Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2004, 179 pagina 8 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2004, 179 pagina 8 | Besluiten van algemene strekking |
Regeling van de Minister van Economische Zaken van 15 september 2004, nr. WJZ 4056990, houdende regels voor de verstrekking van subsidies ter bevordering van de ontwikkeling van innovatieve elektronische diensten in de Kenniswijk en elders (Regeling subsidies diensten Kenniswijk 2004)
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;
Besluit:
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
a. minister: de Minister van Economische Zaken;
b. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt;
c. groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
– volledig aansprakelijk vennoot is van of
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
d. samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee, niet in een groep verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen;
e. klein dienstenproject: een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het realiseren van een uitbreiding van een bestaande elektronische dienst of het realiseren van een nieuwe elektronische dienst die gericht is op gebruikers en opschaalbaar is, en waarvoor een subsidie van ten hoogste € 35 000 wordt aangevraagd;
f. groot dienstenproject: een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het realiseren van een bestaande elektronische dienst of het realiseren van een nieuwe elektronische dienst die gericht is op gebruikers en opschaalbaar is, en waarvoor een subsidie van meer dan € 35 000 wordt aangevraagd;
g. Kenniswijkportal: de website beheerd door Kenniswijk Regio Eindhoven BV, waarop elektronische diensten worden aangeboden;
h. commissie: de Onafhankelijke Toetsingscommissie, bedoeld in artikel 5, eerste lid.
2. Voor de toepassing van deze regeling wordt een vennootschap onder firma, een maatschap of een commanditaire vennootschap beschouwd als een samenwerkingsverband.
1. De minister verstrekt op aanvraag ten behoeve van de ontwikkeling van een gevarieerd en volwaardig aanbod van interactieve elektronische diensten van de toekomst voor consumenten in Nederland subsidies aan:
a. een ondernemer die voor eigen rekening en risico een klein dienstenproject of een groot dienstenproject uitvoert;
b. de deelnemers in een samenwerkingsverband die voor gezamenlijke rekening en risico een klein dienstenproject of een groot dienstenproject uitvoeren.
2. Indien de aanvragers deelnemers in een samenwerkingsverband zijn, wordt de subsidie verstrekt aan de deelnemers gezamenlijk en betaald aan de deelnemer die als indiener van de aanvraag om subsidie is opgetreden.
3. Geen subsidie wordt verstrekt:
a. indien voor het project reeds door de minister subsidie is verstrekt;
b. aan een aanvrager die een onderneming in stand houdt als bedoeld in artikel 1, onder a, van verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de minimis-steun (PbEG L 10);
c. indien, door een of meer bestuursorganen, aan de aanvrager die een ondernemer is, in de drie aan de aanvraag voorafgaande jaren reeds € 100 000 of meer aan subsidie is verstrekt zonder goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
1. De subsidie voor:
a. een klein dienstenproject bedraagt 50 procent van de projectkosten, maar ten hoogste € 35 000;
b. een groot dienstenproject bedraagt 50 procent van de projectkosten, maar ten hoogste € 400 000, en
1°. ten hoogste € 100 000 per deelnemer in een samenwerkingsverband als de aanvraag door een samenwerkingsverband wordt ingediend, en
2°. ten hoogste € 100 000 per ondernemer als de aanvraag door een ondernemer wordt ingediend.
2. Indien de aanvrager een ondernemer is, wordt het bedrag van de subsidie verlaagd voor zover dit tezamen met in de drie voorafgaande jaren door een bestuursorgaan aan de aanvrager verstrekte subsidie waarvoor geen goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen was verkregen, meer bedraagt dan € 100 000.
3. Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat is genoemd in het eerste of tweede lid, en niet meer dan 50 procent van de projectkosten.
1. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen:
a. de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten:
1°. loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolom ‘loon voor de loonbelasting’ van de loonstaat van het betrokken directe personeel, verhoogd met de wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van 1750 productieve uren per jaar;
2°. kosten van aangeschafte machines en apparatuur, berekend op basis van de historische aanschafprijzen of lease-termijnen, met uitzondering van financieringskosten, een en ander uitsluitend voor zover de kosten vermeld zijn op de fiscale balans en de taxatiewaarde niet te boven gaan;
3°. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;
4°. andere aan derden verschuldigde kosten, met uitzondering van binnenlandse reis-en verblijfkosten;
b. een opslag voor algemene kosten, groot 25 procent van de onderdeel a, onder 1°, bedoelde kosten.
2. Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van een project wordt verricht, wordt voor de berekening van deze kosten uitgegaan van een uurtarief van € 40.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden winstopslagen bij transacties binnen een groep alleen in aanmerking genomen voor zover het gebruikelijk is die winstopslagen ook bij soortgelijke transacties buiten de groep in rekening te brengen.
4. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidie-ontvanger die de kosten heeft gemaakt omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.
1. Er is een Onafhankelijke Toetsingscommissie die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie voor een groot dienstenproject op grond van deze regeling.
2. De adviezen van de commissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.
3. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste vijf andere leden, die deskundig zijn op het terrein waarop de commissie een taak heeft en die geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken, zijn.
4. De voorzitter en de leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste twee jaar benoemd. Zij zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.
5. De commissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast. De schriftelijke vaststelling bevat in elk geval bepalingen omtrent:
a. de vergaderfrequentie;
b. de vertrouwelijkheid van de vergaderingen en de uitgebrachte adviezen;
c. het nader toelichten van aanvragen door aanvragers;
d. de wijze waarop de advisering geschiedt.
6. Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.
7. De minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de commissie bij te wonen.
8. In het secretariaat van de commissie wordt door de minister voorzien.
9. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie bewaard in het archief van dat ministerie.
10. De commissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
11. De commissie stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van haar werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Op verzoek van de minister stelt de commissie tevens een evaluatieverslag op, waarin zij aandacht besteedt aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van haar taakvervulling. Het jaarverslag en het evaluatieverslag worden aan de minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.
1. Ieder begrotingsjaar wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld voor het in dat jaar verlenen van subsidies voor kleine dienstenprojecten op grond van deze regeling.
2. Bij ministeriële regeling wordt een subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor grote dienstenprojecten op in een periode als bedoeld in artikel 7, eerste lid, ontvangen aanvragen op grond van deze regeling.
3. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op aanvragen voor grote dienstenprojecten op grond van deze regeling, ontvangen in de in artikel 7, eerste lid, genoemde periode, bedraagt € 1 500 000.
Aanvraag en beslissing op de aanvraag
1. Aanvragen om subsidie voor een groot dienstenproject op grond van deze regeling moeten zijn ontvangen in de periode van de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 16 november 2004, met dien verstande dat de aanvragen op 16 november 2004 voor 17.00 uur moeten zijn ontvangen. Bij ministeriële regeling worden de volgende perioden vastgesteld waarin aanvragen om subsidie voor een groot dienstenproject op grond van deze regeling moeten zijn ontvangen.
2. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
3. De aanvraag gaat vergezeld van een projectplan en begroting voor het project alsmede van andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.
4. Indien de aanvraag een project betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, dient een der deelnemers in het samenwerkingsverband de aanvraag mede namens de andere deelnemers in en gaat de aanvraag vergezeld van de overeenkomst waarin de samenwerking tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband is geregeld, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.
1. De minister geeft voor een klein dienstenproject een beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
2. Binnen dertien weken na de laatste dag van de bij of krachtens artikel 7, eerste lid, vastgestelde periode, geeft de minister een beschikking omtrent in die periode ontvangen aanvragen om subsidie voor een groot dienstenproject.
1. Indien op de aanvraag niet afwijzend wordt beslist, en deze een project betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening een raming van de projectkosten per deelnemer in het samenwerkingsverband.
2. Elke deelnemer in het samenwerkingsverband is tot ten hoogste het naar rato van de voor hem geraamde projectkosten berekende bedrag aansprakelijk voor terugbetaling van de subsidie, voor zover de subsidie-ontvangers daartoe verplicht zijn.
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een klein dienstenproject indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan deze regeling;
b. aannemelijk is, dat het project ook zonder de subsidie zonder belangrijke vertraging zou worden uitgevoerd;
c. onvoldoende aannemelijk is dat het project past binnen de doelstelling, genoemd in artikel 2, eerste lid;
d. het project een onvoldoende experimenteel en innovatief karakter heeft;
e. de maatschappelijke of economische perspectieven van het project onvoldoende zijn onderbouwd;
f. onvoldoende vertrouwen bestaat in de financiële haalbaarheid van het project;
g. onvoldoende vertrouwen bestaat dat op basis van het projectplan het project naar behoren kan worden uitgevoerd.
2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag voor kleine dienstenprojecten in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
1. De minister beslist in elk geval afwijzend op een aanvraag voor een groot dienstenproject indien de aanvraag niet voldoet aan deze regeling.
2. De minister wint omtrent grote dienstenprojecten waarop niet met toepassing van het eerste lid afwijzend is beslist, het advies in de van de commissie.
3. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien hij van oordeel is dat:
a. aannemelijk is, dat het project ook zonder de subsidie zonder belangrijke vertraging zou worden uitgevoerd;
b. onvoldoende aannemelijk is dat het project past binnen de doelstelling, genoemd in artikel 2, eerste lid;
c. het project een onvoldoende experimenteel en innovatief karakter heeft;
d. de maatschappelijke of economische perspectieven van het project onvoldoende zijn onderbouwd;
e. onvoldoende vertrouwen bestaat in de financiële haalbaarheid van het project;
f. onvoldoende vertrouwen bestaat dat op basis van het projectplan het project naar behoren kan worden uitgevoerd.
4. De minister rangschikt, daarbij geadviseerd door de commissie, de aanvragen zodanig, dat een project hoger wordt gerangschikt naarmate:
a. het minder aannemelijk is, dat het project ook zonder de subsidie zonder belangrijke vertraging zou worden uitgevoerd;
b. het meer aannemelijk is dat het project past binnen de doelstelling, genoemd in artikel 2, eerste lid;
c. het project meer een experimenteel en innovatief karakter heeft;
d. de maatschappelijke of economische perspectieven van het project beter zijn onderbouwd;
e. meer vertrouwen bestaat in de financiële haalbaarheid van het project;
f. meer vertrouwen bestaat dat op basis van het projectplan het project naar behoren kan worden uitgevoerd.
5. Voor de rangschikking wegen de in het vierde lid genoemde criteria even zwaar.
6. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van de rangschikking.
Verplichtingen van de subsidie-ontvanger
1. Op alle subsidie-ontvangers rusten de in de artikelen 13 tot en met 16 opgenomen verplichtingen, met dien verstande dat de in artikel 15 opgenomen verplichtingen slechts gelden voor de subsidie-ontvanger die als indiener van de aanvraag om subsidie in de zin van deze regeling is opgetreden.
2. De in de artikelen 13 tot en met 15 en 16, vierde lid, opgenomen verplichtingen gelden tot aan de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld.
1. De subsdie-ontvanger vangt het project binnen twee maanden na subsidieverlening aan en doet van het tijdstip van aanvang onverwijld mededeling aan de minister.
2. De subsidie-ontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk binnen twee jaar na het tijdstip van aanvang, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project.
3. De subsidie-ontvanger voert het project in Nederland uit, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor gedeeltelijke uitvoering in het buitenland.
4. Aan een ontheffing als bedoeld in het tweede of derde lid kunnen voorschriften worden verbonden.
1. De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 4, eerste lid, onderscheiden kostensoorten, met dien verstande dat ter zake van de loonkosten een door middel van een sluitende tijdschrijving vastgestelde urenverantwoording per werknemer aanwezig dient te zijn.
2. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem, alsmede van alle overige omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de vaststelling van de subsidie.
De subsidie-ontvanger brengt steeds na afloop van een bij de subsidieverlening te bepalen periode, die in ieder geval zes maanden bedraagt, aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het project, met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de subsidieverlening vermelde raming van de projectkosten. Het verslag bevat tevens een planning van uitvoering van het project en een raming van de projectkosten voor de resterende looptijd van het project.
1. De subsidie-ontvanger brengt desgevraagd aan de minister verslag uit omtrent de toepassing van de resultaten van het project.
2. De subsidie-ontvanger zal, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, niet:
a. indien hij een rechtspersoon is, de rechtspersoon ontbinden of geheel of gedeeltelijk vervreemden;
b. indien hij deelnemer is in een samenwerkingsverband in de vorm van een commanditaire vennootschap, een vennootschap onder firma of een maatschap, meewerken aan de ontbinding ervan of aan het uittreden van een of meer deelnemers ervan.
3. Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste of het tweede lid kunnen voorschriften worden verbonden.
De minister kan bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:
a. het geven van bekendheid aan het project en de resultaten ervan;
b. de samenwerking met derden bij of in verband met de uitvoering van het project;
c. het verlenen van medewerking aan een door hem over de toepassing en de effecten van dit besluit ingesteld evaluatie-onderzoek, voor zover hij aan die medewerking redelijkerwijs behoefte heeft;
d. de tenaamstelling, verwerving, instandhouding, exploitatie en vervreemding van rechten van intellectuele eigendom en de instandhouding van andere voor de uitvoering van het project van belang zijnde en door de uitvoering van het project opgedane kennis;
e. het aanbieden van een elektronische dienst binnen een bepaalde periode na de subsidieverlening;
f. het aanbieden van een elektronische dienst voor een bepaalde periode uitsluitend via de Kenniswijkportal.
1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt, kunnen op aanvraag van de subsidie-ontvanger door de minister voorschotten worden verstrekt.
2. Een voorschot wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde projectkosten, voor zover deze nog niet eerder bij de verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen. In het totaal zal het bedrag aan voorschotten is niet groter zijn dan 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.
3. Bij de toepassing van het tweede lid wordt de opslag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, geacht gemaakt en betaald te zijn voor zover de kosten waarover hij wordt berekend gemaakt en betaald zijn.
4. Indien dit noodzakelijk is om een project te starten, kan op aanvraag, in afwijking van het tweede lid, eerste volzin, een voorschot worden berekend naar rato van de geraamde kosten. Het totaal van het bedrag aan voorschotten op basis van geraamde kosten zal niet groter zijn dan 25 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.
1. Een aanvraag om een voorschot wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
2. Indien de aanvraag een project betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, dient de deelnemer in het samenwerkingsverband die als indiener van de aanvraag om subsidie in de zin van deze regeling is opgetreden, de aanvraag mede namens de andere deelnemers in.
De minister kan afwijzend beschikken op een aanvraag om een voorschot, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen, dan wel indien hij failliet is verklaard of aan hem surcéance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
1. De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in binnen dertien weken na het tijdstip waarop het project ingevolge artikel 13, tweede lid, moet zijn voltooid. Artikel 19, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.
3. De aanvraag gaat, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld, vergezeld van:
a. een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van het project;
b. een financiële verantwoording.
4. Indien het totale subsidiebedrag € 50 000 of meer bedraagt, moet de aanvrager een accountantsverklaring conform het controle-protocol, aangaande het geven van aanwijzingen over de reikwijdte en intensiteit van de accountantscontrole van EZ-subsidies en de daarin opgenomen model-accountantsverklaring ten behoeve van het Ministerie van Economische Zaken, als bijlage bij het vaststellingsformulier voegen.
De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.
1. De Regeling subsidies diensten Kenniswijk 2003 wordt ingetrokken.
2. De Regeling subsidies diensten Kenniswijk 2003 blijft van toepassing op aanvragen om subsidie die vóór de inwerkingtreding van de voorliggende regeling zijn ingediend en op subsidies die vóór de inwerkingtreding van de voorliggende regeling zijn verstrekt.
3. Het subsidieplafond voor kleine dienstenprojecten in 2004 op grond van deze regeling bedraagt ten hoogste € 125 000.
4. Aanvragen voor subsidie voor kleine dienstenprojecten kunnen worden ingediend tot en met 31 december 2005.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidies diensten Kenniswijk 2004
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, 2595 CA Den Haag.
Het project Kenniswijk is een initiatief van de rijksoverheid om experimenten uit te voeren met hoogwaardige informatie- en communicatietechnologie (ICT)-infrastructuren en elektronische communicatiediensten in Nederland, alsmede met digitale inhoudsdiensten die met behulp van die infrastructuren en netwerken kunnen worden gebruikt. Het project Kenniswijk beoogt de ontwikkeling en het gebruik van breedbandinfrastructuur en bijbehorende elektronische diensten, waaronder inhoudsdiensten, te stimuleren. Na een vergelijkende toets tussen belangstellende gemeenten en regio’s is een gebied, gelegen in de gemeenten Eindhoven en Helmond (later uitgebreid met Nuenen), gekozen als het regionale gebied waarin de experimenten plaatsvinden (hierna Kenniswijk). Het project kent een aantal concrete doelstellingen. Een van de doelstellingen betreft het creëren van een experimentele omgeving in Kenniswijk waarin ondernemingen, overheden, instellingen en consumenten nieuwe elektronische dienstverleningsconcepten kunnen uitproberen. Dit moet er toe leiden dat er voor consumenten in Kenniswijk een gevarieerd en innovatief aanbod van interactieve elektronische diensten ontstaat.
De Regeling subsidies diensten Kenniswijk 2003 had tot doel het subsidiëren van projecten binnen het grondgebied dat bij de Subsidieregeling breedband Kenniswijk is aangewezen als de Kenniswijk. Het project Kenniswijk is in 2003 geëvalueerd. Uit deze evaluatie is gebleken dat het aantal subsidie-aanvragen achter is gebleven bij de verwachting en dat het, om de stimulering van de ontwikkeling van diensten een impuls te geven, nodig is om de subsidieverlening anders aan te pakken, onder meer door de bestaande focus van de stimulering op het Kenniswijkgebied te vergroten tot heel Nederland, en daardoor de uitrol van breedband te ondersteunen. De ondersteuning van de uitrol van breedband als zodanig wordt niet in deze subsidieregeling geregeld.
Daarnaast is gebleken dat de Regeling subsidies diensten Kenniswijk 2003 te gedetailleerd was in het onderscheid van verschillende soorten projecten waarvoor subsidie kan worden gegeven. Er ontstond in sommige gevallen onduidelijkheid in welke categorie een project moest worden ondergebracht.
Om aan de bovenstaande problemen tegemoet te komen, is deze regeling vastgesteld ter vervanging van de Regeling subsidies diensten Kenniswijk 2003. Deze regeling is beperkt tot één soort project, te weten dienstenprojecten. Vanwege verschillen in de procedure voor verlening van de subsidie, is een onderscheid gemaakt naar kleine en grote dienstenprojecten. De subsidies voor kleine dienstenprojecten worden toegekend op basis van de volgorde van binnenkomst, indien zij aan de criteria voldoen en voorzover het subsidieplafond niet is overschreden. Een subsidie voor een groot dienstenproject wordt verleend op basis van een advies van de Onafhankelijke Toetsingscommissie, die de verzamelde aanvragen beoordeelt en een voorkeurslijst samenstelt op basis van beoordelingscriteria. Ook is het onderscheid tussen subsidies voor ondernemingen en non-profitinstellingen vervallen. Dit onderscheid was opgenomen omdat in de vorige regeling non-profitinstellingen een hoger subsidiebedrag konden ontvangen dan ondernemingen.
De subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies en wordt namens de Minister van Economische Zaken uitgevoerd door het agentschap SenterNovem, de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Economische Zaken voor technologie, energie en milieu. De regeling behoeft geen melding aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 88 van het EG-Verdrag omdat gekozen is voor een ’de minimis’-regeling. Ingevolge verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun (PbEG L 10), behoeven steunmaatregelen niet op grond van artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag te worden gemeld, indien het totale steunbedrag dat aan een onderneming is verleend niet hoger is dan € 100 000 over een periode van drie jaar. De regeling voldoet aan de eisen van deze verordening.
Deze regeling vervangt de Regeling subsidies diensten Kenniswijk 2003. Door de vermindering van het aantal soorten projecten, is gestreefd naar meer duidelijkheid. Er is getracht de administratieve lasten voor de subsidie-ontvanger zo beperkt mogelijk te houden. Zo is het mogelijk om de subsidie-aanvraag elektronisch in te dienen. Een subsidie-aanvrager dient aan de volgende zaken te voldoen: een subsidie-aanvrager dient een projectplan en begroting aan te leveren, een administratie te voeren die aan bepaalde eisen voldoet, een tussen- en een eindverslag op te leveren, indien het subsidiebedrag meer bedraagt dan € 50.000 een accountantsverklaring op te leveren en medewerking te verlenen aan evaluatie en verspreiding van resultaten. Door de grote verschillen per project is het niet mogelijk om bovenstaande lasten nader te kwantificeren. De administratieve lasten voor het aanvragen van een subsidie is circa 30 minuten en bedraagt 0,5 uur x € 50,– x 40–60 (verwachte aantal aanvragen). In het totaal gaat het dus om een kwantificeerbare administratieve last van tussen de € 2.000 en € 3.000.
Op grond van deze regeling kan subsidie worden verstrekt voor een groot dienstenproject en een klein dienstenproject. Omwille van de uitvoerbaarheid en het voorkomen van onnodige onduidelijkheid, is het onderscheid naar verschillende soorten projecten, zoals demonstratie- en pilotprojecten, haalbaarheids- en marktonderzoeksprojecten en ontwikkelprojecten vanuit de vraagkant, die opgenomen waren in de Regeling subsidies Kenniswijk 2003, vervallen. Inhoudelijk gaat het ook nu om dezelfde soorten projecten, maar projecten kunnen in deze regeling uitsluitend onder een groot of een klein dienstenproject vallen. Voor zowel een groot als een klein dienstenproject is essentieel dat het gaat om een project met betrekking tot nieuwe toepassingen van elektronische diensten. Bij grote dienstenprojecten worden onderscheiden interactieve breedbanddiensten en sleutelprojecten of een combinatie hiervan.
Een interactieve breedbanddienst is een elektronische dienst waarbij gebruik gemaakt wordt van een breedbandverbinding om tot een hoger prestatieniveau te komen dan het niveau dat bereikt wordt door diensten waarbij van andere communicatie-infrastructuur gebruik wordt gemaakt. Kenmerkend voor dit hoge prestatieniveau van de breedbanddienst zijn onder andere de hoogwaardige beeld- en geluidskwaliteit, de mogelijkheid tot gelijktijdig gebruik door verschillende gebruikers, de geschiktheid om omvangrijke gegevensbestanden uit te wisselen, de continuïteit van de dienstverlening en de symmetrische inrichting.
Sleutelprojecten richten zich op diensten die zich nog sterk in een conceptuele fase bevinden. Door samenwerking zullen in deze projecten maatschappelijk actuele en relevante onderwerpen aan de orde komen, gericht op het overbruggen van de kloof tussen vraag en aanbod. Omdat er sprake is van een experimenteel karakter, zullen voor deze projecten vaak grotere samenwerkingsverbanden worden ontwikkeld, waarbij een zeker financieel risico kan ontstaan.
Voor een groot dienstenproject geldt een andere procedure voor verlening van de subsidie dan voor een klein dienstenproject.
Het tweede lid van artikel 1 dient er toe duidelijk te maken dat bij voorbeeld een vennootschap onder firma, een maatschap of een commanditaire vennootschap individueel mag indienen, maar dan dezelfde gegevens zal moeten overleggen als een samenwerkingsverband. Deze samenwerkingsvormen worden dus beschouwd als een samenwerkingsverband.
Dit artikel bevat, tezamen met artikel 10 en 11, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Centraal in de criteria staat dat het moet gaan om een project in de zin van deze regeling. In artikel 2 staat omschreven wat het doel van deze regeling is, namelijk het stimuleren van een gevarieerd en volwaardig aanbod van vernieuwende interactieve elektronische diensten voor consumenten. Een dienst moet dus in ieder geval effect hebben voor consumenten, ook als de dienst niet direct op de consumentenmarkt is gericht.
Projecten moeten worden uitgevoerd door een ondernemer of door een samenwerkingsverband. In dat laatste geval is sprake van het uitvoeren van het project voor gezamenlijke rekening en risico. De samenwerking moet zijn gebaseerd op een overeenkomst. Ingevolge artikel 7 moet de overeenkomst bij de aanvraag worden gevoegd.
Het tweede lid bepaalt dat de subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers gezamenlijk. Dit impliceert dat de subsidie wordt berekend over alle projectkosten. De verdeling van de als één bedrag vastgestelde subsidie onder de deelnemers is een zaak van de deelnemers onderling. De betaling geschiedt aan één van hen, die mede namens de anderen de aanvraag heeft ingediend. De kostenverdeling tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband is, zoals uit artikel 9, tweede lid blijkt, van belang ingeval van eventuele terugvordering van de subsidie.
Het is mogelijk, dat een project op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kan komen. Dat kan een regeling van een ander ministerie zijn, maar ook binnen het stimuleringsinstrumentarium van het Ministerie van Economische Zaken is het niet uitgesloten. Omdat het ongewenst is dat ten behoeve van één project een beroep gedaan kan worden op meerdere subsidie-instrumenten van het Ministerie van Economische Zaken, is in het derde lid, onder a, erin voorzien, dat slechts op grond van één regeling subsidie wordt verstrekt. Medesubsidiëring van een project door andere bestuursorganen dan de Minister van Economische Zaken leidt niet tot afwijzing van een aanvraag. De onderdelen b en c van het derde lid zijn opgenomen in verband met Verordening (EG) nr 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de de minimis-steun (PbEG L 10) (hierna: de minimis-verordening). Deze verordening bepaalt dat steunmaatregelen niet op grond van artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag gemeld behoeven te worden, indien het totale niet-goedgekeurde steunbedrag dat aan een onderneming is verleend niet hoger is dan: € 100 000 over een periode van drie jaar. Deze regeling voldoet aan de eisen van deze verordening.
De minister dient er op grond van artikel 2, derde lid, onderdeel c, op toe te zien dat een ondernemer (al dan niet deel uitmakend van een samenwerkingsverband) in de zin van deze regeling gedurende een periode van drie jaar in totaal niet meer dan € 100 000 aan subsidie ontvangt. Om aan deze plicht te kunnen voldoen dient de minister alle niet-goedgekeurde steunmaatregelen, niet alleen die van Economische Zaken, maar ook die van andere bestuursorganen, bij elkaar op te tellen. Hiertoe bevat het aanvraagformulier voorschriften.
Artikel 2, derde lid, onder b, verwijst naar artikel 1, onder a, van de de-minimisverordening. Van de toepassing van deze verordening zijn namelijk enkele sectoren uitgesloten die zijn genoemd in artikel 1, onder a, van die verordening: de vervoersector en de productie, verwerking of verhandeling van landbouw-, visserij- en aquacultuurproducten. Bij een samenwerkingsverband gelden alle deelnemers als subsidie-ontvangers, hetgeen betekent dat geen der ontvangers mag behoren tot een van de bovengenoemde sectoren.
Bij de subsidieverlening wordt het bedrag van de subsidie niet vermeld, maar wel – met een verwijzing naar deze regeling – de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld. Benadrukt wordt dat het tweede lid ook van toepassing is op de leden van een samenwerkingsverband die ondernemer zijn, zoals de leden van een maatschap.
In dit artikel is een omschrijving van de projectkosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 3. Daarnaast is deze omschrijving van belang voor de toepassing van artikel 14, eerste lid, en artikel 18.
Bij de bepaling van de loonkosten wordt, zoals gebruikelijk, uitgegaan van het loon, zoals dat moet worden ingevuld op de loonstaat, die door de werkgever moet worden bijgehouden ingevolge de Wet op de loonbelasting. Hierbij gaat het om het directe personeel; dat is het personeel dat rechtstreeks productieve arbeid verricht ten behoeve van het project. De arbeidsuren van dit personeel dienen verantwoord te worden. Daartoe is in artikel 14, eerste lid, de verplichting opgenomen een sluitende tijdschrijving bij te houden. Daarbij wordt uitgegaan van 1750 productieve uren per jaar.
Onder sociale lasten worden verstaan de werkgeverslasten ter zake van sociale verzekering, vervroegd uittreden en pensioen.
In het tweede lid is een voorziening getroffen voor de gevallen waarin geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid worden gemaakt. Voor de situatie dat geen loonkosten worden gemaakt, bij voorbeeld in het geval van een zelfstandige ondernemer, maar niettemin arbeid ten behoeve van het project wordt verricht, is een vast uurtarief bepaald, waartegen die kosten als projectkosten in aanmerking kunnen worden genomen.
Onder aangeschafte machines en apparatuur wordt niet alleen machines en apparatuur verstaan die is verworven door koop, maar ook door met koop gelijk te stellen rechtsfiguren waarbij de eigendom, althans de economische eigendom, bij de aanschaffer komt te liggen. Daarbij moet met name gedacht worden aan ‘financial lease’. Het gaat dan om gevallen waarin het economisch risico berust bij de lessee, de overeenkomst niet opzegbaar is en de lessee na afloop van de overeenkomst het recht heeft de apparatuur om niet of nagenoeg om niet in eigendom te verwerven.
Onder verbruikte materialen worden stoffen verstaan die bestemd zijn voor eenmalig gebruik ten behoeve van het project en die na be- of verwerking geen zelfstandige zaak meer zijn. Onder de kosten hiervan worden ook begrepen de kosten van verloren productie bij beproevingen. Een prototype of pilotplant valt derhalve niet onder dit begrip verbruikt materiaal, omdat dit wel zelfstandige zaken zijn.
Hulpmiddelen zijn zelfstandige zaken die speciaal voor het project worden aangeschaft, niet langer dan gedurende het project worden gebruikt en na afloop van het project niet meer bruikbaar zijn. Hierbij valt bij voorbeeld te denken aan bekabeling en hubs.
Indien een deel van de activiteiten van het project wordt uitbesteed, kunnen uiteraard ook de aan derden verschuldigde kosten aan het project worden toegerekend. Voorbeelden zijn de kosten van inhuur, externe detachering en projectmanagement. Kosten van juridische procedures, zoals inbreukprocedures, vallen niet onder de projectkosten.
Onder aan derden verschuldigde kosten vallen ook de buitenlandse reis- en verblijfkosten.
In het vierde lid is het toepassen van winstopslagen bij transacties binnen een groep aan voorwaarden verbonden. Deze worden alleen in aanmerking genomen als het bedrijfsactiviteiten betreft die het lid van de groep normaal gesproken nagenoeg uitsluitend ten behoeve van derden verricht.
Voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd wordt geen subsidie verleend. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijven deze kosten bij de subsidievaststelling buiten beschouwing. Dit artikel kan een rol spelen bij constructies waarbij aan de subsidie-ontvanger door een onderneming onevenredige kosten in rekening worden gebracht.
De Onafhankelijke Toetsingscommissie (hierna: commissie) was reeds ingesteld in de Regeling subsidies diensten Kenniswijk 2003. Deze commissie zal in dezelfde samenstelling blijven bestaan. De commissie zal alleen betrokken worden bij de grote dienstenprojecten. Deze dienstenprojecten worden volgens een tender beoordeeld. Het oordeel van de commissie zal dus, naast een inhoudelijke beoordeling van de grote dienstenprojecten, vooral van belang zijn bij de rangschikking van de verschillende projecten. Dit is een nieuwe taak van deze commissie.
Aangezien voor de grote dienstenprojecten en de kleine dienstenprojecten een verschillende procedure van verlenen van subsidie bestaat, gelden voor deze twee soorten projecten verschillende subsidieplafonds. De kleine dienstenprojecten worden toegekend volgens het systeem ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Voor deze projecten bestaat dus één subsidieplafond per jaar. De grote dienstenprojecten worden toegekend via een tender. Hiervoor geldt dat er per tender één bedrag beschikbaar is. In een jaar kan verschillende malen een tender worden gehouden, en kan dus ook verschillende malen per jaar een plafond per tender worden vastgesteld.
Het eerste lid voorziet in de instelling van zogenaamde tenderperioden. De eerste tenderperiode is in deze regeling opgenomen, volgende tenderperiodes zullen bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Een tweede tenderperiode is voorzien voor eind maart 2005.
De in het tweede lid bedoelde aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij www.senter.nl/kenniswijk en www.kenniswijk.nl.
In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Daaronder is in ieder geval een projectplan. Op basis daarvan wordt het project beoordeeld. Daarom dient het in detail uitgewerkt te zijn. Het is van groot belang dat uit het projectplan blijkt dat het project goed is doordacht en uitgewerkt. Dit komt onder meer tot uitdrukking in een heldere projectdoelstelling, een omschrijving van de verwachte technische knelpunten en risico’s, de voorgestelde aanpak, de fasering van het ontwikkelingsproject, de expertise van de projectbemanning en een duidelijke omschrijving van de noodzakelijke randvoorwaarden voor en de uiteindelijke perspectieven van het project. Bij het projectplan hoort een begroting.
In geval van een samenwerkingsverband moeten aanvragen ook vergezeld gaan van de overeenkomst, waarin de samenwerking is geregeld. In deze overeenkomst kunnen onderwerpen aan de orde komen als:
– de deelnemers in het samenwerkingsverband,
– de doelstelling van de samenwerking,
– de wijze van samenwerking tussen de verschillende deelnemers,
– de duur van de samenwerking,
– de rechthebbende op de projectresultaten,
– de verdeling van kosten en risico’s tussen de deelnemers,
– de verdeling van de subsidie over de deelnemers.
Ingevolge het derde lid dient één der deelnemers in het samenwerkingsverband mede namens de andere deelnemers de aanvraag in te dienen. Dat impliceert, dat bij de aanvraag machtigingen van de andere deelnemers moeten zijn gevoegd. Ook de uitbetaling van voorschotten en de procedure betreffende de subsidievaststelling lopen via deze zogenaamde penvoerder. De machtiging tot het indienen van de aanvraag kan ook in bovenbedoelde overeenkomst worden geregeld.
Elektronisch indienen van subsidie-aanvragen (zie de artikelen 2:13–2:17 van de Algemene wet bestuursrecht) is mogelijk. Naast elektronische indiening blijft het ook mogelijk om schriftelijk subsidie aan te vragen. Voor de schriftelijke aanvraag moet gebruik gemaakt worden van een aanvraagformulier dat moet worden voorzien van een originele handtekening en moet worden bezorgd, al dan niet per post.
Het is, als de aanvrager dat wenst, ook mogelijk de aanvraag elektronisch in te dienen en eventuele aanvullingen schriftelijk na te zenden. Elektronisch hoeft dus niet, maar mag wel en mag ook gedeeltelijk.
Om een aanvraag langs elektronische weg te kunnen indienen heeft een aanvrager een computer met een internetaansluiting nodig, een pincode en een certificaat. De aanvrager die over een pincode en een certificaat beschikt kan via het internetadres www.senterloket.nl online een aanvraagformulier invullen en vervolgens de aanvraag indienen.
Hoe de pincode en het certificaat zijn te verkrijgen, is uitgebreid beschreven op bovengenoemde website. Mocht de aanvrager pincode en certificaat niet tijdig beschikbaar hebben, dan is het mogelijk alvast een aanvraag in te dienen die later kan worden aangevuld met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).
Dit artikel regelt de aansprakelijkheid van deelnemers in een samenwerkingsverband in het kader van de subsidieverstrekking. Voor zover de deelnemers in een samenwerkingsverband verplicht zijn tot terugbetaling van de subsidie, zal daartoe in eerste instantie de penvoerder worden aangesproken. Voor de verdeling van de aansprakelijkheid is echter bepalend de geraamde kostenverdeling per deelnemer, zoals aangegeven in de beschikking tot subsidieverlening. Het maximaal terug te betalen bedrag wordt berekend aan de hand van de geraamde kostenverdeling per deelnemer. Deze bedragen worden bij de subsidieverlening vermeld.
In dit artikel zijn de afwijzingsgronden voor kleine dienstenprojecten opgenomen. Daarnaast, en dit geldt uiteraard ook voor grote dienstenprojecten, kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, of op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien gegronde vrees bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of dat niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd, bij onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking en ingeval van faillissement, surseance van betaling of van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of indien een verzoek daartoe is ingediend.
In de eerste plaats zal een aanvraag op grond van artikel 10 worden afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van deze regeling. De belangrijkste daarvan zijn in dit verband de artikelen 1 en 2.
Voor kleine dienstenprojecten geldt het uitgangspunt ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Dit betekent dat de minister, beginnend met de eerste aanvraag, subsidies verleent totdat het subsidieplafond is bereikt en dat hij aanvragen afwijst voor zover het plafond door het totaal van verleende subsidies zou worden overschreden. Daarbij is het moment van indiening van een aanvraag, die aan alle wettelijke voorschriften voldoet, bepalend. Het betreft hier niet een regel over de volgorde van het nemen van besluiten. Het is zeer wel mogelijk om op een latere aanvraag eerder te besluiten dan op een eerdere, als toewijzing van de aanvraag maar niet tot gevolg heeft, dat op de eerdere aanvraag afwijzend moet worden beschikt, omdat door subsidieverlening op latere aanvragen het subsidieplafond is bereikt. Dreigt dit te gebeuren, dan zal de behandeling van de latere aanvraag worden opgeschort, totdat op de eerdere is beslist. Indien daardoor de beslistermijn van artikel 8 dreigt te worden overschreden, zal de aanvrager daarvan in kennis worden gesteld.
In artikel 11 zijn de afwijzingsgronden opgenomen voor grote dienstenprojecten. De commissie adviseert over aanvragen voor grote dienstenprojecten waarop niet reeds met toepassing van het eerste lid afwijzend wordt beslist. In het tweede lid zijn de gronden opgenomen, die kunnen leiden tot een negatief advies op de aanvraag.
De grond, genoemd in het derde lid, onderdeel a, komt voort uit de overweging dat er alleen aanleiding is subsidie te verstrekken, indien niet op andere wijze in de financiering van het project kan worden voorzien.
De commissie adviseert de minister tevens over de rangschikking van de aanvragen, aan de hand van de criteria, genoemd in het derde lid. Deze criteria zijn dezelfde als de criteria voor het afwijzen van een subsidie. De criteria wegen even zwaar, het ene criterium is dus niet belangrijker dan het andere criterium.
De commissie adviseert de minister subsidie te verlenen in de volgorde van rangschikking. De minister zal in de regel dit advies volgen. Dit betekent dat de minister zal beginnen met de hoogst gerangschikte aanvraag en subsidies verleent verlenen totdat het plafond is bereikt. Hij wijst aanvragen af voor zover het subsidieplafond door het totaal van door de commissie hoger gerangschikte aanvragen is bereikt, dan wel door verlening van de gevraagde subsidie zou worden overschreden.
Dit artikel en de drie daarop volgende artikelen bevatten bepalingen omtrent de verplichtingen voor de subsidie-ontvanger.
Artikel 13 vormt, tezamen met artikel 2, de kern van de onderhavige regeling. De projecten moeten ook daadwerkelijk worden uitgevoerd binnen de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die binnen een redelijke periode bijdragen aan de doelstellingen van deze regeling. In gevallen waarin verzocht wordt om ontheffing voor het vertragen of stopzetten van het project zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de verzoeker als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de betrokkene zelf.
De in het derde lid opgenomen verplichting om desgevraagd aan de minister verslag uit te brengen omtrent de toepassing van de resultaten van het project is ingegeven door de gedachte dat op die wijze inzicht verworven kan worden in de doeltreffendheid en de effecten van de subsidies in de praktijk, hetgeen van belang kan zijn voor het uitvoering geven aan de verslagverplichting, opgenomen in artikel 5 van de Kaderwet EZ-subsidies.
Met de verplichting, opgenomen in het vierde lid, wordt beoogd tijdig inzicht te krijgen in voornemens en motieven van de subsidie-ontvanger om wijzigingen aan te brengen in zijn organisatiestructuur. Deze wijzigingen kunnen onder omstandigheden een ongunstige invloed hebben op het bereiken van de projectdoelstelling en daarmee op de doelstellingen van deze regeling, en op de mogelijkheden voor een eventuele terugvordering van de subsidie. Indien van zo’n ongunstige invloed geen sprake is, zal ontheffing van de verplichting worden verleend.
Dit artikel legt een grondslag voor het bij de subsidieverlening opleggen van verplichtingen. Het betreft hier verplichtingen die niet steeds aan alle subsidieverleningen verbonden behoeven te worden. Om die reden zijn zij niet opgenomen in de artikelen 14 tot en met 16.
Het opnemen van de in dit artikel genoemde verplichtingen is aan de orde wanneer verzekerd dient te worden dat ondernemers de opgebouwde voorsprong ook jegens derden in stand kunnen houden. Zo kan bovendien worden voorkomen dat commercialisatie van de resultaten van het project negatief wordt beïnvloed, hetzij wegens ontbreken van enige rechtsbescherming, hetzij omdat anderen eerder rechtsbescherming hebben verworven voor vergelijkbare of overeenkomstige resultaten.
De kosten die zijn verbonden aan het instandhouden van rechten van intellectuele eigendom komen voor rekening van de subsidie-ontvanger. Zij maken geen deel uit van de projectkosten.
Dit artikel voorziet in de behoefte aan voorschotten op de subsidie. In het eerste lid is bepaald dat een voorschot wordt verstrekt op een subsidie terzake waarvan een verleningsbeschikking geldt. Dat impliceert dat, zolang aan een verlening een opschortende voorwaarde verbonden is, geen voorschotten worden verstrekt.
Een voorschot wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde kosten. Er wordt 50% van de gedeclareerde kosten als voorschot verstrekt, met als maximum 80% van het maximale subsidiebedrag.
In artikel 18, vierde lid, is de mogelijkheid opgenomen om ook een voorschot te verlenen voordat kosten zijn gemaakt. Dit is wenselijk als een project niet zonder dit voorschot kan starten. Dit zal met name het geval zijn bij kleine dienstenprojecten, die door kleine organisaties worden uitgevoerd.
De in dit artikel opgenomen verplichtingen zijn noodzakelijk om tot een tijdige en deugdelijke vaststelling van het bedrag van de subsidie te kunnen komen.
Het formulier waarmee de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend, is zodanig ingericht, dat de subsidie-ontvanger met het invullen van het formulier kan voldoen aan de ingevolge artikel 4:45 van de Awb op hem rustende verplichtingen om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden en om rekening en verantwoording af te leggen omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. In het formulier voor een aanvraag tot vaststelling van het bedrag van de subsidie is vermeld op welke onderwerpen in een eindverslag als bedoeld in artikel 21, derde lid, dient te worden ingegaan. Gedacht moet worden aan onderwerpen als:
– de inhoudelijke resultaten van het project alsmede een eindconclusie ten aanzien van de mate waarin het project, gelet op de doelstelling ervan, als geslaagd kan worden beschouwd;
– de technische en organisatorische problemen die tijdens het project gerezen zijn en de wijze van oplossing van deze problemen;
– het innovatieve karakter van de ontwikkelde dienst of het project en waaruit dit blijkt;
– het commerciële en maatschappelijke perspectief van de ontwikkelde dienst of het project.
De vaststelling van het subsidiebedrag is geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. Dit artikel regelt slechts de termijn waarbinnen het besluit ter zake genomen wordt. Als het besluit niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).
Ingevolge artikel 4:44, derde lid, van de Awb kan, indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet is ingediend binnen de in artikel 21, eerste lid, bedoelde termijn, de minister de subsidie-ontvanger een termijn stellen waarbinnen de aanvraag alsnog moet worden ingediend. In verband daarmee wordt in dit artikel niet verwezen naar de in artikel 21 bedoelde termijn, maar wordt gesproken over ‘de voor het indienen ervan geldende termijn’.
De hoofdregel van artikel 4:46 van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. Daarbij moeten, nu daarbij niet het bedrag van de subsidie wordt vermeld, de wel in de verleningsbeschikking vermelde wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld in aanmerking worden genomen.
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:
a. indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;
c. indien de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;
d. indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Aangezien deze regeling de Regeling subsidies diensten Kenniswijk 2003 vervangt, wordt de laatste regeling ingetrokken. Geregeld is dat reeds ingediende aanvragen nog conform het oude recht worden afgedaan. Ook is geregeld dat het subsidieplafond voor kleine dienstenprojecten, dat reeds voor 2004 gold, blijft gelden voor kleine dienstenprojecten op grond van deze regeling. Uitgangspunt is dat – volgens het systeem van ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ – eerst de aanvragen om subsidie op de Regeling subsidies diensten Kenniswijk 2003 worden afgewikkeld, en dat het bedrag wat hierna overblijft, het subsidieplafond voor kleine dienstenprojecten op grond van deze regeling is. Omdat in deze regeling het onderscheid tussen ondernemers en non-profitinstellingen is vervallen, moeten de subsidieplafonds van beide categorieën worden opgeteld.
De Minister van Economische Zaken,
L.J. Brinkhorst
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2004-179-p8-SC66605.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.