Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2004

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 5 september 2004, nr. WJZ 4055845, tot verstrekking van subsidies aan kennisinstellingen voor het beantwoorden van kennisvragen van ondernemers (Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2004)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Economische Zaken;

b. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt;

c. kennisinstelling: een universiteit, hogeschool of onderzoeksinstelling;

d. universiteit: een onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

e. hogeschool: een onder c, f of g van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

f. onderzoeksinstelling: een in de bij deze regeling behorende bijlage 1 vermelde instelling;

g. kennisoverdrachtsproject: een door een kennisinstelling verrichte activiteit, bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, beantwoorden van een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer of een aantal ondernemers gezamenlijk, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe technologie of technologische kennis met betrekking tot producten, processen of diensten;

h. innovatievoucher: een door de minister aan een ondernemer afgegeven document, dat deze ondernemer kan inleveren bij een kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een kennisoverdrachtsproject.

Artikel 2

1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een kennisinstelling die voor eigen rekening en risico een kennisoverdrachtsproject heeft uitgevoerd en in verband daarmee een of meer geldige innovatievouchers overlegt.

2. Geen subsidie wordt verstrekt voor een kennisoverdrachtsproject in verband waarmee de ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de afgiftedatum van het innovatievoucher verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan.

Artikel 3

De subsidie bedraagt het bedrag van de door de kennisinstelling voor het kennisoverdrachtsproject gemaakte kosten, maar niet meer dan € 7 500 per innovatievoucher en niet meer dan € 75 000 in totaal.

Artikel 4

Het subsidieplafond voor het in 2004 en 2005 verstrekken van subsidies bedraagt € 750 000.

§ 2

Aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel 5

1. Een aanvraag om subsidie wordt na afloop van het kennisoverdrachtsproject ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

2. De aanvraag moet uiterlijk op 29 april 2005 zijn ontvangen.

3. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. de innovatievouchers die ten behoeve van de uitvoering van het kennisoverdrachtsproject zijn ingeleverd;

b. een beschrijving van het kennisoverdrachtsproject; alsmede van andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

Artikel 6

De minister geeft een beschikking, inhoudende de subsidievaststelling, binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 7

1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan deze regeling.

2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

Artikel 8

De minister kan bij de subsidievaststelling verplichtingen opleggen met betrekking tot het verlenen van medewerking door de subsidie-ontvanger aan een evaluatie van de toepassing van deze regeling.

§ 3

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2004.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van bijlage 2, die ter inzage wordt gelegd bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3 te Den Haag.

Den Haag, 5 september 2004.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Bijlage 1

Onderzoeksinstellingen als bedoeld in artikel 1, onder f, van deze regeling zijn:

– de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland;

– de Stichting Grondmechanica Delft;

– de Stichting Maritiem Research Instituut Nederland;

– de Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium;

– de Stichting Waterloopkundig Laboratorium;

– de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek;

– de Stichting Dutch Polymer Institute;

– de Stichting Netherlands Institute for Metals Research;

– de Stichting Top-Instituut Voedselwetenschappen;

– de Stichting Telematica-Instituut;

– de Nederlandse organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO;

– onder de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek ressorterende rechtspersoonlijkheid bezittende onderzoekorganisaties die zijn aangewezen in het Reglement NWO 1998;

– de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.

Toelichting

Algemeen

Achtergrond en inbedding

Zoals ook in de Innovatiebrief van 2 oktober 2003 (Kamerstukken II 2003–2004, 27406, nr. 4) is aangegeven maakt het midden- en kleinbedrijf (MKB) lang niet genoeg gebruik van kennis die anderen op de plank hebben liggen. Dit terwijl bestaande kennis juist een belangrijke rol kan spelen bij het ontwikkelen van nieuwe producten, processen of diensten. De kennisuitwisseling tussen mkb-ondernemingen en kennisinstituten verloopt in Nederland niet optimaal.

Het Innovatieplatform heeft daartoe het voorstel gedaan om ter stimulering van kennisoverdracht en -gebruik een innovatievoucher te introduceren. Met deze subsidieregeling en de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers 2004 wordt hieraan uitvoering gegeven.

Met de innovatievoucher wordt de ondernemer in staat gesteld op eenvoudige wijze bij een publieke kennisinstelling naar keuze (universiteiten, hogescholen, andere publieke kennisinstellingen, zoals aangegeven in bijlage 1 bij deze regeling) kennis ‘in te kopen’ en onderzoeksvragen uit te zetten. Innovatievouchers verkorten de time-to-market van kennis. Het hoofddoel van de introductie van innovatievouchers is dan ook dat mkb-ondernemingen kennismaken met kennisaanbieders (drempel verlagen).

De innovatievoucher past in de door het kabinet uitgezette lijn van het dynamiseren van de kennisketen. De voucher draagt bij aan het versterken van de vraagkant, het stimuleren van directe verbindingen en het meer vraaggestuurd laten opereren van de kennisaanbieders.

Pilot

Deze regeling is een pilotregeling. De bedoeling van deze pilot is om op zo kort mogelijke termijn ervaring op te doen met de werking van de innovatievouchers door het inzetten van 100 innovatievouchers met een maximale waarde van € 7 500. Op basis van een evaluatie van de eerste ervaringen met de 100 innovatievouchers die in deze pilot worden ingezet zal besluitvorming over de verdere inzet van het instrument van de innovatievouchers plaatsvinden.

Systematiek

Mkb-ondernemers kunnen bij de Minister van Economische Zaken (p/a SenterNovem) innovatievouchers aanvragen. De ondernemer kan vervolgens een vraag stellen aan een publieke kennisinstelling en daarbij de innovatievoucher inleveren. Deze voucher is ten hoogste € 7 500 waard. De kennisinstelling vraagt vervolgens na de beantwoording van de vraag van de ondernemer (het kennisoverdrachtsproject) en onder inlevering van de innovatievouchers bij de minister (p/a SenterNovem) subsidie aan voor de gemaakte kosten die gepaard gaan met de beantwoording van de kennisvraag, tot een maximum van € 7 500 per innovatievoucher.

Deze systematiek is juridisch vertaald door:

1. Een regeling tot verstrekking van subsidies aan kennisinstellingen voor het beantwoorden van kennisvragen van ondernemers die een voucher hebben ingeleverd (deze regeling).

2. Een beleidsregel over de manier waarop de innovatievouchers kunnen worden aangevraagd en verdeeld. De beleidsregel richt zich tot de mkb-ondernemers. (Beleidsregel verstrekking innovatievouchers 2004).

Deze regeling richt zich derhalve op de kennisinstellingen die voor een mkb-ondernemer een kennisoverdrachtsproject hebben uitgevoerd waarvoor een voucher is ingeleverd.

Het gaat er primair om bedrijven die concrete kennisvragen hebben, maar die nog niet eerder aan een kennisinstelling voorlegden, te stimuleren dit nu wel te doen.

Subsidie kan ook worden verkregen voor een project waarbij ondernemers een aantal vouchers hebben ‘gebundeld’. Dat wil zeggen dat deze ondernemers gezamenlijk een vraag stellen, waarbij ze de aan hen verstrekte vouchers gezamenlijk inleveren bij een kennisinstelling (zie ook de toelichting op artikel 3). Er worden op dit moment nog geen nadere voorwaarden aan de bundeling gesteld. De pilot dient meer zicht te geven waartoe de gebundelde vouchers worden ingezet en de wijze waarop dit gebeurt.

Innovatievouchers kunnen niet ingezet worden voor al lopende projecten bij de desbetreffende kennisinstelling (zie artikel 2, tweede lid). Er is dan immers geen sprake meer van stimulerende werking van de vouchers.

De kennisinstellingen die op grond van deze pilotregeling subsidie kunnen aanvragen zijn publieke kennisinstellingen. Het zijn met name de publieke kennisaanbieders die niet gewend zijn om marktconform te opereren. De kenniskloof met mkb-ondernemingen is hier over de gehele linie aanwezig.

Deze regeling wordt namens de minister uitgevoerd door SenterNovem.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In onderdeel b is een algemene definitie van een ondernemer opgenomen. In de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers 2004 wordt nader geregeld welke ondernemers in aanmerking komen voor een innovatievoucher. Dit zijn ondernemers die vallen onder de Europese definitie voor kleine en middelgrote ondernemingen. In verband met de zogenaamde de minimis-verordening zijn ondernemers in een aantal sectoren (o.m. de vervoersector en de productie, verwerking of verhandeling van landbouw-, visserij- en aquacultuurproducten) uitgezonderd. Zij kunnen dus geen innovatievouchers aanvragen. De kennisinstelling die op grond van deze regeling subsidie aanvraagt behoeft niet te controleren of de ondernemer aan deze vereisten voldoet. Indien de ondernemer een origineel innovatievoucher overlegt dat op zijn naam is gesteld, mag de kennisinstelling ervan uitgaan dat aan de mkb- en de de minimis-vereisten is voldaan.

In verband met de omschrijvingen van de onderdelen g en h, kennisoverdrachtsproject respectievelijk innovatievoucher, verwijs ik in eerste instantie naar het algemeen deel van deze toelichting. Uit de definitie van kennisoverdrachtproject blijkt dat één ondernemer met één kennisvraag naar een kennisinstelling kan gaan, maar dat ook meer ondernemers hun vouchers kunnen inzetten om een kennisinstelling een gezamenlijke vraag te laten beantwoorden. Het aantal vouchers dat op deze manier kan worden ‘gebundeld’ is gemaximeerd, doordat op grond van artikel 3 het subsidiebedrag per kennisoverdrachtsproject niet hoger kan zijn dan € 75 000 (zie ook de toelichting op artikel 3). Uit de definitie van innovatievoucher blijkt voorts dat alleen de ondernemer op wiens naam een innovatievoucher is gesteld deze voucher kan inleveren bij een kennisinstelling. De vouchers zijn derhalve niet ‘verhandelbaar’.

Het gaat bij een kennisoverdrachtsproject om overdracht van voor de ondernemer nieuwe kennis. Het betreft bestaande technologie of technologische kennis met betrekking tot producten, processen of diensten. De vraag van de ondernemer dient toepassingsgericht te zijn, zodat de ondernemer deze kennis kan aanwenden voor vernieuwing van zijn product of proces. Naar gelang de vraag van de ondernemer wordt deze kennis door de kennisinstelling bewerkt om voor de betreffende ondernemer interessant te worden.

Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld de volgende bewerkingen:

– Het oplossen van een kleine technologische vraag van een ondernemer.

– Het in beeld brengen van de oplossingsmogelijkheden van een ingewikkelde technologische vraag.

Artikel 2

Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgrond van artikel 7, eerste lid, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Centraal staat, dat het moet gaan om een kennisoverdrachtsproject in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle van toepassing zijnde definities van artikel 1 en dat een of meer geldige innovatievouchers zijn overgelegd. Met ‘voor eigen rekening en risico’ wordt bedoeld dat de kennisinstelling de kosten voor het kennisoverdrachtproject in eerste instantie – totdat, na afloop van het kennisoverdrachtsproject subsidie wordt aangevraagd en verkregen – zelf draagt. Het is niet de bedoeling een subsidie te verstrekken voor een project dat al langs andere weg wordt gefinancierd. Met een geldig innovatievoucher wordt bedoeld een voucher die op naam gesteld is van de ondernemer die het inlevert bij de kennisinstelling en ten behoeve van wie de kennisvraag wordt beantwoord. Voorts is een innovatievoucher slechts geldig als het in de op de voucher aangegeven periode bij een kennisinstelling is ingeleverd. Indien de kennisinstelling bij de aanvraag om subsidie geen geldig innovatievoucher overlegt, wordt deze aanvraag op grond van artikel 7 van deze regeling afgewezen.

In het tweede lid is als afwijzingsgrond opgenomen dat voor het kennisoverdrachtproject nog geen verplichtingen mogen zijn aangegaan. Dit wil zeggen dat met de subsidieregeling niet al lopende contracten kunnen worden gefinancierd. De innovatievouchers zijn uitdrukkelijk bedoeld om een contact tussen ondernemer en kennisinstelling te stimuleren dat er nog niet is (zie ook het algemeen deel van deze toelichting).

Artikel 3

In beginsel worden alle kosten van de kennisinstelling in verband met het beantwoorden van de kennisvraag van de ondernemer vergoed tot een maximum van € 7 500 per ingeleverde innovatievoucher. Wel bepaalt artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd geen subsidie wordt verstrekt.

Het kan voorkomen dat de beantwoording van een kennisvraag minder of juist meer kosten met zich mee brengt dan € 7 500. In het eerste geval wordt de subsidie lager vastgesteld dan € 7 500. In het tweede geval wordt de subsidie op het maximum van € 7 500 vastgesteld. De resterende kosten zal de ondernemer dan aan de kennisinstelling moeten vergoeden. Eventueel door de ondernemer verschuldigde BTW valt uitdrukkelijk niet onder de kosten die voor subsidie in aanmerking komen. De ondernemer kan deze BTW ook zelf verrekenen. Een rekenvoorbeeld kan het voorgaande verduidelijken.

De afrekening die de kennisinstelling aan de ondernemer stuurt ziet er in het geval dat de totale kosten hoger zijn bijvoorbeeld als volgt uit:

Gewerkte uren:

90 à € 75

€ 6 750

BTW:

19%

€ 1 282,50

Totale kosten:

 

€ 8 032,50

De kennisinstelling kan, omdat de subsidiabele kosten € 6 750 bedragen, maximaal dit bedrag aan subsidie aanvragen bij de minister. Het bedrag dat hij bij de mkb-ondernemer in rekening zal brengen is dan het bedrag van de BTW van € 1 282,50.

Omdat op grond van deze pilotregeling en de beleidsregel in eerste instantie slechts 100 innovatievouchers te verdelen zijn, bestaat het risico dat één of enkele grote groepen ondernemers het totale aantal beschikbare vouchers zal verbruiken. Dit zou afbreuk doen aan de beoogde stimulerende werking van het systeem. Zie hieromtrent ook het algemeen deel van deze toelichting. Om dit te voorkomen, en de ‘bundeling’ van innovatievouchers aan een bepaald maximum te binden, is bepaald dat voor een kennisoverdrachtproject ten hoogste € 75 000 subsidie wordt verstrekt.

Artikel 4

Omdat op grond van deze regeling na afloop van het kennisoverdrachtsproject – dus na de verstrekking van de innovatievouchers en na het beantwoorden van de kennisvraag – subsidie dient te worden aangevraagd zal het in de praktijk vaak pas in 2005 tot subsidieverstrekking komen. Omdat niet uitgesloten kan worden dat een aantal kennisoverdrachtprojecten nog in de herfst van 2004 tot een afronding komt en dus nog in 2004 subsidie wordt aangevraagd, ziet het subsidieplafond voor deze pilotregeling op zowel 2004 als 2005.

Artikel 5

Essentieel voor het welslagen van de pilot is dat innovatievouchers niet te lang ‘op de plank blijven liggen’ en dat de kennisinstellingen hiermee op betrekkelijk korte termijn aan het werk gaan. Alleen op deze wijze kan voldoende ervaring worden opgedaan die noodzakelijk is voor de besluitvorming omtrent de verdere inzet van het instrument van de innovatievouchers. In de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers 2004 wordt bepaald dat innovatievouchers nog in 2004 bij een kennisinstelling dienen te worden ingeleverd. De kennisinstellingen kunnen dan vervolgens de hen gestelde vragen beantwoorden om daarna een verzoek om subsidie in te dienen. De aanvraag wordt na afloop van het kennisoverdrachtsproject ingediend en betreft dus meteen de vaststelling van de subsidie.

De in het eerste lid bedoelde aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij SenterNovem, postbus 93144, ’s-Gravenhage of via website www.senter.nl/innovatievoucher.

Aanvragen kunnen niet per fax of elektronische post worden ingediend.

In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Daaronder zijn in ieder geval de innovatievoucher of de innovatievouchers die ten behoeve van het kennisoverdrachtsproject is of zijn ingeleverd. Bij de aanvraag dient de kennisinstelling aan te geven welke prestatie (kennisvraag en antwoord daarop) hij tegen welke kosten voor de mkb-ondernemer heeft geleverd. Ook zal moeten blijken van instemming van de mkb-ondernemer met (het resultaat van) het kennisoverdrachtsproject.

Artikel 6

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).

Artikel 7

In dit artikel is bepaald dat de aanvraag wordt afgewezen als niet voldaan is aan de bepalingen van deze regeling. Met name van belang zijn hier de bepalingen van de artikelen 1 en 2. Daarnaast kan ook afwijzend moeten worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen.

Het tweede lid geeft een voorschrift over de wijze van verdeling van het subsidieplafond. Die komt neer op ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Dit betekent dat de minister, beginnend met de eerste aanvraag, subsidies verstrekt totdat het subsidieplafond is bereikt en dat hij aanvragen afwijst voor zover het plafond door het totaal van verleende subsidies zou worden overschreden. Voor deze pilotregeling zal dit hoogstwaarschijnlijk geen problemen opleveren nu het in artikel 4 opgenomen subsidieplafond even hoog is als de totale waarde van de op grond van de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers 2004 te verstrekken 100 innovatievouchers. Zekerheidshalve is deze bepaling hier toch opgenomen.

Artikel 8

Deze regeling is een pilotregeling. Het is derhalve van groot belang dat hiervan wordt geleerd. Aan de hand van de gegevens en ervaringen tijdens de pilot zullen beslissingen worden genomen omtrent de toekomst. Daarom is in dit artikel de mogelijkheid opgenomen om bij de subsidievaststelling de verplichting op te nemen dat de kennisinstelling meewerkt aan de evaluatie van deze pilotregeling.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven