Wijziging Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden

Wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met het meerpersoonscelgebruik en de flexibilisering van het dagprogramma

6 september 2004

Nr. 5307896/04/DJI

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 19, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 3, vierde lid, van de Penitentiaire maatregel;

Besluit:

Artikel I

De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel g wordt ‘directeur Gevangeniswezen’ telkens vervangen door: sectordirecteur Gevangeniswezen.

2. In onderdeel h wordt ‘de divisie Centrale Recherche Informatie’ vervangen door: de Dienst Nationale Recherche Informatie.

B

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

Regime van beperkte gemeenschap

In het regime van beperkte gemeenschap kunnen gedetineerden worden geplaatst ten aanzien van wie plaatsing in één van de overige regimes niet geïndiceerd is.

C

Artikel 9 vervalt.

D

Na Hoofdstuk III wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IIIa

TOEWIJZING VERBLIJFSRUIMTE IN INRICHTING OF AFDELING

Artikel 11a

1. De directeur kan een gedetineerde die in een regime van algehele of beperkte gemeenschap is geplaatst, een voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte toewijzen, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt wordt geacht.

2. Ongeschiktheid van een gedetineerde als bedoeld in het eerste lid kan samenhangen met:

a. diens psychische gestoordheid;

b. diens verslavingsproblematiek;

c. diens gezondheidstoestand;

d. diens gedragsproblematiek;

e. de achtergrond van het door hem gepleegde delict;

f. de aan hem opgelegde beperkingen.

E

In artikel 23 wordt ‘De directeur Gevangeniswezen’ vervangen door: De sectordirecteur Gevangeniswezen.

F

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met achtste lid tot tweede tot en met zevende lid.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt ‘bedoeld in het eerste en tweede lid’ vervangen door: bedoeld in het eerste lid.

G

In artikel 26, eerste lid, onderdeel c, vierde lid, onderdeel f, en zesde lid, wordt ‘de directeur Gevangeniswezen’ telkens vervangen door: de sectordirecteur Gevangeniswezen.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 9 juli 2004 tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met verruiming van de mogelijkheden van meerpersoonscelgebruik, Stb. 350, in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie, J.P.H. Donner.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling wijzigt de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Deze wijzigingen vloeien voort uit de wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met verruiming van de mogelijkheden van meerpersoonscelgebruik (wet van 9 juli 2004, Stb. 350) en de wijziging van artikel 3 van de Penitentiaire maatregel in verband met de bijstelling van het aantal uren dagprogramma en activiteiten in penitentiaire inrichtingen (besluit van 28 augustus 2003, Stb. 349). De wet van 9 juli 2004 maakt meerpersoonscelgebruik mogelijk in een regime van beperkte gemeenschap. De wet voegt een nieuw lid toe aan artikel 19 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) waarin is bepaald dat de minister van Justitie de criteria bepaalt waaraan gedetineerden moeten voldoen om voor plaatsing in een voor hen persoonlijk dan wel voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte, in aanmerking te komen. In de onderhavige regeling worden deze criteria gegeven. De wijziging van artikel 3 van de Penitentiaire maatregel (Pm) betreft een vereenvoudiging van de regimes(opbouw), waarin meer ruimte is voor flexibilisering en individualisering van detentietrajecten. De differentiatie in regimes van beperkte gemeenschap, zoals die in het oude artikel 3 van de Pm was neergelegd, is komen te vervallen. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft mij op 7 mei 2004 over de conceptregeling geadviseerd (advies van 7 mei 2004, nr. CR35/1018206/AvdH/mg).

Uit het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de Pbw volgt dat de directeur aan iedere gedetineerde een verblijfsruimte toewijst in de inrichting of afdeling waar de gedetineerde overeenkomstig artikel 15 van de Pbw is geplaatst. Gelet op de artikelen 20 en 21, in samenhang met artikel 19, derde lid, van de Pbw dient de directeur daarbij te beslissen of de gedetineerde in een eigen dan wel in een gedeelde verblijfsruimte wordt ondergebracht, met inachtneming van de in deze regeling gegeven criteria.

Uitgangspunt is dat een gedetineerde in aanmerking komt om een verblijfsruimte te delen, tenzij is gebleken van factoren en omstandigheden die zich daartegen verzetten. Deze factoren en omstandigheden zijn aan de hand van de ervaringen met meerpersoonscelgebruik benoemd. Met deze criteria is vanaf 1 oktober 2003 ervaring opgedaan in het kader van de voorbereidende fase van de invoering van meerpersoonscelgebruik in een regime van beperkte gemeenschap. De voorbereidende fase is geëvalueerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau. Uit het evaluatieonderzoek is naar voren gekomen dat de voorgenomen verruiming van de capaciteit aan meerpersoonscellen heroverweging vergt van de werkbaarheid van de in de voorbereidende fase gehanteerde contra-indicaties en herziening van de procedure voor het toepassen van de contra-indicaties. Vervolgens zijn de criteria en de wijze waarop daar mee moet worden omgegaan besproken op een werkconferentie met een uitgebreide vertegenwoordiging van het personeel van de aan de voorbereidende fase deelnemende inrichtingen. De kern van de bevindingen op het gebied van de toepassing van de criteria is dat deze dienen te worden gewogen in het licht van het gedrag van de gedetineerde(n) en de voorspelbaarheid van dat gedrag. In de artikelsgewijze toelichting wordt daar nader op ingegaan.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A, E en G

Het gaat hier om terminologische wijzigingen, die verband houden verband met naamswijzigingen binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie en het Korps Landelijke Politieke Diensten.

Artikel I, onderdelen B, C en F

Door de wijziging van artikel 3 van de Pm worden niet langer verschillende regimes van beperkte gemeenschap onderscheiden. Om die reden is artikel 8 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in die zin gewijzigd en vervallen de artikelen 9 en 25, tweede lid. Nu er nog maar sprake is van één soort regime van beperkte gemeenschap, wordt de term ‘standaardregime’ in artikel 8 vervangen door ‘regime’.

Artikel I, onderdeel D

Terwijl de selectiefunctionaris beslist over de plaatsing van gedetineerden in een bepaalde inrichting overeenkomstig de bestemming daarvan, berust de bevoegdheid om aan de gedetineerde een verblijfsruimte toe te wijzen binnen de inrichting waar de gedetineerde is geplaatst bij de directeur van die inrichting op grond van artikel 16, tweede lid, van de Pbw.

Bij zijn beslissing moet de directeur de in het artikel genoemde factoren en omstandigheden een rol laten spelen. Steeds zal voor iedere gedetineerde afzonderlijk moeten worden beoordeeld of er redenen zijn om af te zien van plaatsing in een gedeelde verblijfsruimte. Het mag duidelijk zijn dat bij iedere gedetineerde de mate verschilt waarin een bepaalde factor of omstandigheid opgeld doet. Deze zullen voldoende ernstig moeten zijn om daadwerkelijk af te zien van samenplaatsing.

Bij de beoordeling van de vraag of een gedetineerde ongeschikt is om in een meerpersoonscel te worden ingesloten, zal in zijn algemeenheid op twee aspecten worden gelet. In de eerste plaats wordt afgewogen of de plaatsing van deze gedetineerde in een meerpersoonscel op zichzelf een voorzienbaar veiligheidsrisico voor medewerkers met zich meebrengt. In de tweede plaats wordt bezien of plaatsing van deze gedetineerde in een meerpersoonscel op zichzelf een additioneel voorzienbaar veiligheidsrisico voor de medegedetineerde of zichzelf betekent. Als er geen middelen zijn om deze extra risisco’s adequaat te ondervangen dan is plaatsing van zo'n gedetineerde op een meerpersoonscel niet verantwoord.

Een psychische gestoordheid hoeft op zichzelf niet aan samenplaatsing in de weg te staan. Indien betrokkene bijvoorbeeld goed reageert op medicijnen, dit medicijngebruik onder controle staat en hij als gevolg daarvan stabiel functioneert valt niet in te zien waarom hij niet kan worden samengeplaatst. Uiteraard zal de directeur van de inrichting indien er aanwijzingen bestaan dat bij betrokkene sprake is van een psychische stoornis de juiste deskundigheid moeten inschakelen om terzake een verantwoorde beslissing te nemen.

Een belangrijke rol is in dit verband zijn weggelegd voor de medische dienst en het psycho-medisch overleg van de inrichting. Ook bij verslavingsproblematiek hangt ongeschiktheid af van de gevolgen van de verslaving voor het gedrag van de gedetineerde. Wanneer de verslaafde goed reageert op de verstrekking van methadon behoeft de verslaving voor samenplaatsing geen beletselprobleem te vormen. Er zijn vele andere vormen van verslaving zoals bijvoorbeeld gokverslaving, koopverslaving en snoepverslaving waarbij het aannemelijk is dat zij minder snel tot gedragsproblemen leiden. Uiteraard wordt met deze voorbeelden niet beoogd verslavingsproblemen te bagatelliseren, maar wordt aangegeven dat met name de gevolgen van de verslaving voor het gedrag doorslaggevend zijn bij de beslissing om al dan niet samen te plaatsen.

Inzake de gezondheidstoestand van de gedetineerde zijn de circulaires ‘Beleid ter preventie van infectieziekten bij justitieel Ingeslotenen’ (circulaire van 24 september 2001, nr. 5113624/01/DJI) en ‘Voorkomen van infecties en vaccinatie hepatitis B’ (circulaire van 6 augustus 2001, nr. 5109431/01/DJI) uiteraard onverkort van toepassing op de situatie van meerpersoonscelgebruik. Voorts geldt in dit verband de handreiking die over het meerpersoonscelgebruik door de afdeling Gezondheidszorg van DJI voor medische diensten van de inrichtingen zal worden opgesteld. In deze handreiking staat niet zozeer de vraag centraal welke ziektebeelden in de weg staan aan meerpersoonscelgebruik, maar hoe in de praktijk van meerpersoonscelgebruik omgegaan moet worden met medische aspecten.

Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de medische dienst die in het kader van de intake iedere gedetineerde ziet. De achtergrond van het gepleegde delict kan met zich brengen dat samenplaatsing niet aan de orde is, al leert de ervaring dat de achtergrond van het delict zich veelal niet zelfstandig en direct vertaalt naar afwijkend onvoorspelbaar gedrag in de inrichting. Het ligt bijvoorbeeld niet voor de hand dat een persoon die verdacht wordt van een geweldsdelict (tegen een zedendelinquent), samengeplaatst wordt met een zedendelinquent. Maar ook hier geldt dat de mate waarin het desbetreffende criterium van invloed is op het gedrag van de gedetineerde, bepalend is.

Of, tot slot, de aan een gedetineerde opgelegde beperkingen aan samenplaatsing in de weg staan, is afhankelijk van de aard van die beperking. Indien het de gedetineerde niet is toegestaan contact te hebben met een medegedetineerde, dan kan samenplaatsing uiteraard niet plaatsvinden, maar een beperking met betrekking tot het ontvangen van bezoek of met betrekking tot het telefoonverkeer kan uiteraard ook in een situatie van meerpersoonscelgebruik adequaat ten uitvoer worden gelegd.

Nu de toewijzing aan de gedetineerde van een persoonlijke dan wel een meerpersoonscel een beslissing van de directeur betreft, kan de gedetineerde beklag doen bij de beklagcommissie ingevolge artikel 60, van de Pbw.

De Minister van Justitie,

J.P.H. Donner

Naar boven