Subsidieregeling innovatiearrangement 2004

3 september 2004

Nr. BVE/BDenI-2004/4075

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4, eerste lid, van de Wet overige OCenW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. school: een school voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, hierna te noemen vmbo-school;

b. instelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 van de WEB en een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de WEB, hierna te noemen BVE-instelling, en een hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onder a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, hierna te noemen HBO-instelling;

c. bedrijf: een bedrijf of instelling, niet zijnde een BVE- of een HBO-instelling, een brancheorganisatie of een Opleidings- & Ontwikkelingsfonds;

d. innovatiearrangement: een regionaal of sectoraal project waarmee het innovatief vermogen van het beroepsonderwijs wordt verbeterd, binnen de context van versterking van de relatie tussen onderwijs en bedrijfsleven, ten behoeve van het verbeteren van de loopbaan van de leerling/deelnemer in het hele beroepsonderwijs;

e. Het Platform Beroepsonderwijs: de Stichting Platform Beroepsonderwijs te Driebergen;

f. Sociale Partners: de Stichting van de Arbeid;

g. uitvoeringskosten: de kosten van Het Platform Beroepsonderwijs voor de uitvoering van deze regeling.

Artikel 2

Doelstelling

1. Doel van deze regeling is het ondersteunen en stimuleren van innovatiearrangementen in 2004 door middel van het beschikbaar stellen van subsidie ten behoeve van projecten.

2. Een innovatiearrangement dient gericht te zijn op tenminste één van de volgende thema’s:

a. verbetering van het rendement en de doorstroom van het beroepsonderwijs,

b. verhoging van de professionaliteit van degene die het beroepsonderwijs heeft afgerond, en

c. innovatie van de pedagogiek en didactiek van het beroepsonderwijs.

Artikel 3

Subsidieontvangers

Subsidie op grond van deze regeling kan worden verleend aan een school of instelling ten behoeve van een samenwerkingsverband waarin wordt samengewerkt door een bedrijf en:

a. een BVE-instelling en een vmbo-school, of

b. een scholengemeenschap waarvan zowel een vmbo-school als een BVE-instelling deel uitmaken, of

c. een BVE-instelling en een HBO-instelling.

Artikel 4

Uitvoering van de regeling

1. Deze regeling wordt – in overleg met en met instemming van sociale partners – uitgevoerd door Het Platform Beroepsonderwijs.

2. De in lid 1 vermelde partijen kunnen ter zake van de procedure tot indiening van aanvragen nadere voorwaarden stellen.

3. Aan Het Platform Beroepsonderwijs wordt overeenkomstig afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht mandaat verleend om besluiten te nemen over verlening, weigering, vaststelling, intrekking en terugvordering van subsidie op grond van deze regeling.

Artikel 5

Subsidieplafond

Voor het innovatiearrangement en de daarbij behorende uitvoeringskosten is op grond van deze regeling in 2004 een totaal bedrag beschikbaar van € 10.945.000.

Artikel 6

Hoogte van de subsidie

1. De subsidie voor een project bedraagt maximaal € 1.000.000, en niet meer dan 40% van de subsidiabele projectkosten, bedoeld in het derde lid.

2. Indien voor het project ter zake van de projectkosten of een deel daarvan door een ander bestuursorgaan een subsidie is of wordt verstrekt, niet zijnde een subsidie uit Europese fondsen, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verleend, dat per project het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan 40% van de subsidiabele projectkosten, bedoeld in het derde lid.

3. Slechts de kosten die aantoonbaar noodzakelijk zijn en daadwerkelijk gemaakt worden voor de uitvoering van het project komen in aanmerking voor subsidie.

Artikel 7

Selectie van projectvoorstellen

1. Voor 1 november 2004 kunnen door samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 3 bij Het Platform Beroepsonderwijs projectvoorstellen voor innovatiearrangementen worden ingediend.

2. Een projectvoorstel bevat informatie over de volgende onderwerpen:

a. De namen van de partners van het samenwerkingsverband.

b. Indien een aanvraag geschiedt door een instelling of een scholengemeenschap waarin zowel BVE als het vmbo participeren, dan dient uit de aanvraag de zelfstandige inbreng van dit vmbo en dit mbo binnen het samenwerkingsverband duidelijk te blijken.

c. Welk probleem moet het project oplossen?

d. Welke innovatie wordt beoogd?

e. Een opgave van de maximale projectkosten.

f. De looptijd van het project.

3. Projectvoorstellen worden door een – door Het Platform Beroepsonderwijs en sociale partners benoemde – beoordelingscommissie, beoordeeld op innovativiteit, uitvoerbaarheid en bruikbaarheid. Indien het budget dat gemoeid is met het aantal positief beoordeelde projectvoorstellen, groter is dan het subsidieplafond toelaat, selecteert de beoordelingscommissie zoveel van die projectvoorstellen dat het subsidieplafond niet wordt overschreden. Voor selectie komen het eerst die projectvoorstellen in aanmerking die het meest bijdragen aan het doel van deze regeling.

4. De selectie van projectvoorstellen vindt plaats voor 1 december 2004.

5. Bij de selectie kan aan projectvoorstellen waarbij een vmbo-school betrokken is prioriteit worden gegeven, indien daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de evenwichtige participatie van vmbo-scholen aan de projecten.

Artikel 8

Subsidieaanvraag

1. Projectplannen voor innovatiearrangementen kunnen alleen worden ingediend door samenwerkingsverbanden waarvoor het projectvoorstel is geselecteerd volgens artikel 7.

2. Subsidie wordt binnen 5 weken na bekendmaking van de selectie aangevraagd door het indienen van een volledig uitgewerkt projectplan. Het projectplan wordt ingediend door een school of instelling namens een samenwerkingsverband.

3. Een projectplan bevat informatie over de volgende onderwerpen:

a. Welke activiteiten worden ondernomen?

b. Wanneer zijn de verschillende activiteiten afgerond en wat is de looptijd van het project?

c. Welk doel wordt beoogd met de te verrichten activiteiten?

d. Wie zijn de partners binnen het samenwerkingsverband en wat is de daadwerkelijke bijdrage van deze partners aan het project?

e. Wat zijn de totale kosten van het project en hoe wordt voorzien in de financiering van deze kosten?

f. Op welke wijze komt de publieke beschikbaarheid en de verspreiding van de resultaten van het project tot stand?

4. Indien een scholengemeenschap waarvan een vmbo-school deel uitmaakt, samenwerkt binnen het samenwerkingsverband, dan dient uit het projectplan de zelfstandige inbreng van het vmbo binnen het samenwerkingsverband duidelijk te blijken.

Artikel 9

Besluit op de aanvraag

1. Het Platform Beroepsonderwijs besluit, in overleg met Sociale Partners, na advies van de beoordelingscommissie, uiterlijk 1 maand na ontvangst van de projectplannen op de aanvraag. Indien Het Platform niet binnen 1 maand kan beslissen, deelt hij de aanvrager mee binnen welke termijn de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

2. Op de aanvraag wordt positief beslist als in het projectplan op deugdelijke en consistente wijze het geselecteerde projectvoorstel is uitgewerkt en daarbij ten aanzien van het project wordt voldaan aan de eisen, gesteld in deze regeling.

Artikel 10

Verdere subsidieverplichtingen

1. Het project start binnen zes maanden na verlening van de subsidie en heeft een looptijd van ten hoogste 3 jaar.

2. Aan het project wordt daadwerkelijk een substantiële inhoudelijke en financiële bijdrage geleverd door de deelnemers aan het samenwerkingsverband.

3. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap of Het Platform Beroepsonderwijs ingestelde onderzoeken die gericht zijn op het monitoren en verspreiden van kennis en het verschaffen van nadere inlichtingen over de werking en de effecten van deze regeling.

Artikel 11

Subsidievaststelling

De subsidieontvanger dient binnen 3 maanden na afloop van het project de aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 18 van de Wet overige OCenW-subsidies in bij Het Platform Beroepsonderwijs.

Artikel 12

Evaluatie regeling

Door Het Platform Beroepsonderwijs wordt voor 31 juli 2007 een tussenrapportage ingediend en voor 31 december 2008 een eindrapportage inzake de werking en de effecten van deze regeling.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de tweede dag na uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

Artikel 14

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Subsidieregeling innovatiearrangement 2004.

Artikel 15

Bekendmaking

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant en in het Gele Katern worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Rutte.

Toelichting

Inleiding

Het vernieuwen van onderop gericht op het realiseren van vernieuwing om het primaire proces te laten functioneren, te onderhouden en te optimaliseren is een reguliere taak van de instellingen. Het is de primaire verantwoordelijkheid van de instellingen dergelijke innovaties te realiseren om veroudering van het onderwijs te voorkomen. Hiervoor ontvangen instellingen reguliere bekostiging (lumpsum). Dit wordt ook wel de basisinnovatie(strategie) genoemd. Naast de reguliere bekostiging ontvangen de instellingen impulsmiddelen. Deze middelen zijn bedoeld voor het verspreiden van innovaties ter versterking van het gehele beroepsonderwijs op instellingsniveau. Dit wordt de breedte-innovatie(strategie) genoemd. De innovaties die zowel met de basis- als breedtestrategie tot stand wordt gebracht vinden echter veelal bij afzonderlijke instellingen plaats, en niet in samenwerking met andere scholen/instellingen, bedrijven of organisaties.

Om innovatie in het beroepsonderwijs verder te verdiepen is een specifiek innovatiebudget noodzakelijk. Hierbij gaat het om een diepte-innovatie(strategie). Dieptestrategie is een extra mogelijkheid voor innovatie van het beroepsonderwijs naast de basis- en de breedtestrategieën.

Met de dieptestrategie kunnen experimentele projecten op regionaal en sectoraal niveau die zonder aanvullende middelen onvoldoende kans zouden krijgen, in financiële zin ondersteund worden. Zeker als in dergelijke projecten wordt samengewerkt tussen verschillende typen onderwijsinstellingen kan zo de innovatie zich verdiepen en aan kwaliteit winnen en wordt geïnnoveerd over de grenzen van de eigen instelling/organisatie heen. Verder is bij deze strategie de samenwerking met het bedrijfsleven essentieel. Zonder samenwerking met het bedrijfsleven, de toekomstige werkgever van de leerling/deelnemer, is de uitvoering van een effectieve dieptestrategie niet mogelijk.

De basis-, breedte- en diepte-innovatie­(strategieën) vullen elkaar aan (optimaliseren, verspreiden, respectievelijk ontwikkelen). Daarnaast is de breedte-innovatiestrategie ook procedureel verbonden aan de diepte-innovatie­strategie, in zoverre dat de in de dieptestrategie verkregen resultaten via de breedte-strategie kunnen worden geïmplementeerd en verspreid. Voor de verspreiding van deze resultaten kunnen de reguliere bekostiging (lumpsum) en impulsmiddelen worden ingezet.

Met de Subsidieregeling innovatiearrangement 2003, gepubliceerd in het Gele Katern, nummer 18, van 30 juli 2003, werd tegemoet gekomen aan de maatschappelijke wens van een specifiek innovatiebudget voor verdieping van innovatie in het beroepsonderwijs. De Subsidieregeling innovatiearrangement 2004 is een vervolg op die regeling.

Innovatiearrangement 2004

Op basis van de ervaringen met de regeling voor 2003 is deze nieuwe subsidieregeling ontworpen om een effectievere toepassing van innovatie te bewerkstelligen. Daarbij is ernaar gestreefd om de administratieve lasten die een subsidieregeling met zich meebrengt, te beperken tot de strikt noodzakelijke.

De nieuwe subsidieregeling is als volgt opgezet. De beoordeling van subsidieaanvragen vindt plaats in 2 fasen: eerst de beoordeling van de projectvoorstellen, vervolgens de beoordeling van projectplannen. Eerst kunnen onderwijsinstellingen (vmbo, mbo en hbo) en bedrijven innovatieve projectvoorstellen indienen bij Het Platform Beroepsonderwijs. Deze hoeven nog niet gedetailleerd te zijn uitgewerkt. Deze projectvoorstellen worden beoordeeld door een onafhankelijke beoordelingscommissie, die door Het Platform Beroepsonderwijs en Sociale Partners is benoemd. Rekening houdend met het beschikbare budget van de subsidieregeling worden de 10 tot 20 beste projectvoorstellen geselecteerd. De overige aanvragers ontvangen een afwijzing. De 10 tot 20 aanvragers met een positieve beschikking worden vervolgens uitgenodigd de projectvoorstellen uit te werken in een projectplan, voorzien van een uitgewerkte begroting en een door alle partners ondertekende samenwerkingsovereenkomst. Op basis van deze projectplannen wordt de definitieve beslissing over de toekenning van subsidie genomen. In deze fase staat het idee van het projectvoorstel als zodanig niet meer ter discussie. Als het projectplan aansluit op het projectvoorstel en aan de overige formele eisen wordt voldaan, wordt de aanvraag ook gehonoreerd.

Het doel van het innovatiearrangement, namelijk het in financiële zin ondersteunen van gezamenlijke regionale/sectorale projecten door scholen/instellingen voor beroepsonderwijs, bedrijven en eventueel andere organisaties (bijvoorbeeld kenniscentra), die een bijdrage leveren aan de vernieuwing van het beroepsonderwijs wordt gehandhaafd. Dat het innovatiearrangement een operationalisatie is van de dieptestrategie en aansluit op de basis- en breedte-strategie blijft de basis voor deze subsidieregeling.

Ook het convenant ‘Samenwerking ten behoeve van innovatie in het beroepsonderwijs’, gepubliceerd in het Gele Katern, nummer 15, van 11 juni 2003 waarin de afspraken zijn opgenomen van de convenantpartners over samenwerking ten behoeve van innovatie in het beroepsonderwijs, blijft van kracht voor de Subsidieregeling innovatiearrangement 2004.

Extra aandachtspunt binnen het innovatiearrangement 2004 is de deelname van vmbo-scholen aan de projecten. Om de participatie van vmbo-scholen aan projecten te bevorderen is er voor gekozen bij de selectie van projectvoorstellen waarbij een vmbo-school is betrokken aan deze projecten prioriteit te geven, indien daarmee een bijdrage wordt geleverd aan een evenwichtige participatie van vmbo-scholen in de projecten. Daarnaast zal Het Platform Beroepsonderwijs bij zijn werkzaamheden voor het innovatiearrangement extra inspanningen plegen om het vmbo bij het innovatiearrangement te betrekken. Bij de evaluatie van de regeling innovatiearrangement 2004 zal specifiek aandacht worden besteed aan de deelname van het vmbo in het innovatiearrangement.

Het Platform Beroepsonderwijs zal, in nauwe samenwerking met Sociale Partners, namens de minister (c.q. staatssecretaris) van OCW de subsidieregeling uitvoeren.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1, onder a

Deze omschrijving omvat alle leerwegen in het vmbo.

Artikel 2

Elk van deze thema’s moet uiteindelijk leiden tot beroepsonderwijs dat hoog gekwalificeerde professionals aflevert, die een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van Nederland als kenniseconomie.

De ontwikkeling van nieuwe opleidingen valt niet onder de doelstelling van deze regeling.

Artikel 3

Hoewel altijd een school of instelling aanvrager dient te zijn, kan ieder van de deelnemers aan het samenwerkingsverband de projectleider zijn, mits deze expliciet als zodanig is aangewezen door de partners van het samenwerkingsverband.

Artikel 3, onder b

Onder artikel 3, onder b wordt ook verstaan een agrarisch opleidingscentrum.

Artikel 4

De regeling wordt namens de minister (c.q. de staatssecretaris) door Het Platform Beroepsonderwijs uitgevoerd. Het Platform Beroepsonderwijs kan krachtens mandaat alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke beslissingen nemen. Buiten het mandaat vallen besluiten in eventuele bezwaarprocedures.

Voor een goed begrip: deze regeling is gebaseerd op de Wet overige OCenW-subsidies. De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht zijn dus ook op deze subsidies van toepassing, en ook als de besluiten genomen worden door Het Platform Beroepsonderwijs (namens de minister c.q. staatssecretaris) kan de gebruikelijke bezwaar- en beroepsprocedure worden gevolgd.

Artikel 5

Voor het innovatiearrangement 2004 is een bedrag van € 945.000,– uit de SLOA-middelen toegevoegd.

Artikel 6

Niet meer dan 40% van de subsidiabele projectkosten wordt gesubsidieerd. Minimaal 60% van de projectkosten moet dus altijd door cofinanciering worden aangevuld. Scholen/instellingen en bedrijven die participeren in het samenwerkingsverband zelf moeten dus een substantiële bijdrage leveren.

Onder subsidie van een ander bestuursorgaan wordt onder meer verstaan subsidie van de rijksoverheid, op basis van andere subsidieregelingen dan de onderhavige, en subsidie van provinciale en gemeentelijke overheden. Een subsidie die vanwege de Commissie van de Europese Unie is of wordt verstrekt, wordt niet in mindering gebracht op de subsidie die op basis van deze regeling is of wordt verstrekt.

Subsidiabel zijn alleen de kosten die voor het project noodzakelijk gemaakt moeten worden en ook daadwerkelijk gemaakt worden. De subsidieontvanger moet dit kunnen aantonen.

Artikel 7

Het Platform Beroepsonderwijs is bereikbaar via onderstaand adres:

Het Platform Beroepsonderwijs

Breullaan 1

3971 NG Driebergen

http://www.hetplatformberoepsonderwijs.nl

e-mail: l.hassing@hpbo.nl

In eerste instantie worden de projecten geselecteerd op basis van een projectvoorstel. In zo’n projectvoorstel hoeft het project nog niet tot in details te zijn uitgewerkt. Globale beschrijving van de beoogde resultaten van het project volstaat. Alleen die projectvoorstellen waarvan de beoordelingscommissie vindt dat ze innovatief, uitvoerbaar en bruikbaar, zijn komen in aanmerking om te worden geselecteerd. Alleen voor die projectvoorstellen moet vervolgens een projectplan worden uitgewerkt. Het voordeel van zo’n preselectie is dat niet alle potentiële aanvragers genoodzaakt zijn om energie te steken in het maken van gedetailleerde projectplannen terwijl – bijvoorbeeld als er veel animo is – alle moeite misschien tevergeefs is.

Als er meer belangstelling is dan dat er projectaanvragen gehonoreerd kunnen worden, selecteert de beoordelingscommissie de projectvoorstellen die het meest bijdragen aan het doel van de regeling (en dus ook het meest innovatief zijn).

Innovatief wil zeggen: origineel en nooit eerder gerealiseerd in de onderwijssector waarvoor het project is bedoeld. Of een nieuwe, nog niet voorgekomen combinatie van al in gang gezette innovaties die een extra waarde toevoegen aan de innovatie en vernieuwend zijn voor wat betreft organisatie, pedagogiek en didactiek, of een combinatie van een geheel nieuw idee en een bestaande innovatie, die eveneens een extra waarde toevoegt aan of versnelling aanbrengt in de realisatie van een innovatie.

Verder is van belang de mate waarin het project bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling en aan de versterking van de samenwerking tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven; wat draagt het project bij aan kwalificatiewinst; wat draagt het bij aan de realisatie van de thema's; wat draagt het bij aan het verkorten van de doorlooptijd van het toepassen van een vernieuwing in het bedrijfsleven en het beroepsonderwijs en wat draagt het bij aan het snel uitwisselen van informatie.

Om het aantrekkelijk te maken om innovatieve vmbo-scholen bij het arrangement te betrekken, is bepaald dat bij gelijkwaardige kwaliteit, aan projecten waarbij een vmbo-school is betrokken, prioriteit kan worden gegeven.

Artikel 8 en 9

De projectvoorstellen die geselecteerd worden, moeten vervolgens worden uitgewerkt in een projectplan.

Als het projectvoorstel deugdelijk en consistent is uitgewerkt en daarbij tevens voldaan wordt aan de eisen die de regeling stelt, wordt de aanvraag toegewezen. Het voorstel als zodanig staat dan niet meer ter discussie. De vraag in deze fase is of het voorstel zo goed is uitgewerkt dat de beoordelingscommissie het vertrouwen kan hebben dat het verantwoord is om de subsidie te verlenen.

Het projectplan moet dus voldoende informatie geven om op basis daarvan een besluit te kunnen nemen. Er moet dus informatie worden gegeven over:

a. de activiteiten die zullen worden ondernomen,

b. de fasering daarvan,

c. de beoogde (meetbare!) resultaten,

d. welke partners deelnemen in het samenwerkingsverband,

e. wat elk van die partners doet.

Tenslotte moet er een begroting zijn en moet de bijdrage aan de cofinanciering per partner worden omschreven.

Artikel 11

Zoals gebruikelijk bij projectsubsidies moet na afloop van het project een aanvraag tot subsidievaststelling worden gedaan. Er moet dan een inhoudelijk verslag en een financiële verantwoording worden overgelegd aan Het Platform beroepsonderwijs.

Het inhoudelijke verslag moet antwoord geven op de vragen:

• hebben we bereikt, wat we wilden bereiken,

• hebben we gedaan wat we zouden gaan doen,

• heeft het gekost wat aan kosten is opgegeven,

• en zo nee, waarom niet.

Uit de financiële verantwoording moet blijken wat de werkelijke kosten van het project zijn geweest en moet blijken welke de bijdrage is geweest van de partners in het samenwerkingsverband en eventuele andere partijen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Naar boven