwerkingsgebied gedeconcentreerd worden gehuisvest. De korpsbeheerder van het centrumkorps stelt, in overeenstemming met de hoofdofficier van justitie van het centrumkorps, de vestigingsplaats(en) van het bovenregionale rechercheteam vast, gehoord de korpsbeheerders van de korpsen alsmede de hoofdofficieren van justitie van de parketten behorend tot het samenwerkingsgebied.

Paragraaf 5

Afstemming tussen de nationale recherche en bovenregionale recherche alsmede samenwerking met regionale politiekorpsen

Artikel 12

Overleg driehoek Korps landelijke politiediensten – BRO

1. De korpsbeheerder van het Korps landelijke politiediensten, de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket en de korpschef van het Korps landelijke politiediensten voeren regelmatig overleg met het BRO.

2. De voorzitter van het BRO doet jaarlijks verslag aan de ministers van de resultaten van de in dit artikel bedoelde overleggen.

Artikel 13

Personeel

De korpsbeheerders van het Korps landelijke politiediensten, de centrumkorpsen en de overige regionale politiekorpsen maken afspraken over het te voeren personeelsbeleid voor het personeel dat te werk wordt gesteld bij de DNR respectievelijk de bovenregionale rechercheteams.

Artikel 14

Beheersmatige samenwerking en operationele samenwerking

De korpsbeheerders van het Korps landelijke politiediensten en van de centrumkorpsen maken afspraken over beheersmatige en operationele samenwerking.

Artikel 15

Informatiehuishouding

Ten behoeve van de ontwikkeling van het nationaal dreigingsbeeld, als bedoeld in artikel 2, alsmede van de taakuitvoering van de DNR en de bovenregionale recherche leveren de regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten informatie aan bij de Dienst Nationale Rechercheinformatie van het Korps landelijke politiediensten volgens door de ministers vastgestelde eisen.

Paragraaf 6

Overgangsbepalingen

Artikel 16

Financiering DNR en bovenregionale recherche

1. Het budget van de DNR wordt per 1 januari 2004 gebaseerd op tenminste het aantal budgetverdeeleenheden zoals dat in de krachtens art. 2, achtste lid, Besluit financiën regionale politiekorpsen, vastgestelde circulaire voor het jaar 2003 is toegekend ten behoeve van de kernteams als bedoeld in de Regeling kernteams, het Landelijk Rechercheteam, bedoeld in de Regeling landelijk rechercheteam, alsmede van de teams en units als bedoeld in bijlage II, vermenigvuldigd met het normbedrag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Besluit financiën regionale politiekorpsen, vermeerderd met het aan het Korps landelijke politiediensten toegekende budget ten behoeve van NOVO en terrorismebestrijding.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 10 is het budget van elk van de bovenregionale rechercheteams voor het jaar 2004 bepaald op 1% van de budgetverdeeleenheden die op grond van artikel 2, tweede lid, Besluit financiën regionale politiekorpsen zijn toegekend aan de tot de samenwerkingsgebieden behorende regionale politiekorpsen vermenigvuldigd met het normbedrag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Besluit financiën regionale politiekorpsen, vermeerderd met het aantal budgetverdeeleenheden ten behoeve van de binnen de respectieve samenwerkingsgebieden opererende interregionale fraudeteams, zoals dat is vastgesteld voor het jaar 2003 in de krachtens artikel 2, achtste lid, vastgestelde circulaire, vermenigvuldigd met het normbedrag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Besluit financiën regionale politie.

Artikel 17

De aandachtsgebieden/ werkzaamheden teams

Tot het moment dat het College van procureurs-generaal op basis van het beleidsprogramma als bedoeld in artikel 4, tweede lid, de aandachtsgebieden van de DNR heeft vastgesteld, heeft de DNR de aandachtsgebieden en werkzaamheden zoals deze in 2003 waren vastgesteld voor de kernteams als bedoeld in de Regeling kernteams, voor het Landelijk rechercheteam als bedoeld in de Regeling landelijk rechercheteam, alsmede de teams en units als bedoeld in bijlage II, aangevuld met het onderdeel terreur en het Nationaal onderzoeksteam voor oorlogsmisdrijven van de Dienst Recherche Onderzoeken van het Korps landelijke politiediensten.

Artikel 18

Intrekken div. regelingen

De Regeling kernteams en de Regeling landelijk rechercheteam worden ingetrokken.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2004.

Artikel 20

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling nationale en bovenregionale recherche.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W. Remkes.De Minister van Justitie, J.P.H. Donner.

Bijlage I

Indeling samenwerkingsgebieden en aanwijzing centrumkorpsen

Tot het samenwerkingsgebied, behorend bij centrumkorps IJsselland, behoren de volgende politieregio’s:

Groningen

Fryslân

Drenthe

IJsselland

Twente

Noord- en Oost-Gelderland

Gelderland-Midden

Gelderland-Zuid

Flevoland

Tot het samenwerkingsgebied, behorend bij centrumkorps Kennemerland, behoren de volgende politieregio’s:

Utrecht

Noord-Holland Noord

Zaanstreek-Waterland

Kennemerland

Tot het samenwerkingsgebied, behorend bij centrumkorps Amsterdam-Amstelland, behoren de volgende politieregio’s:

Amsterdam-Amstelland

Gooi- en Vechtstreek

Tot het samenwerkingsgebied, behorend bij centrumkorps Haaglanden, behoren de volgende politieregio’s:

Haaglanden

Hollands Midden

Tot het samenwerkingsgebied, behorend bij centrumkorps Rotterdam-Rijnmond, behoren de volgende politieregio’s:

Rotterdam-Rijnmond

Zuid-Holland-Zuid

Tot het samenwerkingsgebied, behorend bij centrumkorps Brabant Zuidoost, behoren de volgende politieregio’s:

Zeeland

Midden- en West-Brabant

Brabant-Noord

Brabant-Zuid-Oost

Limburg-Noord

Limburg-Zuid

Bijlage II

A. Unit Synthetische Drugs, zoals ingesteld bij Convenant landelijke Unit Synthetische Drugs d.d. 1 september 1997;

B. Unit Mensensmokkel, zoals ingesteld bij Convenant Unit Mensensmokkel, inwerking getreden d.d. 1 december 1998;

C. XTC-teams zoals ingesteld bij de korpsen IJsselland, Amsterdam-Amstelland, Rotterdam-Rijnmond, Haaglanden en Brabant-Zuid-Oost.

Toelichting

Inleiding

De vorming van de Dienst Nationale Recherche (DNR), onderdeel van het Korps landelijke politiediensten (KLPD), en van de bovenregionale rechercheteams (BRT’s) vloeit voort uit de in de kabinetsnota ‘Naar een veiliger samenleving’ aangekondigde plannen om te komen tot bundeling van recherchecapaciteit en de verbetering van de aanpak van de regio-overstijgende vormen van middelzware criminaliteit.

In de brief d.d. 28 november 2002 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2002–2003, 28 250, nr. 4) is aangegeven op welke wijze deze plannen verwezenlijkt worden.

De regeling geeft een uitwerking aan de taken en aandachtsgebieden alsmede de aansturing van de te onderscheiden recherche-eenheden. Tevens biedt de regeling de grondslag voor de organisatorische inbedding van de DNR binnen het KLPD en van de BRT’s. Deze BRT’s worden gevormd door de binnen zes ‘samenwerkingsgebieden’ samenwerkende regionale politiekorpsen en worden beheersmatig ondergebracht bij de zogenoemde ‘centrumkorpsen’. Tenslotte geeft de regeling uitwerking aan beheersmatige aspecten van de DNR van en de BRT’s.

Met de brief van 28 november 2002 is een basis neergelegd voor een recherchestructuur in Nederland op drie niveaus, regionaal, bovenregionaal en nationaal, die uit te breiden is naar meerdere vormen van opsporing. Deze regeling zal in voorkomende gevallen hierop worden aangepast.

Aanpak georganiseerde criminaliteit

De Dienst Nationale Recherche Informatie (DNRI) van het KLPD stelt eens in de twee jaar het Nationaal Dreigingsbeeld Georganiseerde Criminaliteit op. Dit Nationaal Dreigingsbeeld omvat in ieder geval de criminaliteitsbeeldanalyses (CBA’s) op het gebied van de zware, georganiseerde criminaliteit en een analyse van de in Nederland opererende criminele samenwerkingsverbanden. Hiermee wordt een totaaloverzicht verkregen van de zware en georganiseerde criminaliteit in Nederland.

Teneinde dit Nationaal Dreigingsbeeld te kunnen maken krijgt de DNRI informatie aangeleverd van de regiokorpsen, de DNR en de BRT’s. In de regeling is bepaald dat de ministers het soort informatie en de wijze waarop deze wordt aangeleverd in een informatieprotocol vastleggen. Het Nationaal Dreigingsbeeld levert een inhoudelijke bijdrage aan de strategische besluitvorming op nationaal niveau. Het Nationaal Dreigingsbeeld vormt de basis voor het beleidsprogramma dat het College van procureurs-generaal tweejaarlijks in opdracht van de minister van Justitie opstelt op het gebied van de georganiseerde criminaliteit. In dit beleidsprogramma worden beleidsprioriteiten voorgesteld in de aanpak en bestrijding van de zware georganiseerde criminaliteit op strategisch nationaal niveau. Mede op basis van het beleidsprogramma van het College van procureurs-generaal stellen de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een beleidsreactie op. In die beleidsreactie worden naast de beleidslijnen op repressief gebied ook beleidslijnen betreffende de bestuurlijke aanpak van de bestrijding van de criminaliteit uiteengezet. De hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket stelt op basis van het beleidsprogramma en de -reactie, een door het College van procureurs-generaal vast te stellen plan van aanpak op voor de DNR, waarin ook de aandachtsgebieden voor de DNR worden toegewezen en de inzetcriteria worden bepaald.

Nationale recherche

Instelling Dienst Nationale Recherche

De DNR komt tegemoet aan de wens om de bestrijding van de zware georganiseerde criminaliteit meer integraal aan te pakken, de gezagslijnen korter te maken en tot eenduidig beheer te komen. De DNR wordt daartoe als een afzonderlijke, herkenbare en bedrijfsmatige eenheid binnen het KLPD gepositioneerd. De DNR waarin opgaan de voormalige zes kernteams, ingesteld op basis van de Regeling kernteams, het Landelijk Recherche Team (LRT), ingesteld op basis van de Regeling LRT en onderdeel van het KLPD, de Unit Synthetische Drugs, ingesteld op basis van het Convenant landelijke Unit Synthetische Drugs d.d. 1 september 1997, de Unit Mensensmokkel, ingesteld op basis van het convenant Unit Mensensmokkel, in werking getreden op 1 december 1998) en de XTC-teams, ingesteld n.a.v. de nota ‘Samenspannen tegen XTC’ (Kamerstukken II, 2000–2001, 23760, nr. 14) bij de korpsen IJsselland, Amsterdam-Amstelland, Rotterdam-Rijnmond, Haaglanden en Brabant-Zuid-Oost, wordt beheersmatig ondergebracht bij het KLPD. Ook worden aan de DNR enkele onderdelen (terreur en het Nationaal onderzoeksteam voor oorlogsmisdrijven ‘NOVO’) van de Dienst Rechercheonderzoeken van het KLPD toegevoegd.

De hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket en de korpsbeheerder KLPD, die beiden deel uitmaken van de KLPD-driehoek, zijn verantwoordelijk voor respectievelijk het gezag en beheer over de DNR. Vanzelfsprekend zullen zij, analoog aan in de Politiewet 1993 vastgelegde driehoeksoverleg tussen officier van Justitie, korpsbeheerder en korpschef, periodiek tezamen met de korpschef overleggen over onder meer de uitgevoerde en uit te voeren onderzoeken alsmede de beheersmatige implicaties daarvan.

Taken Dienst Nationale Recherche

De hoofdtaak van de DNR is het op nationaal niveau bestrijden van zware georganiseerde criminaliteit. Daartoe richt de DNR zich primair op het verrichten van opsporingsonderzoek. De specifieke taken van de DNR zullen binnen de in het plan van aanpak voorgeschreven aandachtsgebieden liggen. Dit zullen opsporingsonderzoeken zijn naar strafbare feiten waarvan de bestrijding op nationaal of internationaal niveau dient plaats te vinden. Van (zware) georganiseerde criminaliteit is sprake indien groepen, primair gericht op illegaal gewin, systematisch misdrijven plegen met ernstige gevolgen voor de samenleving en in staat zijn geweld te gebruiken of personen door corruptie uit te schakelen, onder meer om de groep af te schermen tegen gericht optreden van de overheid hiertegen. Daarnaast heeft de DNR ook een landelijke expertise functie op de aan de DNR toegekende aandachtsgebieden ten behoeve van het opstellen van criminaliteitsbeeldanalyses en het Nationaal Dreigingsbeeld alsmede het vervullen van deze functie ter ondersteuning van de bestrijding en voorkoming van zware en georganiseerde criminaliteit en van de operationele onderzoeken van de dienst en andere opsporingseenheden.

Op grond hiervan mag verwacht worden dat de DNR ook een bijdrage levert aan het voorkomen van zware, georganiseerde criminaliteit.

Voorts verricht de DNR onderzoeken van nationaal belang en heeft zij een belangrijke taak bij de afhandeling van gecompliceerde internationale rechtshulpverzoeken. Dit betreft met name rechtshulpverzoeken op de aandachtsgebieden van de DNR. Daarnaast betreft het de rechtshulpverzoeken van importantie die niet terug te brengen zijn op een specifieke regio of opsporingsinstantie. De DNR zal ook capaciteit leveren voor gemeenschappelijke onderzoeksteams (joint teams) met buitenlandse opsporingsdiensten en voor onderzoeken op verzoek van Europol en Eurojust. Overigens is dit geen exclusieve taak voor de DNR. Ook regionale politiekorpsen, de bovenregionale recherche en andere opsporingsdiensten zullen hieraan een bijdrage leveren. Criterium hierbij is de vraag wie verantwoordelijk zou zijn als het een Nederlands opsporingsonderzoek betreft. In principe is er geen verschil in competentie bij het ‘reguliere’ werk en bij het deelnemen aan joint-teams.

Een bijzondere taak van de DNR is het – in internationaal verband – optreden tegen de productie en verspreiding van XTC zoals op grond van de nota Samenspannen tegen XTC was opgedragen aan de vijf XTC-eenheden. Omdat de voormalig bij de Dienst Rechercheonderzoeken ondergebrachte capaciteit voor terreurbestrijding en voor onderzoek naar oorlogsmisdrijven wordt toegevoegd aan de DNR gaan ook de werkzaamheden van deze eenheden over naar de DNR.

In de regeling zijn deze laatste taken apart benoemd. Immers, het betreft geen aandachtsgebieden op zware, georganiseerde criminaliteit, maar taken die voortvloeien uit specifieke afspraken, waar afzonderlijke budgetten voor zijn toegekend.

Inrichting Dienst Nationale Recherche

De DNR wordt gedeconcentreerd gehuisvest in de gebieden zoals genoemd in Bijlage I bij deze regeling. Dit betekent dat de DNR wordt gevestigd in ieder samenwerkingsgebied. Voor deze deconcentratie wordt gekozen op grond van overwegingen op het gebied van informatie-uitwisseling, samenwerking met de politieregio’s, het personeelsbeleid, effectiviteit en efficiency.

Deze samenwerking met de bovenregionale recherche en de regionale politiekorpsen wordt als essentieel gezien voor een goed functioneren van het gehele complex van regionale, bovenregionale en nationale opsporing. Om deze reden wordt, met inachtneming van de verantwoordelijkheden van de korpsbeheerders, gezamenlijke huisvesting gestimuleerd.

Bovenregionale recherche

Instelling bovenregionale recherche

Gelijktijdig met de vorming van de DNR wordt bij zes zogenaamde centrumkorpsen een vaste capaciteit voor bovenregionale recherche voor de aanpak van de regio-overschrijdende middencriminaliteit en het verrichten van zware en middelzware opsporingsonderzoeken naar horizontale fraude gevormd. Op deze wijze komt capaciteit vast beschikbaar ten behoeve van de bestrijding van deze vorm van criminaliteit.

Taken bovenregionale recherche (BR)

De BR verricht opsporingsonderzoeken of handelen rechtshulpverzoeken af naar vormen van middencriminaliteit die criminele groeperingen betreffen die in verschillende regio’s actief zijn of criminele verschijnselen betreffen die zich in samenhang voordoen in het gehele land en de regionale recherchedienst van een politiekorps gedurende te lange tijd te zwaar zou belasten. Er is voor gekozen om middencriminaliteit niet verder te definiëren; de taakafbakening van de BR vloeit enerzijds voort uit de taakomschrijving van de DNR en anderzijds uit de werkzaamheden van de regionale recherche. Uitgangspunt is dat de BR zich richt op regio-overschrijdende criminaliteit. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat het niet de bedoeling is dat de BR zeer langdurige onderzoeken verricht; gedacht wordt aan onderzoeken van maximaal 6 maanden doorlooptijd.

De BR heeft tevens als taak het verrichten van zware en middelzware opsporingsonderzoeken alsmede het afhandelen van rechtshulpverzoeken, naar horizontale fraude in het samenwerkingsgebied of binnen het opgedragen taakaccent. Het gaat om de taak zoals deze eerder door de IFT’s werd verricht. Hierbij hoort ook het vervullen van de expertisefunctie op het gebied van horizontale fraude en financieel rechercheren en het in stand houden van een fraudemeldpunt op het aangewezen taakaccent.

Om er voor te zorgen dat fraudezaken de afgesproken prioriteit blijven krijgen, zullen prestatie-afspraken tussen het BRO en de BR worden gemaakt op dit gebied en dat de toewijzing van onderzoeken gerelateerd zal blijven worden aan de huidige toewijzingscriteria voor fraude.

In de regeling staan activiteiten op het gebied van tegenhouden van criminaliteit en (bestuurlijke) preventie niet apart als taak genoemd van de BR. Dit wil echter niet zeggen dat op dit gebied geen taak zou zijn weggelegd. Het op basis van in onderzoeken opgedane kennis uitbrengen van bijvoorbeeld preventie-adviezen wordt beschouwd als een normaal onderdeel van de opsporingstaak. Daarnaast houdt het vervullen van de expertisefunctie op het gebied van horizontale fraude ook in dat adviezen worden uitgebracht m.b.t. opsporing en tegenhouden van deze criminaliteitsvormen.

Bovenregionaal Rechercheoverleg (BRO)

De BR komt voort uit de regio’s en maakt daar ook deel van uit. De taakuitvoering is dan ook een uitvloeisel van regionale verantwoordelijkheden en betreft hoofdzakelijk onderzoeken die vanuit de regio’s aangeleverd worden. Het verleden heeft echter geleerd dat bepaalde onderzoeken niet als vanzelf geprioriteerd worden door de regiokorpsen terwijl er, vanuit landelijk perspectief gezien, wel degelijk redenen zijn om een dergelijk onderzoek op te pakken. Het is mede daarom gewenst dat er op landelijk niveau gecoördineerd, en zonodig gestuurd kan worden op de prioritering en zaakstoedeling. Daarnaast is het gewenst dat de bovenregionale teams zodanig uniform opereren, dat gemakkelijk overgegaan kan worden tot samenwerking. Om deze reden is er voor gekozen op deze punten landelijk te sturen.

Ten behoeve van deze landelijke sturing op de bovenregionale recherche wordt een Bovenregionaal rechercheoverleg (BRO) ingesteld. Het BRO is samengesteld uit twee (fungerend) hoofdofficieren, twee korpsbeheerders en twee korpschefs. Het BRO staat onder voorzitterschap van het openbaar ministerie. Door de samenstelling wordt de regionale betrokkenheid tot uitdrukking gebracht en komen de verschillende verantwoordelijkheden van het OM, de korpsbeheerders en de politie samen.

Het BRO is verantwoordelijk voor de landelijke sturing op de bovenregionale recherche, door het benoemen van de aan te pakken dadergroepen of delictseries en door onderzoeken toe te wijzen aan de BR. Hiertoe kan het BRO zich laten ondersteunen door één of meerdere adviserende organen, waarin de voor de desbetreffende delictsvormen benodigde expertise geborgd is. Het BRO draagt ook, onverlet de verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder van het centrumkorps t.a.v. de daar ondergebrachte eenheid bovenregionale recherche, zorg voor de beheersmatige en beleidsmatige afstemming tussen de bovenregionale teams en voor het monitoren van de taakuitoefening. Op basis van zijn procesverantwoordelijkheid bevordert het BRO dat er bij voortduring aandacht is voor deze afstemming en kan in dat verband relevante ontwikkelingen signaleren.

De beleidsmatige afstemming en de monitoring van het BRO betreft de eigen verantwoordelijkheid voor het toewijzen en prioriteren van onderzoeken.

De voorzitter van het BRO doet jaarlijks verslag aan de ministers over de werkzaamheden van het BRO. Het verslag wordt tevens toegezonden aan de korpsbeheerders van de centrumkorpsen ter bespreking in het periodieke driehoeksoverleg van het centrumkorps.

Inrichting BR

Een BRT wordt binnen het centrumkorps ingericht als één herkenbare organisatorische en bedrijfsmatige eenheid met als gevolg dat de korpsbeheerder van het centrumkorps verantwoordelijk is voor het beheer van het desbetreffende bovenregionale rechercheteam. In de jaarstukken moet het team herkenbaar en dus controleerbaar terug te vinden zijn.

Het gezag over het BR, inclusief de fraudecomponent, is belegd bij de hoofdofficier van justitie van het arrondissement waarin het centrumkorps is gelegen. De betrokken hoofdofficier kan desgewenst een officier van justitie van een ander parket mandateren om namens hem sturing te geven op een onderzoek. Voorstelbaar is dat dit omwille van capaciteitsverdeling over de parketten een officier is van een ander arrondissement. Het is ook mogelijk omwille van gewenste deskundigheid op een deelgebied een officier van justitie van het Functioneel Parket met een onderzoek te belasten. Dit zal met name het geval kunnen zijn bij de behandeling van fraude onderzoeken of – bij uitbreiding van de BRT-taken in de toekomst – bij andere delictsvormen waarvan de expertise bij het Functioneel Parket is geborgd.

Uit het feit dat het beheer van het BR is belegd bij de korpsbeheerder van het centrumkorps en het gezag over het BR bij de hoofdofficier van Justitie van het arrondissement waarin het centrumkorps is gelegen vloeit voort dat – analoog aan het reguliere driehoeksoverleg zoals dat in de Politiewet 1993 is vastgelegd – de korpsbeheerder, de hoofdofficier en de korpschef van het centrumkorps periodiek tezamen zullen overleggen over de uitgevoerde en uit te voeren onderzoeken alsmede de beheersmatige implicaties daarvan. Tevens zal de samenwerking met de regionale politiekorpsen daarbij onderwerp van gesprek zijn.

Binnen de samenwerkingsgebieden kunnen teams gedeconcentreerd gehuisvest worden, waardoor een grotere spreiding binnen het samenwerkingsgebied ontstaat. Dit vergroot de betrokkenheid van de overige regio’s in het samenwerkingsgebied. Immers, op deze wijze is het makkelijker om vanuit ieder korps personeel te leveren voor een bovenregionaal team. De huisvestingslocaties worden vastgesteld door de beheersdriehoek van het centrumkorps. Gelet op het belang van de overige regio’s en parketten in het samenwerkingsgebied, is in de regeling opgenomen dat beslissingen over huisvesting pas worden genomen nadat de betrokken korpsbeheerders en hoofdofficieren gevraagd is hun visie daarop te geven.

Het budget van de bovenregionale wordt gebaseerd op 1% van het toegekende aantal budgetverdeeleenheden (brutobasisbekostiging) van de politieregio’s in het samenwerkingsgebied waaraan de capaciteit van de binnen het samenwerkingsgebied opererende Interregionale fraudeteams (IFT’s) wordt toegevoegd. Deze BRT’s worden beheersmatig ondergebracht bij de (centrum-) korpsen IJsselland, Kennemerland, Brabant-Zuid-Oost, Amsterdam-Amstelland, Rotterdam-Rijnmond en Haaglanden.

Afstemming en samenwerking nationale en bovenregionale recherche

Met de oprichting van de DNR en de BR, dient ook geregeld te worden dat er voldoende momenten en processen zijn waarop activiteiten van beide rechercheniveaus op elkaar worden afgestemd. Deze rechercheonderdelen maken deel uit van de Nederlandse politie en dienen daarbinnen dan ook een vanzelfsprekende plek te hebben. De afstemming met de overige politiediensten wordt enerzijds vorm gegeven door de formele besluitvorming rond het toewijzen van onderzoeken aan de DNR dan wel BR, en anderzijds door afspraken over huisvesting, personeelsbeleid en de wijze waarop informatie wordt behandeld.

De driehoek KLPD en het BRO bespreken in dat verband periodiek de beleidsmatige en beheersmatige aangelegenheden. Daarnaast komen de voorzitter van het BRO en de hoofdofficier van het landelijk parket regelmatig bij elkaar om onderzoeken waarvan onduidelijk is of zij door hetzij de DNR danwel de BR moeten worden uitgevoerd aan de DNR respectievelijk de BR toe te wijzen en meer operationeel getinte aangelegenheden af te stemmen. Eventuele onduidelijkheid over de vraag op welk niveau welk onderzoek moet worden uitgevoerd, een exclusieve bevoegdheid van het openbaar ministerie, wordt dan door hen weggenomen.

Aan de samenwerking tussen de DNR, BR en de overige politiediensten wordt door middel van een aantal uitgangspunten vorm gegeven.

In de regeling is opgenomen dat de korpsbeheerder van het KLPD en de korpsbeheerders van de centrumkorpsen afspraken maken over samenwerking op het gebied van beheersmatige en operationele ondersteuning tussen de gedeconcentreerde eenheden van de DNR en de BR of andere onderdelen van de centrumkorpsen. Hierbij kan gedacht worden aan samenwerking op het gebied van huisvesting, logistiek, personeelszorg en administratieve ondersteuning maar ook kan op deze wijze de efficiënte inzet van onder meer observatieteams en arrestatieteams worden bevorderd. Eén en ander laat onverlet dat ook met andere korpsen en diensten dergelijke afspraken gemaakt kunnen worden in aanvulling op de reguliere verzoeken om bijstand op grond van de Politiewet 1993.

Daarnaast worden personeelsleden over het algemeen voor een bepaalde periode bij de DNR en de BR aangesteld. Dit uitgangspunt past bij de heersende opvattingen over functieroulatie en doorstroming. Derhalve is in deze regeling opgenomen dat tussen de betrokken korpsbeheerders afspraken gemaakt dienen te worden over het personeelsbeleid. Deze afspraken dienen in ieder geval betrekking te hebben op de politiemedewerkers die bij de DNR en de BR worden aangesteld vanuit de korpsen en na afloop van een vast te stellen termijn weer kunnen terugkeren in, bij voorkeur, recherchefuncties in hun eigen korps. Hiermee wordt niet alleen de uitwisseling van ervaringen vergemakkelijkt, maar is het ook mogelijk loopbaanpaden te bieden waarbij ervaren politiemensen behouden blijven voor het rechercheproces/werk en de door deze medewerkers opgedane kennis en ervaring zoveel mogelijk wordt benut bij terugkeer in hun eigen korps. Dit uitgangspunt vereist dat tevens afspraken worden gemaakt over het functieraster en de voor bepaalde functies vereiste opleidingen, kennis en ervaring.

Ten behoeve van zowel het vervaardigen van een Nationaal Dreigingsbeeld als ten behoeve van een goede taakuitoefening van de DNR en de BR is het van belang dat op landelijk niveau de relevante informatie beschikbaar komt. De regio’s op hun beurt zullen profiteren van het Nationaal Dreigingsbeeld alsmede van de operationele informatie afkomstig van DNR en BR bij de beleidsvorming en de uitvoering eigen onderzoeken.

Hiertoe dient de uitwisseling van informatie verder te worden verbeterd. Behalve om technische ICT-maatregelen, gaat het vooral om het gebruik van éénduidige standaards, formats en structuren voor het uitwisselen van informatie tussen alle korpsen. Vooruitlopend op de invoering van een landelijk informatiesysteem voor de politie in 2005, zullen waar nodig tijdelijke voorzieningen worden getroffen. Verder zal zo snel mogelijk een informatieprotocol worden opgesteld.

Overgangsbepalingen

In de regeling is een aantal artikelen opgenomen waarin respectievelijk de toewijzing van aandachtsgebieden en de bekostiging van DNR en BRT’s zijn geregeld. Teneinde de situatie per 1 januari 2004 vast te stellen zijn twee overgangsartikelen opgenomen. Daarnaast is bepaald dat de Regeling kernteams en de Regeling landelijk rechercheteam worden ingetrokken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 zijn definities opgenomen van de enkele begrippen in de regeling welke toelichting behoeven, dan wel waarvan verder de afkorting in de desbetreffende artikelen is opgenomen.

Artikel 2

Dit artikel betreft een chronologische uitwerking van de wijze waarop het nationaal dreigingsbeeld, het beleidsprogramma en de beleidsreactie worden opgesteld. Het nationaal dreigingsbeeld geeft een inhoudelijke bijdrage ten behoeve van de strategische besluitvorming op nationaal niveau. Het beleidsprogramma is een voorstel van het College van procureurs-generaal aan de minister van Justitie voor beleidsprioriteiten op strategisch niveau. Het bevat geen aanbevelingen over de prioritering van onderzoeken of over onderzoeken zelf. Dit beleidsprogramma wordt door de ministers van Justitie en BZK gebruikt bij het opstellen van een beleidsreactie. In de beleidsreactie worden de beleidslijnen op het terrein van bestrijding van de georganiseerde criminaliteit uiteengezet.

Artikel 4

Het door de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket op te stellen plan van aanpak voor de DNR betreft een richtinggevend kader ten behoeve van de uitvoering van het beleidsprogramma en de beleidsreactie voor zover dit de DNR betreft. Het plan van aanpak bevat in ieder geval een voorstel voor het toewijzen van aandachtsgebieden en criteria voor de toedeling van onderzoeken.

Artikel 9

Het BRO staat onder voorzitterschap van het Openbaar Ministerie en wijst onderzoeken toe aan de BRT’s. De zes leden van het BRO zijn afkomstig van zowel het Openbaar Ministerie als de politie (korpsbeheerders en korpschefs). De ministers benoemen de leden van het BRO. De korpsbeheerders en korpschefs worden voorgedragen uit de kringen van de korpsbeheerders respectievelijk korpschefs. De voorzitter van het BRO wijst een secretaris voor het BRO aan. Het BRO kan adviserende leden aanwijzen.

Artikel 10

De sterkte van de bovenregionale teams (BRT’s) bedraagt 1% van het toegekende aantal budgetverdeeleenheden (brutobasisbekostiging) van de politieregio’s in het samenwerkingsgebied waartoe het BRT behoort. De sterkte van de BRT’s is hiervan afgeleid, rekening houdende met de overeengekomen fte/bve-verhouding van 1,0 / 1,2. Hieraan wordt de capaciteit van de binnen het samenwerkingsgebied opererende Interregionale fraudeteams (IFT’s) toegevoegd.

Door de keuze voor een fte/bve-verhouding van 1,0 / 1,2 wordt bereikt dat er meer financiële ruimte is voor dure ondersteuning (OT/interceptie) en specialistisch personeel. Gevolg is wel dat er mogelijk minder fte’s in de formatieplannen opgenomen zullen worden dan er verdwijnen uit de formatieplannen van de leverende korpsen.

Het budget t.b.v. de BRT’s wordt aan de centrumkorpsen toegekend krachtens artikel 3, eerste lid, Bfrp, hetgeen betekent dat deze wordt aangemerkt als een bijzondere bijdrage, waaraan voorwaarden worden gesteld t.a.v. de besteding. Deze voorwaarden betreffen besteding van de bijdrage overeenkomstig de regeling, de aanwijzingen van het bevoegd gezag en de onderzoekskeuze van het BRO. E.e.a. betekent dat de BRTbegroting als afzonderlijk onderdeel in de begroting en de jaarrekening van het centrumkorps moet worden opgenomen. De voorzitter van het BRO toetst of de door het BRO uitgevoerde onderzoeken overeenkomstig de onderzoekskeuze zijn uitgevoerd en legt in dat verband een verklaring af t.b.v. het onderdeel van de jaarrekening van het centrumkorps dat de verantwoording over de bijdragen t.b.v. het BRT betreft.

Artikel 16

De vorming van de DNR betekent dat per 1 januari 2004 de geldstromen van de kernteams naar het KLPD zullen worden verlegd. De omvang van de DNR is daarmee bepaald op het totaal van de sterkte van de eenheden die tezamen de DNR vormen. Via het reguliere bekostigingsstelsel van het KLPD zal het aan deze sterkte verbonden budget aan het KLPD ter beschikking worden gesteld. In de toekomst zal de sterkte van de DNR volgens de reguliere bekostigingssystematiek worden vastgesteld.

Voor wat betreft de vorming van de BR wordt als uitgangspunt gehanteerd dat, bij ongewijzigd beleid, het aan de BRT’s toe te kennen budget wordt gebaseerd op 1% van het beschikbare budgetverdeeleenheden, zoals die op basis van het Besluit financiën regionale politie voor de totale politiesterkte worden vastgesteld. Daarmee blijft de omvang van de BRT’s evenredig met de totale politiesterkte. Aan het aan de BRT’s toe te kennen budget wordt het budget dat aan de Interregionale Fraudeteams beschikbaar werd gesteld toegevoegd.

Artikel 17

In formele zin zullen de activiteiten zoals die tot en met 31 december 2003 door de kernteams op basis van de Regeling kernteams, door het Landelijk rechercheteam op basis van de LRT-regeling bij de DNR worden ondergebracht. Ook de activiteiten die door de XTC-teams en de Units Mensensmokkel en Synthetische Drugs op basis van de convenanten, genoemd in Bijlage II tot en met 31 december 2003 worden uitgevoerd, zullen vanaf 1 januari 2004 onder de verantwoordelijkheid van de DNR gebracht worden. Op die manier wordt aangesloten bij de bestaande know how en ervaring, waardoor zo min mogelijk verstoring van processen en ‘kapitaalvernietiging’ plaatsvindt.

Tot het moment dat het College van procureurs-generaal op basis van het ingevolge artikel 2 op te stellen Plan van aanpak de aandachtsgebieden opnieuw heeft vastgesteld blijven de gedeconcentreerde eenheden van de DNR de werkzaamheden verrichten die zij ingevolge de Kernteamregeling tot 31 december 2003 en op basis van de genoemde convenanten verrichtten.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W. Remkes

De Minister van Justitie,

J.P.H. Donner

Naar boven